Gemeente Delft
Vakteam
Ruimtelijke Ordening
december 2004
Inleiding
Het gebied waarvoor een nieuw bestemmingplan wordt
voorbereid ligt in het zuiden van de gemeente Delft. Het gebied grenst aan het
grondgebied van de gemeenten Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Schiedam en
Rotterdam. De grens van het plangebied wordt gevormd door:
Het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied heeft ter
inzage gelegen in de periode van 13 september 2004 tot en met 11 oktober 2004.
Tijdens deze periode bestaat er de mogelijkheid tot het indienen van
schriftelijke zienswijzen. De ter inzage legging is gepubliceerd in de
stadskrant van 12 september 2004. De onderstaande personen/instanties hebben schriftelijk
hun zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt:
1.
D.J.C. van Zuijlen en C.G.M. Wensveen,
Schieweg 146, 2627 AR Delft;
2.
namens Transportbedrijf Joh. Van der
Haas B.V en de besloten vennootschap participatiemaatschappij Van der Haas B.V.:
E.B.H. Advocaten, de heer J. Hiemstra, Postbus 70, 2600 AB Delft;
3.
namens Scheepswerf Bocxe Delft: Adromi
B.V., Reeweg 146, 3343 AP Hendrik Ido Ambacht;
4.
Nederlands Meetinstituut B.V., de heer
C. Gouwens, Postbus 654, 2600 AR Delft;
5.
namens Art Centre Delft V.O.F.: Schaap
& Partners, I.J.M.I. Souren, Postbus 23052, 3100 KB Rotterdam;
6.
Stichting Sportpark Tanthof Zuid,
Secretaris de heer J. Kunz, Merellaan 66, 2289 EB Rijswijk (ZH);
7.
G. van den Bos, Rotterdamseweg 211, 2629 HE Delft;
8.
Belangenplatform Tanthof, Voorzitter L.P. Dias,
Zambiastraat 19, 2622 DG Delft;
9.
I. Geraeds en A. Kemps, Schieweg 166, 2627 AS
Delft;
10.
J.L. Tetteroo, Rotterdamseweg 470, 2629 HJ Delft;
11.
J.L. Tetteroo jr., Rotterdamseweg 472, 2629 HJ
Delft;
12.
Zuid-Hollandse Milieufederatie, P.J.H.D. Verkoelen,
Postbus 22344, 3003 DH Rotterdam;
13.
Luchtverkeersleiding Nederland, R.F. Overgoor,
Postbus 75200, 1117 ZT Luchthaven-Schiphol
14.
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie
Luchtvaart, Unit Infrastructuur, Postbus 575, 2130 AN Hoofddorp;
15.
Belangenvereniging Huiseigenaren Tanthof Delft,
Secretaris J.R. Blom, Postbus 634, 2600 AP Delft.
De schriftelijke zienswijzen zijn
samengevat en beantwoord in deze nota.
1.
D.J.C. van Zuijlen en C.G.M. Wensveen:
1.1. Samenvatting
Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming van het perceel Schieweg 146/146a in het
ontwerp bestemmingsplan Buitengebied, omdat deze bestemming een beperking
inhoudt ten opzichte van de bestemming onder het vigerende bestemmingsplan.
Antwoord
In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel
de bestemming tuin, open erf, recreatieve doeleinden, de aanduiding monument en
gemengde doeleinden. Deze laatste bestemming laat een aantal invullingen toe,
zoals wonen, recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik enzovoort. Deze
invullingen moeten echter passen in en ten dienste staan van dagrecreatie. Het
is derhalve niet zo dat op basis van het huidige bestemmingsplan het perceel
een bestemming heeft met ruime toepassingsmogelijkheden. In de rest van dit
antwoord zal per gedeelte van het perceel Schieweg 146/146a worden aangegeven
wat de bestemming is in het geldende bestemmingsplan en wat de bestemming is in
het vast te stellen bestemmingsplan Buitengebied 2005.
Het gedeelte van het perceel van indieners gelegen
ten westen van de schuur, waarin de hondenschool was gevestigd, heeft in het
geldende bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden’. In het ontwerp
bestemmingsplan had dat deel van het perceel de bestemming ‘recreatieve
doeleinden (extensief)’ gekregen. Het betreffende deel van het perceel werd
echter gebruikt als oefenterrein ten behoeve van de hondenschool. Voorts ligt
het, gelet op de indeling van het totale perceel voor de hand om dat gedeelte
te blijven gebruiken ten behoeve van de bestemming ‘recreatieve doeleinden
(intensief)’. Derhalve heeft het gedeelte van het perceel van indieners gelegen
ten westen van de schuur, waarin de hondenschool was gevestigd, in het vast te
stellen bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’
gekregen. De bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ past bovendien in
het beleid zoals is neergelegd in het reconstructieplan voor het deelgebied
Abtswoude.
In het reconstructieplan voor het deelgebied
Abtswoude (Plan van voorzieningen voor het deelgebied Abtswoude, ex. Artikel 40
reconstructiewet Midden-Delfland van december 1996) worden de betreffende
gronden namelijk aangewezen als aan te brengen multifunctioneel bos/natuurbos.
Het gedeelte van het perceel van indieners gelegen
ten noorden van de bebouwing heeft in het geldende bestemmingsplan de
bestemming ‘recreatieve doeleinden’. In het ontwerp bestemmingsplan hebben die
gronden de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ gekregen.
Zoals hierboven reeds aangegeven, is het niet zo
dat op basis van het geldende bestemmingsplan er ruimere
toepassingsmogelijkheden bestaan onder de bestemming ‘recreatieve doeleinden’
dan onder de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ in het ontwerp
bestemmingsplan. Niettemin heeft de gemeente, om aan de belangen van indieners
tegemoet te komen, de gronden ten noorden van de bebouwing bestemd als
‘recreatieve doeleinden (intensief)’, omdat op dat gedeelte van het perceel
parkeerplaatsen en een ontsluitingsweg zijn gelegen ten behoeve van de
voormalige hondenschool/de ‘recreatieve doeleinden (intensief)’. Om het pand
waarin de hondenschool was gevestigd wederom een recreatieve invulling te
kunnen geven, is het wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om
parkeerplaatsen en een ontsluitingsweg ten behoeve van dat pand en dus de
recreatieve functie te hebben. Op de plankaart zal derhalve het bestemmingsvlak
‘recreatieve bestemming (intensief)’ op het perceel Schieweg 146/146a zodanig
worden verruimd dat de reeds bestaande parkeerplaats en ontsluitingsweg binnen
het bestemmingsvlak komt te liggen.
Het overige deel van de gronden van indieners heeft
in het geldende bestemmingsplan hoofdzakelijk de bestemming ‘gemengde
doeleinden’. In het ontwerp bestemmingsplan is het onder die bestemming
toegestane gebruik ‘wonen’, dat ten dienste zou moeten staan van het recreatief
gebruik, apart bestemd en heeft de bestemming ‘woondoeleinden’ gekregen. Op dat
punt kan zelfs gesproken worden van een verruiming van het gebruik, nu de
woondoeleinden niet meer zijn gekoppeld aan recreatief gebruik. Het woonhuis op
de percelen Schieweg 146 – 146a is bovendien in gebruik als burgerwoning en
heeft niet een directe koppeling met recreatief gebruik. Om die reden heeft de
woning van indieners de bij een burgerwoning behorende bestemming gekregen. De
gebouwen die op het perceel met de bestemming erf staan, kunnen als bijgebouw
bij de woning gebruikt blijven worden.
De gronden die in het ontwerp bestemmingsplan de
bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ hebben gekregen, kunnen alleen
gebruikt worden ten behoeve van een hondenschool. Omdat deze hondenschool ter
plaatse niet meer in werking is, zijn er in het vast te stellen bestemmingsplan
een aantal gebruiksmogelijkheden opgenomen voor dat deel van het perceel, zodat
een passende recreatieve invulling kan worden gevonden. Er wordt namelijk door
de pachter van het perceel in samenspraak met het recreatieschap gezocht naar
een nieuwe recreatieve functie. Het recreatieschap hecht er grote waarde aan
dat in het bouwwerk waarin de hondenschool was gevestigd, opnieuw een
recreatieve functie wordt gerealiseerd.
In het bestemmingsplan zullen derhalve een aantal
mogelijke invullingen worden opgenomen die op het perceel Schieweg 146/146a
zijn toegestaan en die passen binnen het beleid van het recreatieschap Midden-Delfland
en het gemeentelijk beleid. Deze bestemmingen zijn: recreatief gebruik,
sociaal-cultureel gebruik, voorlichting en informatie, natuurstudie en
landschapsbouw, horecadoeleinden (uitgezonderd een hotel). Voornoemde functies
moeten ten dienste staan van het recreatief gebruik. Onder recreatief gebruik
wordt verstaan dagrecreatie onder gebruikmaking van bossen, weiden,
waterpartijen, wegen, paden en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming
past bijvoorbeeld een hondenschool, een cursusruimte ten behoeve van
natuureducatie, een theeschenkerij en beperkte verkoopruimte van overwegend
eigen geteelde producten en een kruiden- en natuureductietuin.
Tot slot heeft het gedeelte van het perceel van
indieners aan de zuidzijde van de bebouwing in het geldende bestemmingsplan de
bestemming recreatieve doeleinden. In het ontwerp bestemmingsplan had dat deel
van het perceel de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ gekregen.
Het betreffende deel van het perceel wordt echter gebruikt als tuin bij de woonhuis.
Overeenkomstig het bestaande gebruik heeft dat gedeelte van het perceel in het
vast te stellen bestemmingsplan derhalve de bestemming ‘voortuin’ gekregen.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de
plankaart en de voorschriften.
1.2.
Samenvatting
Op de plankaart is de monumentale boerderij niet
goed aangegeven. Verzocht wordt om op de kaart de juiste positie van de
boerderij/woonhuis op te nemen.
Antwoord
Uit luchtfoto’s blijkt inderdaad dat op de
plankaart de monumentale boerderij niet goed is aangeduid. De plankaart zal,
voor wat betreft de aanduiding monument, worden aangepast conform hetgeen
indieners op het kaartje bij de zienswijze hebben aangegeven.
Conclusie
De plankaart zal worden aangepast.
1.3. Samenvatting
Verzocht wordt om niet alleen het gebouw ten
behoeve van de hondenschool te bestemmen als intensieve recreatie, maar ook het
terrein dat werd gebruikt door de hondenschool, gelegen ten westen van de
schuur.
Antwoord
Zoals onder 1.1. reeds aangegeven, ligt het, gelet
op het meest recente gebruik van het terrein en de indeling van het totale
perceel, voor de hand om het bewuste terrein de bestemming ‘recreatieve
doeleinden (intensief)’ te geven.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
1.4. Samenvatting
Verzocht wordt om niet de aanduiding ‘hondenschool’
in het bestemmingsplan op te nemen, doch een algemenere definitie van
‘intensieve recreatie’, zodat er verschillende mogelijkheden bestaan om tot een
passende invulling van het perceel te komen.
Antwoord
De systematiek van het ontwerp bestemmingsplan is,
voor wat betreft de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’, om het
bestaande gebruik specifiek te bestemmen. Zoals onder 1.1. reeds aangegeven, is
de hondenschool die op het onderhavige perceel gevestigd was, thans niet meer
in werking en zijn derhalve in het vast te stellen bestemmingsplan een aantal
mogelijke invullingen opgenomen die op het perceel Schieweg 146/146a zijn
toegestaan.
Conclusie
Naar aanleiding van de zienswijze is het
ontwerp-bestemmingsplan aangepast en is het perceel Schieweg 146/146a, voor
zover het de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ heeft, bestemd
voor recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik, voorlichting en informatie,
natuurstudie en landschapsbouw, horecadoeleinden, uitgezonderd een hotel voor
zover voornoemde bestemmingen ten dienste staan van het recreatief gebruik.
1.5
Samenvatting
Verzocht wordt om de bestemming erf te geven aan
het gedeelte van het perceel ten noorden van de aanwezige bebouwing. Op dat
gedeelte van het perceel ligt thans een ontsluitingspad met parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de
bezoekers van de hondenschool.
Antwoord
Verwezen wordt naar het antwoord onder 1.1, waarin
is aangegeven dat de gemeente de gronden ten noorden van de bebouwing bestemd
als ‘recreatieve doeleinden (intensief)’.
Conclusie
Naar aanleiding van de zienswijze is de plankaart
aangepast.
1.6.
Samenvatting
Bezwaar wordt gemaakt tegen de komst van
windmolens, vanwege gevreesde geluidsoverlast en horizonvervuiling. De bezwaren
worden versterkt door de vraagtekens die worden gezet bij het rendement van
windmolens versus de kosten.
Antwoord
Het windpark mag
volgens de wijzigingsbevoegdheid bestaan uit maximaal 3 windturbines.
Onderzoek heeft aangetoond dat deze 3 turbines binnen de geldende wet- en
regelgeving gerealiseerd kunnen worden. Geluidsoverlast boven de maximaal toelaatbare
waarden is dus niet aan de orde. In de
wijzigingsbevoegdheid is eveneens opgenomen dat de opstelling van windturbines moet
voldoen aan diverse randvoorwaarden om de landschappelijke inpassing te
waarborgen.
Ten aanzien van het
rendement van het windpark versus de kosten melden wij dat reeds diverse
partijen interesse hebben getoond in de ontwikkeling van een windpark op deze
locatie en dus verondersteld mag worden dat het windpark zowel energetisch als
kostentechnisch rendabel is.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
2. namens
Transportbedrijf Joh. Van der Haas B.V.: E.B.H. Advocaten, de heer J. Hiemstra
2.1 Samenvatting
Gezien de bestaande bedrijvigheid aan de
Rotterdamseweg en het voornemen van de gemeente Delft om dit naar de toekomst
te handhaven, lijkt de voorgestelde bestemming woondoeleinden op het perceel
Rotterdamseweg 201 in strijd met artikel 10 WRO. Daarbij is van belang de op het perceel aanwezige oude
bedrijfsopstallen, met daaraan gekoppeld een recreatieve c.q. agrarische
functie, alsmede de eigendomsverhoudingen ter plekke. Slechts om dringende
redenen mogen voorschriften een beperking van het meest doelmatige gebruik
inhouden en geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van agrarische
bedrijven. Reclamanten wensen het bedrijfsterrein op het perceel Rotterdamseweg
201a te vergroten met de gronden van het perceel Rotterdamseweg 201.
Antwoord
Uit jurisprudentie blijkt (HR 28 februari 1975, NJ
1975, 246) dat de voorschriften inzake het gebruik kunnen bestaan uit een
verbod om de in het plan gelegen grond en opstallen te bezigen in strijd met de
verwezenlijkte bestemming, maar ook een andere uitwerking kunnen bevatten van
het gebruik binnen de doeleinden waarvoor de grond krachtens de in algemene
termen vervatte bestemmingaanduiding mag worden gebruikt. De Hoge Raad
overweegt dat het niet aannemelijk is, dat de wetgever aan eerstbedoelde
categorie van voorschriften heeft gedacht toen hij in de tweede zin van art. 10
, eerste lid, bepaalde dat beperking van het meest doelmatige gebruik slechts
geoorloofd is om dringende redenen. Uit deze jurisprudentie maakt de gemeente
op dat er alleen sprake kan zijn van beperking van het meest doelmatige gebruik
door de gebruiksvoorschriften verbonden aan een bestemmingsaanduiding en niet
door de bestemmingsaanduiding zelf. Inspreker stelt echter dat de
bestemmingsaanduiding een beperking inhoud van het meest doelmatige gebruik. De
gemeente meent, gelet op bovengenoemde jurisprudentie, op het standpunt dat er
geen sprake is van strijd met artikel 10 WRO door de bestemmingsaanduiding
‘woondoeleinden’ op het perceel Rotterdamseweg 201.
Verder heeft het perceel Rotterdamseweg 201 in het
vigerende bestemmingsplan de bestemming woondoeleinden en tuin, open erf. De
aanwezigheid van oude bedrijfsopstallen, alsmede de eigendomsverhoudingen ter
plaatse maakt dit niet anders. Er is geen bouwvergunning voor bedrijfsgebouwen
of een vrijstelling voor het gebruik van de bestaande gebouwen voor
bedrijfsdoeleinden op deze locatie afgegeven. De bestemming wordt derhalve niet
aangepast.
Conclusie
Er is geen sprake van strijd met artikel 10 WRO. De
reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
2.2 Samenvatting
Het is niet aanvaardbaar dat er geen enkele
mogelijkheid tot uitbreiding wordt opgenomen in een nieuw bestemmingsplan,
indien de gemeente niet voornemens is het bedrijf te beëindigen en indieners de
bedrijfsvoering ter plekke wensen te handhaven. Daarbij wordt verwezen naar
literatuur en jurisprudentie.
Antwoord
Verwezen wordt naar de Losbladige Groene Kluwer,
Ruimtelijk bestuursrecht, artikel 10 aantekening 3, bedrijfsbelangen e.v., en
de daarin genoemde jurisprudentie, in het bijzonder de (oude) uitspraak
Assendelft, KB 16 oktober 1978, Bouwrecht 1979, bladzijde 41. In genoemde
uitspraak wordt het inderdaad onaanvaardbaar geacht dat geen enkele
mogelijkheid tot uitbreiding wordt geboden. Ten onrechte stelt de inspreker
echter dat er geen enkele mogelijkheid tot uitbreiding wordt geboden. Er wordt
alleen geen mogelijkheid geboden om het bedrijf uit te breiden naar het perceel
Rotterdamseweg 201.
Het toekennen van nieuwe bebouwingsstroken ten
behoeve van niet-agrarische bedrijven is in het plangebied niet gewenst,
vanwege het restrictieve beleid van overheden ten aanzien van niet-agrarische
bedrijven, de mogelijke aantasting van de openheid en het ontbreken van binding
met het landelijk gebied. Bestaande niet-functioneel gebonden bedrijven,
waarvoor geen actief saneringsbeleid wordt gevoerd, zijn in principe positief
bestemd. Met het oog op toekomstperspectief en op basis van vaste
jurisprudentie zijn uitbreidingsmogelijkheden voor die bedrijven opgenomen in
het bestemmingsplan. Op het perceel Rotterdamseweg 201a, waarop het
transportbedrijf in kwestie is gevestigd, worden redelijke
uitbreidingsmogelijkheden geboden.
Conclusie
Er worden voor het transportbedrijf in kwestie
redelijke uitbreidingsmogelijkheden geboden op het perceel Rotterdamseweg 201a.
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
2.3 Samenvatting
Er zijn nieuwe ontwikkelingen te bespeuren in
relatie tot de nieuwe Nota Ruimtelijke Ordening, zoals deze is voorgesteld door
het kabinet en volgens nadere informatie bij de provincie is de door de
gemeente gestelde 600 m³ voor een burgerwoning geen wet van Meden en Perzen.
Antwoord
In de Nota Planbeoordeling van de provincie
Zuid-Holland wordt aangegeven dat nieuwe ruimtelijke plannen aan de regeling in
de nota moeten voldoen. In de Nota Planbeoordeling is opgenomen dat een woning
en aan- en bijgebouwen een maximale inhoud mogen hebben van 600 m³. Er bestaat
voor de gemeente dan ook geen speelruimte om in het bestemmingsplan een
regeling op te nemen die een grotere inhoud van burgerwoningen toelaat dan 600
m³. Alsdan zullen Gedeputeerde Staten goedkeuring onthouden aan een dergelijk
voorschrift.
Wel wordt in de Nota Planbeoordeling aangegeven dat
indien het meerdere van 600 m³ met de helft wordt teruggebracht, Gedeputeerde
Staten in beginsel medewerking verlenen aan een vrijstellingsprocedure voor een
totale inhoud bebouwing van maximaal 750 m³. Dit ligt echter buiten de scope
van een bestemmingsplanprocedure.
Conclusie
Er bestaat geen ruimte om in het bestemmingsplan
een grotere maximale inhoud van burgerwoningen op te nemen dan 600 m³. De
reactie heeft niet geleid tot aanpassing van de voorschriften van het
bestemmingsplan.
2.4.
Samenvatting
De subbestemming ‘transportbedrijf (btr)’ dient
niet alleen voor het bouwblok, maar voor het gehele perceel te gelden.
Antwoord
De subbestemming btr geldt voor het gehele
bestemmingsvlak. Een subbestemming is niet gekoppeld aan het bouwblok, maar is
gekoppeld aan het bestemmingsvlak. Een bouwblok/bebouwingsstrook zijn grenzen
waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De bebouwingsgrenzen kunnen gelijk
liggen met de grenzen van het bestemmingsvlak. Vaak is een bestemmingsvlak
groter dan de bebouwingsstrook. Ten behoeve van de leesbaarheid van de
plankaart en om het hier aan de orde zijnde misverstand weg te nemen, zal de
plankaart zodanig worden aangepast dat de subbestemming met een onderbroken
lijn op de plankaart zal worden aangegeven
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de
plankaart.
2.5.
Samenvatting
Het bouwblok is geen weergave van de huidige
situatie. Die loopt op dit moment tot aan de Rotterdamseweg.
Antwoord
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied ligt
het bestemmingsvlak ‘bedrijfsdoeleinden’ tot aan de Rotterdamseweg. De
bebouwingsstrook ligt echter niet tot aan de Rotterdamseweg. In het nieuwe
bestemmingsplan Buitengebied ligt het bestemmingsvlak ‘bedrijfsdoeleinden’ eveneens tot aan de Rotterdamseweg. De
bebouwingsstrook ligt op dezelfde locatie als onder het vigerende
bestemmingsplan.
Verder blijkt uit luchtfoto’s, waarop de
bebouwingsstrook is ingetekend, dat de bebouwing op het perceel Rotterdamseweg
201a past binnen de bebouwingsstrook.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
2.6.
Samenvatting
In het vigerende bouwblok bevindt zich een
(vergunde) burgerwoning, die niet is opgenomen op de plankaart van het
ontwerp-bestemmingsplan. De woning wordt bewoond door de grondlegger van het
bedrijf, die niet (meer) werkzaam is in het bedrijf. De inzet van reclamant is
dat het huidige feitelijke gebruik van de woning wordt opgenomen in het
bestemmingsplan.
Antwoord
In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel
Rotterdamseweg 201a in zijn geheel de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. De
woning die zich op het perceel bevindt is derhalve bestemd als een
bedrijfswoning en is dus niet, zoals de indiener stelt, een burgerwoning. Het
aangedragen argument dat de grondlegger van het bedrijf nog steeds in de
betreffende woning zou wonen, terwijl deze niet meer werkzaam zou zijn in het
bedrijf, maakt niet dat de bedrijfswoning automatisch zou veranderen in een
burgerwoning. Zou, omdat de grondlegger van het bedrijf in de bedrijfswoning is
blijven wonen, de betreffende woning automatisch een burgerwoning worden, dan
zou betrekkelijk gemakkelijk, bij verandering in de bedrijfsvoering een nieuwe
burgerwoning in het buitengebied ontstaan. Een dergelijke ontwikkeling is ter
voorkoming van dichtslibbing van het buitengebied en met het oog op de belangen
van omliggende bedrijven ongewenst. De woning blijft dan ook bestemd als
bedrijfswoning.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
2.7.
Samenvatting
Er wordt vanuit gegaan dat de aanwijzing
cultuurhistorische waardevolle bebouwing alleen de voorzijde van de loopstal
betreft, waarvan een groot deel is vervallen. Renovatie van het geheel behoort
niet meer tot de mogelijkheden.
Antwoord
In het boerderijcomplex Rotterdamseweg 201 zijn
twee complexonderdelen met een sterretje als cultuurhistorisch waardevolle
bebouwing aangeduid. Het boerderijcomplex bestaat, zoals dat in deze regio
gebruikelijk is, uit een boerderij met een woon- en stalgedeelte en
verscheidene losstaande andere bedrijfsgebouwen.
De kopgevel van de loopstal bevat een gevelsteen
die verwijst naar het leggen van de eerste steen door Th.A.C. Tetteroo op 24
mei 1902. Die datering komt overeen met de architectuur, het materiaalgebruik
en de bouwwijze. De loopstal is in 1902 gebouwd, naar men mag aannemen als
uitbreiding van het toen bestaande complex ten behoeve van een intensivering
van de bedrijfsvoering op deze locatie. De loopstal is een voorbeeld van een
sobere traditionele stal zoals die rond 1900 werden gebouwd. De
cultuurhistorische waarde ervan wordt, zoals bij alle onderdelen van
boerderijcomplexen het geval is, mede bepaald door de waarde van het complex
als geheel.
Het boerderijcomplex is niet geïnventariseerd in
het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP) gericht op monumenten
uit de periode 1850-1940. Gezien de staat van verval en de op zichzelf beperkte
cultuurhistorische waarde van de loopstal is de cultuurhistorische waarde ervan
feitelijk beperkt tot het gegeven dat op deze plek een onderdeel van een
boerderijcomplex staat.
In principe is een renovatie mogelijk, maar die zal
neerkomen op een volledige herbouw. Het is gezien de samenhang met het complex
als geheel, reëel om te kiezen voor een vervangende nieuwbouw, die in hoofdvorm
met die van de stal overeenkomt. De aanduiding cultuurhistorische waardevolle
bebouwing laat sloop toe, indien dit gepaard gaat met herbouw van een
vergelijkbaar pand of object, gelet op de bouwmassa naar hoofdafmetingen en
onderlinge verhoudingen en gelet op dakvorm, nokrichting, dakhelling,
dakoverstekken, goot- en daklijsten, schoorstenen en gevelindelingen door
ramen, deuropeningen en erkers.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan. Het gegeven dat er op deze locatie in de 19de eeuw een
boerderijcomplex is ontstaan, en begin 19de eeuw is uitgebreid, is van
cultuurhistorisch belang. Behoud van de loopstal is op zich geen verplichting.
Bij eventuele vervanging van de complexonderdelen dient rekening gehouden te
worden met de karakteristiek van het complex. De cultuurhistorische waarde van
de stal als onderdeel van een complex blijft behouden, indien er nieuwbouw voor
in de plaats komt op hetzelfde grondvlak en met eenzelfde hoofdvorm.
2.8.
Samenvatting
De tweede aanwijzing, op de achterzijde van het
woonpand, berust op een misverstand. De aanwijzing ligt op een deel nieuwbouw.
Als de voorzijde van de woning wordt bedoeld, dan wordt opgemerkt dat deze in
zeer slechte staat verkeert. Logischer zou zijn dat de aanwijzing van de
woningen afgaat en komt te liggen op de achterliggende wagenschuur.
Antwoord
In het boerderijcomplex Rotterdamseweg is met twee
sterretjes cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aangeduid. Het
boerderijcomplex bestaat, zoals dat in deze regio gebruikelijk is, uit een
boerderij met een woon- en stalgedeelte en verscheidene losstaande andere
bedrijfsgebouwen.
De boerderij vormt de kern, c.q. het hoofdgebouw
van het complex. Gezien de bouwwijze en het materiaalgebruik dateert de
boerderij in eerste opzet uit de 19de eeuw. Het is niet uitgesloten dat zich op
deze plek een oudere boerderij bevond, maar op de kaart van Cruquius uit 1712
komt de boerderij nog niet voor. De voorzijde, met het woongedeelte is van de
weg afgekeerd. Dit gedeelte is in 1966 volledig vernieuwd. Het sterretje op de
plankaart staat in dat woongedeelte, omdat binnen de contour van het gebouw ook
een huisnummer en de letter W een plaats moesten vinden, en de leesrichting van
west naar oost is. Aan de plaats van het sterretje kan niet worden afgeleid dat
alleen het woongedeelte als cultuurhistorische bebouwing is aangemerkt. De
cultuurhistorische waarde heeft betrekking op het hele gebouw. Die waarde wordt
bepaald door de voor een boerderij kenmerkende hoofdvorm met een woongedeelte
en een stalgedeelte. De boerderij is een representant van de boerderijen uit de
19de eeuw. Het boerderijcomplex is niet geïnventariseerd in het landelijke
Monumenten Inventarisatie Project (MIP) gericht op monumenten uit de periode
1850-1940.
De sober en doelmatig vormgegeven wagenschuur
achter de boerderij bevat een fraaie gevelsteen die verwijst naar het leggen
van de eerste steen op 6 maart 1864, door de vijfeneenhalfjarige zoon Adrianus
Petrus Tetteroo, vader Cornelis Az. Tetteroo en moeder Petronella Tetteroo-Gordijn.
Daarmee is de wagenschuur gedateerd. De wagenschuur is van cultuurhistorische
waarde, met name als onderdeel van het complex en vanwege de gevelsteen.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan. Het gegeven dat er op deze locatie in de 19de eeuw een
boerderijcomplex is ontstaan, is van cultuurhistorisch belang. De boerderij
zelf heeft nog de kenmerkende hoofdvorm van een boerderij. Bij hergebruik van
het boerderijcomplex, en eventueel vervanging en hergebruik van de
complexonderdelen zou rekening gehouden moeten worden met de karakteristiek van
het complex.
De wagenschuur achter de boerderij is van
cultuurhistorische waarde op zichzelf, maar vooral als onderdeel van het
complex en vanwege de gevelsteen.
2.9.
Samenvatting
Een strakke maatbestemming staat haaks op het
beleid ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen van niet-agrarische
bedrijven, zoals beschreven in de toelichting op het bestemmingsplan.
Antwoord
In de eerste plaats wordt verwezen naar het antwoord
onder 2.2., waarin is geciteerd uit de toelichting op het bestemmingsplan, te
weten bladzijden 88 en 89. Een strakke maatbestemming is niet in strijd met
voornoemd beleid ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen van niet-agrarische
bedrijven, zoals opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
2.10.
Samenvatting
Er is sprake van strijd met het Bro als het gaat om
de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, omdat er geen gegadigde
zal zijn die het geheel gaat renoveren, zonder dat er een economische invulling
aan gegeven kan worden.
Antwoord
In de losbladige Groene Kluwer, Ruimtelijk
Bestuursrecht art. 10 aant. 3 is opgenomen dat onder economische uitvoerbaarheid
moet worden verstaan de door gemeenten te maken kosten voor verwerving en
bouwrijp maken van de gronden die gedekt moeten worden door de te verwachten
opbrengsten. Kortom het gaat om de kosten en baten van een plan.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2004 is in
beginsel een consoliderend plan. Ook ten aanzien van het perceel Rotterdamseweg
201 is het bestemmingsplan niet op uitvoering van nieuwe ontwikkelingen
gericht. Nu het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing in het
bestemmingsplan Buitengebied 2004 zijn opgenomen, zijn er geen kosten die
gemaakt moeten worden om het bestemmingsplan uit te voeren. Er is derhalve geen
sprake van strijd met het Bro als het gaat om de economische uitvoerbaarheid
van het bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
2.11
Samenvatting
De invulling van het perceel als burgerbestemming
is moeilijk, gezien de milieuzonering van het transportbedrijf.
Antwoord
Binnen de gemeente Delft
geldt sinds augustus 2003 de nota Bedrijven en Bestemmingsplannen, waarin het
Delftse beleid ten aanzien van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen
uiteen wordt gezet. Binnen dit beleid wordt het transportbedrijf aangewezen als
een categorie 3.2-bedrijf, dat in dit gebiedstype een afstand van 50 meter tot
milieugevoelige bestemmingen in acht moet nemen. Die afstand geldt echter voor
nieuwe situaties en niet voor bestaande. In het onderhavige geval is noch het
bedrijf, noch de woonbestemming nieuw ten opzichte van het geldende bestemmingsplan
Buitengebied.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
3. namens Scheepswerf
Bocxe Delft: Adromi B.V.
3.1 Samenvatting
De scheepswerf vindt het niet geheel duidelijk om
welke reden de grens van het buitengebied zodanig is getrokken dat het
bedrijfsperceel, dat onderdeel uitmaakt van het industrieterrein
‘Rotterdamseweg’ is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Antwoord
De gemeenteraad is in beginsel vrij om de grenzen
van een bestemmingsplan te bepalen. Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening
en de beginselen van behoorlijk bestuur valt de begrenzing te rechtvaardigen.
De planbegrenzing is namelijk afgestemd op de begrenzing van het vigerende
bestemmingsplan Schieoevers noord en zuid. Een scheepswerf zou wellicht beter
passen binnen het bestemmingsplan Schieoevers noord en zuid, echter de
scheepswerf ligt te ver in het feitelijke buitengebied en dus te ver van de
bebouwing aan de zuidzijde van Delft. Het is niet gewenst om bedrijvigheid die
(ver) buiten de bebouwing van Delft is gelegen alsnog als eilandjes bij de
bedrijventerreinen te trekken.
Voor zover door indiener wordt aangegeven dat de
ligging in het bestemmingsplan buitengebied tot gevolg zal hebben dat de
aanwezigheid van de scheepswerf voortdurend ter discussie zal staan en als
problematisch en gebiedsvreemd element zal worden aangemerkt, acht de gemeente
het van belang op te merken dat het perceel van de scheepswerf ook in het
geldende bestemmingsplan Buitengebied ligt.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
3.2 Samenvatting
Er dient op het perceel Rotterdamseweg 466 niet alleen een maatbestemming ‘scheepswerf’
te worden gegeven, maar ook een bestemming ‘metaalconstructiebedrijf’, ‘machinefabriek’
en ‘revisiebedrijf’. Het bedrijf is in de loop der jaren uitgegroeid van
scheepswerf tot een algemeen metaalconstructie- en assemblagebedrijf voor grote
installaties. Het is niet ondenkbaar dat in de toekomst de scheepsbouw niet
meer de hoofdactiviteit van het bedrijf zal zijn.
Antwoord
Het gebruik van de scheepswerf als algemeen
metaalconstructie- en assemblagebedrijf voor grote installaties is in strijd
met de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. Voorts is in de
milieuvergunning evenmin activiteiten ten behoeve van een metaalconstructie- en
assemblagebedrijf vergund. Er bestaat derhalve geen aanleiding om het perceel
Rotterdamseweg ook een bestemming ‘metaalconstructiebedrijf’, ‘machinefabriek’
en ‘revisiebedrijf’ te geven. Sterker nog, nu deze activiteiten gebiedsvreemd
zijn, zou het zelfs in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien
de door indiener gewenste bestemmingen aan het perceel Rotterdamseweg 466
zouden worden gegeven.
Uit jurisprudentie blijkt dat nevengebruik niet
strijdig is met de bestemming, indien het nevengebruik incidenteel is, in
beperkte mate plaatsvindt, voortvloeit uit en ondergeschikt is aan het op grond
van het bestemmingsplan toegestane gebruik. Voor zover de activiteiten
metaalconstructie- en assemblage, nevengebruik is zoals voornoemd, past dit
derhalve onder het huidige en het nieuwe bestemmingsplan. Bij een recente
controle is niet gebleken dat er reeds sprake is van zodanige activiteiten op
het gebied van metaalconstructie- en assemblage, dat er sprake is van met het
geldende en het ontwerp-bestemmingsplan strijdig gebruik.
Tijdens de controle is door de firma Bocxe
aangegeven dat onderhavige zienswijze met name is ingediend, omdat zij de
indruk hebben dat het ontwerp-bestemmingplan geen rekening houdt met de
toekomst. De schepen worden groter en hebben meer apparatuur aan boord. Deze
apparatuur zal, voor zover mogelijk, op de scheepswerf worden gemaakt en op de
schepen gemonteerd worden.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
3.3. Samenvatting
Niet alleen de geluidzone, maar ook de begrenzing
van het gezoneerde industrieterrein (Wgh) dient op de plankaart te worden
weergegeven. Het moet duidelijk zijn dat het bedrijf moet worden aangemerkt als
een inrichting bedoeld in artikel 41 Wgh jo. Artikel 2.4 van het Inrichtingen
en vergunningenbesluit milieubeheer. Het bedrijf valt namelijk in categorie
13.3 onder b, Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer.
Antwoord
In de voorschriften is
opgenomen dat binnen de bedrijvenbestemmingen inrichtingen zoals bedoeld in
artikel 41 Wgh jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit
milieubeheer zijn uitgesloten met uitzondering van de terreinen die daartoe
zijn aangewezen op grond van art. 41 Wgh.
Ten aanzien van het
weergeven van de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein op de
plankaart, merkt de gemeente het volgende op. Uit jurisprudentie over
milieunormen volgt dat deze normen alleen mogen worden opgenomen in het
bestemmingsplan, indien de planologische noodzaak hiervan kan worden
aangetoond. Het aangeven van de op de geluidcontourenkaart (Wet geluidhinder)
aangeduide begrenzing van het gezoneerde industrieterrein naast de reeds op de
plankaart opgenomen geluidszone is ruimtelijk niet relevant. Immers niet de
begrenzing van het gezoneerde industrieterrein zelf, maar de geluidszone heeft
een ruimtelijk effect.
In de voorschriften is
opgenomen dat binnen de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’ inrichtingen, zoals bedoeld
in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen en
vergunningenbesluit milieubeheer, zijn verboden. De Scheepswerf Bocxe is een
inrichting zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en artikel 2.4
van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. Het gebruik van het
perceel Rotterdamseweg 466 als scheepswerf is echter een bestaand gebruik. Het
ontwerp bestemmingsplan is niet gericht op beëindiging van dit bestaande
gebruik binnen de planperiode. Evenmin is het bestaande gebruik in strijd met
de gebruiksvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Er bestaat derhalve een beginselplicht om de
scheepswerf positief te bestemmen. Derhalve zal artikel 11 van de planvoorschriften
zodanig worden aangepast, dat de scheepswerf Bocxe is uitgesloten van het
verbod voor bedrijven, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en
artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het
plan.
3.4.
Samenvatting
Verzocht wordt om rekening te houden met de
feitelijk aanwezige bebouwing met een nokhoogte van 12 meter.
Antwoord
De maximale bouwhoogte is in het vigerende
bestemmingsplan 12 meter. Kennelijk is bij de inventarisatie voor het nieuwe
bestemmingsplan Buitengebied een onjuiste bouwhoogte genoteerd voor het perceel
Rotterdamseweg 466. De voorschriften zullen zodanig aangepast worden, dat de
reeds aanwezige bebouwing in het bestemmingsplan past.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
3.5.
Samenvatting
Verzocht wordt om rekening te houden met de op de
scheepswerf aanwezige kranen die in hun hoogste stand 25 tot 30 meter hoog
zijn.
Antwoord
De voorschriften zullen zodanig aangepast worden,
dat de reeds aanwezige kranen in het bestemmingsplan passen.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
3.6. Samenvatting
Het bereik van de kranen dient te worden opgenomen
in het bestemmingsplan. Er wordt verwezen naar jurisprudentie (ARRvS 19 januari
1979 (Udenhout), BR 1979, p.276).
Antwoord
Het bereik van de kranen is niet opgenomen in het
vigerende bestemmingsplan. Voorts blijkt niet uit de door de indiener
aangehaalde uitspraak dat het bereik van kranen in een bestemmingsplan dient te
worden opgenomen. De uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van
State van 19 januari 1979 ziet op het meenemen van de oppervlakte die de loopkatconstructie beslaat in de berekening
van het bebouwde oppervlak van de bestemming in kwestie.
Op basis van de huidige inzichten acht de gemeente
Delft het niet ruimtelijk relevant om een beschermingszone op te nemen voor
tijdelijk gebruik door kranen van het luchtruim boven de bestemmingen ‘water’
en ‘verkeersdoeleinden 1’. Het is bovendien geenszins te verwachten dat er
zodanige bouwwerken op de bestemmingen ‘water’ en ‘verkeersdoeleinden 1’ zullen
worden gerealiseerd, dat deze een onevenredige belemmering kunnen vormen voor
de werking van de bewuste kranen. De bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw
zijnde mogen binnen de bestemming ‘water’ een maximale hoogte hebben van 6
meter. Op de bestemming ‘verkeersdoeleinden 1’ mogen bouwwerken worden gebouwd
met maximale hoogten van 12 meter voor lichtmasten, 6 meter voor wegmeubilair,
3 meter voor overige bouwwerken en 3 meter voor gebouwen. Door de indiener is
aangegeven dat de bewuste kranen 25 tot 30 meter hoog zijn.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan
3.7. Samenvatting
Verzocht wordt om rekening te houden met de
bestaande hoogte van de schutting, die hoger is dan 2 meter.
Antwoord
In de milieuvergunning verleend door Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland aan Scheepswerf Bocxe BV is opgenomen dat vanaf 1
januari 2003 een geluidsscherm met een hoogte van 4,5 meter aanwezig dient te zijn.
Voor het in werking zijn van de scheepswerf is de aanwezigheid van een
dergelijk geluidsscherm derhalve noodzakelijk. Het vast te stellen
bestemmingsplan Buitengebied is er bovendien niet op gericht de scheepswerf
binnen de planperiode te doen beëindigen. De scheepswerf en de geluidsschermen
die op grond van de geldende milieuvergunning ten behoeve van die scheepswerf
dienen te worden gerealiseerd, dienen derhalve positief te worden bestemd. In
het bestemmingsplan zal daarom worden opgenomen dat ter plaatse van het perceel
Rotterdamseweg 466 een geluidsscherm is toegestaan met een maximumhoogte van
4,5 meter.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
3.8.
Samenvatting
Verzocht wordt om de ter plaatse aanwezige
hellingbaan, die gedeeltelijk is gelegen in de bestemming water, in het
bestemmingsplan op te nemen.
Antwoord
Uit de in het bezit van de gemeente zijnde
informatie is gebleken dat de betreffende hellingbaan reeds lange tijd aanwezig
is en voor de betreffende hellingbaan ook een bouwvergunning is afgegeven. De
bouwvergunningen zijn van 1959 en 1972. De hellingbaan was echter niet
opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en dit heeft tot op heden ook niet
tot problemen geleid. Niettemin zal in het bestemmingsplan Buitengebied 2005 de
hellingbaan worden opgenomen op de plankaart en in de voorschriften.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
3.9.
Samenvatting
Verzocht wordt om te bepalen dat in de bestemming
water, de reeds bestaande werkzaamheden aan schepen mogen plaatsvinden ter
hoogte van het bedrijfsterrein van de scheepswerf.
Antwoord
Werkzaamheden aan schepen zijn in strijd zijn met
de bestemming ‘water’ in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied. Nu een
scheepswerf logischerwijs werkzaamheden aan schepen verricht die zonodig ook in
het water liggen, zal dit gebruik worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
3.10.
Samenvatting
Om verschillende redenen ontkomt de scheepswerf er
in de toekomst niet aan de bedrijfsbebouwing aanzienlijk uit te breiden en te
herindelen. Het ontwerp bestemmingsplan frustreert deze plannen, terwijl in het
vigerende bestemmingsplan voldoende flexibiliteit is opgenomen ten aanzien van
de bebouwingsmogelijkheden. Het is voorts niet duidelijk hoe de provinciale
grens van 10% aan uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is verwerkt.
Verzocht wordt om in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van
33% op te nemen en een bouwhoogte van 15 meter toe te staan.
Antwoord
Te veel te hoge bebouwing in het buitengebied zal
een onaanvaardbare inbreuk op het landschap ten gevolge hebben. Uit oogpunt van
een goede ruimtelijke ordening is het dan ook ongewenst om hogere bebouwing toe
te staan dan ter plaatse reeds aanwezig is. Door het stellen van deze
hoogte-eis worden in casu de bedrijfsbelangen niet onevenredig geschaad, omdat
het bestemmingsplan nog altijd voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid van 10%
van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen.
Anders dan indiener stelt, is in het geldende
bestemmingsplan buitengebied een bebouwingspercentage opgenomen van 20% en niet
van 30%. In het ontwerp bestemmingsplan wordt niet gewerkt met een
bebouwingspercentage. Wel vormt de oppervlakte van het in het ontwerp opgenomen
bebouwingsblok een ruime 26% van het totale perceel. Ten opzichte van het
vigerende bestemmingsplan biedt het ontwerp dus uitbreidingsmogelijkheden.
Bovendien mocht op grond van artikel 5 lid 2 sub b
van het vigerende bestemmingsplan geen bebouwing worden opgericht buiten de op
de kaart als zodanig aangegeven bebouwingsgrenzen met uitzondering van
bouwwerken geen gebouw zijnde. Op dat gebied is het vigerende bestemmingsplan
dan ook net zo flexibel of niet flexibel als het ontwerp bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
3.11
Samenvatting
Verzocht wordt om eventuele bruggen in het
plangebied door middel van een dubbelbestemming voor wegverkeer specifiek op de
plankaart weer te geven. De bouw van een vaste brug, die niet de vereiste
doorlaathoogte heeft, kan ernstige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van
de scheepswerf.
Antwoord
In het vigerende bestemmingsplan is op grond van
voorschrift 21 lid 1 sub a de bestemming water eveneens bestemd voor bruggen.
Onder het huidige bestemmingsplan is het derhalve eveneens mogelijk dat er een
vaste brug wordt gebouwd, die gevolgen zou kunnen hebben voor de bereikbaarheid
van de scheepswerf. Het gegeven dat er onder het nieuwe bestemmingsplan
Buitengebied de bouwmogelijkheid voor bruggen is opgenomen voor de gehele
bestemming water levert geen aantasting van bestaande rechten op.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
4. Nederlands Meetinstituut B.V., de heer C. Gouwens
4.1
Samenvatting
Windmolens in het blikveld van een
tweetal schotelantennes op het gebouw aan de Thijsseweg 11, maken
tijd-waarneming onmogelijk. Het tijdlaboratorium, waarin atoomklokken staan
opgesteld, kan niet meer functioneren. Er is geen technische oplossing voor het
meten door de draaicirkel van een windmolen. Er kunnen geen windmolens in het
bedoelde blikveld worden gerealiseerd.
Antwoord
De zienswijze van het NMi is per e-mail
op 27 oktober schriftelijk en op 28 oktober 2004 door twee medewerkers van het
NMi mondeling toegelicht. Uit deze toelichting is naar voren gekomen dat de
kern van het bezwaar van NMi is gelegen in het gegeven dat zij op korte termijn
het gebouw van Geodesie zullen betrekken. De keuze is op dit gebouw gevallen,
omdat het goed gefundeerd is en rustig ligt. Voorts is gebleken dat de bezwaren
alleen gericht zijn tegen de windmolenlocatie gelegen ten oosten van de Schie
en dus niet de locatie gelegen ten westen van de Schie.
De zienswijze is specialistisch en is
daarom voor een deskundigenoordeel voorgelegd aan het Agentschap Telecom van
het ministerie van Economische Zaken. In een schrijven van 16 november 2004
geeft het agentschap aan dat de technische onderbouwing van de bezwaren van het
NMi met betrekking tot de tijdwaarneming en op het punt van de GPS-antennes
juist is. Het agentschap komt tot de conclusie dat op een afstand van 450 meter
ten zuiden van het voormalige Geodesiegebouw, windturbines zouden kunnen worden
gerealiseerd, zonder dat de GPS waarnemingen en de functionaliteit van de
tijdswaarneming nadelig worden beïnvloed. De locatie voor windmolens ten oosten
van de Schie ligt op minder dan 450 meter ten zuiden van het Geodesiegebouw.
Hoewel de bezwaren van het NMi
technisch juist blijken te zijn, is de gemeente niettemin van oordeel dat het
belang van het NMi in dit geval ondergeschikt is aan het algemeen belang. Bij
de afweging zijn de volgende belangen, gegevens en omstandigheden betrokken:
-
De locatie voor windturbines ten oosten
van de Schie en ten zuiden van de Karitaatmolensloot komt overeen met de in het
provinciaal beleid (Nota Wervel) aangegeven studielocatie voor windturbines. De
ontwerpnota Wervel heeft van 20 maart tot 17 april 2003 ter inzage gelegen en
is vervolgens op 22 oktober 2003 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. De ter
inzage legging is bekend gemaakt op de internet-site van de provincie
Zuid-Holland. In het Streekplan Zuid-Holland-West is bovendien de zone ten
zuiden van het plangebied Technopolis als studielocatie voor een lijnopstelling
van windturbines aangewezen. Het streekplan Zuid-Holland West is op 19 februari
2003 vastgesteld. De ter inzage legging is bekend gemaakt in de Staatscourant
en in een of meer in de provincie verspreide dag-, nieuws,- of huis-aan-huisbladen.
Het NMi heeft in mei 2003 besloten het
voormalige Geodesiegebouw te betrekken. NMi was, dan wel had op dat
moment op de hoogte kunnen zijn van de plaatsing van windturbines ten zuiden
van de Karitaatmolensloot. Het voornemen tot plaatsing van de windmolens was
derhalve voorzienbaar. Aan het belang van NMi kan reeds om die reden niet een
zodanig gewicht worden toegekend, dat daarom de met de wijzigingsbevoegdheid
beoogde plaatsing van windmolens niet meer mogelijk zou zijn.
-
Ook nabij de huidige locatie van het NMi bevinden
zich hoge gebouwen. De faculteit van Electrotechniek is 93 meter hoog en ligt
op 510 meter van het huidige gebouw van NMi. De faculteit Bouwkunde is 52 meter
hoog en ligt op een afstand van 318 meter en van Delftechpark zijn er twee
gebouwen, één is 37 meter hoog en ligt op 369 meter van het NMi gebouw en de
andere is 40 meter hoog en ligt op 450 meter afstand. Naar verwachting zal het
NMi ook van de rond de huidige locatie aanwezige hoogbouw hinder ondervinden in
de vorm van satellietverduistering of daartoe passende oplossingen hebben
toegepast.
-
In een recente reactie op het
ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2004, van 24 november 2004, bevestigen
gedeputeerde staten van de provincie van Zuid-Holland dat ‘ten aanzien van dit onderwerp (windenergie) vanuit het
provinciaal beleid, zoals geformuleerd in de Nota Wervel en het streekplan
Zuid-Holland West, kan worden ingestemd met het plan’.
-
Windenergie
is van groot maatschappelijk belang. Het is een duurzame energiebron, die van
alle duurzame energiebronnen bovendien het meeste perspectief biedt. Het
directe ruimtebeslag van windturbines is relatief klein, grondstoffen kunnen
worden hergebruikt en windturbines zijn energetisch zeer rendabel. In het
rijksbeleid is bovendien vastgelegd dat duurzame energie in 2010 in 5% van de
energiebehoefte voorziet en dat in 2020 dat moet zijn verdubbeld. Een
belangrijk deel van de doelstelling voor duurzame energie zal moeten worden
bereikt door gebruik te maken van de kansen van windenergie.
-
Voorts acht de gemeente het ook van belang
dat uit de internet-site van het NMi naar voren komt dat de tijdwaarneming en
de GPS waarnemingen slechts een klein onderdeel vormt van de totale
bedrijfsvoering van NMi. Het bedrijfsprofiel van NMi is volgens voornoemde site
een test- en certificerings-instituut, beschermer van
de metrologische infrastructuur in Nederland en toezichthouder op meetmiddelen,
kansspelen en waarborg. Bovendien is het NMi op meerdere locaties in Nederland
gevestigd. Te weten, in Utrecht, Bergum en Dordrecht. In beginsel is het dus
ook mogelijk om de tijdwaarneming en de GPS waarnemingen te verplaatsen naar
één van de andere locaties van het NMi.
Op grond van de hiervoor
genoemde belangen, gegevens en omstandigheden acht de gemeente het belang van
het NMi bij het ongestoord kunnen uitvoeren van tijd- en GPS-waarnemingen
ondergeschikt aan het algemeen belang bij windenergie op de locatie ten zuiden
van de Karitaatmolensloot, zoals aangewezen in het bestemmingsplan Buitengebied
2005.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
4.2.
Samenvatting
De GPS-antennes van TUD-Geodesie en Nmi
hebben last van wisselende reflecties die te verwachten zijn van draaiende
wieken in een straal van 500 m rond het opstelpunt. De storende invloed dient
te worden onderzocht door gespecialiseerde experts.
Antwoord
Verwezen wordt naar het antwoord onder
4.1.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
4.3.
Samenvatting
De molens zullen verstoringen
veroorzaken bij het gebruik van de op het gebouw geïnstalleerde
GSM-basisstations van KPN en Telfort. Ook toekomstige gebruikers van
Technopolis InnovationPark zullen soortgelijke problemen ondervinden als Nmi.
Antwoord
Verwezen wordt naar het antwoord onder
4.1.Voorts is het belang dat het NMi zou hebben bij het bezwaar dat de
GSM-basisstations van KPN en Telfort worden verstoord, niet geheel duidelijk.
Eén en ander heeft in beginsel geen invloed op de bedrijfsvoering van het NMi.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
4.4. Samenvatting
Nmi verwacht overlast door geproduceerd
lawaai en ‘vuile wind’ en gaat er vanuit dat haar buren ook de verplichting zal
worden opgelegd om niet meer dan 50 dBa op de erfgrens te produceren.
Antwoord
In het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer zijn specifiek voor
windparken geluidsnormen opgenomen, waarbij wordt getoetst aan de zogenaamde
windnormcurve (WNC40). De wijzigingsbevoegdheid zoals deze is
opgenomen in het bestemmingsplan projecteert een opstelling waarbij voldaan moet worden aan het
Besluit Voorzieningen en Installaties en waarbij dus voldaan wordt aan de
WNC40. Het windpark zal dus net als
het NMi aan de aan haar opgelegde wet- en regelgeving moeten voldoen.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5. namens
Art Centre Delft V.O.F.: Schaap & Partners
5.1. Samenvatting
Voor zover Art Centre Delft niet onder
de bestemming maatschappelijke voorzieningen zou passen, maakt Art Centre Delft
daartegen bezwaar.
Antwoord
Het Art Centre Delft past onder de
bestemming maatschappelijke voorzieningen, voor zover het activiteiten heeft
ontplooid op het gebied van welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport,
onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
Tevens is toegestaan een horecagelegenheid die ten dienste staat van de ter
plaatse aanwezige maatschappelijke functies. Verder is nachtverblijf toegestaan
op het perceel Rotterdamseweg 205.
Op 26 november 2002 is een
vooraanschrijving naar het Art Centre verzonden, omdat de verantwoordelijke
afdeling bij de gemeente Delft constateerde dat er sprake was van gebruik in
strijd met het geldende bestemmingsplan in de vorm van het verhuren van de
ruimten van het Art Centre voor vergaderingen, congressen en feesten en
partijen. De betreffende afdeling kwam achter dit illegale gebruik, doordat
andere afdelingen/onderdelen van de gemeente Delft vergaderingen en/of feesten
organiseerden bij het Art Centre. Nadat het Art Centre de aanschrijving in
november 2002 heeft ontvangen, heeft er geen illegaal gebruik meer
plaatsgevonden in de vorm van vergaderingen, congressen en feesten en partijen.
Concreet betekent dit, zoals reeds aan
indiener is meegedeeld in voornoemde vooraanschrijving van 26 november 2002,
dat een podium bieden voor kunstenaars uit derdewereldlanden door het
regelmatig organiseren van exposities, symposia en andere daaraan gerelateerde
activiteiten, zoals aanbieden van logiesruimte aan deelnemers van stages op
kunstgebied, is toegestaan. Deze activiteiten vallen onder cultureel gebruik.
De bedrijfsmatige aanwending van de gebouwen, zonder dat er een onlosmakelijke
verbinding bestaat met de culturele bestemming, denk aan verhuur van de theeschenkerij
als partyruimte, of de expositie-atelierruimte als vergaderruimte, past niet
onder de bestemming maatschappelijke doeleinden.
Conclusie
Deze zienswijze heeft niet geleid
tot aanpassing van het bestemmingsplan.
5.2. Samenvatting
Bezwaar wordt gemaakt tegen de
beperking op de mede-aanwijzing horecagelegenheid, te weten dat deze ten
dienste dient te staan van de ter plaatse aanwezige functies.
Antwoord
Zoals reeds aangegeven in de nota
inspraak en overleg “was en is zelfstandige horeca niet gewenst. Zalenverhuur
en bruiloftsfeesten zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan” en ook in
strijd met het ontwerp-bestemmingsplan. “Dergelijke activiteiten zijn in het
recreatiegebied niet gewenst en worden in het bestemmingsplan dan ook niet mogelijk
gemaakt.”
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.3. Samenvatting
Art Centre Delft oordeelt dat op grond
van bij hem bestaande gerechtvaardigde verwachtingen en zijn
horeca-activiteiten tot dusverre, hij er op mag vertrouwen dat hij zijn huidige
bedrijfsvoering ook onder het bestemmingsplan Buitengebied 2004 mag
voortzetten.
Antwoord
Ook deze zienswijze is reeds beantwoord
in de nota inspraak en overleg. In de nota is aangegeven dat “uit de
correspondentie (tussen indiener en gemeente) duidelijk blijkt dat slechts
activiteiten gewenst zijn, die een link hebben met de onder 5.1. genoemde
culturele invulling”. In de aanschrijving van 26 november 2002 gericht aan
indiener is daarop door het College van B&W gewezen. Van gerechtvaardigde
verwachtingen kan dan ook geen sprake zijn. ‘
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.4. Samenvatting
Het is in strijd met de bestaande
rechten, indien de beperking op de mede-aanwijzing horecagelegenheid ertoe zou
leiden dat Art Centre Delft bijvoorbeeld geen zalen zou mogen verhuren voor
bijvoorbeeld bruiloftsfeesten.
Antwoord
Een situatie van inperking van
bestaande rechten doet zich hier niet voor. Onder het geldende bestemmingsplan
waren zelfstandige horeca-activiteiten, zoals het verhuren van zalen voor
bruiloftsfeesten al niet toegestaan. Bovendien is de verhuur van zalen ten
behoeve van bijvoorbeeld bruiloftsfeesten tijdig gewraakt.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.5. Samenvatting
De aard van het Art Centre leent zich
niet voor de ontplooiing van allerlei verschillende soorten activiteiten die
onder de bestemming maatschappelijke doeleinden toegestaan zijn.
Antwoord
Een bestemmingsplan kan slechts
verbods- en geen gebodsbepalingen bevatten en geen actieve verplichting tot
verwezenlijking van de aan de gronden gegeven bestemming opleggen. Dit betekent
dat het Art Centre niet verplicht is om de verschillende soorten activiteiten
die onder de bestemming maatschappelijke doeleinden passen allemaal op het
perceel aan de Rotterdamseweg 205 te realiseren. Het Art Centre mag de
verschillende soorten activiteiten die passen onder de bestemming
maatschappelijke doeleinden realiseren, doch het is verboden om andere
activiteiten dan die passen onder de bestemming maatschappelijke doeleinden, te
ontplooien.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.6.
Samenvatting
Het bestemmingsplan Buitengebied 2004
is in strijd met het door het Recreatieschap Midden-Delfland ten aanzien van
het perceel van Art Centre, gevoerde beleid. Te weten, het uitbouwen van de
basisinrichting van het gebied in een meer commerciële vorm van
openluchtrecreatie.
Antwoord
In de toelichting op het ontwerp
bestemmingsplan Buitengebied 2004 zijn onder paragraaf 2.3.4. de speerpunten
van het Recreatieschap Midden-Delfland voor de recreatiesector opgenomen. Het
bestemmingsplan Buitengebied 2004 is met inachtneming van deze speerpunten
opgesteld. Er is geenszins sprake van strijd met door het recreatieschap
gevoerde beleid, ook niet ten aanzien van het perceel van Art Centre. Specifiek
over het perceel van het Art Centre heeft het recreatieschap zich uitgelaten in
een artikel 19 WRO procedure ten behoeve van het theehuis en gastenverblijf van
het Art Centre. Het schap heeft positief geadviseerd en daarbij de voorwaarde
gesteld dat het theehuis en het gastenverblijf nadrukkelijk verbonden zijn met
de galerie en aanverwante activiteiten en dat zelfstandige horeca-activiteiten
niet gewenst zijn. De bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’, waarbij horeca
ten dienste van deze bestemming mogelijk is, sluit aan bij voornoemd advies van
het recreatieschap.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.7.
Samenvatting
Voor zover er in de Nota Inspraak wordt
gewezen op het positieve advies van de reconstructiecommissie en het
recreatieschap met de daaraan verbonden voorwaarden in de artikel 19-procedure
betreffende het theehuis en het gastenverblijf, doet het Art Centre een beroep
op het vertrouwensbeginsel. Vanaf haar bestaan neem het Art Centre een geheel
eigen positie in binnen de bestemming, daaraan doen de restricties ten aanzien
van het theehuis en gastenverblijf niets af.
Antwoord
De gemeente kan het niet eens zijn met
de indiener op het punt dat de
voorwaarden die zijn verbonden aan het positieve advies van de
reconstructiecommissie en het recreatieschap betreffende het theehuis en
gastenverblijf, niets af doen aan het beroep dat het Art Centre doet op het
vertrouwensbeginsel. Uit het stellen van dergelijke voorwaarden had het voor
het Art Centre duidelijk kunnen zijn, dan wel was het duidelijk dat
zelfstandige horecafuncties, zoals bruiloften, partijen en
vergadercentrum-activiteiten, in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan.
Wat de indiener bedoelt met de stelling dat het Art Centre een geheel eigen
positie zou innemen binnen de bestemming, is de gemeente overigens niet
duidelijk.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.8.
Samenvatting
De bestaande activiteiten van het Art
Centre lenen zich voor een positieve bestemming, nu in het ontwerp
bestemmingsplan is opgenomen dat bestaande, niet-agrarische bedrijven moeten
kunnen blijven voortbestaan en ook uitbreidingsruimte moeten krijgen. Verder
wordt er naar verwezen dat in het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen dat
bedrijven die gedurende langere tijd in het plangebied gevestigd zijn, in
principe positief bestemd zijn en bedrijven uit categorieën 1 en 2 niet als
vervolgfunctie in het plangebied wenselijk zijn. Voorts wordt gerefereerd aan
de hoofddoelstelling van het ontwerp-bestemmingsplan, dat het bestemmingsplan
dient aan te sluiten op de gemaakte keuzen in het reconstructieplan Midden-Delfland.
Antwoord
Voor zover het Art Centre verwijst naar
de uitbreidingsruimte die niet-agrarische bedrijven krijgen om te kunnen
blijven voortbestaan, merkt de gemeente op dat de mogelijkheid tot uitbreiding
niet inhoud dat gebruik dat niet past binnen de bestemming tot de mogelijkheden
dient te behoren. De toelichting op het bestemmingsplan, waarnaar de indiener
verwijst, geeft dit ook niet aan. Er wordt bedoeld dat niet-agrarische
bedrijven binnen hun bestemming de mogelijkheid moeten hebben om uit te
breiden/voort te blijven bestaan.
Vervolgens wordt verwezen naar een
passage in de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan, waarin wordt
aangegeven dat bedrijven die gedurende langere tijd in het plangebied gevestigd
zijn, in principe positief bestemd zijn. Wat de indiener met het aanhalen van
deze passage precies wil aantonen is niet duidelijk. Immers, het Art Centre is
positief bestemd. Alleen de door het Art Centre gewenste zelfstandige
horeca-functies zijn niet mogelijk gemaakt binnen de bestemming die het Art
Centre heeft gekregen in het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 2004. Deze
zelfstandige horeca-functies zijn ook al niet mogelijk onder het vigerende
bestemmingsplan. Voor wat betreft de horeca-functies is er derhalve geen sprake
van gedurende langere tijd bestaand (legaal) gebruik. Bovendien heeft het Art
Centre, zoals reeds eerder aangegeven, een aanschrijving ontvangen, waaruit
onverkort blijkt dat een zelfstandige horeca-functie onder het vigerende bestemmingsplan
niet is toegestaan.
Tot slot haalt de indiener het reconstructieplan
Midden-Delfland aan. Ook op dit punt is het niet duidelijk wat indiener daarmee
wil aantonen. Zoals hierboven reeds aangegeven is in het bestemmingsplan
Buitengebied 2004 het reconstructieplan Midden-Delfland verwerkt. De indiener
geeft niet aan op welk punt volgens hem dit niet het geval zou zijn.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid
tot aanpassing van het bestemmingsplan.
5.9.
Samenvatting
De gewekte verwachtingen zijn versterkt,
doordat de gemeente zelf regelmatig bijeenkomsten in het Art Centre heeft
gehouden, terwijl dit kennelijk in strijd was met het bestemmingsplan.
Antwoord
Zoals onder 5.3. reeds aangegeven, kon er bij het
Art Centre geen sprake zijn van gerechtvaardigde verwachtingen, omdat het Art
Centre is aangeschreven over het met het vigerende bestemmingsplan strijdige
gebruik van de gebouwen van het Art Centre ten behoeve van een zelfstandige
horecafuncties. Voor het overige verwijst de gemeente naar het antwoord onder
5.1.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
5.10.
Samenvatting
Het voortbestaan van het Art Centre
wordt onmogelijk gemaakt, indien alleen wordt toegestaan het tentoonstellen van
kunst, en eventueel gebruik voor cursussen en vergaderingen en de daarbij
behorende horecafunctie.
Antwoord
De zienswijze dat het voorbestaan van het Art
Centre onmogelijk wordt gemaakt, indien alleen wordt toegestaan hetgeen reeds
onder het vigerende bestemmingsplan was toegestaan, wordt niet door gegevens
onderbouwd waaruit één en ander blijkt. Nu niet aannemelijk wordt gemaakt dat
het voortbestaan van het Art Centre wordt bedreigd en evenmin aannemelijk wordt
gemaakt dat het niet mogelijk is om met activiteiten die passen onder bestemming
maatschappelijke doeleinden die dreiging af te wenden, vormt dit geen
aanleiding om het perceel waarop het Art Centre is gevestigd een ruimere
bestemming te geven.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
6. Stichting Sportpark Tanthof Zuid
6.1. Samenvatting
De Stichting Sportpark Tanthof Zuid
vindt het jammer dat er in het ontwerp bestemmingsplan, al dan niet via een
wijzigingsbevoegdheid, geen mogelijkheid bestaat om een ontsluiting te
realiseren via de westkant van het sportpark.
Antwoord
Zoals reeds aangegeven in de nota
inspraak en overleg wordt het sportcomplex aan de oostzijde ontsloten via de
Tanthofdreef. Noch in de eventuele komst van een sporthal, noch omdat door een
ontsluiting aan de westkant mensen afkomstig uit Tanthof West of grote delen
van Tanthof Zuid gemakkelijk via het recreatiegebied naar het sportpark kunnen
komen, liggen redenen om een extra ontsluiting te maken. Te meer nu die
ontsluiting ten koste zou gaan van een recent aangelegde langzaam
verkeersverbinding die onderdeel uitmaakt van een groter recreatief netwerk.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
6.2.
Samenvatting
Verzocht wordt de bestemming van het
Sportpark Tanthof Zuid te verruimen, om zo de bebouwing op het sportpark voor
meerdere doeleinden te gebruiken, zoals voor buitenschoolse kinderopvang in
relatie tot de sportdoeleinden.
Antwoord
In het kader van het ‘Delfts project:
Kinderopvang in de sport’ van januari 2002 wordt de samenwerking tussen
kinderopvangorganisaties en sportverenigingen gestimuleerd. Met het project
wordt beoogd om kinderen de mogelijkheid te bieden op een sportieve manier hun
buitenschoolse opvangtijd in te vullen. Naar aanleiding van dit project vindt
er op het Sportpark Tanthof Zuid reeds buitenschoolse opvang plaats voor
kinderen van 8 tot en met 14 jaar in combinatie met sportieve begeleiding. Dit
bestaande gebruik, dat past binnen het gemeentelijke beleid om samenwerking
tussen buitenschoolse opvang en sport te stimuleren, zal positief worden
bestemd in het bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het
bestemmingsplan.
6.3.
Samenvatting
Verzocht wordt dat kleinschalige horeca,
ondergeschikt aan de sportfaciliteiten en in relatie tot het naastgelegen
recreatiegebied in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 mogelijk wordt
gemaakt.
Antwoord
Zoals hierboven reeds aangegeven is het
landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid om in het buitengebied zo veel
mogelijk agrarisch grondgebruik, dagrecreatie, bos en natuur na te streven. Met
horeca dient dan ook terughoudend te worden omgegaan om verstedelijking van het
buitengebied te voorkomen. Zoals reeds aangegeven in de nota inspraak en
overleg zijn in het plangebied reeds voldoende horecavoorzieningen, die
aansluiten op recreatie in het Midden-Delfland gebied voorhanden of mogelijk
gemaakt. De noodzaak ontbreekt om de subbestemming ‘sportvoorzieningen’ uit te
breiden met een horecafunctie die ondergeschikt is aan de sportfaciliteiten.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
7. G.
van den Bos
7.1. Samenvatting
Verzocht wordt de toegestane uitbreidingsruimte te
verplaatsen van de achterzijde van de huidige bebouwing op het perceel naar de
linkerzijde van de bebouwing. De ruimte zou dan 4,80 meter breed moeten zijn.
Antwoord
Er moet een zone vanuit de ter plaatse aanwezige
sloot vrij blijven van circa 4 meter, omdat de betreffende sloot in de legger
van het waterschap is aangemerkt als hoofdwatergang. Op basis van de globale
eisen watersysteem Delfland dient ten behoeve van onderhoud aan
hoofdwatergangen een strook vrijgehouden te worden van 4 meter. Derhalve is het
niet mogelijk om de toegestane uitbreidingsruimte te verplaatsen van de
achterzijde van de huidige bebouwing op het perceel naar de linkerzijde van de
bebouwing. Weliswaar ligt aan de achterzijde de uitbreidingsruimte op minder
dan 4 meter afstand van de betreffende sloot, echter in het vigerende
bestemmingsplan is dit eveneens het geval. Zou op die plek de betreffende 4
meter onverkort worden toegepast, dan zou dit een beperking opleveren van de op
grond van het geldende bestemmingsplan bestaande uitbreidingsmogelijkheden. De
gemeente acht het niet noodzakelijk om ten behoeve van de onderhoudsstrook in
dit geval bestaande rechten in te perken.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
8. Belangenplatform
Tanthof
8.1.
Samenvatting
Gevreesd wordt voor
geluidshinder voor de wijk Tanthof-Oost ten gevolge van het plaatsen van
eventuele windmolens. Verzocht wordt het terrein ten zuiden van het
industriegebied Schieoevers niet te bestemmen voor het plaatsen van windmolens.
Antwoord
In het Besluit
Voorzieningen en Installaties Milieubeheer zijn specifiek voor windparken
geluidsnormen ten aanzien van geluidsgevoelige bestemmingen opgenomen, waarbij
wordt getoetst aan de zogenaamde windnormcurve (WNC40). De
wijzigingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan
projecteert een opstelling waarbij voldaan moet worden aan het Besluit
Voorzieningen en Installaties en waarbij dus voldaan wordt aan de WNC40. Diverse
simulaties hebben aangetoond dat met de voorwaarden uit de
wijzigingsbevoegdheid het windpark aan deze geluidsnormering voldoet. Ten
aanzien van Tanthof-Oost valt dan ook geen overschrijding van de
geluidsnormering te verwachten.
Conclusie
De zienswijze heeft
niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
8.2.
Samenvatting
Gevreesd wordt voor
parkeeroverlast ten gevolge van het recreëren in de Lage Abtswoudse Polder.
Gepleit wordt voor parkeervoorzieningen in het gebied langs de spoorbaan.
Antwoord
Het recreëren in de Lage
Abtswoudse Polder is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen nieuwe
ontwikkeling. Sinds de jaren 70, het begin van de reconstructie, is het gebied
namelijk al aangewezen als recreatiegebied. Het recreëren in de Lage Abtswoudse
Polder is derhalve een bestaand gebruik.
Er is geen sprake van
parkeeroverlast in de Lage Abtswoudse Polder. Ook in de toekomst wordt geen
parkeeroverlast voorzien. Er zijn voldoende voorzieningen in het plangebied om
aan de parkeerbehoefte te voldoen. Daarbij is van belang op te merken dat
recreanten het gebied ook per fiets zullen en kunnen aandoen. Voorts zijn er
voldoende parkeerplaatsen aanwezig bij de sportvoorzieningen in het
buitengebied.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.
I. Geraeds en A. Kemps
9.1.
Samenvatting
Het nieuwe
bestemmingsplan moet ofwel mogelijk maken de op het huidige bestemmingsplan
ontwikkelde combinatie van een (halve) groene camping met een tweede peiler
arrangementen ofwel de ruimte worden gegeven aan een volwaardige groene
camping.
Antwoord
Zoals reeds aangegeven in
het antwoord op de inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan laat het
voorontwerp en nu dus ook het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2004 de op
het geldende bestemmingsplan ontwikkelde combinatie van een groene camping met
een tweede peiler arrangementen toe. Het bedrijfsplan ‘boerderij Schieweg 166 met
groene camping’ past binnen het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2004. Voor
zover het antwoord op de inspraakreactie op het voorontwerp onzekerheid heeft
opgeroepen bij de inspreker voor wat betreft de mogelijkheid om arrangementen
voor bedrijven aan te bieden, het volgende. Het is niet de bedoeling dat er
zelfstandige horeca-activiteiten worden ontwikkeld, zoals een vergader- en
congrescentrum. Wel past het in het bestemmingsplan, indien aan een bedrijf een
arrangement wordt aangeboden op het gebied van recreatie, waar een
vergaderactiviteit een ondergeschikt onderdeel van uitmaakt. Om iedere twijfel weg te nemen over of de
arrangementen ten behoeve van basisschoolleerlingen en bedrijven ook past
binnen de subbestemming rgk, zal aan de doeleindenomschrijving een zin worden
toegevoegd, waaruit naar voren komt dat dergelijke arrangementen binnen de
doeleindenomschrijving passen.
Conclusie
De zienswijze heeft
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.2.
Samenvatting
Ook bij indieners is het
noodzakelijk om, net als bij agrarische bedrijven, andere activiteiten te
ontplooien om een rendabele bedrijfsvoering te kunnen realiseren.
Antwoord
Omdat de formulering van
de gemeente in de reactie op de ingediende inspraakreactie op het voorontwerp
bestemmingsplan kennelijk heeft geleid tot misverstanden, is bij de indiener
het idee ontstaan dat op grond van het bestemmingsplan het niet mogelijk zou
zijn om de in het bedrijfsplan opgenomen arrangementen aan te bieden. Nu
echter, naar de gemeente meent, het thans duidelijk zou moeten zijn dat het
mogelijk is om naast de kampeeractiviteiten, ook arrangementen aan te bieden
die ten dienste staan van extensieve vormen van recreatie, is het dus mogelijk
dat de door de indiener bedoelde ‘andere activiteiten’ net als bij agrarische
bedrijven ook bij hen mogelijk is.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.3.
Samenvatting
De ruimte die wordt
gegeven aan agrariërs in zone 2 om 15 kampeerplaatsen te realiseren en
daarnaast in vrijkomende gebouwen op recreatie gerichte activiteiten te
ontwikkelen, betekent een aanzienlijke concurrentie voor de campingpeiler van
indieners.
Antwoord
Nu het thans duidelijk
zou moeten zijn dat de arrangementenpeiler van het bedrijfsplan ook past binnen
het bestemmingsplan Buitengebied 2004, gaat de gemeente er vanuit dat het
bezwaar zoals verwoord in deze zienswijze bij de indiener is weggenomen.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.4.
Samenvatting
Verzocht wordt om
aanpassing van hoofdstuk 7.2. Toekomstige ontwikkelingen, waarin staat
aangegeven dat de groene camping overweegt haar activiteiten uit te
breiden door nevenactiviteiten te starten.
Antwoord
Deze formulering in het
ontwerp bestemmingsplan biedt inderdaad een verkeerd beeld. Uit het
bedrijfsplan blijkt duidelijk dat het vanaf het begin af aan de bedoeling is
geweest om nevenactiviteiten te ontwikkelen in de vorm van het aanbieden van
arrangementen die in het kader staan, dan wel gecombineerd worden met vormen
van extensieve recreatie en natuur. De toelichting op het bestemmingsplan zal
worden aangepast.
Conclusie
De zienswijze heeft
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.5.
Samenvatting
Verzocht wordt de huidige
doeleinden: wonen, recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik, agrarische
doeleinden, voorlichting en informatie, natuurstudie en landschapsbouw, horeca
en verblijfsrecreatie te omschrijven in artikel 6.1.c bij de aanduiding rgk.
Antwoord
De systematiek van het
ontwerp bestemmingsplan is, voor wat betreft de bestemming ‘recreatieve
doeleinden (intensief)’, om het bestaande gebruik of zoals in dit geval het
reeds bekend zijnde voorgenomen gebruik specifiek te bestemmen. In het (vast te
stellen) bestemmingsplan Buitengebied 2004 is de door de groene camping
voorgenomen kampeerpeiler en de arrangementenpeiler positief bestemd. Nu beide
peilers binnen het bestemmingsplan passen, gaat de gemeente er vanuit dat het
bezwaar, zoals geformuleerd in deze zienswijze, is weggenomen. Immers, het verzoek
om de doeleinden uit het huidige bestemmingsplan over te nemen in het vast te
stellen bestemmingsplan Buitengebied, vloeit, zoals de indiener zelf aangeeft,
voort uit het belang dat beide peilers essentieel zijn voor de uitvoering van
de onderneming.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
10. J.L. Tetteroo
10.1.
Samenvatting
Verwacht wordt dat het
plaatsen van één of meer windmolens op 400 m afstand van de woning van indiener
overlast zal veroorzaken in de vorm van geluid, slagschaduw en
horizonvervuiling. Het plangebied, waar veel mensen werken en wonen, is niet
geschikt voor een windmolenpark.
Antwoord
Het windpark, zoals in de
wijzigingsbevoegdheid is beschreven, moet voldoen aan het Besluit
Installaties en Voorzieningen Milieubeheer. In deze Algemene Maatregel
van Bestuur zijn
voor zowel geluid als slagschaduw normen ten aanzien van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, opgenomen. Wanneer het
windpark niet aan de normen uit de AMVB voldoet, zal geen bouwvergunning worden
afgegeven.
Van de genoemde horizonvervuiling door plaatsing van
windturbines is vanaf de Rotterdamseweg niet of nauwelijks sprake aangezien het om een
beperkt aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan
het zicht worden ontnomen door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.
Conclusie
De zienswijze heeft
niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
10.2.
Samenvatting
De waarde van het
onroerend goed van indiener zal dalen. Een planschadeclaim zal worden ingediend
bij de gemeente Delft.
Antwoord
Indien de indiener van
mening is dat de waarde van zijn onroerend goed zal dalen ten gevolge van het
nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, dan biedt de Wet op de Ruimtelijke
Ordening de mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen. Naar
aanleiding van een onderbouwd verzoek om planschade zal advies worden
ingewonnen of er inderdaad sprake is van een waardevermindering van het
betreffende onroerende goed. Mocht dit het geval zijn, dan kan onder bepaalde
omstandigheden, de indiener voor een tegemoetkoming in de geleden schade in
aanmerking komen.
Overigens verwacht de
gemeente niet dat er sprake zal zijn van een zodanige waardevermindering van
het onroerend goed van de indiener, dat daarvoor met succes een planschadeclaim
kan worden ingediend. Zoals reeds aangegeven in de reactie op de
inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan wordt met plaatsing van
windturbines het uitzicht van de Rotterdamseweg op de strook ten zuiden van de
Karitaatmolensloot niet of nauwelijks aangetast, aangezien het om een beperkt
aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan het zicht
worden onttrokken door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
11. J.L. Tetteroo jr.
11.1. Samenvatting
Verwacht wordt dat het
plaatsen van één of meer windmolen s op 400 m afstand van de woning van
indiener overlast zal veroorzaken in de vorm van geluid, slagschaduw en
horizonvervuiling. Het plangebied, waar veel mensen werken en wonen, is niet
geschikt voor een windmolenpark.
Antwoord
Voor het antwoord op
deze zienswijze wordt verwezen naar het antwoord onder 10.2.
Conclusie
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
11.2.
Samenvatting
De waarde van het
onroerend goed van indiener zal dalen. Een planschadeclaim zal worden ingediend
bij de gemeente Delft.
Antwoord
Indien de indiener van
mening is dat de waarde van zijn onroerend goed zal dalen ten gevolge van het
nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, dan biedt de Wet op de Ruimtelijke
Ordening de mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen. Naar
aanleiding van een onderbouwd verzoek om planschade zal advies worden
ingewonnen of er inderdaad sprake is van een waardevermindering van het
betreffende onroerende goed. Mocht dit het geval zijn, dan kan onder bepaalde
omstandigheden, de indiener voor een tegemoetkoming in de geleden schade in
aanmerking komen.
Overigens verwacht de
gemeente niet dat er sprake zal zijn van een zodanige waardevermindering van
het onroerend goed van de indiener, dat daarvoor met succes een planschadeclaim
kan worden ingediend. Zoals reeds aangegeven in de reactie op de
inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan wordt met plaatsing van windturbines
het uitzicht van de Rotterdamseweg op de strook ten zuiden van de
Karitaatmolensloot niet of nauwelijks aangetast, aangezien het om een beperkt
aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan het zicht
worden onttrokken door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
12. Zuid-Hollandse Milieufederatie
12.1. Samenvatting
Slootdemping en
ruwvoederteelt moet, gezien het karakter van het gebied in zone 2, geheel
worden verboden.
Antwoord
Het karakter van het
gebied in zone 2 is ‘Agrarisch gebied met natuur-, landschaps- en
cultuurhistorische waarde’. De inspreker wijst in de zienswijze alleen op de
landschaps- en cultuurhistorische waarde van het gebied en gaat daarmee voorbij
aan het voornamelijk agrarische karakter van het gebied.
Voor zone 2 is een
afweging gemaakt tussen het bestaande agrarische karakter van het gebied en de
natuur- , landschaps- en cultuurhistorische waarde. Daarbij is geconcludeerd
dat grondgebonden veehouderij en behoud van natuur- en landschapswaarden en
duurzaam waterbeheer met elkaar in conflict kunnen komen als het gaat om
bijvoorbeeld ruwvoederteelt. Omdat op voorhand niet is aan te geven welke
belangen in dergelijke gevallen moeten gaan prevaleren, is dit afweegbaar
gesteld middels een aanlegvergunningenstelsel. Bij die belangenafweging zal het
uitgangspunt zijn dat bestaande ruwvoederteelt kan worden voortgezet, doch dat
er geen medewerking wordt verleend aan uitbreiding van de ruwvoederteelt in het
bewuste gebied. Een absoluut verbod is echter, gelet op het uitgangspunt van
het bestemmingsplan voor zone 2, te weten het positief bestemmen van de
bestaande grondgebonden veehouderij, niet op zijn plaats.
Conclusie
De zienswijze heeft niet
geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
12.2.
Samenvatting
Bij het toestaan van
ruwvoederteelt is geen rekening gehouden met de sterk versnelde bodemdaling die
optreedt in het veengebied door scheuren van grasland. Er is in dit gebied al
sprake van snelle bodemdaling.
Antwoord
De bodem van het
zuidelijk deel van het plangebied, te weten het gebied gelegen in zone 2,
bestaat inderdaad hoofdzakelijk uit veen. In dit zuidelijke deel van het
plangebied daalt het maaiveld geleidelijk tot circa 2,9 m – NAP. In de
toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen dat voor het deel van het
plangebied ten oosten van rijksweg A 13 (zone 2) vooralsnog geen
peilwijzigingen zijn voorzien. Dit laat onverlet dat het scheuren van grasland
ten behoeve van de ruwvoederteelt invloed kan hebben op de bodemdaling ter
plaatse. Zoals reeds onder 12.1. is aangegeven is de teelt van
ruwvoedergewassen en daarmee ook het scheuren van grasland ten behoeve van de
ruwvoederteelt aanlegvergunningsplichtig. Per situatie kan zo een afweging
plaatsvinden tussen de belangen van landbouw enerzijds en die van natuur en
landschap anderzijds. In die afweging van belangen zullen ook aspecten, zoals
bodemdaling ten gevolge van het scheuren van grasland worden meegenomen. Per geval
zal worden bekeken welke belangen dienen te prevaleren.
Conclusie
Deze zienswijze heeft
niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
12.3.
Samenvatting
Waterberging is voor
Delft een probleem. Het lijkt noodzakelijk om zoekgebieden aan te wijzen voor
waterberging in het bestemmingsplan en tenminste te streven naar oevers met
flauwe taluds.
Antwoord
Inmiddels wordt er gewerkt
aan de waterstructuurvisie die meer duidelijkheid geeft over de realisatie van
de wateropgave in Delft. Zoals het er nu naar uitziet kan voldoende ruimte voor
waterberging in de bestaande stad worden gerealiseerd en is het niet
noodzakelijk om daarvoor een claim te leggen op het buitengebied. Overwogen
wordt nog om het beschikbare water - al dan niet met een beperkte uitbreiding -
te gebruiken als voorraadberging voor droge perioden.
Conclusie
De reactie heeft geleid
tot aanvulling van de toelichting op het plan.
13. Luchtverkeersleiding Nederland
13.1.
Samenvatting
De LVNL heeft bezwaar
tegen de wijzigingsbevoegheid windturbines, zoals opgenomen in artikel 5 lid 4.
De locatie bevindt zich in de invloedsfeer van navigatie- en
communicatieapparatuur. Derhalve mag de bouwhoogte van een windturbine
inclusief rotorbladen maximaal 60 meter bedragen.
Antwoord
De hoogte en de
locatie van de windturbines in het bestemmingsplan Buitengebied komen
overeen met het beleid van de Provincie Zuid-Holland, te weten met
het Streekplan
Zuid-Holland-West, vastgesteld op 19 februari 2003 en de Provinciale
Nota Wervel, goedgekeurd op 22 oktober 2003. Aangezien
voor zowel Nota Wervel als voor het Streekplan Zuid-Holland-West een
inspraakprocedure heeft plaatsgevonden en daarbij door Luchtverkeersleiding
Nederland geen bezwaar tegen de genoemde windturbinelocaties is aangetekend,
heeft de gemeente Delft beide provinciale beleidsstukken kunnen aanhouden voor
het ruimtelijk mogelijk maken van een windpark op één van de, in beide nota’s,
ingetekende locaties.
Conclusie
De zienswijze heeft
niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
13.2
Samenvatting
Op basis van
vliegtechnische procedures wordt geadviseerd om volledig af te zien van de
realisatie van windturbines op de met C gemarkeerde locatie.
Antwoord
Voor het antwoord op
deze zienswijze wordt naar het antwoord onder 13.1 verwezen.
Conclusie
De zienswijze heeft
niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
14.
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie
Luchtvaart
De
zienswijze van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bij brief van 22 oktober
2004 ingediend. Er is niet gebleken dat er sprake is van ‘verschoonbare
termijnoverschrijding’. De zienswijze is derhalve niet ontvankelijk, nu de
termijn van ter inzage legging afliep op 11 oktober 2004.
Ten
overvloede wordt in het navolgende nog wel ingegaan op de bezwaren van de
inspectie.
14.1. Samenvatting
Niet
kan worden ingestemd met de plannen tot het plaatsen van windturbines op de
aangegeven locatie.
Antwoord
De
gemeente merkt op dat de hoogte en de locatie van de windturbines in het
bestemmingsplan Buitengebied in overeenstemming zijn met het beleid van de
Provincie Zuid-Holland (Streekplan Zuid-Holland-West en de Provinciale Nota
Wervel). Voor zowel de Nota Wervel als het Streekplan Zuid-Holland-West heeft
een inspraakprocedure plaatsgevonden, waarbij de inspectie geen bezwaar heeft
gemaakt tegen de onderhavige windmolenlocaties. Bovendien is de Inspectie
Verkeer en Waterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat zelfs deelnemer van de Provinciale Plan Commissie. Ook in die
hoedanigheid heeft de inspectie geen bezwaar gemaakt tegen de genoemde
windmolenlocaties. De gemeente Delft
heeft derhalve beide provinciale beleidsstukken kunnen en mogen aanhouden voor
het ruimtelijk mogelijk maken van een windpark op één van de, in beide nota’s, ingetekende
locaties en zal zich daarvoor ook blijven inspannen.
Verder
wordt verwezen naar de brief van 10 september 2004, waarin reeds is aangegeven
dat de door u aangehaalde obstakelvrije vlakken geen status hebben en naar
mening van de gemeente ook weinig realistisch zijn aangezien de hoogtebeperkingen
ten aanzien van het centrumgebied van Rotterdam ons weinig doeltreffend lijken
en als onrealiseerbaar gekenschetst moet worden.
Conclusie
De zienswijze is niet ontvankelijk.
14.2. Samenvatting
De
vermoedelijke locatie voor een drietal windturbines bevindt zich in een
obstakelvrije vlak overeenkomstig ICAO Annex 14.
Antwoord
Verwezen
wordt naar het antwoord onder 14.1.
Conclusie
De
zienswijze is niet-ontvankelijk.
14.3. Samenvatting
De
kaart met daarin opgenomen obstakelvrije vlakken is een visueel hulpmiddel om
de internationale norm van de ICAO Annex 14 inzichtelijk te maken. Verwezen
wordt naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin is bepaald dat
Nederlandse bestuursorganen binnen de grenzen van hun bevoegdheid aan Bijlage
14 van het Verdrag van Chicago (ICAO Annex 14) gebonden kunnen worden.
Antwoord
Verwezen
wordt naar het antwoord onder 14.1.
Conclusie
De
zienswijze is niet-ontvankelijk.
14.4. Samenvatting
Waarschijnlijk
worden zowel vliegprocedures als de werking van de navigatiehulpmiddelen
negatief beïnvloed.
Antwoord
Voor
de beantwoording wordt verwezen naar het antwoord onder 13.1.
Conclusie
De
zienswijze is niet-ontvankelijk.
15. Belangenvereniging Huiseigenaren Tanthof
Delft
15.1.
Samenvatting
Aan de plaatsing van
GSM-masten in het buitengebied dient de voorwaarde te worden verbonden dat deze
op minstens 100 m van permanent bewoonde woningen dient te worden geplaatst.
Dit, omdat GSM-masten een negatief effect hebben op de gezondheid, het de
werking verstoort van afstandsbedieningen en bij harde wind geluidsoverlast kan
optreden.
Antwoord
Deze zienswijze is
ingediend bij brief van 12 oktober 2004, welke is ontvangen op 16 oktober 2004.
Er is niet gebleken dat er sprake is van ‘verschoonbare termijnoverschrijding’.
De zienswijze is derhalve niet ontvankelijk, nu de termijn van ter inzage
legging afliep op 11 oktober 2004.
De gezondheidsraad heeft
bovendien in 2000 en 2004 adviezen uitgebracht over de gezondheidseffecten van
GSM-basisstations. In deze adviezen is uitgegaan van de situatie dat de
stations op gebouwen zijn geplaatst. Hieruit blijkt dat de elektromagnetische
velden van deze stations in de eventuele woningen eronder zo laag zijn dat
daarvan geen negatieve gezondheidseffecten te verwachten zijn. Hierbij is gekeken
naar thermische effecten, het ontstaan, dan wel bevorderen van kanker en
aspecifieke aspecten als duizeligheid, ongemak, concentratieverstoring,
geheugenverlies, vermoeidheid, hoofdpijn, tintelingen, beïnvloeding van
cognitieve vaardigheden en vertroebeld gezichtsvermogen. Wel wordt gesignaleerd
dat dergelijke stations veel onrust kunnen veroorzaken bij de betreffende
bewoners.
Uit de onderzoeken blijkt
dat op een afstand van enkele meters de elektromagnetische straling al zo laag
is dat er geen gezondheidseffecten zijn te verwachten. Aangezien de
GSM-basisstations zich gemiddeld op een hoogte tussen de 20 m en 40 m bevinden
is het niet nodig om een minimumafstand tot woningen op te nemen in het
bestemmingsplan.
Conclusie
De zienswijze is
niet-ontvankelijk.