Nota Inspraak

Ontwikkelingsplan

 

Noordelijk TU-gebied

 

 

 

 

Gemeente Delft

Vakteam Ruimtelijke Ordening

December 2004

 

 


Inleiding

 

Het noordelijk TU-gebied is gelegen in de zuidoostkwadrant van Delft, net ten zuiden van de binnenstad. Het plangebied wordt begrensd door achtereenvolgens het Rijn-Schiekanaal, de Botaniestraat, de Julianalaan, de Schoemakerstraat, de Christiaan Huygensweg, de Jaffalaan, de Julianalaan en de Michiel de Ruyterweg. Het omvat de oude TU-bebouwing en de begraafplaats Jaffa.

 

Momenteel geldt voor een groot deel van het noordelijk TU-gebied geen bestemmingsplan. Hier is alleen de bouwverordening van toepassing. Alleen de locatie van Gele Scheikunde aan de Julianalaan valt binnen het bestemmingsplan Rotterdamseweg Noord uit 1978. In dit bestemmingsplan is voor de locatie grotendeels de bestemming “doeleinden wetenschappelijk onderwijs” opgenomen.

Met name omdat een bestemmingsplan voor het gebied ontbreekt en daarom geen rechtsgrond aanwezig is om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan, is gedurende enkele jaren steeds een voorbereidingsbesluit voor het plangebied genomen.

 

Het concept-ontwikkelingsplan is opgesteld teneinde er voor te zorgen dat de geplande ontwikkelingen in het plangebied op elkaar worden afgestemd en passen in de ruimtelijke context van het gebied. Het ontwikkelingsplan geeft in hoofdlijnen het ruimtelijk kader aan waarbinnen de (her)ontwikkeling moet plaatsvinden. Het vormt tevens de basis voor een later op te stellen bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan zal een groter gebied bestrijken dan het plangebied voor het ontwikkelingsplan.

 

Het concept-ontwikkelingsplan heeft van 22 april 2003 tot 19 mei 2003 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke inspraakreacties. Er zijn 38 reacties ingekomen. De schriftelijke inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in deel A van deze nota.

Tevens is er op 6 mei 2003 een inspraakbijeenkomst georganiseerd in het Delftechpark, waarbij het ontwikkelingsplan is toegelicht en de mogelijkheid is geboden tot mondelinge inspraak. Er is een presentielijst gemaakt, die is bijgevoegd als bijlage 1. Het verslag van de inspraakavond is toegevoegd in deel B van de nota. 

 

Gezien het grote aantal reacties is na de inspraakbijeenkomst een klankbordgroep samengesteld van bewoners. Met deze klankbordgroep is een aantal maal overleg gevoerd over de wijzigingen die in het aangepaste ontwikkelingsplan zijn doorgevoerd. De inspraakreacties en het overleg met de klankbordgroep hebben geleid tot ingrijpende aanpassingen van het ontwikkelingsplan.

 

 
Onderdeel A: schriftelijke inspraakreacties

 

De onderstaande personen hebben schriftelijk gereageerd op het ontwikkelingsplan:

 

  1. B. Kolen en T. Slinger, Michiel de Ruyterweg 15, 2628 BA Delft. Getekend 12 mei 2003, ingekomen 14 mei 2003;
  2. H. Hoogenhout, secretaris, namens de Vereniging ‘Vrienden van de Botanische Tuin’, Dr. H. Colijnlaan 6-166, 2283 XM Rijswijk. Getekend 12 mei 2003, ingekomen 14 mei 2003;
  3. T. Deelstra, Rotterdamseweg 109, 2628 AK Delft. Getekend 11 mei 2003, ingekomen 15 mei 2003;
  4. T.H. Boon, Zuiderstraat 284, 2611 SM Delft. Getekend 14 mei 2003, ingekomen 16 mei 2003;
  5. W.C.M. Gelens, Mijnbouwplein 4, 2628 RT Delft. Getekend en ingekomen 16 mei 2003;
  6. F. Tak, Julianalaan 118, 2628 Bk Delft. Getekend en ingekomen 16 mei 2003;
  7. H. Brandenburg namens de bewoners van Julianalaan 110, Julianalaan 110, 2628 BK Delft. Getekend 14 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  8. A.C. van den Berg, Julianalaan 130a, 2628 BK Delft. Getekend 15 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  9. H.J. Meijer, Nassaulaan 1, 2628 GA Delft. Getekend 15 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  10. P.W. Poppink, Michiel de Ruyterweg 13, 2628 BA Delft. Getekend 15 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  11. L.A.M. Leeuwenberg, Charlotte de Bourbonstraat 24, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  12. P. Penning en J.J. Penning Segers, Charlotte de Bourbonstraat 4, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  13. N.J. de Fouw en P. Stienstra, Mijnbouwplein 3, 2628 RT Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  14. J.L. Klamer, Michiel de Ruijterweg 19, 2628 BA Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  15. C. van Morgen, Michiel de Ruijterweg 21, 2628 BA Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  16. B. Anemaat namens de Bewonerscommissie Princehaven, Van Barenstraat 8, 2628 LD Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  17. H. Goverde B.I., Julianalaan 99, 2628 BD Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  18. P.J.M. Peerlings en C.H.M. Wijffels, Michiel de Ruyterweg 11, 2628 BA Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 19 mei 2003;
  19. A. Abbinga, C. de Bourbonstraat 18, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003, tevens via e-mail: getekend 5 juni, ingekomen 13 juni 2003;
  20. L.P. Buteijn en A.M. Buteijn-Blokland, Charlotte de Bourbonstraat 20, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  21. F. Schouten van Suchtelen, Poortlandplein 2, 2628 BM Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  22. A.J. Zuithoff, Charlotte de Bourbonstraat 12, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003.
  23. T. Deelstra, Rotterdamseweg 109, 2628 AK Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  24. N.J. de Fouw en P. Stienstra, Mijnbouwplein 3, 2628 RT Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  25. D. Korfker, Schoemakerstraat 49, 2628 VK Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  26. G. Lentz en S. Nederveen, Julianalaan 114, 2628 BK Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  27. J. Schievink namens Initiatiefgroep Natuurbeheer in Delft, postadres Maerten Trompstraat 17, 2628 RB Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  28. Bewonerscommissie C. de Bourbonstraat/Botaniestraat-Kanaalweg/M. de Ruyterweg/Julianalaan. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  29. A. Kieftenburg lid van Bewonerscommissie Princehaven, Lausbergstraat 33, 2628 LA Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  30. B.M. Jansen en R.J. Bosman, Nassaulaan 9, 2628 GA Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  31. M. de Roo en O. Beugels, Piet Heinstraat 4, 2628 RK Delft. Getekend 18 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  32. J.G. de Vries en I. de Ruiter, Julianalaan 112, 2628 Bk Delft. Getekend 18 mei, ingekomen 20 mei 2003;
  33. Belangenvereninging Buurt Botaniestraat- Kanaalweg, p/a Botaniestraat 4, 2628 ED Delft. Getekend 19 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  34. B.H.T.J.M. van der Bolt, Julianalaan 101, 2628 BE Delft. Getekend 19 mei 2003, ingekomen 20 mei 2003;
  35. M. Roemer en M. Fennema, Poortlandplein 4, 2628 BM Delft. Ingekomen op 20 mei 2003;
  36. L.J.F. de Jongh Swemer en R.W. Roemer, Poortlandplein 4, 2628 BM Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 21 mei 2003;
  37. J.J. Fennema en J.C. van Nieuwkerk, Ch. de Bourbonstraat 3, 2628 BN Delft. Getekend 17 mei 2003, ingekomen 3 juni 2003.
  38. J.C. Maastricht. Ch. de Bourbonstraat 22, 2628 BN Delft. Getekend 16 mei, ingekomen 3 juni 2003;

 

Algemeen

Een groot aantal van de ingekomen inspraakreacties betreft dezelfde onderwerpen. Gebruikelijk worden alle inspraakreacties stuk voor stuk samengevat en beantwoord. In dit geval is, gezien het grote aantal reacties en de vaak gemeenschappelijke strekking ervan, er voor gekozen de beantwoording per onderwerp te geven. De algemene onderwerpen zijn:

 

               I.      De procedure van het ontwikkelingsplan, de rol van de gemeente in relatie tot TUD en ontwikkelaars, het niet betrekken van bewoners bij de ontwikkelingen en de gebrekkige verslaglegging van de bewonersavond.

             II.      De begrenzing van het plangebied.

            III.      De gewijzigde verkeersstructuur.

          IV.      Milieuaspecten: geluidsoverlast, luchtkwaliteit, trillingen en bouwwerkzaamheden.

            V.      De procedure omtrent de monumentenaanwijzing en de sloop van niet tot monument aangewezen bebouwing.

          VI.      De nieuwbouwontwikkelingen op verschillende locaties

         VII.      De groenstructuur in het plangebied.

       VIII.      Functies in het plangebied

 

 

I.          De procedure van het ontwikkelingsplan, de rol van de gemeente in relatie tot TUD en ontwikkelaars en het niet betrekken van bewoners bij de ontwikkelingen.

De gemeente betreurt het dat bewoners het gevoel hebben niet serieus te worden genomen. Het concept-ontwikkelingsplan is onder andere opgesteld als discussiestuk naar ontwikkelaars én bewoners. Het is niet zo dat de TUD en ontwikkelaars sturend zijn geweest bij de totstandkoming van het concept, maar het is wel zo dat met het concept-ontwikkelingsplan is geprobeerd een ontwikkeling te schetsen die niet alleen ruimtelijk, maar ook financieel en programmatisch haalbaar is. Het heeft immers geen zin een onhaalbaar plan in de inspraak te brengen. Daarom is er al in een vroegtijdig stadium overleg geweest met TUD en ontwikkelaars. De aanleiding van het ontwikkelingsplan is niet primair de vastgoedstrategie van de TUD, maar allereerst het veiligstellen van een aantal waardevolle rijksmonumenten in een groene setting. Gezien de eigendomsverhoudingen heeft echter tijdens de planvorming wel een afweging plaatsgevonden tussen de belangen van TUD/ontwikkelaars en de gemeente.

 

Daarnaast zijn er verschillende bezwaren dat de gemeente niet voldoende randvoorwaarden-scheppend is naar de TUD en ontwikkelaars toe. Het concept-ontwikkelingsplan is inderdaad op punten erg vaag, wat door de bewoners als problematisch wordt ervaren, omdat onvoldoende duidelijk was waarmee men te maken zou kunnen krijgen. Daarom is het aangepaste ontwikkelingsplan verder geconcretiseerd: er wordt duidelijker aangegeven in tekst en tekeningen welke ontwikkelingsmogelijkheden er wel en niet zijn. Tevens is meer aandacht besteed aan de gevolgen van gemaakte keuzes, waaronder bijvoorbeeld de nieuwe verkeersstructuur.

 

Naar aanleiding van de inspraakreacties is op de inspraakavond afgesproken dat er overleg gevoerd zou gaan worden tussen gemeente en bewoners. Er is een bewonersplatform ingesteld, dat betrokken is geweest bij het verdere proces en de aanpassingen op het ontwikkelingsplan. Veel insprekers hebben aangegeven dat de verslaglegging van de inspraakavond onvolledig is. Voor veel insprekers was dat een reden alsnog schriftelijk te reageren. De gemeente hoopt met de inspraaknota de vragen en opmerkingen van bewoners voldoende te hebben beantwoord.

 

II          De begrenzing van het plangebied.

Er wordt in verschillende inspraakreacties opgemerkt dat de begrenzing van het plangebied in het ontwikkelingsplan niet goed is gekozen. Met name bewoners die direct aan het plangebied grenzen, zijn van mening dat hun woningen eveneens in het plangebied betrokken moeten worden. Er bestaat echter een verschil tussen de exacte plangrens en de werk- of studiegrens. De plangrens is in feite niet meer dan een arbitrair gekozen lijn en geeft het gebied aan waar daadwerkelijk zaken veranderd worden. Gezien de problematiek is het daarnaast inderdaad wenselijk om de ontwikkelingen in een groter gebied te bezien.

 

Gelet op het bovenstaande stemt de gemeente in met de bezwaren van bewoners dat de omliggende wegen nu buiten het plangebied zijn gehouden, omdat er in het profiel van de wegen als gevolg van de nieuwe verkeersstructuur en de aanleg van tramlijn 19 daadwerkelijk wat verandert. De plangrens is daarom aangepast, waarmee de omringende wegen binnen het plangebied vallen. Daarnaast wordt in het aangepaste ontwikkelingsplan meer aandacht besteed aan de gevolgen van de ontwikkelingen voor omliggende woningen. Het is echter niet noodzakelijk deze woningen daarvoor in het daadwerkelijke plangebied te betrekken.

 

III          De gewijzigde verkeersstructuur

Het merendeel van de bezwaren richt zich op de voorgestelde nieuwe verkeersstructuur voor het gebied. Het laten vervallen van de Mijnbouwstraat en het in 2 richtingen gebruiken van de Julianalaan wordt door veel bewoners als zeer negatief ervaren. Naar aanleiding van de ingekomen reacties en door de versnelling van de plannen rondom tramlijn A19 is de voorgestelde verkeersstructuur nog eens grondig tegen het licht gehouden. Hieruit is gebleken dat met de voorstellen uit het concept-ontwikkelingsplan de verkeerssituatie in en rond het plangebied inderdaad verslechtert. Er is daarom gestudeerd op een nieuwe oplossing voor de verkeerscirculatie.

 

Overigens is ook bezwaar gemaakt tegen de hoeveelheid verkeer in dit deel van de stad, maar daar kan het ontwikkelingsplan niet echt verandering in brengen. In het kader van het LVVP (Lokaal Verkeers- en Vervoersplan) wordt bekeken in hoeverre de hoeveelheid verkeer in dit deel van de stad door verdere maatregelen kan worden teruggedrongen.

In overleg met de betrokkenen (bewoners, ontwikkelaars en TUD) is gekomen tot een nieuw voorstel voor de verkeerscirculatie in dit deel van de stad. Dit nieuwe voorstel gaat, in tegenstelling tot het voorstel uit het concept-ontwikkelingsplan, juist uit van het voor doorgaand verkeer afsluiten van de Julianalaan en het in twee richtingen toegankelijk maken van de Mijnbouwstraat. Doorgaand verkeer van en naar de binnenstad zal van de Mijnbouwstraat gebruik maken. Door deze ingreep kan de Michiel de Ruyterweg vanaf de kruising met het Mijnbouwplein een ander karakter krijgen en meer als woonstraat worden ingericht. De Julianalaan-west krijgt in de nieuwe verkeersstructuur een 30 km/h-status. Verkeer van en naar de Rotterdamseweg kan gebruik maken van de Jaffalaan, gekoppeld aan ofwel Christiaan Huygensweg ofwel Zuidplantsoen.

De interne ontsluiting van het te ontwikkelen gebied tussen Kanaalweg en Mijnbouwstraat zal plaatsvinden vanaf de Mijnbouwstraat. Met deze aansluiting kan de Botaniestraat ontlast worden.

 

Voor een volledig overzicht van de nieuwe verkeersstructuur wordt verwezen naar het ontwikkelingsplan.

 

IV         Milieuaspecten: geluidoverlast, luchtkwaliteit, trillingen en bouwwerkzaamheden

 

Verschillende inspraakreacties hebben betrekking op milieu-aspecten als luchtkwaliteit (A), geluidsoverlast (B) en trillingen (C). Daarnaast is in een aantal reacties de zorg van bewoners uitgesproken over overlast van bouwwerkzaamheden (D).

 

(A) Luchtkwaliteit

De inspraakreacties zijn met name gericht tegen het feit dat het concept-ontwikkelingsplan geen aandacht besteedt aan de gevolgen van de plannen voor de luchtkwaliteit in en rond het gebied. Er waren geen berekeningen uitgevoerd die de consequenties van bijvoorbeeld de nieuwe verkeersstructuur voor de luchtkwaliteit inzichtelijk maakt. Omdat de verkeersstructuur zoals deze in het concept-ontwikkelingsplan was voorgesteld inmiddels is losgelaten, heeft het geen zin meer deze berekeningen alsnog uit te voeren. Mede naar aanleiding van de inspraakreacties wordt in het aangepaste ontwikkelingsplan uitgebreid ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Er zijn 3 situaties met elkaar vergeleken: de huidige situatie, de toekomstige situatie zonder veranderingen in de verkeersinfrastructuur en de toekomstige situatie na invoering van de nieuwe verkeersstructuur.

Voor een uitgebreide beschrijving verwijzen wij u naar het nieuwe ontwikkelingsplan, paragraaf 4.7. Op hoofdlijnen kan worden geconcludeerd dat de toename van verkeer op de Mijnbouwstraat (tussen Poortlandplein en Mijnbouwplein) een potentieel knelpunt is voor de nieuw te bouwen woningen aldaar. Bij de bouw van nieuwe woningen dient daarom getoetst te worden of de luchtkwaliteit ter plaatse van deze woningen vanaf 2010 (t/m 1017) zal voldoen aan de grenswaarden. Gedetailleerde berekeningen tot op welke afstand van de weg (woon)bebouwing mogelijk is, zal per locatie door de ontwikkelaar berekend worden.

 

(B) Geluid

Uit de inspraakreacties met betrekking tot geluidoverlast blijkt vooral dat bewoners van mening zijn dat te makkelijk met deze materie is omgesprongen in het concept-ontwikkelingsplan. In het concept-ontwikkelingsplan zijn geen berekeningen opgenomen die de consequenties van de nieuwe verkeersstructuur voor bestaande bewoners inzichtelijk maakt. Omdat de verkeersoplossing uit het concept-ontwikkelingsplan in het nieuwe plan is losgelaten, is het niet zinvol alsnog de geluidsconsequenties van het oude voorstel door te rekenen. Naar aanleiding van de inspraakreacties is echter in het aangepaste ontwikkelingsplan wél meer aandacht voor de geluidsproblematiek. Door een akoestisch bureau zijn berekeningen gemaakt die voor 3 situaties de geluidbelasting op de bestaande woningen laten zien: de huidige situatie, de toekomstige situatie zonder wijzigingen in de verkeersstructuur en de toekomstige situatie met de voorgenomen wijzigingen in de verkeersstructuur. Voor een uitgebreide beschrijving van dit onderzoek verwijzen wij u naar het nieuwe ontwikkelingsplan, paragraaf 4.5. Op hoofdlijnen kan geconcludeerd worden dat in het TU Noord gebied een aantal (voormalige) TU gebouwen herbestemd worden voor woningen. Deze nieuw te realiseren woningen ondervinden ten gevolge het Mijnbouwplein en de Mijnbouwstraat een hoge geluidbelasting. De gevels aan straatzijde ondervinden bij de huidige verharding (dicht asfalt beton) in 2017 zelfs een geluidbelasting hoger dan 65 dB(A). Voor het Mijnbouwplein is gezien het reconstructie-effect ten gevolge van de aanleg van tramlijn 19 een verharding van geluidarm asfalt nodig. Voor de Mijnbouwstraat speelt geen reconstructie-effect omdat hier in de huidige situatie geen geluidgevoelige bestemmingen liggen. Er is dus geen geluidarm asfalt noodzakelijk.

Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (b.v. woningen) in het TU-noord gebied worden voor de nieuwe woningen hogere grenswaarden aangevraagd tot het maximum van 65 dB(A) daar waar nodig. De gevels met een geluidbelasting hoger dan 65 dB(A) zullen als dove gevel (of vergelijkbaar) moeten worden uitgevoerd.

 

(C)        Trillingen

Trillingen komen overal waar verkeer rijdt voor. Abrupte hoogteverschillen in het wegdek (bijvoorbeeld door putten, verzakkingen, etc.) veroorzaken bij de passage van met name vrachtverkeer en autobussen trillingen in de ondergrond. Hoe sterk deze trillingen zijn en hoever deze trillingen zich in de ondergrond uitbreiden is zeer afhankelijk van de bodemgesteldheid. Trillingen kunnen voor personen voelbaar zijn en in voorkomende gevallen zelfs schade aan gebouwen veroorzaken. Er is geen wetgeving op het gebied van trillingen. Wel zijn er richtlijnen opgesteld door de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijnen). Deze richtlijnen hebben betrekking op de schade aan gebouwen (A), de hinder voor personen in gebouwen (B) en de storing aan gevoelige apparatuur (C). In het concept-ontwikkelingsplan was aan het aspect “trillingen” geen aandacht besteed. In het aangepaste ontwikkelingsplan is hierover meer informatie opgenomen. Bij het realiseren van de plannen voor het noordelijk TU-gebied zal het aspect trillingen nader worden onderzocht overeenkomstig de SBR richtlijnen A en B. De grenswaarden voor schade aan gebouwen mogen daarbij in de toekomst niet worden overschreden. Met betrekking tot de bouw- en aanlegperiode van de verschillende onderdelen zal aan de uitvoerende partijen de eis worden opgelegd dat trillingniveau’s moeten worden gemeten en dat er geen schade aan gebouwen mag optreden. Er kan overigens tijdens de bouw wel sprake zijn van voelbare trillingen als gevolg van bepaalde werkzaamheden.

 

(D)        Overlast door bouwwerkzaamheden

Verschillende bewoners hebben opmerkingen gemaakt over de overlast en mogelijke schade die ontstaat aan hun woningen als gevolg van bouwwerkzaamheden in het gebied.

Bestaande bewoners zullen inderdaad enige tijd overlast ondervinden van bouwactiviteiten, bouwverkeer etc. Dit is niet te vermijden bij een dergelijke ontwikkeling. Echter, het kan ook geen reden zijn om het gebied niet te ontwikkelen. Voorafgaand en tijdens de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden zullen er afspraken worden gemaakt om de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Een voorbeeld hiervan is de inmiddels al gemaakte afspraak met Duwo dat de Botaniestraat niet gebruikt zal worden voor bouwverkeer. Hiervoor wordt vanaf de Mijnbouwstraat een tijdelijke route aangelegd. Daarnaast zal er sprake zijn van een gefaseerde herontwikkeling, omdat niet alle bebouwing van de TUD tegelijk vrijkomt.

 

 

V          De procedure omtrent de monumentenaanwijzing en de sloop van niet tot monument aangewezen bebouwing

In een aantal van de binnengekomen reacties is om opheldering gevraagd over de procedure omtrent de aanwijzing van (een deel van) de bebouwing in het noordelijk TU-gebied tot rijksmonument (A). Daarnaast zijn verschillende bezwaren geuit tegen de sloop van gebouwen die niet als rijksmonument zijn geselecteerd, maar door de bewoners toch als zeer waardevol worden ervaren. Het gaat daarbij om Bioprocestechnologie bij de Botanische Tuin (B) en het gebouw van Gele Scheikunde aan de Julianalaan-west (C). Aandacht is ook gevraagd voor behoud van het interieur van Bioprocestechnologie en Mijnbouwkunde en het daar gevestigde Mineralogisch Museum (D).

 

(A)        De eerste monumentenwet in Nederland trad in 1961 in werking. Rijksmonumenten moeten volgens de Monumentenwet minimaal 50 jaar oud zijn. Dat leeftijdscriterium is in de wet opgenomen om 'afstand in de tijd' te nemen en daardoor tot een evenwichtige keuze te kunnen komen welke objecten van cultuurhistorisch belang zijn. Impulsieve beschermingsbesluiten worden zodoende voorkomen. In de jaren zestig werden de eerste rijksmonumenten aangewezen. Dit waren over het algemeen gebouwen uit de periode van vóór 1850, zoals poorten, kerken, kastelen/burchten, stadhuizen, molens etc. De (wetenschappelijke) belangstelling voor de jongere bouwkunst werd echter steeds groter. Daarom besloot de Tweede Kamer in 1984 om in het hele land op systematische en uniforme wijze een inventarisatie te laten uitvoeren van jongere bouwkunst en stedenbouw uit de periode 1850-1940 en daaruit nieuwe, jonge rijksmonumenten te selecteren voor bescherming. Deze inventarisatie wordt het Monumenten Inventarisatie Project, ofwel MIP genoemd. Dat resulteerde vervolgens in het Monumenten Selectie Project (MSP) en een registratieprocedure die in de jaren ‘80 en ‘90 is uitgevoerd. Ook in Delft is een dergelijke inventarisatie uitgevoerd waarbij uiteindelijk 57 gebouwen en complexen zijn aangewezen als rijksmonument. Van sommige monumenten is de inschrijving in het rijksmonumentenregister echter nog niet definitief. Dit geldt o.a. voor de geselecteerde gebouwen in het noordelijk TU-gebied, omdat er nog een bezwaarprocedure loopt. Desalniettemin zijn de gebouwen al wel wettelijk voorbeschermd via de Monumentenwet. De verwachting is dat de aanwijzing eind 2004 of begin 2005 definitief zal worden.

 

Behalve afzonderlijke gebouwen zijn in het kader van het MIP ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden uit de periode 1850-1940 geïnventariseerd. Daar is vervolgens een aantal uit geselecteerd dat het rijk wil beschermen als stads- en dorpsgezicht. In Delft zijn het Agnetapark en een deel van het noordelijk TU-gebied geselecteerd voor rijksbescherming. Het doorlopen van deze complexe en langdurige aanwijzingsprocedure zal in 2004 en 2005 plaatsvinden en wordt gecoördineerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ). De procedure is inmiddels gestart. De gemeenteraad heeft daarbij een adviserende rol en dient vervolgens een voldoende beschermend bestemmingsplan voor het stadsgezicht vast te stellen. Daarbij zijn een aantal zaken van belang: het behoud en de eventuele herontwikkeling van de rijksmonumenten, het aanwezige groen, de stedenbouwkundige structuur en andere beeldbepalende elementen en gebouwen. Gebouwen zonder een beschermde status gelegen binnen een beschermd stadsgezicht kunnen niet zomaar deels of geheel worden gesloopt. Conform artikel 37 van de Monumentenwet dienen B&W bij een sloopaanvraag zorgvuldig af te wegen of de vergunning kan worden verleend, onder andere in verband met kaalslag. Dat wil zeggen dat voordat een sloopvergunning wordt verleend duidelijk moet zijn dat er vervangende nieuwbouw plaats mag vinden. Er moet dus een concreet plan voor liggen waarvoor bouwaanvraag is ingediend en waarvoor bouwvergunning mogelijk is, dus als het voldoet aan het bestemmingsplan en er een positief welstandsadvies is.

 

(B)        Het gebouw voor Bioprocestechnologie bij de Botanische Tuin is na inventarisatie in het MIP niet opgenomen in het MSP en is daarom niet als rijksmonument beschermd. Het MIP telde in Delft alleen al 1499 geïnventariseerde objecten. Daaruit zijn uiteindelijk 57 gebouwen en complexen geselecteerd voor rijksbescherming. De specifieke overwegingen om individuele panden niet te selecteren zijn niet bekend. In het algemeen zullen die panden niet van voldoende landelijk belang zijn bevonden en niet hebben voldaan aan de richtlijnen voor de selectie. Het aantal niet geselecteerde objecten is, zoals van begin af aan was voorzien, dermate groot (landelijk vele tienduizenden) dat het een onmogelijke zaak zou zijn geweest om per pand een afweging te formuleren en schriftelijk vast te leggen.

 

Het rijksbeleid houdt uitdrukkelijk in dat panden die in het MIP zijn geïnventariseerd maar in het MSP niet voor bescherming zijn geselecteerd ook niet in tweede instantie voor rijksbescherming in aanmerking kunnen komen. Het feit dat een MIP-pand niet is geselecteerd wil overigens niet zeggen dat het geen culturele waarde zou hebben. Er zijn natuurlijk altijd panden die ‘net niet’ door de selectie zijn gekomen. Het belang is dan op plaatselijk niveau toch nog altijd aanzienlijk.

 

Aangezien echter de herontwikkeling van het gehele noordelijk TU-gebied met haar vele rijksmonumenten al moeizaam is, vanwege de eisen die er (terecht) aan herontwikkeling worden gesteld én aangezien het gebouw juridisch geen monumentenstatus heeft, wil de gemeente niet koste wat kost vasthouden aan behoud van het pand. Dat neemt niet weg dat ook de gemeente van mening is dat het gebouw, hoewel het misschien niet van landelijk belang is, toch zeker van cultuurhistorische waarde is. Bovendien is met de aanwijzing van een deel van het plangebied tot beschermd stadsgezicht een extra bescherming ontstaan, omdat sloop niet langer als “vanzelfsprekend” kan worden beschouwd. Sloop zal alleen worden toegestaan indien voor het gebied een bouwplan wordt ingediend dat geen afbreuk doet aan de kwaliteiten van het gebied als beschermd stadsgezicht. In het geval van Bioprocestechnologie zijn dan bijvoorbeeld de relatie van eventuele nieuwbouw met de Botanische Tuin en het beeld naar de Julianalaan aspecten waaraan getoetst gaat worden.

 

(C)        Jongere gebouwen uit de zogenaamde wederopbouwperiode (1940-1965), waaronder het gebouw van Gele Scheikunde valt, komen (voorlopig) niet in aanmerking voor rijksbescherming. De Staatssecretaris van Cultuur heeft in 2004 besloten de aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten te bevriezen tot 1 januari 2006. De gemeente Delft kent geen leeftijdscriterium voor het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en kan dus ook gebouwen beschermen die jonger zijn dan 50 jaar. Daarmee zal echter terughoudendheid worden betracht, om dezelfde redenen als waarom in de Monumentenwet een leeftijdscriterium van 50 jaar is opgenomen, namelijk om tot een evenwichtige keuze te kunnen komen welke objecten van cultuurhistorisch belang zijn en impulsieve beschermingsbesluiten te voorkomen. In Delft worden potentiële gemeentelijke monumenten per gebied geïnventariseerd. Indien zich in een inventarisatiegebied een mogelijk monument uit de periode 1940-1965 bevindt, kan dat (mits de commissie van Welstand en Monumenten positief adviseert en B&W dat advies overnemen) worden beschermd als gemeentelijk monument. In Delft is nog niet eerder zo’n “jong” monument beschermd. Ten zuiden van de binnenstad is bovendien nog geen gemeentelijke monumenteninventarisatie uitgevoerd.

 

Overigens is aan te voeren dat voor alle gebouwen van de TU (ook de modernste) geldt dat ze een exponent zijn van een voor Delft en zelfs voor ons land belangrijk onderwijsinstituut, mooie details kunnen hebben en dat ze karakteristiek zijn voor de tijd waarin ze tot stand kwamen. Toch kunnen ze niet allemaal beschermd worden. Ten aanzien van een eventuele (gemeentelijke) bescherming zullen afwegingen moeten worden gemaakt waarbij behalve de monumentale waarden onder meer ook de mogelijkheden tot hergebruik en planologische aspecten meegewogen moeten worden. Dit geldt ook voor het gebouw van Gele Scheikunde. Op grond van het ontbreken van een bestaande juridische monumentenbescherming is het in het ontwikkelingsplan als te slopen gedacht.

 

(D)        Voor wat betreft de vragen over het interieur van verschillende panden kan worden opgemerkt dat bij de bescherming tot rijksmonument ook het interieur is meebeschermd. Veranderingen aan het interieur ten behoeven van herontwikkeling van de panden voor andere functies kunnen dus alleen plaatsvinden als daarvoor een monumentenvergunning is verleend. Daarbij worden adviezen van de RDMZ en de Commissie voor Welstand en Monumenten betrokken. Het Mineralogisch Museum zal vooralsnog gehandhaafd blijven in het gebouw voor Mijnbouwkunde. Daarnaast wordt in het ontwikkelingsplan ook uitgegaan van de verplaatsing van het Techniekmuseum naar het noordelijk TU-gebied.

 

VI         De nieuwbouwontwikkelingen op verschillende locaties

Veel ingekomen bezwaren hebben betrekking op de ruime mogelijkheden in het concept-ontwikkelingsplan voor nieuwbouw. De bezwaren richten zich zowel tegen de mate van abstractie (onduidelijkheid over wat wel/niet zou mogen) als tegen bijvoorbeeld bouwhoogte/rooilijnen e.d.

 

In het aangepaste ontwikkelingsplan is gedeeltelijk aan de geuite bezwaren tegemoet gekomen. Het ontwikkelingsplan gaat nog altijd uit van nieuwbouw op bepaalde locaties, omdat behoud van de situatie zoals die nu is onvoldoende mogelijkheden biedt om tot de gewenste kwaliteitsimpuls te komen. Om aan bezwaren tegemoet te komen is het ontwikkelingsplan wel een stuk concreter geworden. Zowel in tekst als beeld is duidelijker aangegeven wat wel en niet mag, waardoor bewoners én ontwikkelaars beter weten waar ze aan toe zijn en het ontwikkelingsplan meer als toetsingsinstrument gebruikt kan worden. Daarbij moet overigens wel worden opgemerkt dat het gaat om een ontwikkelingsplan. Er zal dus altijd sprake zijn van een zekere marge. Er zijn immers nog geen uitgewerkte plannen voor het gebied en het ontwikkelingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden om tot een goede planuitwerking te kunnen komen.

 

Voor een compleet overzicht van de nieuwbouwmogelijkheden wordt verwezen naar het aangepaste ontwikkelingsplan. Hieronder wordt nog kort ingegaan op waarom aan sommige bezwaren van insprekers niet tegemoet is gekomen.

 

* verschillende bezwaren richten zich tegen de nieuwbouwmogelijkheden bij het Hoofdgebouw. Insprekers zijn van mening dat de nieuwbouw in de hoek Zuidplantsoen/Schoemakerstraat afgestemd moet worden op de lagere bebouwing aan de overkant van de Schoemakerstraat. Door het brede profiel van de Schoemakerstraat én het feit dat de woningen ter hoogte van het hoofdgebouw met de tuinzijde naar de straat zijn gericht, zien wij ruimtelijk echter geen aanleiding hieraan tegemoet te komen. De nieuwbouw moet vooral een relatie aangaan met het hoofdgebouw en onderdeel uit gaan maken van het “superblok”, zoals dit gebiedsdeel in het ontwikkelingsplan wordt genoemd. Ten opzichte van het concept-ontwikkelingsplan is in zoverre aan de bezwaren tegemoet gekomen, dat de rooilijn aan de zijde van de Schoemakerstraat voor het grootste gedeelte met minimaal 20 meter teruggelegd moet worden. Hierdoor ontstaat ook aan deze zijde van het “superblok” een nieuwe ruimte, zoals die ook voor de andere zijden van het hoofdgebouw kenmerkend zijn. Daarnaast verbeteren hierdoor de mogelijkheden om de groen/ecologische relatie tussen Jaffa en het De Vries van Heystplantsoen te verbeteren.

 

* Onderwerp van discussie zijn ook de nieuwe bouwvolumes ten zuiden van het Zuidplantsoen, in de groene omranding van Jaffa. Naar aanleiding van het concept-ontwikkelingsplan was onduidelijkheid ontstaan over of er nu 3 (tekening) of 2 (tekst) bouwblokken waren toegestaan. Ook de hoogte van de blokken stond ter discussie. Ook in het aangepaste ontwikkelingsplan zijn de bouwvolumes nog steeds opgenomen. Daarbij zijn wel strengere voorwaarden geformuleerd. Allereerst worden maximaal 2 volumes toegestaan, met een grondoppervlakte van maximaal ongeveer 20 bij 20 meter en een maximale bouwhoogte van ongeveer 16 meter. Daarbij is in het ontwikkelingsplan aangegeven dat de ruimte rondom de blokken als groene ruimte moet worden ingericht. Parkeren rondom de blokken is niet toegestaan, evenmin als de uitgifte van privé groen.

 

* De sloop van Biotechnologie bij de Botanische Tuin roept ook weerstand op. Indien sloop dan toch doorgang zou vinden, zijn veel bewoners van mening dat de hoogte van de nieuwbouw moet aansluiten bij de woningen aan de overzijde van de Julianalaan. In het ontwikkelingsplan wordt voor nieuwbouw op de locatie van Biotechnologie uitgegaan van het terugbouwen van ongeveer hetzelfde volume. Aan de zuidkant mag daarbij een derde vleugel worden toegevoegd om het gebouw daarmee ruimtelijk beter af te ronden.

 

* Veel van de binnengekomen bezwaren richten zich tegen het nieuw voorgestelde hoogte-accent op het Poortlandplein. Met de verkeersstructuur die in het concept-ontwikkelingsplan is voorgesteld, kon de politiepost niet gehandhaafd blijven. Het hoogte-accent was daarom in het ontwikkelingsplan opgenomen als nieuw stedenbouwkundig accent aan het her in te richten Poortlandplein. De argumenten van bewoners dat in feite de Sacramentskerk en de politiepost al voldoende dit bijzondere punt markeren, wordt door de gemeente ondersteund. Daarbij is met de aangepaste verkeersstructuur handhaving van de politiepost mogelijk gebleken. In het nieuwe ontwikkelingsplan is de mogelijkheid voor het hoogte-accent daarom geschrapt.

 

* Tenslotte zijn reacties ingekomen over dat de nieuwbouw bij Propedeutische Scheikunde hoger wordt dan het bestaande gebouw. Voor nieuwbouw op de locatie van Scheikundige Propedeuse aan het de Vries van Heystplantsoen zijn in het concept-ontwikkelingsplan geen voorwaarden opgenomen. De enige randvoorwaarde was dat de rooilijn van de nieuwbouw terug moest komen te liggen ten opzichte van de huidige rooilijn aan de zijde van de Michiel de Ruyterweg. Het verplaatsen van deze rooilijn had te maken met de ruimtelijke reservering voor het tramtracé.

Ook in het aangepaste ontwikkelingsplan wordt uitgegaan van een hogere bouwhoogte voor de vervangende nieuwbouw op de locatie van Propedeutische Scheikunde. Het handhaven van “oude” gebouwhoogtes is geen uitgangspunt van het ontwikkelingsplan. Er is vooral bekeken op welke manier aanvullende nieuwbouw aan kan sluiten op de omgeving van het gebied. Voor de locatie aan het De Vries van Heystplantsoen is de hoogte van de overige voormalige TU-bebouwing leidend geweest. Daarnaast is in de afweging meegenomen dat het profiel van de Michiel de Ruyterweg zodanig breed is (en nog breder wordt) dat een hogere bouwhoogte ruimtelijk zeker acceptabel is. De maximale bouwhoogte is gesteld op ongeveer 18 meter, ongeveer 3 à 4 meter hoger dan de huidige gebouwhoogte. Doordat het gebouw echter terug komt te staan ten opzichte van de huidige bebouwing, ontstaat voor bewoners een gunstiger situatie.

 

VII        De groenstructuur in het plangebied

Verschillende bezwaren richten zich tegen de gevolgen van de herontwikkeling van het noordelijk TU-gebied voor de groenstructuur in het gebied. Vooropgesteld moet worden dat in de huidige situatie de groenkwaliteiten van het gebied maar ten dele worden benut. De aanwezige groengebieden zoals Botanische Tuin, De Vries van Heystplantsoen en Begraafplaats Jaffa hebben allen zeker kwaliteit, maar komen niet altijd goed tot hun recht. Het De Vries van Heystplantsoen bijvoorbeeld kent door de verkeersstructuur eromheen een zeer geïsoleerde ligging, wat zowel nadelig is voor de ecologische kwaliteit van het gebied als voor de gebruikswaarde ervan.

 

Naar aanleiding van de inspraakreacties zijn er een aantal wijzigingen in het concept-ontwikkelingsplan aangebracht, die van positieve invloed zijn op het behoud van de groenstructuur tussen Botanische Tuin en begraafplaats Jaffa. Door de gewijzigde verkeersstructuur, het laten vervallen van het hoogte-accent en de beperkingen die zijn opgelegd aan de nieuwbouw bij het hoofdgebouw en in het Zuidplantsoen ontstaan betere slagingskansen voor een goede groenstructuur tussen de verschillende groengebieden van het plangebied (Botanische Tuin, De Vries van Heystplantsoen, begraafplaats Jaffa).

De gemeente Delft heeft haar ecologiebeleid vastgelegd in het Ecologieplan Delft 2004-2015. In dit plan zijn de begraafplaats Jaffa, het De vries van Heystplantsoen en de Botanische tuin opgenomen als belangrijke groenstructuren in de vorm van kerngebieden. Deze gebieden zijn door middel van zones met elkaar verbonden. Door de benodigde realisatie van de rotonde aan het Poortlandplein ontstaat daar een grote barrière in de ecologische zones. Anders dan in het ecologieplan wordt de ecologische zone daarom niet via het Poortlandplein en Julianalaan in noordelijke richting doorgetrokken, maar loopt deze vanaf het De Vries van Heystplantsoen achter de Botanische Tuin langs richting de Kanaalweg. In het aangepaste ontwikkelingsplan is de gewenste ecologische structuur aangegeven (paragraaf 4.1.3).

 

Het is bij de gemeente bekend dat er beschermde soorten voorkomen in het plangebied, met name muurplanten. In het kader van de Flora- en faunawet moet door de ontwikkelaars een ontheffing worden aangevraagd ten behoeve van de ruimtelijke ingrepen. In de ontheffing wordt een procedure opgenomen ter bescherming van de plant- en diersoorten in het gebied.

 

Stedelijke vernieuwing gaat gepaard met veranderingen in de stad. Als gevolg van herstructurering TU Noord zal een aantal bomen en andere begroeiing moeten wijken. Daarbij zal een deel van de nu stenige ruimte juist veel meer een groene invulling krijgen. Waardevolle soorten worden bij herontwikkeling zoveel mogelijk ontzien. De bomen langs Julianalaan, Schoemakerstraat en Kanaalweg zijn onderdeel van de ecologische boomstructuur. De bomen langs de Prins Bernhardlaan zijn in het Bomenbeleidsplan opgenomen als structuurbepalende boombeplantingen en worden ook in het ontwikkelingsplan als te handhaven beschouwd. Overigens worden de bomen in Delft beschermd met behulp van een stelsel van kapvergunningen. De juridische basis hiervoor vormt de bomenverordening uit juni 2004.

 

VIII       Functies in het plangebied

Verschillende reacties van bewoners hebben betrekking op het gemis aan onderbouwing van de functionele invulling van het plangebied. Suggesties zijn gedaan om scholen, kinderopvang, winkels en maatschappelijke voorzieningen toe te voegen. Er is daarom een studie uitgevoerd naar dit soort functies in en rondom het plangebied. Hieruit bleek dat er onvoldoende markt is om deze specifieke functies hier onder te brengen. Een van de wensen was bijvoorbeeld het toevoegen van kleine winkels op loopafstand van de woningen, maar gezien de nabije ligging van zowel binnenstad als de winkelvoorzieningen op de Nassaulaan, hebben winkelvoorzieningen hier weinig toekomstwaarde. Bovendien is het voor de gemeente lastig de vestiging van dit soort functies af te dwingen. Het kan wel mogelijk worden gemaakt, maar dit garandeert niet dat ze er daadwerkelijk komen. Ten aanzien van basisscholen is door de afdeling Onderwijs nagegaan of (rekening houdend met de ontwikkelingen in het noordelijk TU-gebied) er behoefte is aan extra voorzieningen voor het basisonderwijs, maar dit is niet het geval.

 

Het tekort aan speelruimte voor kinderen komt ook in verschillende inspraakreacties naar voren. De omliggende woonbuurten worden inderdaad gekenmerkt door een hoge dichtheid en een stenig karakter. Met de herontwikkeling van het noordelijk TU-gebied worden in ieder geval de nu aanwezige groengebieden (De Vries van Heystplantsoen en Botanische Tuin) gehandhaafd. Bovendien wordt met de voorgestelde nieuwe verkeersstructuur het De Vries van Heystplantsoen voor omwonenden beter toegankelijk, doordat het doorgaande karakter van de Julianalaan vervalt en ook de Michiel de Ruyterweg meer als woonstraat zal worden ingericht. Daarnaast is in het ontwikkelingsplan opgenomen dat in de nieuwe woonbuurt die ter plaatse van Gele Scheikunde wordt gerealiseerd een speelplek moet worden opgenomen, die vergelijkbaar is met het bestaande trapveldje aan de Julianalaan.

 

 


Onderdeel B: mondelinge inspraakreacties