Nota

Zienswijzen

 

Samenvatting en beantwoording zienswijzen

 

Bestemmingsplan

Buitengebied 2005

 

 

 

 

 

 

Gemeente Delft

Vakteam Ruimtelijke Ordening

december 2004

Inleiding

 

Het gebied waarvoor een nieuw bestemmingplan wordt voorbereid ligt in het zuiden van de gemeente Delft. Het gebied grenst aan het grondgebied van de gemeenten Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Schiedam en Rotterdam. De grens van het plangebied wordt gevormd door:

 

Het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied heeft ter inzage gelegen in de periode van 13 september 2004 tot en met 11 oktober 2004. Tijdens deze periode bestaat er de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke zienswijzen. De ter inzage legging is gepubliceerd in de stadskrant van 12 september 2004. De onderstaande personen/instanties hebben schriftelijk hun zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt:

 

1.                  D.J.C. van Zuijlen en C.G.M. Wensveen, Schieweg 146, 2627 AR Delft;

2.                  namens Transportbedrijf Joh. Van der Haas B.V en de besloten vennootschap participatiemaatschappij Van der Haas B.V.: E.B.H. Advocaten, de heer J. Hiemstra, Postbus 70, 2600 AB Delft;

3.                  namens Scheepswerf Bocxe Delft: Adromi B.V., Reeweg 146, 3343 AP Hendrik Ido Ambacht;

4.                  Nederlands Meetinstituut B.V., de heer C. Gouwens, Postbus 654, 2600 AR Delft;

5.                  namens Art Centre Delft V.O.F.: Schaap & Partners, I.J.M.I. Souren, Postbus 23052, 3100 KB Rotterdam;

6.                  Stichting Sportpark Tanthof Zuid, Secretaris de heer J. Kunz, Merellaan 66, 2289 EB Rijswijk (ZH);

7.                  G. van den Bos, Rotterdamseweg 211, 2629 HE Delft;

8.                  Belangenplatform Tanthof, Voorzitter L.P. Dias, Zambiastraat 19, 2622 DG Delft;

9.                  I. Geraeds en A. Kemps, Schieweg 166, 2627 AS Delft;

10.               J.L. Tetteroo, Rotterdamseweg 470, 2629 HJ Delft;

11.               J.L. Tetteroo jr., Rotterdamseweg 472, 2629 HJ Delft;

12.               Zuid-Hollandse Milieufederatie, P.J.H.D. Verkoelen, Postbus 22344, 3003 DH Rotterdam;

13.               Luchtverkeersleiding Nederland, R.F. Overgoor, Postbus 75200, 1117 ZT Luchthaven-Schiphol

14.               Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart, Unit Infrastructuur, Postbus 575, 2130 AN Hoofddorp;

15.               Belangenvereniging Huiseigenaren Tanthof Delft, Secretaris J.R. Blom, Postbus 634, 2600 AP Delft.

 

De schriftelijke zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in deze nota.

 

1.                  D.J.C. van Zuijlen en C.G.M. Wensveen:

1.1.      Samenvatting

Bezwaar wordt gemaakt  tegen de bestemming van het perceel Schieweg 146/146a in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied, omdat deze bestemming een beperking inhoudt ten opzichte van de bestemming onder het vigerende bestemmingsplan.

Antwoord

In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming tuin, open erf, recreatieve doeleinden, de aanduiding monument en gemengde doeleinden. Deze laatste bestemming laat een aantal invullingen toe, zoals wonen, recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik enzovoort. Deze invullingen moeten echter passen in en ten dienste staan van dagrecreatie. Het is derhalve niet zo dat op basis van het huidige bestemmingsplan het perceel een bestemming heeft met ruime toepassingsmogelijkheden. In de rest van dit antwoord zal per gedeelte van het perceel Schieweg 146/146a worden aangegeven wat de bestemming is in het geldende bestemmingsplan en wat de bestemming is in het vast te stellen bestemmingsplan Buitengebied 2005.

Het gedeelte van het perceel van indieners gelegen ten westen van de schuur, waarin de hondenschool was gevestigd, heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden’. In het ontwerp bestemmingsplan had dat deel van het perceel de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ gekregen. Het betreffende deel van het perceel werd echter gebruikt als oefenterrein ten behoeve van de hondenschool. Voorts ligt het, gelet op de indeling van het totale perceel voor de hand om dat gedeelte te blijven gebruiken ten behoeve van de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’. Derhalve heeft het gedeelte van het perceel van indieners gelegen ten westen van de schuur, waarin de hondenschool was gevestigd, in het vast te stellen bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ gekregen. De bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ past bovendien in het beleid zoals is neergelegd in het reconstructieplan voor het deelgebied Abtswoude.

In het reconstructieplan voor het deelgebied Abtswoude (Plan van voorzieningen voor het deelgebied Abtswoude, ex. Artikel 40 reconstructiewet Midden-Delfland van december 1996) worden de betreffende gronden namelijk aangewezen als aan te brengen multifunctioneel bos/natuurbos.

 

Het gedeelte van het perceel van indieners gelegen ten noorden van de bebouwing heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden’. In het ontwerp bestemmingsplan hebben die gronden de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ gekregen.

Zoals hierboven reeds aangegeven, is het niet zo dat op basis van het geldende bestemmingsplan er ruimere toepassingsmogelijkheden bestaan onder de bestemming ‘recreatieve doeleinden’ dan onder de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ in het ontwerp bestemmingsplan. Niettemin heeft de gemeente, om aan de belangen van indieners tegemoet te komen, de gronden ten noorden van de bebouwing bestemd als ‘recreatieve doeleinden (intensief)’, omdat op dat gedeelte van het perceel parkeerplaatsen en een ontsluitingsweg zijn gelegen ten behoeve van de voormalige hondenschool/de ‘recreatieve doeleinden (intensief)’. Om het pand waarin de hondenschool was gevestigd wederom een recreatieve invulling te kunnen geven, is het wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om parkeerplaatsen en een ontsluitingsweg ten behoeve van dat pand en dus de recreatieve functie te hebben. Op de plankaart zal derhalve het bestemmingsvlak ‘recreatieve bestemming (intensief)’ op het perceel Schieweg 146/146a zodanig worden verruimd dat de reeds bestaande parkeerplaats en ontsluitingsweg binnen het bestemmingsvlak komt te liggen.

 

Het overige deel van de gronden van indieners heeft in het geldende bestemmingsplan hoofdzakelijk de bestemming ‘gemengde doeleinden’. In het ontwerp bestemmingsplan is het onder die bestemming toegestane gebruik ‘wonen’, dat ten dienste zou moeten staan van het recreatief gebruik, apart bestemd en heeft de bestemming ‘woondoeleinden’ gekregen. Op dat punt kan zelfs gesproken worden van een verruiming van het gebruik, nu de woondoeleinden niet meer zijn gekoppeld aan recreatief gebruik. Het woonhuis op de percelen Schieweg 146 – 146a is bovendien in gebruik als burgerwoning en heeft niet een directe koppeling met recreatief gebruik. Om die reden heeft de woning van indieners de bij een burgerwoning behorende bestemming gekregen. De gebouwen die op het perceel met de bestemming erf staan, kunnen als bijgebouw bij de woning gebruikt blijven worden.

De gronden die in het ontwerp bestemmingsplan de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ hebben gekregen, kunnen alleen gebruikt worden ten behoeve van een hondenschool. Omdat deze hondenschool ter plaatse niet meer in werking is, zijn er in het vast te stellen bestemmingsplan een aantal gebruiksmogelijkheden opgenomen voor dat deel van het perceel, zodat een passende recreatieve invulling kan worden gevonden. Er wordt namelijk door de pachter van het perceel in samenspraak met het recreatieschap gezocht naar een nieuwe recreatieve functie. Het recreatieschap hecht er grote waarde aan dat in het bouwwerk waarin de hondenschool was gevestigd, opnieuw een recreatieve functie wordt gerealiseerd.

In het bestemmingsplan zullen derhalve een aantal mogelijke invullingen worden opgenomen die op het perceel Schieweg 146/146a zijn toegestaan en die passen binnen het beleid van het recreatieschap Midden-Delfland en het gemeentelijk beleid. Deze bestemmingen zijn: recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik, voorlichting en informatie, natuurstudie en landschapsbouw, horecadoeleinden (uitgezonderd een hotel). Voornoemde functies moeten ten dienste staan van het recreatief gebruik. Onder recreatief gebruik wordt verstaan dagrecreatie onder gebruikmaking van bossen, weiden, waterpartijen, wegen, paden en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming past bijvoorbeeld een hondenschool, een cursusruimte ten behoeve van natuureducatie, een theeschenkerij en beperkte verkoopruimte van overwegend eigen geteelde producten en een kruiden- en natuureductietuin.

Tot slot heeft het gedeelte van het perceel van indieners aan de zuidzijde van de bebouwing in het geldende bestemmingsplan de bestemming recreatieve doeleinden. In het ontwerp bestemmingsplan had dat deel van het perceel de bestemming ‘recreatieve doeleinden (extensief)’ gekregen. Het betreffende deel van het perceel wordt echter gebruikt als tuin bij de woonhuis. Overeenkomstig het bestaande gebruik heeft dat gedeelte van het perceel in het vast te stellen bestemmingsplan derhalve de bestemming ‘voortuin’ gekregen.

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de plankaart en de voorschriften.

           

1.2.             Samenvatting

Op de plankaart is de monumentale boerderij niet goed aangegeven. Verzocht wordt om op de kaart de juiste positie van de boerderij/woonhuis op te nemen.

Antwoord

Uit luchtfoto’s blijkt inderdaad dat op de plankaart de monumentale boerderij niet goed is aangeduid. De plankaart zal, voor wat betreft de aanduiding monument, worden aangepast conform hetgeen indieners op het kaartje bij de zienswijze hebben aangegeven.

            Conclusie

De plankaart zal worden aangepast.

 

1.3.      Samenvatting

Verzocht wordt om niet alleen het gebouw ten behoeve van de hondenschool te bestemmen als intensieve recreatie, maar ook het terrein dat werd gebruikt door de hondenschool, gelegen ten westen van de schuur.

Antwoord

Zoals onder 1.1. reeds aangegeven, ligt het, gelet op het meest recente gebruik van het terrein en de indeling van het totale perceel, voor de hand om het bewuste terrein de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ te geven.

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

1.4.      Samenvatting

Verzocht wordt om niet de aanduiding ‘hondenschool’ in het bestemmingsplan op te nemen, doch een algemenere definitie van ‘intensieve recreatie’, zodat er verschillende mogelijkheden bestaan om tot een passende invulling van het perceel te komen.

            Antwoord

De systematiek van het ontwerp bestemmingsplan is, voor wat betreft de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’, om het bestaande gebruik specifiek te bestemmen. Zoals onder 1.1. reeds aangegeven, is de hondenschool die op het onderhavige perceel gevestigd was, thans niet meer in werking en zijn derhalve in het vast te stellen bestemmingsplan een aantal mogelijke invullingen opgenomen die op het perceel Schieweg 146/146a zijn toegestaan.

            Conclusie

Naar aanleiding van de zienswijze is het ontwerp-bestemmingsplan aangepast en is het perceel Schieweg 146/146a, voor zover het de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’ heeft, bestemd voor recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik, voorlichting en informatie, natuurstudie en landschapsbouw, horecadoeleinden, uitgezonderd een hotel voor zover voornoemde bestemmingen ten dienste staan van het recreatief gebruik.

 

1.5               Samenvatting

Verzocht wordt om de bestemming erf te geven aan het gedeelte van het perceel ten noorden van de aanwezige bebouwing. Op dat gedeelte van het perceel ligt thans een ontsluitingspad met  parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de bezoekers van de hondenschool.

            Antwoord

Verwezen wordt naar het antwoord onder 1.1, waarin is aangegeven dat de gemeente de gronden ten noorden van de bebouwing bestemd als ‘recreatieve doeleinden (intensief)’.

Conclusie

Naar aanleiding van de zienswijze is de plankaart aangepast.

 

1.6.             Samenvatting

Bezwaar wordt gemaakt tegen de komst van windmolens, vanwege gevreesde geluidsoverlast en horizonvervuiling. De bezwaren worden versterkt door de vraagtekens die worden gezet bij het rendement van windmolens versus de kosten.

            Antwoord

Het windpark mag volgens de wijzigingsbevoegdheid bestaan uit maximaal 3 windturbines. Onderzoek heeft aangetoond dat deze 3 turbines binnen de geldende wet- en regelgeving gerealiseerd kunnen worden. Geluidsoverlast boven de maximaal toelaatbare waarden is dus niet aan de orde. In de wijzigingsbevoegdheid is eveneens opgenomen dat de opstelling van windturbines moet voldoen aan diverse randvoorwaarden om de landschappelijke inpassing te waarborgen.

Ten aanzien van het rendement van het windpark versus de kosten melden wij dat reeds diverse partijen interesse hebben getoond in de ontwikkeling van een windpark op deze locatie en dus verondersteld mag worden dat het windpark zowel energetisch als kostentechnisch rendabel is.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.         namens Transportbedrijf Joh. Van der Haas B.V.: E.B.H. Advocaten, de heer J.      Hiemstra         

2.1       Samenvatting

Gezien de bestaande bedrijvigheid aan de Rotterdamseweg en het voornemen van de gemeente Delft om dit naar de toekomst te handhaven, lijkt de voorgestelde bestemming woondoeleinden op het perceel Rotterdamseweg 201 in strijd met artikel 10 WRO. Daarbij is  van belang de op het perceel aanwezige oude bedrijfsopstallen, met daaraan gekoppeld een recreatieve c.q. agrarische functie, alsmede de eigendomsverhoudingen ter plekke. Slechts om dringende redenen mogen voorschriften een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden en geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van agrarische bedrijven. Reclamanten wensen het bedrijfsterrein op het perceel Rotterdamseweg 201a te vergroten met de gronden van het perceel Rotterdamseweg 201.

            Antwoord

Uit jurisprudentie blijkt (HR 28 februari 1975, NJ 1975, 246) dat de voorschriften inzake het gebruik kunnen bestaan uit een verbod om de in het plan gelegen grond en opstallen te bezigen in strijd met de verwezenlijkte bestemming, maar ook een andere uitwerking kunnen bevatten van het gebruik binnen de doeleinden waarvoor de grond krachtens de in algemene termen vervatte bestemmingaanduiding mag worden gebruikt. De Hoge Raad overweegt dat het niet aannemelijk is, dat de wetgever aan eerstbedoelde categorie van voorschriften heeft gedacht toen hij in de tweede zin van art. 10 , eerste lid, bepaalde dat beperking van het meest doelmatige gebruik slechts geoorloofd is om dringende redenen. Uit deze jurisprudentie maakt de gemeente op dat er alleen sprake kan zijn van beperking van het meest doelmatige gebruik door de gebruiksvoorschriften verbonden aan een bestemmingsaanduiding en niet door de bestemmingsaanduiding zelf. Inspreker stelt echter dat de bestemmingsaanduiding een beperking inhoud van het meest doelmatige gebruik. De gemeente meent, gelet op bovengenoemde jurisprudentie, op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met artikel 10 WRO door de bestemmingsaanduiding ‘woondoeleinden’ op het perceel Rotterdamseweg 201.

Verder heeft het perceel Rotterdamseweg 201 in het vigerende bestemmingsplan de bestemming woondoeleinden en tuin, open erf. De aanwezigheid van oude bedrijfsopstallen, alsmede de eigendomsverhoudingen ter plaatse maakt dit niet anders. Er is geen bouwvergunning voor bedrijfsgebouwen of een vrijstelling voor het gebruik van de bestaande gebouwen voor bedrijfsdoeleinden op deze locatie afgegeven. De bestemming wordt derhalve niet aangepast.

Conclusie

Er is geen sprake van strijd met artikel 10 WRO. De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.2       Samenvatting

Het is niet aanvaardbaar dat er geen enkele mogelijkheid tot uitbreiding wordt opgenomen in een nieuw bestemmingsplan, indien de gemeente niet voornemens is het bedrijf te beëindigen en indieners de bedrijfsvoering ter plekke wensen te handhaven. Daarbij wordt verwezen naar literatuur en jurisprudentie.

            Antwoord

Verwezen wordt naar de Losbladige Groene Kluwer, Ruimtelijk bestuursrecht, artikel 10 aantekening 3, bedrijfsbelangen e.v., en de daarin genoemde jurisprudentie, in het bijzonder de (oude) uitspraak Assendelft, KB 16 oktober 1978, Bouwrecht 1979, bladzijde 41. In genoemde uitspraak wordt het inderdaad onaanvaardbaar geacht dat geen enkele mogelijkheid tot uitbreiding wordt geboden. Ten onrechte stelt de inspreker echter dat er geen enkele mogelijkheid tot uitbreiding wordt geboden. Er wordt alleen geen mogelijkheid geboden om het bedrijf uit te breiden naar het perceel Rotterdamseweg 201.

Het toekennen van nieuwe bebouwingsstroken ten behoeve van niet-agrarische bedrijven is in het plangebied niet gewenst, vanwege het restrictieve beleid van overheden ten aanzien van niet-agrarische bedrijven, de mogelijke aantasting van de openheid en het ontbreken van binding met het landelijk gebied. Bestaande niet-functioneel gebonden bedrijven, waarvoor geen actief saneringsbeleid wordt gevoerd, zijn in principe positief bestemd. Met het oog op toekomstperspectief en op basis van vaste jurisprudentie zijn uitbreidingsmogelijkheden voor die bedrijven opgenomen in het bestemmingsplan. Op het perceel Rotterdamseweg 201a, waarop het transportbedrijf in kwestie is gevestigd, worden redelijke uitbreidingsmogelijkheden geboden.

            Conclusie

Er worden voor het transportbedrijf in kwestie redelijke uitbreidingsmogelijkheden geboden op het perceel Rotterdamseweg 201a. De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.3       Samenvatting

Er zijn nieuwe ontwikkelingen te bespeuren in relatie tot de nieuwe Nota Ruimtelijke Ordening, zoals deze is voorgesteld door het kabinet en volgens nadere informatie bij de provincie is de door de gemeente gestelde 600 m³ voor een burgerwoning geen wet van Meden en Perzen.

 

            Antwoord

In de Nota Planbeoordeling van de provincie Zuid-Holland wordt aangegeven dat nieuwe ruimtelijke plannen aan de regeling in de nota moeten voldoen. In de Nota Planbeoordeling is opgenomen dat een woning en aan- en bijgebouwen een maximale inhoud mogen hebben van 600 m³. Er bestaat voor de gemeente dan ook geen speelruimte om in het bestemmingsplan een regeling op te nemen die een grotere inhoud van burgerwoningen toelaat dan 600 m³. Alsdan zullen Gedeputeerde Staten goedkeuring onthouden aan een dergelijk voorschrift.

Wel wordt in de Nota Planbeoordeling aangegeven dat indien het meerdere van 600 m³ met de helft wordt teruggebracht, Gedeputeerde Staten in beginsel medewerking verlenen aan een vrijstellingsprocedure voor een totale inhoud bebouwing van maximaal 750 m³. Dit ligt echter buiten de scope van een bestemmingsplanprocedure.

            Conclusie

Er bestaat geen ruimte om in het bestemmingsplan een grotere maximale inhoud van burgerwoningen op te nemen dan 600 m³. De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van de voorschriften van het bestemmingsplan.

 

2.4.             Samenvatting

De subbestemming ‘transportbedrijf (btr)’ dient niet alleen voor het bouwblok, maar voor het gehele perceel te gelden.

            Antwoord

De subbestemming btr geldt voor het gehele bestemmingsvlak. Een subbestemming is niet gekoppeld aan het bouwblok, maar is gekoppeld aan het bestemmingsvlak. Een bouwblok/bebouwingsstrook zijn grenzen waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De bebouwingsgrenzen kunnen gelijk liggen met de grenzen van het bestemmingsvlak. Vaak is een bestemmingsvlak groter dan de bebouwingsstrook. Ten behoeve van de leesbaarheid van de plankaart en om het hier aan de orde zijnde misverstand weg te nemen, zal de plankaart zodanig worden aangepast dat de subbestemming met een onderbroken lijn op de plankaart zal worden aangegeven

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de plankaart.

 

2.5.             Samenvatting

Het bouwblok is geen weergave van de huidige situatie. Die loopt op dit moment tot aan de Rotterdamseweg.

            Antwoord

In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied ligt het bestemmingsvlak ‘bedrijfsdoeleinden’ tot aan de Rotterdamseweg. De bebouwingsstrook ligt echter niet tot aan de Rotterdamseweg. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied ligt het bestemmingsvlak  ‘bedrijfsdoeleinden’ eveneens tot aan de Rotterdamseweg. De bebouwingsstrook ligt op dezelfde locatie als onder het vigerende bestemmingsplan.

Verder blijkt uit luchtfoto’s, waarop de bebouwingsstrook is ingetekend, dat de bebouwing op het perceel Rotterdamseweg 201a past binnen de bebouwingsstrook.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.6.             Samenvatting

In het vigerende bouwblok bevindt zich een (vergunde) burgerwoning, die niet is opgenomen op de plankaart van het ontwerp-bestemmingsplan. De woning wordt bewoond door de grondlegger van het bedrijf, die niet (meer) werkzaam is in het bedrijf. De inzet van reclamant is dat het huidige feitelijke gebruik van de woning wordt opgenomen in het bestemmingsplan.

            Antwoord

In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel Rotterdamseweg 201a in zijn geheel de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. De woning die zich op het perceel bevindt is derhalve bestemd als een bedrijfswoning en is dus niet, zoals de indiener stelt, een burgerwoning. Het aangedragen argument dat de grondlegger van het bedrijf nog steeds in de betreffende woning zou wonen, terwijl deze niet meer werkzaam zou zijn in het bedrijf, maakt niet dat de bedrijfswoning automatisch zou veranderen in een burgerwoning. Zou, omdat de grondlegger van het bedrijf in de bedrijfswoning is blijven wonen, de betreffende woning automatisch een burgerwoning worden, dan zou betrekkelijk gemakkelijk, bij verandering in de bedrijfsvoering een nieuwe burgerwoning in het buitengebied ontstaan. Een dergelijke ontwikkeling is ter voorkoming van dichtslibbing van het buitengebied en met het oog op de belangen van omliggende bedrijven ongewenst. De woning blijft dan ook bestemd als bedrijfswoning.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.7.             Samenvatting

Er wordt vanuit gegaan dat de aanwijzing cultuurhistorische waardevolle bebouwing alleen de voorzijde van de loopstal betreft, waarvan een groot deel is vervallen. Renovatie van het geheel behoort niet meer tot de mogelijkheden.

            Antwoord

In het boerderijcomplex Rotterdamseweg 201 zijn twee complexonderdelen met een sterretje als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aangeduid. Het boerderijcomplex bestaat, zoals dat in deze regio gebruikelijk is, uit een boerderij met een woon- en stalgedeelte en verscheidene losstaande andere bedrijfsgebouwen.

De kopgevel van de loopstal bevat een gevelsteen die verwijst naar het leggen van de eerste steen door Th.A.C. Tetteroo op 24 mei 1902. Die datering komt overeen met de architectuur, het materiaalgebruik en de bouwwijze. De loopstal is in 1902 gebouwd, naar men mag aannemen als uitbreiding van het toen bestaande complex ten behoeve van een intensivering van de bedrijfsvoering op deze locatie. De loopstal is een voorbeeld van een sobere traditionele stal zoals die rond 1900 werden gebouwd. De cultuurhistorische waarde ervan wordt, zoals bij alle onderdelen van boerderijcomplexen het geval is, mede bepaald door de waarde van het complex als geheel.

Het boerderijcomplex is niet geïnventariseerd in het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP) gericht op monumenten uit de periode 1850-1940. Gezien de staat van verval en de op zichzelf beperkte cultuurhistorische waarde van de loopstal is de cultuurhistorische waarde ervan feitelijk beperkt tot het gegeven dat op deze plek een onderdeel van een boerderijcomplex staat.

In principe is een renovatie mogelijk, maar die zal neerkomen op een volledige herbouw. Het is gezien de samenhang met het complex als geheel, reëel om te kiezen voor een vervangende nieuwbouw, die in hoofdvorm met die van de stal overeenkomt. De aanduiding cultuurhistorische waardevolle bebouwing laat sloop toe, indien dit gepaard gaat met herbouw van een vergelijkbaar pand of object, gelet op de bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen en gelet op dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten, schoorstenen en gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het gegeven dat er op deze locatie in de 19de eeuw een boerderijcomplex is ontstaan, en begin 19de eeuw is uitgebreid, is van cultuurhistorisch belang. Behoud van de loopstal is op zich geen verplichting. Bij eventuele vervanging van de complexonderdelen dient rekening gehouden te worden met de karakteristiek van het complex. De cultuurhistorische waarde van de stal als onderdeel van een complex blijft behouden, indien er nieuwbouw voor in de plaats komt op hetzelfde grondvlak en met eenzelfde hoofdvorm.

 

2.8.             Samenvatting

De tweede aanwijzing, op de achterzijde van het woonpand, berust op een misverstand. De aanwijzing ligt op een deel nieuwbouw. Als de voorzijde van de woning wordt bedoeld, dan wordt opgemerkt dat deze in zeer slechte staat verkeert. Logischer zou zijn dat de aanwijzing van de woningen afgaat en komt te liggen op de achterliggende wagenschuur.

            Antwoord

In het boerderijcomplex Rotterdamseweg is met twee sterretjes cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aangeduid. Het boerderijcomplex bestaat, zoals dat in deze regio gebruikelijk is, uit een boerderij met een woon- en stalgedeelte en verscheidene losstaande andere bedrijfsgebouwen.

De boerderij vormt de kern, c.q. het hoofdgebouw van het complex. Gezien de bouwwijze en het materiaalgebruik dateert de boerderij in eerste opzet uit de 19de eeuw. Het is niet uitgesloten dat zich op deze plek een oudere boerderij bevond, maar op de kaart van Cruquius uit 1712 komt de boerderij nog niet voor. De voorzijde, met het woongedeelte is van de weg afgekeerd. Dit gedeelte is in 1966 volledig vernieuwd. Het sterretje op de plankaart staat in dat woongedeelte, omdat binnen de contour van het gebouw ook een huisnummer en de letter W een plaats moesten vinden, en de leesrichting van west naar oost is. Aan de plaats van het sterretje kan niet worden afgeleid dat alleen het woongedeelte als cultuurhistorische bebouwing is aangemerkt. De cultuurhistorische waarde heeft betrekking op het hele gebouw. Die waarde wordt bepaald door de voor een boerderij kenmerkende hoofdvorm met een woongedeelte en een stalgedeelte. De boerderij is een representant van de boerderijen uit de 19de eeuw. Het boerderijcomplex is niet geïnventariseerd in het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP) gericht op monumenten uit de periode 1850-1940.

De sober en doelmatig vormgegeven wagenschuur achter de boerderij bevat een fraaie gevelsteen die verwijst naar het leggen van de eerste steen op 6 maart 1864, door de vijfeneenhalfjarige zoon Adrianus Petrus Tetteroo, vader Cornelis Az. Tetteroo en moeder Petronella Tetteroo-Gordijn. Daarmee is de wagenschuur gedateerd. De wagenschuur is van cultuurhistorische waarde, met name als onderdeel van het complex en vanwege de gevelsteen.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het gegeven dat er op deze locatie in de 19de eeuw een boerderijcomplex is ontstaan, is van cultuurhistorisch belang. De boerderij zelf heeft nog de kenmerkende hoofdvorm van een boerderij. Bij hergebruik van het boerderijcomplex, en eventueel vervanging en hergebruik van de complexonderdelen zou rekening gehouden moeten worden met de karakteristiek van het complex.

De wagenschuur achter de boerderij is van cultuurhistorische waarde op zichzelf, maar vooral als onderdeel van het complex en vanwege de gevelsteen.

 

2.9.             Samenvatting

Een strakke maatbestemming staat haaks op het beleid ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen van niet-agrarische bedrijven, zoals beschreven in de toelichting op het bestemmingsplan.

            Antwoord

In de eerste plaats wordt verwezen naar het antwoord onder 2.2., waarin is geciteerd uit de toelichting op het bestemmingsplan, te weten bladzijden 88 en 89. Een strakke maatbestemming is niet in strijd met voornoemd beleid ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.10.          Samenvatting

Er is sprake van strijd met het Bro als het gaat om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, omdat er geen gegadigde zal zijn die het geheel gaat renoveren, zonder dat er een economische invulling aan gegeven kan worden.

           

Antwoord

In de losbladige Groene Kluwer, Ruimtelijk Bestuursrecht art. 10 aant. 3 is opgenomen dat onder economische uitvoerbaarheid moet worden verstaan de door gemeenten te maken kosten voor verwerving en bouwrijp maken van de gronden die gedekt moeten worden door de te verwachten opbrengsten. Kortom het gaat om de kosten en baten van een plan.

Het bestemmingsplan Buitengebied 2004 is in beginsel een consoliderend plan. Ook ten aanzien van het perceel Rotterdamseweg 201 is het bestemmingsplan niet op uitvoering van nieuwe ontwikkelingen gericht. Nu het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 zijn opgenomen, zijn er geen kosten die gemaakt moeten worden om het bestemmingsplan uit te voeren. Er is derhalve geen sprake van strijd met het Bro als het gaat om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

2.11           Samenvatting

De invulling van het perceel als burgerbestemming is moeilijk, gezien de milieuzonering van het transportbedrijf.

            Antwoord

Binnen de gemeente Delft geldt sinds augustus 2003 de nota Bedrijven en Bestemmingsplannen, waarin het Delftse beleid ten aanzien van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen uiteen wordt gezet. Binnen dit beleid wordt het transportbedrijf aangewezen als een categorie 3.2-bedrijf, dat in dit gebiedstype een afstand van 50 meter tot milieugevoelige bestemmingen in acht moet nemen. Die afstand geldt echter voor nieuwe situaties en niet voor bestaande. In het onderhavige geval is noch het bedrijf, noch de woonbestemming nieuw ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Buitengebied.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3. namens Scheepswerf Bocxe Delft: Adromi B.V.

3.1       Samenvatting

De scheepswerf vindt het niet geheel duidelijk om welke reden de grens van het buitengebied zodanig is getrokken dat het bedrijfsperceel, dat onderdeel uitmaakt van het industrieterrein ‘Rotterdamseweg’ is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.

            Antwoord

De gemeenteraad is in beginsel vrij om de grenzen van een bestemmingsplan te bepalen. Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening en de beginselen van behoorlijk bestuur valt de begrenzing te rechtvaardigen. De planbegrenzing is namelijk afgestemd op de begrenzing van het vigerende bestemmingsplan Schieoevers noord en zuid. Een scheepswerf zou wellicht beter passen binnen het bestemmingsplan Schieoevers noord en zuid, echter de scheepswerf ligt te ver in het feitelijke buitengebied en dus te ver van de bebouwing aan de zuidzijde van Delft. Het is niet gewenst om bedrijvigheid die (ver) buiten de bebouwing van Delft is gelegen alsnog als eilandjes bij de bedrijventerreinen te trekken.

Voor zover door indiener wordt aangegeven dat de ligging in het bestemmingsplan buitengebied tot gevolg zal hebben dat de aanwezigheid van de scheepswerf voortdurend ter discussie zal staan en als problematisch en gebiedsvreemd element zal worden aangemerkt, acht de gemeente het van belang op te merken dat het perceel van de scheepswerf ook in het geldende bestemmingsplan Buitengebied ligt.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.2       Samenvatting

Er dient op het perceel  Rotterdamseweg 466 niet alleen een maatbestemming ‘scheepswerf’ te worden gegeven, maar ook een bestemming ‘metaalconstructiebedrijf’, ‘machinefabriek’ en ‘revisiebedrijf’. Het bedrijf is in de loop der jaren uitgegroeid van scheepswerf tot een algemeen metaalconstructie- en assemblagebedrijf voor grote installaties. Het is niet ondenkbaar dat in de toekomst de scheepsbouw niet meer de hoofdactiviteit van het bedrijf zal zijn.

            Antwoord

Het gebruik van de scheepswerf als algemeen metaalconstructie- en assemblagebedrijf voor grote installaties is in strijd met de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. Voorts is in de milieuvergunning evenmin activiteiten ten behoeve van een metaalconstructie- en assemblagebedrijf vergund. Er bestaat derhalve geen aanleiding om het perceel Rotterdamseweg ook een bestemming ‘metaalconstructiebedrijf’, ‘machinefabriek’ en ‘revisiebedrijf’ te geven. Sterker nog, nu deze activiteiten gebiedsvreemd zijn, zou het zelfs in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien de door indiener gewenste bestemmingen aan het perceel Rotterdamseweg 466 zouden worden gegeven.

Uit jurisprudentie blijkt dat nevengebruik niet strijdig is met de bestemming, indien het nevengebruik incidenteel is, in beperkte mate plaatsvindt, voortvloeit uit en ondergeschikt is aan het op grond van het bestemmingsplan toegestane gebruik. Voor zover de activiteiten metaalconstructie- en assemblage, nevengebruik is zoals voornoemd, past dit derhalve onder het huidige en het nieuwe bestemmingsplan. Bij een recente controle is niet gebleken dat er reeds sprake is van zodanige activiteiten op het gebied van metaalconstructie- en assemblage, dat er sprake is van met het geldende en het ontwerp-bestemmingsplan strijdig gebruik.

Tijdens de controle is door de firma Bocxe aangegeven dat onderhavige zienswijze met name is ingediend, omdat zij de indruk hebben dat het ontwerp-bestemmingplan geen rekening houdt met de toekomst. De schepen worden groter en hebben meer apparatuur aan boord. Deze apparatuur zal, voor zover mogelijk, op de scheepswerf worden gemaakt en op de schepen gemonteerd worden.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.3.      Samenvatting

Niet alleen de geluidzone, maar ook de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein (Wgh) dient op de plankaart te worden weergegeven. Het moet duidelijk zijn dat het bedrijf moet worden aangemerkt als een inrichting bedoeld in artikel 41 Wgh jo. Artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. Het bedrijf valt namelijk in categorie 13.3 onder b, Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Antwoord

In de voorschriften is opgenomen dat binnen de bedrijvenbestemmingen inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 Wgh jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer zijn uitgesloten met uitzondering van de terreinen die daartoe zijn aangewezen op grond van art. 41 Wgh. 

Ten aanzien van het weergeven van de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein op de plankaart, merkt de gemeente het volgende op. Uit jurisprudentie over milieunormen volgt dat deze normen alleen mogen worden opgenomen in het bestemmingsplan, indien de planologische noodzaak hiervan kan worden aangetoond. Het aangeven van de op de geluidcontourenkaart (Wet geluidhinder) aangeduide begrenzing van het gezoneerde industrieterrein naast de reeds op de plankaart opgenomen geluidszone is ruimtelijk niet relevant. Immers niet de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein zelf, maar de geluidszone heeft een ruimtelijk effect.

In de voorschriften is opgenomen dat binnen de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’ inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer, zijn verboden. De Scheepswerf Bocxe is een inrichting zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. Het gebruik van het perceel Rotterdamseweg 466 als scheepswerf is echter een bestaand gebruik. Het ontwerp bestemmingsplan is niet gericht op beëindiging van dit bestaande gebruik binnen de planperiode. Evenmin is het bestaande gebruik in strijd met de gebruiksvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan.  Er bestaat derhalve een beginselplicht om de scheepswerf positief te bestemmen. Derhalve zal artikel 11 van de planvoorschriften zodanig worden aangepast, dat de scheepswerf Bocxe is uitgesloten van het verbod voor bedrijven, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit.

            Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

 

3.4.             Samenvatting

Verzocht wordt om rekening te houden met de feitelijk aanwezige bebouwing met een nokhoogte van 12 meter.

Antwoord

De maximale bouwhoogte is in het vigerende bestemmingsplan 12 meter. Kennelijk is bij de inventarisatie voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een onjuiste bouwhoogte genoteerd voor het perceel Rotterdamseweg 466. De voorschriften zullen zodanig aangepast worden, dat de reeds aanwezige bebouwing in het bestemmingsplan past.

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.5.             Samenvatting

Verzocht wordt om rekening te houden met de op de scheepswerf aanwezige kranen die in hun hoogste stand 25 tot 30 meter hoog zijn.

            Antwoord

De voorschriften zullen zodanig aangepast worden, dat de reeds aanwezige kranen in het bestemmingsplan passen.

            Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.6.      Samenvatting

Het bereik van de kranen dient te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Er wordt verwezen naar jurisprudentie (ARRvS 19 januari 1979 (Udenhout), BR 1979, p.276).

Antwoord

Het bereik van de kranen is niet opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Voorts blijkt niet uit de door de indiener aangehaalde uitspraak dat het bereik van kranen in een bestemmingsplan dient te worden opgenomen. De uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 19 januari 1979 ziet op het meenemen van de oppervlakte die de  loopkatconstructie beslaat in de berekening van het bebouwde oppervlak van de bestemming in kwestie.

Op basis van de huidige inzichten acht de gemeente Delft het niet ruimtelijk relevant om een beschermingszone op te nemen voor tijdelijk gebruik door kranen van het luchtruim boven de bestemmingen ‘water’ en ‘verkeersdoeleinden 1’. Het is bovendien geenszins te verwachten dat er zodanige bouwwerken op de bestemmingen ‘water’ en ‘verkeersdoeleinden 1’ zullen worden gerealiseerd, dat deze een onevenredige belemmering kunnen vormen voor de werking van de bewuste kranen. De bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw zijnde mogen binnen de bestemming ‘water’ een maximale hoogte hebben van 6 meter. Op de bestemming ‘verkeersdoeleinden 1’ mogen bouwwerken worden gebouwd met maximale hoogten van 12 meter voor lichtmasten, 6 meter voor wegmeubilair, 3 meter voor overige bouwwerken en 3 meter voor gebouwen. Door de indiener is aangegeven dat de bewuste kranen 25 tot 30 meter hoog zijn.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan

 

3.7.      Samenvatting

Verzocht wordt om rekening te houden met de bestaande hoogte van de schutting, die hoger is dan 2 meter.

Antwoord

In de milieuvergunning verleend door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan Scheepswerf Bocxe BV is opgenomen dat vanaf 1 januari 2003 een geluidsscherm met een hoogte van 4,5 meter aanwezig dient te zijn. Voor het in werking zijn van de scheepswerf is de aanwezigheid van een dergelijk geluidsscherm derhalve noodzakelijk. Het vast te stellen bestemmingsplan Buitengebied is er bovendien niet op gericht de scheepswerf binnen de planperiode te doen beëindigen. De scheepswerf en de geluidsschermen die op grond van de geldende milieuvergunning ten behoeve van die scheepswerf dienen te worden gerealiseerd, dienen derhalve positief te worden bestemd. In het bestemmingsplan zal daarom worden opgenomen dat ter plaatse van het perceel Rotterdamseweg 466 een geluidsscherm is toegestaan met een maximumhoogte van 4,5 meter.

            Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.8.             Samenvatting

Verzocht wordt om de ter plaatse aanwezige hellingbaan, die gedeeltelijk is gelegen in de bestemming water, in het bestemmingsplan op te nemen.

            Antwoord

Uit de in het bezit van de gemeente zijnde informatie is gebleken dat de betreffende hellingbaan reeds lange tijd aanwezig is en voor de betreffende hellingbaan ook een bouwvergunning is afgegeven. De bouwvergunningen zijn van 1959 en 1972. De hellingbaan was echter niet opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en dit heeft tot op heden ook niet tot problemen geleid. Niettemin zal in het bestemmingsplan Buitengebied 2005 de hellingbaan worden opgenomen op de plankaart en in de voorschriften.

            Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.9.             Samenvatting

Verzocht wordt om te bepalen dat in de bestemming water, de reeds bestaande werkzaamheden aan schepen mogen plaatsvinden ter hoogte van het bedrijfsterrein van de scheepswerf.

            Antwoord

Werkzaamheden aan schepen zijn in strijd zijn met de bestemming ‘water’ in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied. Nu een scheepswerf logischerwijs werkzaamheden aan schepen verricht die zonodig ook in het water liggen, zal dit gebruik worden opgenomen in het bestemmingsplan. 

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

           

3.10.          Samenvatting

Om verschillende redenen ontkomt de scheepswerf er in de toekomst niet aan de bedrijfsbebouwing aanzienlijk uit te breiden en te herindelen. Het ontwerp bestemmingsplan frustreert deze plannen, terwijl in het vigerende bestemmingsplan voldoende flexibiliteit is opgenomen ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Het is voorts niet duidelijk hoe de provinciale grens van 10% aan uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is verwerkt. Verzocht wordt om in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 33% op te nemen en een bouwhoogte van 15 meter toe te staan.

            Antwoord

Te veel te hoge bebouwing in het buitengebied zal een onaanvaardbare inbreuk op het landschap ten gevolge hebben. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het dan ook ongewenst om hogere bebouwing toe te staan dan ter plaatse reeds aanwezig is. Door het stellen van deze hoogte-eis worden in casu de bedrijfsbelangen niet onevenredig geschaad, omdat het bestemmingsplan nog altijd voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid van 10% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen.

Anders dan indiener stelt, is in het geldende bestemmingsplan buitengebied een bebouwingspercentage opgenomen van 20% en niet van 30%. In het ontwerp bestemmingsplan wordt niet gewerkt met een bebouwingspercentage. Wel vormt de oppervlakte van het in het ontwerp opgenomen bebouwingsblok een ruime 26% van het totale perceel. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan biedt het ontwerp dus uitbreidingsmogelijkheden.

Bovendien mocht op grond van artikel 5 lid 2 sub b van het vigerende bestemmingsplan geen bebouwing worden opgericht buiten de op de kaart als zodanig aangegeven bebouwingsgrenzen met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde. Op dat gebied is het vigerende bestemmingsplan dan ook net zo flexibel of niet flexibel als het ontwerp bestemmingsplan.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

3.11           Samenvatting

Verzocht wordt om eventuele bruggen in het plangebied door middel van een dubbelbestemming voor wegverkeer specifiek op de plankaart weer te geven. De bouw van een vaste brug, die niet de vereiste doorlaathoogte heeft, kan ernstige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de scheepswerf.

            Antwoord

In het vigerende bestemmingsplan is op grond van voorschrift 21 lid 1 sub a de bestemming water eveneens bestemd voor bruggen. Onder het huidige bestemmingsplan is het derhalve eveneens mogelijk dat er een vaste brug wordt gebouwd, die gevolgen zou kunnen hebben voor de bereikbaarheid van de scheepswerf. Het gegeven dat er onder het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de bouwmogelijkheid voor bruggen is opgenomen voor de gehele bestemming water levert geen aantasting van bestaande rechten op.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

4.       Nederlands Meetinstituut B.V., de heer C. Gouwens  

4.1               Samenvatting

Windmolens in het blikveld van een tweetal schotelantennes op het gebouw aan de Thijsseweg 11, maken tijd-waarneming onmogelijk. Het tijdlaboratorium, waarin atoomklokken staan opgesteld, kan niet meer functioneren. Er is geen technische oplossing voor het meten door de draaicirkel van een windmolen. Er kunnen geen windmolens in het bedoelde blikveld worden gerealiseerd.

            Antwoord

De zienswijze van het NMi is per e-mail op 27 oktober schriftelijk en op 28 oktober 2004 door twee medewerkers van het NMi mondeling toegelicht. Uit deze toelichting is naar voren gekomen dat de kern van het bezwaar van NMi is gelegen in het gegeven dat zij op korte termijn het gebouw van Geodesie zullen betrekken. De keuze is op dit gebouw gevallen, omdat het goed gefundeerd is en rustig ligt. Voorts is gebleken dat de bezwaren alleen gericht zijn tegen de windmolenlocatie gelegen ten oosten van de Schie en dus niet de locatie gelegen ten westen van de Schie.

De zienswijze is specialistisch en is daarom voor een deskundigenoordeel voorgelegd aan het Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken. In een schrijven van 16 november 2004 geeft het agentschap aan dat de technische onderbouwing van de bezwaren van het NMi met betrekking tot de tijdwaarneming en op het punt van de GPS-antennes juist is. Het agentschap komt tot de conclusie dat op een afstand van 450 meter ten zuiden van het voormalige Geodesiegebouw, windturbines zouden kunnen worden gerealiseerd, zonder dat de GPS waarnemingen en de functionaliteit van de tijdswaarneming nadelig worden beïnvloed. De locatie voor windmolens ten oosten van de Schie ligt op minder dan 450 meter ten zuiden van het Geodesiegebouw.

Hoewel de bezwaren van het NMi technisch juist blijken te zijn, is de gemeente niettemin van oordeel dat het belang van het NMi in dit geval ondergeschikt is aan het algemeen belang. Bij de afweging zijn de volgende belangen, gegevens en omstandigheden betrokken:

-                      De locatie voor windturbines ten oosten van de Schie en ten zuiden van de Karitaatmolensloot komt overeen met de in het provinciaal beleid (Nota Wervel) aangegeven studielocatie voor windturbines. De ontwerpnota Wervel heeft van 20 maart tot 17 april 2003 ter inzage gelegen en is vervolgens op 22 oktober 2003 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. De ter inzage legging is bekend gemaakt op de internet-site van de provincie Zuid-Holland. In het Streekplan Zuid-Holland-West is bovendien de zone ten zuiden van het plangebied Technopolis als studielocatie voor een lijnopstelling van windturbines aangewezen. Het streekplan Zuid-Holland West is op 19 februari 2003 vastgesteld. De ter inzage legging is bekend gemaakt in de Staatscourant en in een of meer in de provincie verspreide dag-, nieuws,- of huis-aan-huisbladen. Het NMi heeft in mei 2003 besloten het  voormalige Geodesiegebouw te betrekken. NMi was, dan wel had op dat moment op de hoogte kunnen zijn van de plaatsing van windturbines ten zuiden van de Karitaatmolensloot. Het voornemen tot plaatsing van de windmolens was derhalve voorzienbaar. Aan het belang van NMi kan reeds om die reden niet een zodanig gewicht worden toegekend, dat daarom de met de wijzigingsbevoegdheid beoogde plaatsing van windmolens niet meer mogelijk zou zijn.

-                      Ook nabij de huidige locatie van het NMi bevinden zich hoge gebouwen. De faculteit van Electrotechniek is 93 meter hoog en ligt op 510 meter van het huidige gebouw van NMi. De faculteit Bouwkunde is 52 meter hoog en ligt op een afstand van 318 meter en van Delftechpark zijn er twee gebouwen, één is 37 meter hoog en ligt op 369 meter van het NMi gebouw en de andere is 40 meter hoog en ligt op 450 meter afstand. Naar verwachting zal het NMi ook van de rond de huidige locatie aanwezige hoogbouw hinder ondervinden in de vorm van satellietverduistering of daartoe passende oplossingen hebben toegepast.

-                      In een recente reactie op het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2004, van 24 november 2004, bevestigen gedeputeerde staten van de provincie van Zuid-Holland  dat ‘ten aanzien van dit onderwerp (windenergie) vanuit het provinciaal beleid, zoals geformuleerd in de Nota Wervel en het streekplan Zuid-Holland West, kan worden ingestemd met het plan’.

-                      Windenergie is van groot maatschappelijk belang. Het is een duurzame energiebron, die van alle duurzame energiebronnen bovendien het meeste perspectief biedt. Het directe ruimtebeslag van windturbines is relatief klein, grondstoffen kunnen worden hergebruikt en windturbines zijn energetisch zeer rendabel. In het rijksbeleid is bovendien vastgelegd dat duurzame energie in 2010 in 5% van de energiebehoefte voorziet en dat in 2020 dat moet zijn verdubbeld. Een belangrijk deel van de doelstelling voor duurzame energie zal moeten worden bereikt door gebruik te maken van de kansen van windenergie.

-                      Voorts acht de gemeente het ook van belang dat uit de internet-site van het NMi naar voren komt dat de tijdwaarneming en de GPS waarnemingen slechts een klein onderdeel vormt van de totale bedrijfsvoering van NMi. Het bedrijfsprofiel van NMi is volgens voornoemde site een test- en certificerings-instituut, beschermer van de metrologische infrastructuur in Nederland en toezichthouder op meetmiddelen, kansspelen en waarborg. Bovendien is het NMi op meerdere locaties in Nederland gevestigd. Te weten, in Utrecht, Bergum en Dordrecht. In beginsel is het dus ook mogelijk om de tijdwaarneming en de GPS waarnemingen te verplaatsen naar één van de andere locaties van het NMi.

Op grond van de hiervoor genoemde belangen, gegevens en omstandigheden acht de gemeente het belang van het NMi bij het ongestoord kunnen uitvoeren van tijd- en GPS-waarnemingen ondergeschikt aan het algemeen belang bij windenergie op de locatie ten zuiden van de Karitaatmolensloot, zoals aangewezen in het bestemmingsplan Buitengebied 2005.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

4.2.             Samenvatting

De GPS-antennes van TUD-Geodesie en Nmi hebben last van wisselende reflecties die te verwachten zijn van draaiende wieken in een straal van 500 m rond het opstelpunt. De storende invloed dient te worden onderzocht door gespecialiseerde experts.

            Antwoord

Verwezen wordt naar het antwoord onder 4.1.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

4.3.             Samenvatting

De molens zullen verstoringen veroorzaken bij het gebruik van de op het gebouw geïnstalleerde GSM-basisstations van KPN en Telfort. Ook toekomstige gebruikers van Technopolis InnovationPark zullen soortgelijke problemen ondervinden als Nmi.

            Antwoord

Verwezen wordt naar het antwoord onder 4.1.Voorts is het belang dat het NMi zou hebben bij het bezwaar dat de GSM-basisstations van KPN en Telfort worden verstoord, niet geheel duidelijk. Eén en ander heeft in beginsel geen invloed op de bedrijfsvoering van  het NMi.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

4.4.      Samenvatting

Nmi verwacht overlast door geproduceerd lawaai en ‘vuile wind’ en gaat er vanuit dat haar buren ook de verplichting zal worden opgelegd om niet meer dan 50 dBa op de erfgrens te produceren.

            Antwoord

In het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer zijn specifiek voor windparken geluidsnormen opgenomen, waarbij wordt getoetst aan de zogenaamde windnormcurve (WNC40). De wijzigingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan projecteert een opstelling waarbij voldaan moet worden aan het Besluit Voorzieningen en Installaties en waarbij dus voldaan wordt aan de WNC40. Het windpark zal dus net als het NMi aan de aan haar opgelegde wet- en regelgeving moeten voldoen.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.         namens Art Centre Delft V.O.F.: Schaap & Partners

5.1.      Samenvatting

Voor zover Art Centre Delft niet onder de bestemming maatschappelijke voorzieningen zou passen, maakt Art Centre Delft daartegen bezwaar.

            Antwoord

Het Art Centre Delft past onder de bestemming maatschappelijke voorzieningen, voor zover het activiteiten heeft ontplooid op het gebied van welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren. Tevens is toegestaan een horecagelegenheid die ten dienste staat van de ter plaatse aanwezige maatschappelijke functies. Verder is nachtverblijf toegestaan op het perceel Rotterdamseweg 205.

Op 26 november 2002 is een vooraanschrijving naar het Art Centre verzonden, omdat de verantwoordelijke afdeling bij de gemeente Delft constateerde dat er sprake was van gebruik in strijd met het geldende bestemmingsplan in de vorm van het verhuren van de ruimten van het Art Centre voor vergaderingen, congressen en feesten en partijen. De betreffende afdeling kwam achter dit illegale gebruik, doordat andere afdelingen/onderdelen van de gemeente Delft vergaderingen en/of feesten organiseerden bij het Art Centre. Nadat het Art Centre de aanschrijving in november 2002 heeft ontvangen, heeft er geen illegaal gebruik meer plaatsgevonden in de vorm van vergaderingen, congressen en feesten en partijen.

Concreet betekent dit, zoals reeds aan indiener is meegedeeld in voornoemde vooraanschrijving van 26 november 2002, dat een podium bieden voor kunstenaars uit derdewereldlanden door het regelmatig organiseren van exposities, symposia en andere daaraan gerelateerde activiteiten, zoals aanbieden van logiesruimte aan deelnemers van stages op kunstgebied, is toegestaan. Deze activiteiten vallen onder cultureel gebruik. De bedrijfsmatige aanwending van de gebouwen, zonder dat er een onlosmakelijke verbinding bestaat met de culturele bestemming, denk aan verhuur van de theeschenkerij als partyruimte, of de expositie-atelierruimte als vergaderruimte, past niet onder de bestemming maatschappelijke doeleinden. 

Conclusie

Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.2.      Samenvatting

Bezwaar wordt gemaakt tegen de beperking op de mede-aanwijzing horecagelegenheid, te weten dat deze ten dienste dient te staan van de ter plaatse aanwezige functies.

            Antwoord

Zoals reeds aangegeven in de nota inspraak en overleg “was en is zelfstandige horeca niet gewenst. Zalenverhuur en bruiloftsfeesten zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan” en ook in strijd met het ontwerp-bestemmingsplan. “Dergelijke activiteiten zijn in het recreatiegebied niet gewenst en worden in het bestemmingsplan dan ook niet mogelijk gemaakt.”

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.3.      Samenvatting

Art Centre Delft oordeelt dat op grond van bij hem bestaande gerechtvaardigde verwachtingen en zijn horeca-activiteiten tot dusverre, hij er op mag vertrouwen dat hij zijn huidige bedrijfsvoering ook onder het bestemmingsplan Buitengebied 2004 mag voortzetten.

 

            Antwoord

Ook deze zienswijze is reeds beantwoord in de nota inspraak en overleg. In de nota is aangegeven dat “uit de correspondentie (tussen indiener en gemeente) duidelijk blijkt dat slechts activiteiten gewenst zijn, die een link hebben met de onder 5.1. genoemde culturele invulling”. In de aanschrijving van 26 november 2002 gericht aan indiener is daarop door het College van B&W gewezen. Van gerechtvaardigde verwachtingen kan dan ook geen sprake zijn. ‘

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.4.      Samenvatting

Het is in strijd met de bestaande rechten, indien de beperking op de mede-aanwijzing horecagelegenheid ertoe zou leiden dat Art Centre Delft bijvoorbeeld geen zalen zou mogen verhuren voor bijvoorbeeld bruiloftsfeesten.

            Antwoord

Een situatie van inperking van bestaande rechten doet zich hier niet voor. Onder het geldende bestemmingsplan waren zelfstandige horeca-activiteiten, zoals het verhuren van zalen voor bruiloftsfeesten al niet toegestaan. Bovendien is de verhuur van zalen ten behoeve van bijvoorbeeld bruiloftsfeesten tijdig gewraakt.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

 

 

5.5.      Samenvatting

De aard van het Art Centre leent zich niet voor de ontplooiing van allerlei verschillende soorten activiteiten die onder de bestemming maatschappelijke doeleinden toegestaan zijn.

            Antwoord

Een bestemmingsplan kan slechts verbods- en geen gebodsbepalingen bevatten en geen actieve verplichting tot verwezenlijking van de aan de gronden gegeven bestemming opleggen. Dit betekent dat het Art Centre niet verplicht is om de verschillende soorten activiteiten die onder de bestemming maatschappelijke doeleinden passen allemaal op het perceel aan de Rotterdamseweg 205 te realiseren. Het Art Centre mag de verschillende soorten activiteiten die passen onder de bestemming maatschappelijke doeleinden realiseren, doch het is verboden om andere activiteiten dan die passen onder de bestemming maatschappelijke doeleinden, te ontplooien.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.6.             Samenvatting

Het bestemmingsplan Buitengebied 2004 is in strijd met het door het Recreatieschap Midden-Delfland ten aanzien van het perceel van Art Centre, gevoerde beleid. Te weten, het uitbouwen van de basisinrichting van het gebied in een meer commerciële vorm van openluchtrecreatie.

            Antwoord

In de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2004 zijn onder paragraaf 2.3.4. de speerpunten van het Recreatieschap Midden-Delfland voor de recreatiesector opgenomen. Het bestemmingsplan Buitengebied 2004 is met inachtneming van deze speerpunten opgesteld. Er is geenszins sprake van strijd met door het recreatieschap gevoerde beleid, ook niet ten aanzien van het perceel van Art Centre. Specifiek over het perceel van het Art Centre heeft het recreatieschap zich uitgelaten in een artikel 19 WRO procedure ten behoeve van het theehuis en gastenverblijf van het Art Centre. Het schap heeft positief geadviseerd en daarbij de voorwaarde gesteld dat het theehuis en het gastenverblijf nadrukkelijk verbonden zijn met de galerie en aanverwante activiteiten en dat zelfstandige horeca-activiteiten niet gewenst zijn. De bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’, waarbij horeca ten dienste van deze bestemming mogelijk is, sluit aan bij voornoemd advies van het recreatieschap.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.7.             Samenvatting

Voor zover er in de Nota Inspraak wordt gewezen op het positieve advies van de reconstructiecommissie en het recreatieschap met de daaraan verbonden voorwaarden in de artikel 19-procedure betreffende het theehuis en het gastenverblijf, doet het Art Centre een beroep op het vertrouwensbeginsel. Vanaf haar bestaan neem het Art Centre een geheel eigen positie in binnen de bestemming, daaraan doen de restricties ten aanzien van het theehuis en gastenverblijf niets af.

            Antwoord

De gemeente kan het niet eens zijn met de indiener op het  punt dat de voorwaarden die zijn verbonden aan het positieve advies van de reconstructiecommissie en het recreatieschap betreffende het theehuis en gastenverblijf, niets af doen aan het beroep dat het Art Centre doet op het vertrouwensbeginsel. Uit het stellen van dergelijke voorwaarden had het voor het Art Centre duidelijk kunnen zijn, dan wel was het duidelijk dat zelfstandige horecafuncties, zoals bruiloften, partijen en vergadercentrum-activiteiten, in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. Wat de indiener bedoelt met de stelling dat het Art Centre een geheel eigen positie zou innemen binnen de bestemming, is de gemeente overigens niet duidelijk.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.8.             Samenvatting

De bestaande activiteiten van het Art Centre lenen zich voor een positieve bestemming, nu in het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen dat bestaande, niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en ook uitbreidingsruimte moeten krijgen. Verder wordt er naar verwezen dat in het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen dat bedrijven die gedurende langere tijd in het plangebied gevestigd zijn, in principe positief bestemd zijn en bedrijven uit categorieën 1 en 2 niet als vervolgfunctie in het plangebied wenselijk zijn. Voorts wordt gerefereerd aan de hoofddoelstelling van het ontwerp-bestemmingsplan, dat het bestemmingsplan dient aan te sluiten op de gemaakte keuzen in het reconstructieplan  Midden-Delfland.

            Antwoord

Voor zover het Art Centre verwijst naar de uitbreidingsruimte die niet-agrarische bedrijven krijgen om te kunnen blijven voortbestaan, merkt de gemeente op dat de mogelijkheid tot uitbreiding niet inhoud dat gebruik dat niet past binnen de bestemming tot de mogelijkheden dient te behoren. De toelichting op het bestemmingsplan, waarnaar de indiener verwijst, geeft dit ook niet aan. Er wordt bedoeld dat niet-agrarische bedrijven binnen hun bestemming de mogelijkheid moeten hebben om uit te breiden/voort te blijven bestaan.

Vervolgens wordt verwezen naar een passage in de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan, waarin wordt aangegeven dat bedrijven die gedurende langere tijd in het plangebied gevestigd zijn, in principe positief bestemd zijn. Wat de indiener met het aanhalen van deze passage precies wil aantonen is niet duidelijk. Immers, het Art Centre is positief bestemd. Alleen de door het Art Centre gewenste zelfstandige horeca-functies zijn niet mogelijk gemaakt binnen de bestemming die het Art Centre heeft gekregen in het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 2004. Deze zelfstandige horeca-functies zijn ook al niet mogelijk onder het vigerende bestemmingsplan. Voor wat betreft de horeca-functies is er derhalve geen sprake van gedurende langere tijd bestaand (legaal) gebruik. Bovendien heeft het Art Centre, zoals reeds eerder aangegeven, een aanschrijving ontvangen, waaruit onverkort blijkt dat een zelfstandige horeca-functie onder het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan.

Tot slot haalt de indiener het reconstructieplan Midden-Delfland aan. Ook op dit punt is het niet duidelijk wat indiener daarmee wil aantonen. Zoals hierboven reeds aangegeven is in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 het reconstructieplan Midden-Delfland verwerkt. De indiener geeft niet aan op welk punt volgens hem dit niet het geval zou zijn.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot  aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.9.             Samenvatting

De gewekte verwachtingen zijn versterkt, doordat de gemeente zelf regelmatig bijeenkomsten in het Art Centre heeft gehouden, terwijl dit kennelijk in strijd was met het bestemmingsplan.

            Antwoord

Zoals onder 5.3. reeds aangegeven, kon er bij het Art Centre geen sprake zijn van gerechtvaardigde verwachtingen, omdat het Art Centre is aangeschreven over het met het vigerende bestemmingsplan strijdige gebruik van de gebouwen van het Art Centre ten behoeve van een zelfstandige horecafuncties. Voor het overige verwijst de gemeente naar het antwoord onder 5.1.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

5.10.          Samenvatting

Het voortbestaan van het Art Centre wordt onmogelijk gemaakt, indien alleen wordt toegestaan het tentoonstellen van kunst, en eventueel gebruik voor cursussen en vergaderingen en de daarbij behorende horecafunctie.

 

 

            Antwoord

De zienswijze dat het voorbestaan van het Art Centre onmogelijk wordt gemaakt, indien alleen wordt toegestaan hetgeen reeds onder het vigerende bestemmingsplan was toegestaan, wordt niet door gegevens onderbouwd waaruit één en ander blijkt. Nu niet aannemelijk wordt gemaakt dat het voortbestaan van het Art Centre wordt bedreigd en evenmin aannemelijk wordt gemaakt dat het niet mogelijk is om met activiteiten die passen onder bestemming maatschappelijke doeleinden die dreiging af te wenden, vormt dit geen aanleiding om het perceel waarop het Art Centre is gevestigd een ruimere bestemming te geven.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

6.       Stichting Sportpark Tanthof Zuid

6.1.      Samenvatting

De Stichting Sportpark Tanthof Zuid vindt het jammer dat er in het ontwerp bestemmingsplan, al dan niet via een wijzigingsbevoegdheid, geen mogelijkheid bestaat om een ontsluiting te realiseren via de westkant van het sportpark.

            Antwoord

Zoals reeds aangegeven in de nota inspraak en overleg wordt het sportcomplex aan de oostzijde ontsloten via de Tanthofdreef. Noch in de eventuele komst van een sporthal, noch omdat door een ontsluiting aan de westkant mensen afkomstig uit Tanthof West of grote delen van Tanthof Zuid gemakkelijk via het recreatiegebied naar het sportpark kunnen komen, liggen redenen om een extra ontsluiting te maken. Te meer nu die ontsluiting ten koste zou gaan van een recent aangelegde langzaam verkeersverbinding die onderdeel uitmaakt van een groter recreatief netwerk.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

6.2.             Samenvatting

Verzocht wordt de bestemming van het Sportpark Tanthof Zuid te verruimen, om zo de bebouwing op het sportpark voor meerdere doeleinden te gebruiken, zoals voor buitenschoolse kinderopvang in relatie tot de sportdoeleinden.

            Antwoord

In het kader van het ‘Delfts project: Kinderopvang in de sport’ van januari 2002 wordt de samenwerking tussen kinderopvangorganisaties en sportverenigingen gestimuleerd. Met het project wordt beoogd om kinderen de mogelijkheid te bieden op een sportieve manier hun buitenschoolse opvangtijd in te vullen. Naar aanleiding van dit project vindt er op het Sportpark Tanthof Zuid reeds buitenschoolse opvang plaats voor kinderen van 8 tot en met 14 jaar in combinatie met sportieve begeleiding. Dit bestaande gebruik, dat past binnen het gemeentelijke beleid om samenwerking tussen buitenschoolse opvang en sport te stimuleren, zal positief worden bestemd in het bestemmingsplan.

            Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

6.3.             Samenvatting

Verzocht wordt dat kleinschalige horeca, ondergeschikt aan de sportfaciliteiten en in relatie tot het naastgelegen recreatiegebied in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 mogelijk wordt gemaakt.

            Antwoord

Zoals hierboven reeds aangegeven is het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid om in het buitengebied zo veel mogelijk agrarisch grondgebruik, dagrecreatie, bos en natuur na te streven. Met horeca dient dan ook terughoudend te worden omgegaan om verstedelijking van het buitengebied te voorkomen. Zoals reeds aangegeven in de nota inspraak en overleg zijn in het plangebied reeds voldoende horecavoorzieningen, die aansluiten op recreatie in het Midden-Delfland gebied voorhanden of mogelijk gemaakt. De noodzaak ontbreekt om de subbestemming ‘sportvoorzieningen’ uit te breiden met een horecafunctie die ondergeschikt is aan de sportfaciliteiten.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

7.         G. van den Bos

7.1.      Samenvatting

Verzocht wordt de toegestane uitbreidingsruimte te verplaatsen van de achterzijde van de huidige bebouwing op het perceel naar de linkerzijde van de bebouwing. De ruimte zou dan 4,80 meter breed moeten zijn.

            Antwoord

Er moet een zone vanuit de ter plaatse aanwezige sloot vrij blijven van circa 4 meter, omdat de betreffende sloot in de legger van het waterschap is aangemerkt als hoofdwatergang. Op basis van de globale eisen watersysteem Delfland dient ten behoeve van onderhoud aan hoofdwatergangen een strook vrijgehouden te worden van 4 meter. Derhalve is het niet mogelijk om de toegestane uitbreidingsruimte te verplaatsen van de achterzijde van de huidige bebouwing op het perceel naar de linkerzijde van de bebouwing. Weliswaar ligt aan de achterzijde de uitbreidingsruimte op minder dan 4 meter afstand van de betreffende sloot, echter in het vigerende bestemmingsplan is dit eveneens het geval. Zou op die plek de betreffende 4 meter onverkort worden toegepast, dan zou dit een beperking opleveren van de op grond van het geldende bestemmingsplan bestaande uitbreidingsmogelijkheden. De gemeente acht het niet noodzakelijk om ten behoeve van de onderhoudsstrook in dit geval bestaande rechten in te perken.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

8.         Belangenplatform Tanthof

8.1.             Samenvatting

Gevreesd wordt voor geluidshinder voor de wijk Tanthof-Oost ten gevolge van het plaatsen van eventuele windmolens. Verzocht wordt het terrein ten zuiden van het industriegebied Schieoevers niet te bestemmen voor het plaatsen van windmolens.

            Antwoord

In het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer zijn specifiek voor windparken geluidsnormen ten aanzien van geluidsgevoelige bestemmingen opgenomen, waarbij wordt getoetst aan de zogenaamde windnormcurve (WNC40). De wijzigingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan projecteert een opstelling waarbij voldaan moet worden aan het Besluit Voorzieningen en Installaties en waarbij dus voldaan wordt aan de WNC40. Diverse simulaties hebben aangetoond dat met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid het windpark aan deze geluidsnormering voldoet. Ten aanzien van Tanthof-Oost valt dan ook geen overschrijding van de geluidsnormering te verwachten.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

8.2.             Samenvatting

Gevreesd wordt voor parkeeroverlast ten gevolge van het recreëren in de Lage Abtswoudse Polder. Gepleit wordt voor parkeervoorzieningen in het gebied langs de spoorbaan.

            Antwoord

Het recreëren in de Lage Abtswoudse Polder is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling. Sinds de jaren 70, het begin van de reconstructie, is het gebied namelijk al aangewezen als recreatiegebied. Het recreëren in de Lage Abtswoudse Polder is derhalve een bestaand gebruik.

Er is geen sprake van parkeeroverlast in de Lage Abtswoudse Polder. Ook in de toekomst wordt geen parkeeroverlast voorzien. Er zijn voldoende voorzieningen in het plangebied om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Daarbij is van belang op te merken dat recreanten het gebied ook per fiets zullen en kunnen aandoen. Voorts zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig bij de sportvoorzieningen in het buitengebied.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

9.                  I. Geraeds en A. Kemps

9.1.             Samenvatting

Het nieuwe bestemmingsplan moet ofwel mogelijk maken de op het huidige bestemmingsplan ontwikkelde combinatie van een (halve) groene camping met een tweede peiler arrangementen ofwel de ruimte worden gegeven aan een volwaardige groene camping.

            Antwoord

Zoals reeds aangegeven in het antwoord op de inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan laat het voorontwerp en nu dus ook het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2004 de op het geldende bestemmingsplan ontwikkelde combinatie van een groene camping met een tweede peiler arrangementen toe. Het bedrijfsplan ‘boerderij Schieweg 166 met groene camping’ past binnen het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2004. Voor zover het antwoord op de inspraakreactie op het voorontwerp onzekerheid heeft opgeroepen bij de inspreker voor wat betreft de mogelijkheid om arrangementen voor bedrijven aan te bieden, het volgende. Het is niet de bedoeling dat er zelfstandige horeca-activiteiten worden ontwikkeld, zoals een vergader- en congrescentrum. Wel past het in het bestemmingsplan, indien aan een bedrijf een arrangement wordt aangeboden op het gebied van recreatie, waar een vergaderactiviteit een ondergeschikt onderdeel van uitmaakt.  Om iedere twijfel weg te nemen over of de arrangementen ten behoeve van basisschoolleerlingen en bedrijven ook past binnen de subbestemming rgk, zal aan de doeleindenomschrijving een zin worden toegevoegd, waaruit naar voren komt dat dergelijke arrangementen binnen de doeleindenomschrijving passen.

Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

9.2.             Samenvatting

Ook bij indieners is het noodzakelijk om, net als bij agrarische bedrijven, andere activiteiten te ontplooien om een rendabele bedrijfsvoering te kunnen realiseren.

            Antwoord

Omdat de formulering van de gemeente in de reactie op de ingediende inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan kennelijk heeft geleid tot misverstanden, is bij de indiener het idee ontstaan dat op grond van het bestemmingsplan het niet mogelijk zou zijn om de in het bedrijfsplan opgenomen arrangementen aan te bieden. Nu echter, naar de gemeente meent, het thans duidelijk zou moeten zijn dat het mogelijk is om naast de kampeeractiviteiten, ook arrangementen aan te bieden die ten dienste staan van extensieve vormen van recreatie, is het dus mogelijk dat de door de indiener bedoelde ‘andere activiteiten’ net als bij agrarische bedrijven ook bij hen mogelijk is.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

9.3.             Samenvatting

De ruimte die wordt gegeven aan agrariërs in zone 2 om 15 kampeerplaatsen te realiseren en daarnaast in vrijkomende gebouwen op recreatie gerichte activiteiten te ontwikkelen, betekent een aanzienlijke concurrentie voor de campingpeiler van indieners.

            Antwoord

Nu het thans duidelijk zou moeten zijn dat de arrangementenpeiler van het bedrijfsplan ook past binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2004, gaat de gemeente er vanuit dat het bezwaar zoals verwoord in deze zienswijze bij de indiener is weggenomen.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

9.4.             Samenvatting

Verzocht wordt om aanpassing van hoofdstuk 7.2. Toekomstige ontwikkelingen, waarin staat aangegeven dat de groene camping overweegt haar activiteiten uit te breiden door nevenactiviteiten te starten.

            Antwoord

Deze formulering in het ontwerp bestemmingsplan biedt inderdaad een verkeerd beeld. Uit het bedrijfsplan blijkt duidelijk dat het vanaf het begin af aan de bedoeling is geweest om nevenactiviteiten te ontwikkelen in de vorm van het aanbieden van arrangementen die in het kader staan, dan wel gecombineerd worden met vormen van extensieve recreatie en natuur. De toelichting op het bestemmingsplan zal worden aangepast.

            Conclusie

De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

9.5.             Samenvatting

Verzocht wordt de huidige doeleinden: wonen, recreatief gebruik, sociaal-cultureel gebruik, agrarische doeleinden, voorlichting en informatie, natuurstudie en landschapsbouw, horeca en verblijfsrecreatie te omschrijven in artikel 6.1.c bij de aanduiding rgk.

            Antwoord

De systematiek van het ontwerp bestemmingsplan is, voor wat betreft de bestemming ‘recreatieve doeleinden (intensief)’, om het bestaande gebruik of zoals in dit geval het reeds bekend zijnde voorgenomen gebruik specifiek te bestemmen. In het (vast te stellen) bestemmingsplan Buitengebied 2004 is de door de groene camping voorgenomen kampeerpeiler en de arrangementenpeiler positief bestemd. Nu beide peilers binnen het bestemmingsplan passen, gaat de gemeente er vanuit dat het bezwaar, zoals geformuleerd in deze zienswijze, is weggenomen. Immers, het verzoek om de doeleinden uit het huidige bestemmingsplan over te nemen in het vast te stellen bestemmingsplan Buitengebied, vloeit, zoals de indiener zelf aangeeft, voort uit het belang dat beide peilers essentieel zijn voor de uitvoering van de onderneming.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

10.       J.L. Tetteroo

10.1.          Samenvatting

Verwacht wordt dat het plaatsen van één of meer windmolens op 400 m afstand van de woning van indiener overlast zal veroorzaken in de vorm van geluid, slagschaduw en horizonvervuiling. Het plangebied, waar veel mensen werken en wonen, is niet geschikt voor een windmolenpark.

            Antwoord

Het windpark, zoals in de wijzigingsbevoegdheid is beschreven, moet voldoen aan het Besluit Installaties en Voorzieningen Milieubeheer. In deze Algemene Maatregel van Bestuur zijn voor zowel geluid als slagschaduw normen ten aanzien van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, opgenomen. Wanneer het windpark niet aan de normen uit de AMVB voldoet, zal geen bouwvergunning worden afgegeven. Van de genoemde horizonvervuiling door plaatsing van windturbines is vanaf de Rotterdamseweg niet of nauwelijks sprake aangezien het om een beperkt aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan het zicht worden ontnomen door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

10.2.          Samenvatting

De waarde van het onroerend goed van indiener zal dalen. Een planschadeclaim zal worden ingediend bij de gemeente Delft.

 

 

            Antwoord

Indien de indiener van mening is dat de waarde van zijn onroerend goed zal dalen ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, dan biedt de Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen. Naar aanleiding van een onderbouwd verzoek om planschade zal advies worden ingewonnen of er inderdaad sprake is van een waardevermindering van het betreffende onroerende goed. Mocht dit het geval zijn, dan kan onder bepaalde omstandigheden, de indiener voor een tegemoetkoming in de geleden schade in aanmerking komen.

Overigens verwacht de gemeente niet dat er sprake zal zijn van een zodanige waardevermindering van het onroerend goed van de indiener, dat daarvoor met succes een planschadeclaim kan worden ingediend. Zoals reeds aangegeven in de reactie op de inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan wordt met plaatsing van windturbines het uitzicht van de Rotterdamseweg op de strook ten zuiden van de Karitaatmolensloot niet of nauwelijks aangetast, aangezien het om een beperkt aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan het zicht worden onttrokken door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

11.       J.L. Tetteroo jr.

11.1.     Samenvatting

Verwacht wordt dat het plaatsen van één of meer windmolen s op 400 m afstand van de woning van indiener overlast zal veroorzaken in de vorm van geluid, slagschaduw en horizonvervuiling. Het plangebied, waar veel mensen werken en wonen, is niet geschikt voor een windmolenpark.

            Antwoord

Voor het antwoord op deze zienswijze wordt verwezen naar het antwoord onder 10.2.       

Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

11.2.          Samenvatting

De waarde van het onroerend goed van indiener zal dalen. Een planschadeclaim zal worden ingediend bij de gemeente Delft.

            Antwoord

Indien de indiener van mening is dat de waarde van zijn onroerend goed zal dalen ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, dan biedt de Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen. Naar aanleiding van een onderbouwd verzoek om planschade zal advies worden ingewonnen of er inderdaad sprake is van een waardevermindering van het betreffende onroerende goed. Mocht dit het geval zijn, dan kan onder bepaalde omstandigheden, de indiener voor een tegemoetkoming in de geleden schade in aanmerking komen.

Overigens verwacht de gemeente niet dat er sprake zal zijn van een zodanige waardevermindering van het onroerend goed van de indiener, dat daarvoor met succes een planschadeclaim kan worden ingediend. Zoals reeds aangegeven in de reactie op de inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan wordt met plaatsing van windturbines het uitzicht van de Rotterdamseweg op de strook ten zuiden van de Karitaatmolensloot niet of nauwelijks aangetast, aangezien het om een beperkt aantal turbines gaat, die vanaf de Rotterdamseweg ook weer deels aan het zicht worden onttrokken door de aanwezigheid van het Akkerdijkse bos.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

12.       Zuid-Hollandse Milieufederatie

12.1.     Samenvatting

Slootdemping en ruwvoederteelt moet, gezien het karakter van het gebied in zone 2, geheel worden verboden.

 

            Antwoord

Het karakter van het gebied in zone 2 is ‘Agrarisch gebied met natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarde’. De inspreker wijst in de zienswijze alleen op de landschaps- en cultuurhistorische waarde van het gebied en gaat daarmee voorbij aan het voornamelijk agrarische karakter van het gebied.

Voor zone 2 is een afweging gemaakt tussen het bestaande agrarische karakter van het gebied en de natuur- , landschaps- en cultuurhistorische waarde. Daarbij is geconcludeerd dat grondgebonden veehouderij en behoud van natuur- en landschapswaarden en duurzaam waterbeheer met elkaar in conflict kunnen komen als het gaat om bijvoorbeeld ruwvoederteelt. Omdat op voorhand niet is aan te geven welke belangen in dergelijke gevallen moeten gaan prevaleren, is dit afweegbaar gesteld middels een aanlegvergunningenstelsel. Bij die belangenafweging zal het uitgangspunt zijn dat bestaande ruwvoederteelt kan worden voortgezet, doch dat er geen medewerking wordt verleend aan uitbreiding van de ruwvoederteelt in het bewuste gebied. Een absoluut verbod is echter, gelet op het uitgangspunt van het bestemmingsplan voor zone 2, te weten het positief bestemmen van de bestaande grondgebonden veehouderij, niet op zijn plaats.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

12.2.          Samenvatting

Bij het toestaan van ruwvoederteelt is geen rekening gehouden met de sterk versnelde bodemdaling die optreedt in het veengebied door scheuren van grasland. Er is in dit gebied al sprake van snelle bodemdaling.

            Antwoord

De bodem van het zuidelijk deel van het plangebied, te weten het gebied gelegen in zone 2, bestaat inderdaad hoofdzakelijk uit veen. In dit zuidelijke deel van het plangebied daalt het maaiveld geleidelijk tot circa 2,9 m – NAP. In de toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen dat voor het deel van het plangebied ten oosten van rijksweg A 13 (zone 2) vooralsnog geen peilwijzigingen zijn voorzien. Dit laat onverlet dat het scheuren van grasland ten behoeve van de ruwvoederteelt invloed kan hebben op de bodemdaling ter plaatse. Zoals reeds onder 12.1. is aangegeven is de teelt van ruwvoedergewassen en daarmee ook het scheuren van grasland ten behoeve van de ruwvoederteelt aanlegvergunningsplichtig. Per situatie kan zo een afweging plaatsvinden tussen de belangen van landbouw enerzijds en die van natuur en landschap anderzijds. In die afweging van belangen zullen ook aspecten, zoals bodemdaling ten gevolge van het scheuren van grasland worden meegenomen. Per geval zal worden bekeken welke belangen dienen te prevaleren.

            Conclusie

Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

12.3.          Samenvatting

Waterberging is voor Delft een probleem. Het lijkt noodzakelijk om zoekgebieden aan te wijzen voor waterberging in het bestemmingsplan en tenminste te streven naar oevers met flauwe taluds.

            Antwoord

Inmiddels wordt er gewerkt aan de waterstructuurvisie die meer duidelijkheid geeft over de realisatie van de wateropgave in Delft. Zoals het er nu naar uitziet kan voldoende ruimte voor waterberging in de bestaande stad worden gerealiseerd en is het niet noodzakelijk om daarvoor een claim te leggen op het buitengebied. Overwogen wordt nog om het beschikbare water - al dan niet met een beperkte uitbreiding - te gebruiken als voorraadberging voor droge perioden.

            Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanvulling van de toelichting op het plan.

 

13.       Luchtverkeersleiding Nederland

13.1.          Samenvatting

De LVNL heeft bezwaar tegen de wijzigingsbevoegheid windturbines, zoals opgenomen in artikel 5 lid 4. De locatie bevindt zich in de invloedsfeer van navigatie- en communicatieapparatuur. Derhalve mag de bouwhoogte van een windturbine inclusief rotorbladen maximaal 60 meter bedragen.

            Antwoord

De hoogte en de locatie van de windturbines in het bestemmingsplan Buitengebied komen overeen met het beleid van de Provincie Zuid-Holland, te weten met het Streekplan Zuid-Holland-West, vastgesteld op 19 februari 2003 en de Provinciale Nota Wervel, goedgekeurd op 22 oktober 2003. Aangezien voor zowel Nota Wervel als voor het Streekplan Zuid-Holland-West een inspraakprocedure heeft plaatsgevonden en daarbij door Luchtverkeersleiding Nederland geen bezwaar tegen de genoemde windturbinelocaties is aangetekend, heeft de gemeente Delft beide provinciale beleidsstukken kunnen aanhouden voor het ruimtelijk mogelijk maken van een windpark op één van de, in beide nota’s, ingetekende locaties.

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

13.2           Samenvatting

Op basis van vliegtechnische procedures wordt geadviseerd om volledig af te zien van de realisatie van windturbines op de met C gemarkeerde locatie.

            Antwoord

Voor het antwoord op deze zienswijze wordt naar het antwoord onder 13.1 verwezen.       

            Conclusie

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

14.               Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart

De zienswijze van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bij brief van 22 oktober 2004 ingediend. Er is niet gebleken dat er sprake is van ‘verschoonbare termijnoverschrijding’. De zienswijze is derhalve niet ontvankelijk, nu de termijn van ter inzage legging afliep op 11 oktober 2004.      

Ten overvloede wordt in het navolgende nog wel ingegaan op de bezwaren van de inspectie.

 

14.1.     Samenvatting

Niet kan worden ingestemd met de plannen tot het plaatsen van windturbines op de aangegeven locatie.

            Antwoord

De gemeente merkt op dat de hoogte en de locatie van de windturbines in het bestemmingsplan Buitengebied in overeenstemming zijn met het beleid van de Provincie Zuid-Holland (Streekplan Zuid-Holland-West en de Provinciale Nota Wervel). Voor zowel de Nota Wervel als het Streekplan Zuid-Holland-West heeft een inspraakprocedure plaatsgevonden, waarbij de inspectie geen bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige windmolenlocaties. Bovendien is de Inspectie Verkeer en Waterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zelfs deelnemer van de Provinciale Plan Commissie. Ook in die hoedanigheid heeft de inspectie geen bezwaar gemaakt tegen de genoemde windmolenlocaties.  De gemeente Delft heeft derhalve beide provinciale beleidsstukken kunnen en mogen aanhouden voor het ruimtelijk mogelijk maken van een windpark op één van de, in beide nota’s, ingetekende locaties en zal zich daarvoor ook blijven inspannen.

 

Verder wordt verwezen naar de brief van 10 september 2004, waarin reeds is aangegeven dat de door u aangehaalde obstakelvrije vlakken geen status hebben en naar mening van de gemeente ook weinig realistisch zijn aangezien de hoogtebeperkingen ten aanzien van het centrumgebied van Rotterdam ons weinig doeltreffend lijken en als onrealiseerbaar gekenschetst moet worden.

Conclusie

De zienswijze is niet ontvankelijk.

 

14.2.     Samenvatting

De vermoedelijke locatie voor een drietal windturbines bevindt zich in een obstakelvrije vlak overeenkomstig ICAO Annex 14.

            Antwoord

Verwezen wordt naar het antwoord onder 14.1.

            Conclusie

De zienswijze is niet-ontvankelijk.

 

14.3.     Samenvatting

De kaart met daarin opgenomen obstakelvrije vlakken is een visueel hulpmiddel om de internationale norm van de ICAO Annex 14 inzichtelijk te maken. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin is bepaald dat Nederlandse bestuursorganen binnen de grenzen van hun bevoegdheid aan Bijlage 14 van het Verdrag van Chicago (ICAO Annex 14) gebonden kunnen worden.

            Antwoord

Verwezen wordt naar het antwoord onder 14.1.

            Conclusie

De zienswijze is niet-ontvankelijk.

 

14.4.     Samenvatting

Waarschijnlijk worden zowel vliegprocedures als de werking van de navigatiehulpmiddelen negatief beïnvloed.

            Antwoord

Voor de beantwoording wordt verwezen naar het antwoord onder 13.1.

            Conclusie

De zienswijze is niet-ontvankelijk.

 

15.       Belangenvereniging Huiseigenaren Tanthof Delft

15.1.          Samenvatting

Aan de plaatsing van GSM-masten in het buitengebied dient de voorwaarde te worden verbonden dat deze op minstens 100 m van permanent bewoonde woningen dient te worden geplaatst. Dit, omdat GSM-masten een negatief effect hebben op de gezondheid, het de werking verstoort van afstandsbedieningen en bij harde wind geluidsoverlast kan optreden.

            Antwoord

Deze zienswijze is ingediend bij brief van 12 oktober 2004, welke is ontvangen op 16 oktober 2004. Er is niet gebleken dat er sprake is van ‘verschoonbare termijnoverschrijding’. De zienswijze is derhalve niet ontvankelijk, nu de termijn van ter inzage legging afliep op 11 oktober 2004.

De gezondheidsraad heeft bovendien in 2000 en 2004 adviezen uitgebracht over de gezondheidseffecten van GSM-basisstations. In deze adviezen is uitgegaan van de situatie dat de stations op gebouwen zijn geplaatst. Hieruit blijkt dat de elektromagnetische velden van deze stations in de eventuele woningen eronder zo laag zijn dat daarvan geen negatieve gezondheidseffecten te verwachten zijn. Hierbij is gekeken naar thermische effecten, het ontstaan, dan wel bevorderen van kanker en aspecifieke aspecten als duizeligheid, ongemak, concentratieverstoring, geheugenverlies, vermoeidheid, hoofdpijn, tintelingen, beïnvloeding van cognitieve vaardigheden en vertroebeld gezichtsvermogen. Wel wordt gesignaleerd dat dergelijke stations veel onrust kunnen veroorzaken bij de betreffende bewoners.

Uit de onderzoeken blijkt dat op een afstand van enkele meters de elektromagnetische straling al zo laag is dat er geen gezondheidseffecten zijn te verwachten. Aangezien de GSM-basisstations zich gemiddeld op een hoogte tussen de 20 m en 40 m bevinden is het niet nodig om een minimumafstand tot woningen op te nemen in het bestemmingsplan.

            Conclusie

De zienswijze is niet-ontvankelijk.