Nota Inspraak
Ontwikkelingsplan
Noordelijk TU-gebied
Gemeente Delft
Vakteam Ruimtelijke Ordening
December 2004
Inleiding
Het noordelijk TU-gebied is gelegen in de
zuidoostkwadrant van Delft, net ten zuiden van de binnenstad. Het plangebied
wordt begrensd door achtereenvolgens het Rijn-Schiekanaal, de Botaniestraat, de
Julianalaan, de Schoemakerstraat, de Christiaan Huygensweg, de Jaffalaan, de
Julianalaan en de Michiel de Ruyterweg. Het omvat de oude TU-bebouwing en de
begraafplaats Jaffa.
Momenteel geldt voor een groot deel van het
noordelijk TU-gebied geen bestemmingsplan. Hier is alleen de bouwverordening
van toepassing. Alleen de locatie van Gele Scheikunde aan de Julianalaan valt
binnen het bestemmingsplan Rotterdamseweg Noord uit 1978. In dit
bestemmingsplan is voor de locatie grotendeels de bestemming “doeleinden
wetenschappelijk onderwijs” opgenomen.
Met name omdat een bestemmingsplan voor het gebied
ontbreekt en daarom geen rechtsgrond aanwezig is om ongewenste ontwikkelingen
tegen te gaan, is gedurende enkele jaren steeds een voorbereidingsbesluit voor
het plangebied genomen.
Het concept-ontwikkelingsplan is opgesteld teneinde
er voor te zorgen dat de geplande ontwikkelingen in het plangebied op elkaar
worden afgestemd en passen in de ruimtelijke context van het gebied. Het
ontwikkelingsplan geeft in hoofdlijnen het ruimtelijk kader aan waarbinnen de
(her)ontwikkeling moet plaatsvinden. Het vormt tevens de basis voor een later
op te stellen bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan zal een groter gebied
bestrijken dan het plangebied voor het ontwikkelingsplan.
Het concept-ontwikkelingsplan heeft van 22 april
2003 tot 19 mei 2003 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen
van schriftelijke inspraakreacties. Er zijn 38 reacties ingekomen. De
schriftelijke inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in deel A van deze
nota.
Tevens is er op 6 mei 2003 een inspraakbijeenkomst
georganiseerd in het Delftechpark, waarbij het ontwikkelingsplan is toegelicht
en de mogelijkheid is geboden tot mondelinge inspraak. Er is een presentielijst
gemaakt, die is bijgevoegd als bijlage 1. Het verslag van de inspraakavond is
toegevoegd in deel B van de nota.
Gezien het grote aantal reacties is na de
inspraakbijeenkomst een klankbordgroep samengesteld van bewoners. Met deze
klankbordgroep is een aantal maal overleg gevoerd over de wijzigingen die in
het aangepaste ontwikkelingsplan zijn doorgevoerd. De inspraakreacties en het
overleg met de klankbordgroep hebben geleid tot ingrijpende aanpassingen van
het ontwikkelingsplan.
Onderdeel A: schriftelijke inspraakreacties
De onderstaande personen hebben schriftelijk
gereageerd op het ontwikkelingsplan:
Een groot aantal van de ingekomen inspraakreacties
betreft dezelfde onderwerpen. Gebruikelijk worden alle inspraakreacties stuk
voor stuk samengevat en beantwoord. In dit geval is, gezien het grote aantal
reacties en de vaak gemeenschappelijke strekking ervan, er voor gekozen de
beantwoording per onderwerp te geven. De algemene onderwerpen zijn:
I.
De procedure van het ontwikkelingsplan, de rol van
de gemeente in relatie tot TUD en ontwikkelaars, het niet betrekken van bewoners
bij de ontwikkelingen en de gebrekkige verslaglegging van de bewonersavond.
II.
De begrenzing van het plangebied.
III.
De gewijzigde verkeersstructuur.
IV.
Milieuaspecten: geluidsoverlast, luchtkwaliteit,
trillingen en bouwwerkzaamheden.
V.
De procedure omtrent de monumentenaanwijzing en de
sloop van niet tot monument aangewezen bebouwing.
VI.
De nieuwbouwontwikkelingen op verschillende
locaties
VII.
De groenstructuur in het plangebied.
VIII. Functies
in het plangebied
I. De
procedure van het ontwikkelingsplan, de rol van de gemeente in relatie tot TUD
en ontwikkelaars en het niet betrekken van bewoners bij de ontwikkelingen.
De gemeente betreurt het dat bewoners het gevoel
hebben niet serieus te worden genomen. Het concept-ontwikkelingsplan is onder
andere opgesteld als discussiestuk naar ontwikkelaars én bewoners. Het is niet
zo dat de TUD en ontwikkelaars sturend zijn geweest bij de totstandkoming van
het concept, maar het is wel zo dat met het concept-ontwikkelingsplan is
geprobeerd een ontwikkeling te schetsen die niet alleen ruimtelijk, maar ook
financieel en programmatisch haalbaar is. Het heeft immers geen zin een
onhaalbaar plan in de inspraak te brengen. Daarom is er al in een vroegtijdig
stadium overleg geweest met TUD en ontwikkelaars. De aanleiding van het ontwikkelingsplan
is niet primair de vastgoedstrategie van de TUD, maar allereerst het
veiligstellen van een aantal waardevolle rijksmonumenten in een groene setting.
Gezien de eigendomsverhoudingen heeft echter tijdens de planvorming wel een
afweging plaatsgevonden tussen de belangen van TUD/ontwikkelaars en de
gemeente.
Daarnaast zijn er verschillende bezwaren dat de
gemeente niet voldoende randvoorwaarden-scheppend is naar de TUD en
ontwikkelaars toe. Het concept-ontwikkelingsplan is inderdaad op punten erg vaag,
wat door de bewoners als problematisch wordt ervaren, omdat onvoldoende
duidelijk was waarmee men te maken zou kunnen krijgen. Daarom is het aangepaste
ontwikkelingsplan verder geconcretiseerd: er wordt duidelijker aangegeven in
tekst en tekeningen welke ontwikkelingsmogelijkheden er wel en niet zijn.
Tevens is meer aandacht besteed aan de gevolgen van gemaakte keuzes, waaronder
bijvoorbeeld de nieuwe verkeersstructuur.
Naar aanleiding van de inspraakreacties is op de
inspraakavond afgesproken dat er overleg gevoerd zou gaan worden tussen
gemeente en bewoners. Er is een bewonersplatform ingesteld, dat betrokken is
geweest bij het verdere proces en de aanpassingen op het ontwikkelingsplan.
Veel insprekers hebben aangegeven dat de verslaglegging van de inspraakavond
onvolledig is. Voor veel insprekers was dat een reden alsnog schriftelijk te
reageren. De gemeente hoopt met de inspraaknota de vragen en opmerkingen van
bewoners voldoende te hebben beantwoord.
II De
begrenzing van het plangebied.
Er wordt in verschillende inspraakreacties
opgemerkt dat de begrenzing van het plangebied in het ontwikkelingsplan niet
goed is gekozen. Met name bewoners die direct aan het plangebied grenzen, zijn
van mening dat hun woningen eveneens in het plangebied betrokken moeten worden.
Er bestaat echter een verschil tussen de exacte plangrens en de werk- of
studiegrens. De plangrens is in feite niet meer dan een arbitrair gekozen lijn
en geeft het gebied aan waar daadwerkelijk zaken veranderd worden. Gezien de
problematiek is het daarnaast inderdaad wenselijk om de ontwikkelingen in een
groter gebied te bezien.
Gelet op het bovenstaande stemt de gemeente in met
de bezwaren van bewoners dat de omliggende wegen nu buiten het plangebied zijn
gehouden, omdat er in het profiel van de wegen als gevolg van de nieuwe
verkeersstructuur en de aanleg van tramlijn 19 daadwerkelijk wat verandert. De
plangrens is daarom aangepast, waarmee de omringende wegen binnen het
plangebied vallen. Daarnaast wordt in het aangepaste ontwikkelingsplan meer
aandacht besteed aan de gevolgen van de ontwikkelingen voor omliggende
woningen. Het is echter niet noodzakelijk deze woningen daarvoor in het
daadwerkelijke plangebied te betrekken.
III De
gewijzigde verkeersstructuur
Het merendeel van de bezwaren richt zich op de
voorgestelde nieuwe verkeersstructuur voor het gebied. Het laten vervallen van
de Mijnbouwstraat en het in 2 richtingen gebruiken van de Julianalaan wordt
door veel bewoners als zeer negatief ervaren. Naar aanleiding van de ingekomen
reacties en door de versnelling van de plannen rondom tramlijn A19 is de
voorgestelde verkeersstructuur nog eens grondig tegen het licht gehouden.
Hieruit is gebleken dat met de voorstellen uit het concept-ontwikkelingsplan de
verkeerssituatie in en rond het plangebied inderdaad verslechtert. Er is daarom
gestudeerd op een nieuwe oplossing voor de verkeerscirculatie.
Overigens is ook bezwaar gemaakt tegen de
hoeveelheid verkeer in dit deel van de stad, maar daar kan het
ontwikkelingsplan niet echt verandering in brengen. In het kader van het LVVP
(Lokaal Verkeers- en Vervoersplan) wordt bekeken in hoeverre de hoeveelheid
verkeer in dit deel van de stad door verdere maatregelen kan worden
teruggedrongen.
In overleg met de betrokkenen (bewoners,
ontwikkelaars en TUD) is gekomen tot een nieuw voorstel voor de
verkeerscirculatie in dit deel van de stad. Dit nieuwe voorstel gaat, in
tegenstelling tot het voorstel uit het concept-ontwikkelingsplan, juist uit van
het voor doorgaand verkeer afsluiten van de Julianalaan en het in twee
richtingen toegankelijk maken van de Mijnbouwstraat. Doorgaand verkeer van en
naar de binnenstad zal van de Mijnbouwstraat gebruik maken. Door deze ingreep
kan de Michiel de Ruyterweg vanaf de kruising met het Mijnbouwplein een ander karakter
krijgen en meer als woonstraat worden ingericht. De Julianalaan-west krijgt in
de nieuwe verkeersstructuur een 30 km/h-status. Verkeer van en naar de
Rotterdamseweg kan gebruik maken van de Jaffalaan, gekoppeld aan ofwel
Christiaan Huygensweg ofwel Zuidplantsoen.
De interne ontsluiting van het te ontwikkelen
gebied tussen Kanaalweg en Mijnbouwstraat zal plaatsvinden vanaf de
Mijnbouwstraat. Met deze aansluiting kan de Botaniestraat ontlast worden.
Voor een volledig overzicht van de nieuwe verkeersstructuur
wordt verwezen naar het ontwikkelingsplan.
IV Milieuaspecten:
geluidoverlast, luchtkwaliteit, trillingen en bouwwerkzaamheden
Verschillende inspraakreacties hebben betrekking op
milieu-aspecten als luchtkwaliteit (A), geluidsoverlast (B) en trillingen (C).
Daarnaast is in een aantal reacties de zorg van bewoners uitgesproken over
overlast van bouwwerkzaamheden (D).
De inspraakreacties zijn met name gericht tegen het
feit dat het concept-ontwikkelingsplan geen aandacht besteedt aan de gevolgen
van de plannen voor de luchtkwaliteit in en rond het gebied. Er waren geen
berekeningen uitgevoerd die de consequenties van bijvoorbeeld de nieuwe
verkeersstructuur voor de luchtkwaliteit inzichtelijk maakt. Omdat de
verkeersstructuur zoals deze in het concept-ontwikkelingsplan was voorgesteld
inmiddels is losgelaten, heeft het geen zin meer deze berekeningen alsnog uit
te voeren. Mede naar aanleiding van de inspraakreacties wordt in het aangepaste
ontwikkelingsplan uitgebreid ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Er zijn 3
situaties met elkaar vergeleken: de huidige situatie, de toekomstige situatie
zonder veranderingen in de verkeersinfrastructuur en de toekomstige situatie na
invoering van de nieuwe verkeersstructuur.
Voor een uitgebreide beschrijving verwijzen wij u
naar het nieuwe ontwikkelingsplan, paragraaf 4.7. Op hoofdlijnen kan worden
geconcludeerd dat de
toename van verkeer op de Mijnbouwstraat (tussen Poortlandplein en
Mijnbouwplein) een potentieel knelpunt is voor de nieuw te bouwen woningen aldaar. Bij de bouw van nieuwe
woningen dient daarom getoetst te worden of de luchtkwaliteit ter plaatse van
deze woningen vanaf 2010 (t/m 1017) zal voldoen aan de grenswaarden.
Gedetailleerde berekeningen tot op welke afstand van de weg (woon)bebouwing
mogelijk is, zal per locatie door de ontwikkelaar berekend worden.
Uit de inspraakreacties met betrekking tot
geluidoverlast blijkt vooral dat bewoners van mening zijn dat te makkelijk met
deze materie is omgesprongen in het concept-ontwikkelingsplan. In het
concept-ontwikkelingsplan zijn geen berekeningen opgenomen die de consequenties
van de nieuwe verkeersstructuur voor bestaande bewoners inzichtelijk maakt.
Omdat de verkeersoplossing uit het concept-ontwikkelingsplan in het nieuwe plan
is losgelaten, is het niet zinvol alsnog de geluidsconsequenties van het oude
voorstel door te rekenen. Naar aanleiding van de inspraakreacties is echter in
het aangepaste ontwikkelingsplan wél meer aandacht voor de geluidsproblematiek.
Door een akoestisch bureau zijn berekeningen gemaakt die voor 3 situaties de
geluidbelasting op de bestaande woningen laten zien: de huidige situatie, de
toekomstige situatie zonder wijzigingen in de verkeersstructuur en de
toekomstige situatie met de voorgenomen wijzigingen in de verkeersstructuur.
Voor een uitgebreide beschrijving van dit onderzoek verwijzen wij u naar het
nieuwe ontwikkelingsplan, paragraaf 4.5. Op hoofdlijnen kan geconcludeerd
worden dat in het TU Noord gebied een aantal (voormalige) TU gebouwen herbestemd
worden voor woningen. Deze nieuw te realiseren woningen ondervinden ten gevolge
het Mijnbouwplein en de Mijnbouwstraat een hoge geluidbelasting. De gevels aan
straatzijde ondervinden bij de huidige verharding (dicht asfalt beton) in 2017
zelfs een geluidbelasting hoger dan 65 dB(A). Voor het Mijnbouwplein is gezien
het reconstructie-effect ten gevolge van de aanleg van tramlijn 19 een
verharding van geluidarm asfalt nodig. Voor de Mijnbouwstraat speelt geen
reconstructie-effect omdat hier in de huidige situatie geen geluidgevoelige
bestemmingen liggen. Er is dus geen geluidarm asfalt noodzakelijk.
Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige
bestemmingen (b.v. woningen) in het TU-noord gebied worden voor de nieuwe
woningen hogere grenswaarden aangevraagd tot het maximum van 65 dB(A) daar waar
nodig. De gevels met een geluidbelasting hoger dan 65 dB(A) zullen als dove
gevel (of vergelijkbaar) moeten worden uitgevoerd.
Trillingen komen overal waar verkeer rijdt voor.
Abrupte hoogteverschillen in het wegdek (bijvoorbeeld door putten,
verzakkingen, etc.) veroorzaken bij de passage van met name vrachtverkeer en
autobussen trillingen in de ondergrond. Hoe sterk deze trillingen zijn en
hoever deze trillingen zich in de ondergrond uitbreiden is zeer afhankelijk van
de bodemgesteldheid. Trillingen kunnen voor personen voelbaar zijn en in
voorkomende gevallen zelfs schade aan gebouwen veroorzaken. Er is geen
wetgeving op het gebied van trillingen. Wel zijn er richtlijnen opgesteld door
de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijnen). Deze richtlijnen hebben betrekking
op de schade aan gebouwen (A), de hinder voor personen in gebouwen (B) en de
storing aan gevoelige apparatuur (C). In het concept-ontwikkelingsplan was aan
het aspect “trillingen” geen aandacht besteed. In het aangepaste
ontwikkelingsplan is hierover meer informatie opgenomen. Bij het realiseren van
de plannen voor het noordelijk TU-gebied zal het aspect trillingen nader worden
onderzocht overeenkomstig de SBR richtlijnen A en B. De grenswaarden voor
schade aan gebouwen mogen daarbij in de toekomst niet worden overschreden. Met
betrekking tot de bouw- en aanlegperiode van de verschillende onderdelen zal
aan de uitvoerende partijen de eis worden opgelegd dat trillingniveau’s moeten
worden gemeten en dat er geen schade aan gebouwen mag optreden. Er kan
overigens tijdens de bouw wel sprake zijn van voelbare trillingen als gevolg
van bepaalde werkzaamheden.
(D) Overlast
door bouwwerkzaamheden
Verschillende
bewoners hebben opmerkingen gemaakt over de overlast en mogelijke schade die
ontstaat aan hun woningen als gevolg van bouwwerkzaamheden in het gebied.
Bestaande
bewoners zullen inderdaad enige tijd overlast ondervinden van bouwactiviteiten,
bouwverkeer etc. Dit is niet te vermijden bij een dergelijke ontwikkeling.
Echter, het kan ook geen reden zijn om het gebied niet te ontwikkelen.
Voorafgaand en tijdens de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden zullen er afspraken
worden gemaakt om de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Een
voorbeeld hiervan is de inmiddels al gemaakte afspraak met Duwo dat de
Botaniestraat niet gebruikt zal worden voor bouwverkeer. Hiervoor wordt vanaf
de Mijnbouwstraat een tijdelijke route aangelegd. Daarnaast zal er sprake zijn
van een gefaseerde herontwikkeling, omdat niet alle bebouwing van de TUD
tegelijk vrijkomt.
V De
procedure omtrent de monumentenaanwijzing en de sloop van niet tot monument
aangewezen bebouwing
In een aantal van de binnengekomen reacties is om
opheldering gevraagd over de procedure omtrent de aanwijzing van (een deel van)
de bebouwing in het noordelijk TU-gebied tot rijksmonument (A). Daarnaast zijn
verschillende bezwaren geuit tegen de sloop van gebouwen die niet als
rijksmonument zijn geselecteerd, maar door de bewoners toch als zeer waardevol
worden ervaren. Het gaat daarbij om Bioprocestechnologie bij de Botanische Tuin
(B) en het gebouw van Gele Scheikunde aan de Julianalaan-west (C). Aandacht is
ook gevraagd voor behoud van het interieur van Bioprocestechnologie en
Mijnbouwkunde en het daar gevestigde Mineralogisch Museum (D).
(A) De
eerste monumentenwet in Nederland trad in 1961 in werking. Rijksmonumenten
moeten volgens de Monumentenwet minimaal 50 jaar oud zijn. Dat
leeftijdscriterium is in de wet opgenomen om 'afstand in de tijd' te nemen en
daardoor tot een evenwichtige keuze te kunnen komen welke objecten van
cultuurhistorisch belang zijn. Impulsieve beschermingsbesluiten worden zodoende
voorkomen. In de jaren zestig werden de eerste rijksmonumenten aangewezen. Dit
waren over het algemeen gebouwen uit de periode van vóór 1850, zoals poorten,
kerken, kastelen/burchten, stadhuizen, molens etc. De (wetenschappelijke)
belangstelling voor de jongere bouwkunst werd echter steeds groter. Daarom
besloot de Tweede Kamer in 1984 om in het hele land op systematische en
uniforme wijze een inventarisatie te laten uitvoeren van jongere bouwkunst en
stedenbouw uit de periode 1850-1940 en daaruit nieuwe, jonge rijksmonumenten te
selecteren voor bescherming. Deze inventarisatie wordt het Monumenten
Inventarisatie Project, ofwel MIP genoemd. Dat resulteerde vervolgens in het
Monumenten Selectie Project (MSP) en een registratieprocedure die in de jaren
‘80 en ‘90 is uitgevoerd. Ook in Delft is een dergelijke inventarisatie
uitgevoerd waarbij uiteindelijk 57 gebouwen en complexen zijn aangewezen als
rijksmonument. Van sommige monumenten is de inschrijving in het
rijksmonumentenregister echter nog niet definitief. Dit geldt o.a. voor de
geselecteerde gebouwen in het noordelijk TU-gebied, omdat er nog een
bezwaarprocedure loopt. Desalniettemin zijn de gebouwen al wel wettelijk
voorbeschermd via de Monumentenwet. De verwachting is dat de aanwijzing eind
2004 of begin 2005 definitief zal worden.
Behalve afzonderlijke gebouwen zijn in het kader
van het MIP ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden uit de periode 1850-1940
geïnventariseerd. Daar is vervolgens een aantal uit geselecteerd dat het rijk
wil beschermen als stads- en dorpsgezicht. In Delft zijn het Agnetapark en een
deel van het noordelijk TU-gebied geselecteerd voor rijksbescherming. Het
doorlopen van deze complexe en langdurige aanwijzingsprocedure zal in 2004 en
2005 plaatsvinden en wordt gecoördineerd door de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg (RDMZ). De procedure is inmiddels gestart. De gemeenteraad heeft
daarbij een adviserende rol en dient vervolgens een voldoende beschermend
bestemmingsplan voor het stadsgezicht vast te stellen. Daarbij zijn een aantal
zaken van belang: het behoud en de eventuele herontwikkeling van de rijksmonumenten,
het aanwezige groen, de stedenbouwkundige structuur en andere beeldbepalende
elementen en gebouwen. Gebouwen zonder een beschermde status gelegen binnen een
beschermd stadsgezicht kunnen niet zomaar deels of geheel worden gesloopt.
Conform artikel 37 van de Monumentenwet dienen B&W bij een sloopaanvraag
zorgvuldig af te wegen of de vergunning kan worden verleend, onder andere in
verband met kaalslag. Dat wil zeggen dat voordat een sloopvergunning wordt
verleend duidelijk moet zijn dat er vervangende nieuwbouw plaats mag vinden. Er
moet dus een concreet plan voor liggen waarvoor bouwaanvraag is ingediend en
waarvoor bouwvergunning mogelijk is, dus als het voldoet aan het
bestemmingsplan en er een positief welstandsadvies is.
(B) Het
gebouw voor Bioprocestechnologie bij de Botanische Tuin is na inventarisatie in
het MIP niet opgenomen in het MSP en is daarom niet als rijksmonument
beschermd. Het MIP telde in Delft alleen al 1499 geïnventariseerde objecten.
Daaruit zijn uiteindelijk 57 gebouwen en complexen geselecteerd voor
rijksbescherming. De specifieke overwegingen om individuele panden niet te
selecteren zijn niet bekend. In het algemeen zullen die panden niet van
voldoende landelijk belang zijn bevonden en niet hebben voldaan aan de
richtlijnen voor de selectie. Het aantal niet geselecteerde objecten is, zoals
van begin af aan was voorzien, dermate groot (landelijk vele tienduizenden) dat
het een onmogelijke zaak zou zijn geweest om per pand een afweging te
formuleren en schriftelijk vast te leggen.
Het rijksbeleid houdt uitdrukkelijk in dat panden
die in het MIP zijn geïnventariseerd maar in het MSP niet voor bescherming zijn
geselecteerd ook niet in tweede instantie voor rijksbescherming in aanmerking
kunnen komen. Het feit dat een MIP-pand niet is geselecteerd wil overigens niet
zeggen dat het geen culturele waarde zou hebben. Er zijn natuurlijk altijd
panden die ‘net niet’ door de selectie zijn gekomen. Het belang is dan op
plaatselijk niveau toch nog altijd aanzienlijk.
Aangezien echter de herontwikkeling van het gehele
noordelijk TU-gebied met haar vele rijksmonumenten al moeizaam is, vanwege de
eisen die er (terecht) aan herontwikkeling worden gesteld én aangezien het
gebouw juridisch geen monumentenstatus heeft, wil de gemeente niet koste wat
kost vasthouden aan behoud van het pand. Dat neemt niet weg dat ook de gemeente
van mening is dat het gebouw, hoewel het misschien niet van landelijk belang
is, toch zeker van cultuurhistorische waarde is. Bovendien is met de aanwijzing
van een deel van het plangebied tot beschermd stadsgezicht een extra
bescherming ontstaan, omdat sloop niet langer als “vanzelfsprekend” kan worden
beschouwd. Sloop zal alleen worden toegestaan indien voor het gebied een
bouwplan wordt ingediend dat geen afbreuk doet aan de kwaliteiten van het
gebied als beschermd stadsgezicht. In het geval van Bioprocestechnologie zijn
dan bijvoorbeeld de relatie van eventuele nieuwbouw met de Botanische Tuin en
het beeld naar de Julianalaan aspecten waaraan getoetst gaat worden.
(C) Jongere
gebouwen uit de zogenaamde wederopbouwperiode (1940-1965), waaronder het gebouw
van Gele Scheikunde valt, komen (voorlopig) niet in aanmerking voor
rijksbescherming. De Staatssecretaris van Cultuur heeft in 2004 besloten de
aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten te bevriezen tot 1 januari 2006. De
gemeente Delft kent geen leeftijdscriterium voor het aanwijzen van
gemeentelijke monumenten en kan dus ook gebouwen beschermen die jonger zijn dan
50 jaar. Daarmee zal echter terughoudendheid worden betracht, om dezelfde
redenen als waarom in de Monumentenwet een leeftijdscriterium van 50 jaar is
opgenomen, namelijk om tot een evenwichtige keuze te kunnen komen welke
objecten van cultuurhistorisch belang zijn en impulsieve beschermingsbesluiten
te voorkomen. In Delft worden potentiële gemeentelijke monumenten per gebied
geïnventariseerd. Indien zich in een inventarisatiegebied een mogelijk monument
uit de periode 1940-1965 bevindt, kan dat (mits de commissie van Welstand en
Monumenten positief adviseert en B&W dat advies overnemen) worden beschermd
als gemeentelijk monument. In Delft is nog niet eerder zo’n “jong” monument
beschermd. Ten zuiden van de binnenstad is bovendien nog geen gemeentelijke
monumenteninventarisatie uitgevoerd.
Overigens is aan te voeren dat voor alle gebouwen
van de TU (ook de modernste) geldt dat ze een exponent zijn van een voor Delft
en zelfs voor ons land belangrijk onderwijsinstituut, mooie details kunnen
hebben en dat ze karakteristiek zijn voor de tijd waarin ze tot stand kwamen. Toch
kunnen ze niet allemaal beschermd worden. Ten aanzien van een eventuele
(gemeentelijke) bescherming zullen afwegingen moeten worden gemaakt waarbij
behalve de monumentale waarden onder meer ook de mogelijkheden tot hergebruik
en planologische aspecten meegewogen moeten worden. Dit geldt ook voor het
gebouw van Gele Scheikunde. Op grond van het ontbreken van een bestaande
juridische monumentenbescherming is het in het ontwikkelingsplan als te slopen
gedacht.
(D) Voor
wat betreft de vragen over het interieur van verschillende panden kan worden
opgemerkt dat bij de bescherming tot rijksmonument ook het interieur is
meebeschermd. Veranderingen aan het interieur ten behoeven van herontwikkeling
van de panden voor andere functies kunnen dus alleen plaatsvinden als daarvoor
een monumentenvergunning is verleend. Daarbij worden adviezen van de RDMZ en de
Commissie voor Welstand en Monumenten betrokken. Het Mineralogisch Museum zal
vooralsnog gehandhaafd blijven in het gebouw voor Mijnbouwkunde. Daarnaast
wordt in het ontwikkelingsplan ook uitgegaan van de verplaatsing van het
Techniekmuseum naar het noordelijk TU-gebied.
VI De
nieuwbouwontwikkelingen op verschillende locaties
Veel ingekomen bezwaren hebben betrekking op de
ruime mogelijkheden in het concept-ontwikkelingsplan voor nieuwbouw. De
bezwaren richten zich zowel tegen de mate van abstractie (onduidelijkheid over
wat wel/niet zou mogen) als tegen bijvoorbeeld bouwhoogte/rooilijnen e.d.
In het aangepaste ontwikkelingsplan is gedeeltelijk
aan de geuite bezwaren tegemoet gekomen. Het ontwikkelingsplan gaat nog altijd
uit van nieuwbouw op bepaalde locaties, omdat behoud van de situatie zoals die
nu is onvoldoende mogelijkheden biedt om tot de gewenste kwaliteitsimpuls te
komen. Om aan bezwaren tegemoet te komen is het ontwikkelingsplan wel een stuk
concreter geworden. Zowel in tekst als beeld is duidelijker aangegeven wat wel
en niet mag, waardoor bewoners én ontwikkelaars beter weten waar ze aan toe
zijn en het ontwikkelingsplan meer als toetsingsinstrument gebruikt kan worden.
Daarbij moet overigens wel worden opgemerkt dat het gaat om een ontwikkelingsplan. Er zal dus altijd
sprake zijn van een zekere marge. Er zijn immers nog geen uitgewerkte plannen
voor het gebied en het ontwikkelingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden om
tot een goede planuitwerking te kunnen komen.
Voor een compleet overzicht van de
nieuwbouwmogelijkheden wordt verwezen naar het aangepaste ontwikkelingsplan.
Hieronder wordt nog kort ingegaan op waarom aan sommige bezwaren van insprekers
niet tegemoet is gekomen.
* verschillende bezwaren richten zich tegen de
nieuwbouwmogelijkheden bij het Hoofdgebouw. Insprekers zijn van mening dat de
nieuwbouw in de hoek Zuidplantsoen/Schoemakerstraat afgestemd moet worden op de
lagere bebouwing aan de overkant van de Schoemakerstraat. Door het brede
profiel van de Schoemakerstraat én het feit dat de woningen ter hoogte van het
hoofdgebouw met de tuinzijde naar de straat zijn gericht, zien wij ruimtelijk
echter geen aanleiding hieraan tegemoet te komen. De nieuwbouw moet vooral een
relatie aangaan met het hoofdgebouw en onderdeel uit gaan maken van het
“superblok”, zoals dit gebiedsdeel in het ontwikkelingsplan wordt genoemd. Ten
opzichte van het concept-ontwikkelingsplan is in zoverre aan de bezwaren
tegemoet gekomen, dat de rooilijn aan de zijde van de Schoemakerstraat voor het
grootste gedeelte met minimaal 20 meter teruggelegd moet worden. Hierdoor
ontstaat ook aan deze zijde van het “superblok” een nieuwe ruimte, zoals die
ook voor de andere zijden van het hoofdgebouw kenmerkend zijn. Daarnaast
verbeteren hierdoor de mogelijkheden om de groen/ecologische relatie tussen
Jaffa en het De Vries van Heystplantsoen te verbeteren.
* Onderwerp van discussie zijn ook de nieuwe
bouwvolumes ten zuiden van het Zuidplantsoen, in de groene omranding van Jaffa.
Naar aanleiding van het concept-ontwikkelingsplan was onduidelijkheid ontstaan
over of er nu 3 (tekening) of 2 (tekst) bouwblokken waren toegestaan. Ook de
hoogte van de blokken stond ter discussie. Ook in het aangepaste
ontwikkelingsplan zijn de bouwvolumes nog steeds opgenomen. Daarbij zijn wel
strengere voorwaarden geformuleerd. Allereerst worden maximaal 2 volumes
toegestaan, met een grondoppervlakte van maximaal ongeveer 20 bij 20 meter en
een maximale bouwhoogte van ongeveer 16 meter. Daarbij is in het
ontwikkelingsplan aangegeven dat de ruimte rondom de blokken als groene ruimte
moet worden ingericht. Parkeren rondom de blokken is niet toegestaan, evenmin
als de uitgifte van privé groen.
* De sloop van Biotechnologie bij de Botanische
Tuin roept ook weerstand op. Indien sloop dan toch doorgang zou vinden, zijn
veel bewoners van mening dat de hoogte van de nieuwbouw moet aansluiten bij de
woningen aan de overzijde van de Julianalaan. In het ontwikkelingsplan wordt
voor nieuwbouw op de locatie van Biotechnologie uitgegaan van het terugbouwen
van ongeveer hetzelfde volume. Aan de zuidkant mag daarbij een derde vleugel
worden toegevoegd om het gebouw daarmee ruimtelijk beter af te ronden.
* Veel van de binnengekomen bezwaren richten zich
tegen het nieuw voorgestelde hoogte-accent op het Poortlandplein. Met de
verkeersstructuur die in het concept-ontwikkelingsplan is voorgesteld, kon de
politiepost niet gehandhaafd blijven. Het hoogte-accent was daarom in het
ontwikkelingsplan opgenomen als nieuw stedenbouwkundig accent aan het her in te
richten Poortlandplein. De argumenten van bewoners dat in feite de
Sacramentskerk en de politiepost al voldoende dit bijzondere punt markeren,
wordt door de gemeente ondersteund. Daarbij is met de aangepaste
verkeersstructuur handhaving van de politiepost mogelijk gebleken. In het
nieuwe ontwikkelingsplan is de mogelijkheid voor het hoogte-accent daarom
geschrapt.
* Tenslotte zijn reacties ingekomen over dat de
nieuwbouw bij Propedeutische Scheikunde hoger wordt dan het bestaande gebouw.
Voor nieuwbouw op de locatie van Scheikundige Propedeuse aan het de Vries van
Heystplantsoen zijn in het concept-ontwikkelingsplan geen voorwaarden
opgenomen. De enige randvoorwaarde was dat de rooilijn van de nieuwbouw terug
moest komen te liggen ten opzichte van de huidige rooilijn aan de zijde van de
Michiel de Ruyterweg. Het verplaatsen van deze rooilijn had te maken met de
ruimtelijke reservering voor het tramtracé.
Ook in het aangepaste ontwikkelingsplan wordt
uitgegaan van een hogere bouwhoogte voor de vervangende nieuwbouw op de locatie
van Propedeutische Scheikunde. Het handhaven van “oude” gebouwhoogtes is geen
uitgangspunt van het ontwikkelingsplan. Er is vooral bekeken op welke manier
aanvullende nieuwbouw aan kan sluiten op de omgeving van het gebied. Voor de
locatie aan het De Vries van Heystplantsoen is de hoogte van de overige
voormalige TU-bebouwing leidend geweest. Daarnaast is in de afweging meegenomen
dat het profiel van de Michiel de Ruyterweg zodanig breed is (en nog breder
wordt) dat een hogere bouwhoogte ruimtelijk zeker acceptabel is. De maximale
bouwhoogte is gesteld op ongeveer 18 meter, ongeveer 3 à 4 meter hoger dan de
huidige gebouwhoogte. Doordat het gebouw echter terug komt te staan ten
opzichte van de huidige bebouwing, ontstaat voor bewoners een gunstiger
situatie.
Verschillende bezwaren richten zich tegen de
gevolgen van de herontwikkeling van het noordelijk TU-gebied voor de
groenstructuur in het gebied. Vooropgesteld moet worden dat in de huidige
situatie de groenkwaliteiten van het gebied maar ten dele worden benut. De
aanwezige groengebieden zoals Botanische Tuin, De Vries van Heystplantsoen en
Begraafplaats Jaffa hebben allen zeker kwaliteit, maar komen niet altijd goed
tot hun recht. Het De Vries van Heystplantsoen bijvoorbeeld kent door de
verkeersstructuur eromheen een zeer geïsoleerde ligging, wat zowel nadelig is
voor de ecologische kwaliteit van het gebied als voor de gebruikswaarde ervan.
Naar aanleiding van de inspraakreacties zijn er een
aantal wijzigingen in het concept-ontwikkelingsplan aangebracht, die van
positieve invloed zijn op het behoud van de groenstructuur tussen Botanische
Tuin en begraafplaats Jaffa. Door de gewijzigde verkeersstructuur, het laten
vervallen van het hoogte-accent en de beperkingen die zijn opgelegd aan de
nieuwbouw bij het hoofdgebouw en in het Zuidplantsoen ontstaan betere
slagingskansen voor een goede groenstructuur tussen de verschillende
groengebieden van het plangebied (Botanische Tuin, De Vries van Heystplantsoen,
begraafplaats Jaffa).
Het is bij de gemeente bekend dat er beschermde
soorten voorkomen in het plangebied, met name muurplanten. In het kader van de
Flora- en faunawet moet door de ontwikkelaars een ontheffing worden aangevraagd
ten behoeve van de ruimtelijke ingrepen. In de ontheffing wordt een procedure
opgenomen ter bescherming van de plant- en diersoorten in het gebied.
Stedelijke vernieuwing gaat gepaard met
veranderingen in de stad. Als gevolg van herstructurering TU Noord zal een
aantal bomen en andere begroeiing moeten wijken. Daarbij zal een deel van de nu
stenige ruimte juist veel meer een groene invulling krijgen. Waardevolle
soorten worden bij herontwikkeling zoveel mogelijk ontzien. De bomen langs
Julianalaan, Schoemakerstraat en Kanaalweg zijn onderdeel van de ecologische
boomstructuur. De bomen langs de Prins Bernhardlaan zijn in het
Bomenbeleidsplan opgenomen als structuurbepalende boombeplantingen en worden
ook in het ontwikkelingsplan als te handhaven beschouwd. Overigens worden de
bomen in Delft beschermd met behulp van een stelsel van kapvergunningen. De
juridische basis hiervoor vormt de bomenverordening uit juni 2004.
Verschillende reacties van bewoners hebben
betrekking op het gemis aan onderbouwing van de functionele invulling van het
plangebied. Suggesties zijn gedaan om scholen, kinderopvang, winkels en
maatschappelijke voorzieningen toe te voegen. Er is daarom een studie
uitgevoerd naar dit soort functies in en rondom het plangebied. Hieruit bleek
dat er onvoldoende markt is om deze specifieke functies hier onder te brengen.
Een van de wensen was bijvoorbeeld het toevoegen van kleine winkels op
loopafstand van de woningen, maar gezien de nabije ligging van zowel binnenstad
als de winkelvoorzieningen op de Nassaulaan, hebben winkelvoorzieningen hier
weinig toekomstwaarde. Bovendien is het voor de gemeente lastig de vestiging
van dit soort functies af te dwingen. Het kan wel mogelijk worden gemaakt, maar
dit garandeert niet dat ze er daadwerkelijk komen. Ten aanzien van basisscholen
is door de afdeling Onderwijs nagegaan of (rekening houdend met de
ontwikkelingen in het noordelijk TU-gebied) er behoefte is aan extra
voorzieningen voor het basisonderwijs, maar dit is niet het geval.
Het tekort aan speelruimte voor kinderen komt ook
in verschillende inspraakreacties naar voren. De omliggende woonbuurten worden
inderdaad gekenmerkt door een hoge dichtheid en een stenig karakter. Met de
herontwikkeling van het noordelijk TU-gebied worden in ieder geval de nu
aanwezige groengebieden (De Vries van Heystplantsoen en Botanische Tuin)
gehandhaafd. Bovendien wordt met de voorgestelde nieuwe verkeersstructuur het
De Vries van Heystplantsoen voor omwonenden beter toegankelijk, doordat het
doorgaande karakter van de Julianalaan vervalt en ook de Michiel de Ruyterweg
meer als woonstraat zal worden ingericht. Daarnaast is in het ontwikkelingsplan
opgenomen dat in de nieuwe woonbuurt die ter plaatse van Gele Scheikunde wordt
gerealiseerd een speelplek moet worden opgenomen, die vergelijkbaar is met het
bestaande trapveldje aan de Julianalaan.
Onderdeel B: mondelinge inspraakreacties