Nota van beantwoording zienswijzen betreffende het bouwplan Ceram Boeroe

 

 

 

Inleiding;

In de Indische buurt heeft de woningbouwvereniging Vestia een aantal woningen in bezit waarvan de renovatie niet rendabel is. Naar aanleiding hiervan heeft Vestia na overleg met de gemeente besloten om de locatie te herontwikkelen. Het bouwplan dat hiervoor in opdracht van Vestia door Ceres Projecten (hierna te noemen Ceres) is ontwikkeld, is echter in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Indische buurt.

 

Om de bouw mogelijk te maken is een vrijstellingsprocedure gestart als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nader WRO). Voorafgaand hieraan werd het Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe opgesteld, dat als ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling ex artikel 19 WRO dient. Het bouwplan heeft vanaf 15 december 2003 tot 12 januari 2004 conform van artikel 19a lid 4 WRO vier weken ter inzage gelegen. Naar aanleiding hiervan heeft buurtcomité Indische Buurt haar zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt, waarna tevens daarop een mondelinge toelichting werd gegeven.

 

Ceres heeft de onderhavige aanvraag om bouwvergunning c.q. vrijstelling ingetrokken en heeft op 2 juni 2004 na aanpassing van het bouwplan, een nieuwe aanvraag om bouwvergunning ingediend. Dit bouwvoornemen week nog steeds af van het geldende bestemmingsplan, wat betreft de bouwhoogte en de situering van woonblokken. Daarnaast paste het bouwplan op ondergeschikte delen niet helemaal in het vastgestelde Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe, waardoor het ontwikkelingsplan op deze onderdelen gewijzigd werd.

 

Medio september 2004 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland schriftelijk haar aanvulling bekend gemaakt op het al in februari 2004 aangegeven beleid met betrekking tot artikel 19, lid 2 WRO vrijstellingsprocedure. De aanvraag van Ceres past sindsdien binnen de mogelijkheden betreffende de toepassing van een vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO.

 

Ten behoeve van het kunnen inbrengen van een zienswijze werd het bouwplan opnieuw ter inzage gelegd vanaf 24 oktober 2004 tot 21 november 2004. Als reactie hierop heeft het buurtcomité Indische Buurt op 18 november 2004 opnieuw met een schriftelijke zienswijze gereageerd, waarvan de punten tijdens de hoorzitting op 17 december 2004 wederom werden toegelicht.

 

Onderstaande worden de zienswijzen samengevat en beantwoord. Bij deze beantwoording zijn eveneens de punten van de eerder ingediende zienswijzen van het buurtcomité meegenomen, voor zover deze niet overlappend zijn met de op 18 november 2004 aangegeven zienswijze.

 

De ingebrachte zienswijzen en de reacties erop

1.       Procedure

Het is onduidelijk welke artikel 19 WRO procedure wordt gevolgd, omdat de gemeentelijke informatie hierover verschillend is. Bij de gehanteerde procedure wordt afgeweken van het procedureschema van de gemeente d.d. 21 mei 2003. Er is nog geen antwoord gegeven op de zienswijzen die medio november 2003 en januari 2004 tegen het bouwplan zijn ingediend. De artikel 19, lid 2 en 3 WRO vrijstellingsprocedures zijn niet toepasbaar, omdat aan de hiervoor geldende voorwaarden niet wordt voldaan. Er is geen inspraak op het bouwplan geweest. Het ontwikkelingsplan Ceram Boeroe kan niet als ruimtelijke onderbouwing dienen, dit blijkt ook uit de gemeentelijke nota “Wijzigingen Wet op de Ruimtelijke Ordening”. De aanpassing van het ontwikkelingsplan Ceram Boeroe, waarbij de bouwhoogte van 9,1 meter mogelijk wordt gemaakt, werd niet voor inspraak aangeboden.

 

Het schema dat in mei 2003 door de gemeente werd verstrekt, is opgesteld aan de hand van het op dat moment geldende gemeentelijke en provinciale beleid en wettelijke voorschriften. Het verloop van een artikel 19, lid 1 vrijstellingsprocedure is meestal langdurig. De gemeente behoudt hierbij de vrijheid om eventuele beleidswijzigingen mee te nemen, mits deze voor belanghebbenden geen nadelige gevolgen hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Heldere en eenduidige communicatie naar belanghebbenden is hierbij van belang. De communicatie is wellicht niet altijd op het niveau verlopen dat de gemeente ambieert, maar dit heeft geen effect op de mogelijkheden voor het geven van een zienswijze. 

 

De op 28 april 2003 ingediende aanvraag om bouwvergunning heeft Ceres ingetrokken en heeft meegedeeld dat er een nieuwe aanvraag om bouwvergunning zou volgen. Naar aanleiding hiervan is de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 1 WRO voor dit bouwplan formeel gestopt, waardoor er ook geen beantwoording van de tegen dit bouwplan gerichte zienswijze meer behoefde te volgen.

In februari 2004 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid -Holland nadere specificaties bekend gemaakt met betrekking tot de eerder uitgegeven beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO procedure. De op 2 juni 2004 voor hetzelfde plangebied ingediende nieuwe aanvraag om bouwvergunning van Ceres voldoet aan de door GS aangegeven voorwaarden, waardoor ten behoeve van het bouwplan van Ceres nu een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 2 WRO kan worden toegepast.

 

De gemeente doorloopt de vrijstellingsprocedure aan de hand van de nadere procedure voorschriften, zoals deze in artikel 19a WRO zijn vermeld. De eis van inspraak ex artikel 6a WRO (hierna inspraak genoemd) bij de toepassing van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 1 WRO is verplicht gesteld bij de wijziging van de WRO.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt (memorie van antwoord Eerste kamer der Staten Generaal no. 25 311/ nr. 207d en bijbehorende procedure schema art. 19, eerste lid van de WRO) dat de wetgever met de inspraak bij de toepassing van het eerste lid van artikel 19, de voorbereidende fase van de ontwikkeling van een bepaald gebied voor ogen heeft. Onder voorbereidende fase kan een zeer vroeg stadium worden verstaan, zonder dat er zelf een concreet bouwplan voor handen is. Hiernaast ziet de wetgever de positie van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 1 WRO, (ook wel eens projectprocedure genoemd), als zelfstandig, die naast en los van het bestemmingsplan staat. Hoe de ontwikkeling van een gebied gestalte moet krijgen, wordt verwoord in de goede ruimtelijke onderbouwing, als bedoeld in artikel 19 WRO. Derhalve hoort de inspraak op de ontwikkeling van een gebied gegeven te worden op de goede ruimtelijke onderbouwing en niet op het bouwplan. 

Het bouwplan is namelijk het product dat overeenkomstig en binnen de grenzen van de ruimtelijke visie (ruimtelijke onderbouwing) op verschillende manieren ontworpen kan worden.

Het kan voorkomen dat er tijdens de inspraak op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een project, als bedoeld in artikel 19 WRO, met geringe stedenbouwkundige impact, ook het bouwplan aangeboden wordt. Dit betekent echter niet, dat bij inspraak in het kader van de toepassing van artikel 19, lid 1 WRO procedure, naast de gebiedsvisie ook het bouwplan altijd het onderwerp van inspraak moet zijn. Deze benadering wordt ook gedeeld door het hiervoor genoemde procedure schema art. 19, eerste lid van de WRO gericht aan de Eerste kamer nr. 207d.

Volgens de procedurevoorschriften van artikel 19 lid 1 en 2 WRO (verwoord in art 19a WRO), kan een ieder over de aanvraag om vrijstelling, binnen vier weken zijn zienswijze schriftelijk kenbaar maken. De aanvraag behelst naast het schriftelijke verzoek om een bouwvergunning en/of vrijstelling tevens het bouwplan, waarin het gebruik, het volume en het uiterlijk van bouwwerken bekend gemaakt moeten zijn. Het inspreken op het bouwplan geschiedt daarom in het kader van de ter inzage legging ex artikel 19a lid 4a WRO.

 

Het verschijnsel van de goede ruimtelijke onderbouwing (die als  motivering voor de vrijstellingen ex artikel 19 lid 1 en 2 WRO geldt) is eveneens bij de wijziging van de WRO ingevoerd.   Volgens de parlementaire stukken is de gemeente vrij bij haar invulling van dit criterium wat de naamgeving en vorm ervan betreft. Inhoudelijk geldt daarentegen wel, dat in de goede ruimtelijke onderbouwing ingegaan moet worden op de relatie met het geldende bestemmingsplan en een motivatie worden gegeven waarom het project in de toekomstige bestemming past. Ten behoeve van de ontwikkeling van de locatie in de Indische buurt werd het Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe opgesteld. Hierin zijn niet alleen het geldende planologische regime maar ook, na de afweging van de wensen en eisen van de verschillende beleidsvelden, de gebiedsvisie voor het gebied verwoord.

Hoewel bij de voorbereiding van de toepassing van een vrijstellingsprocedure artikel 19, lid 2 WRO geen inspraak is vereist volgens de voorschriften van WRO, was het concept Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe in de periode van 1 mei 2003 tot 29 mei 2003 onderwerp van inspraak en werd dit naar aanleiding van inspraakreacties aangepast.

 

De gebiedsvisie van de gemeente voor de onderhavige locatie is op kleine punten na dezelfde gebleven, waardoor het Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe nog steeds als planologisch kader voor het onderhavige bouwvoornemen kan dienen. De aanpassing van het Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe die op 28 oktober 2004 toch nog geschiedde, betrof de verhoging van de maximaal toelaatbare bouwhoogte met 10 centimeter en het schrappen van de zinsnede van “twee lagen met een kap”. Het bouwplan werd namelijk gewijzigd om te kunnen voldoen aan de bij het vorige bouwplan geuite wens van de Welstandscommissie met betrekking tot de “eilandvorming” in de wijk.

 

De gemeente Delft heeft, net als andere gemeentes, gaandeweg haar invulling bepaald van het fenomeen goede ruimtelijke onderbouwing. Als gevolg van het recentelijk vastgestelde Beleid Ontwikkelingsplannen verwoordt de gemeente Delft thans de goede ruimtelijke onderbouwing in stukken die een naam hebben zoals ruimtelijke onderbouwing, of ontwikkelingsvisie, of ontwikkelingsplan, afhankelijk van de grootte van een bouwplan en de ruimtelijke impact ervan.

 

Samenvattend kan over de in punt 1 genoemde zienswijze opgemerkt worden dat:

·         de gemeente beleidsvrijheid heeft in de wijze waarop invulling wordt gegeven van de voorwaarde van de artikel 19, lid 1 en 2 WRO vrijstellingsprocedure betreffende de goede ruimtelijke onderbouwing,

·         het concept Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe, dat als goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, lid 1 en 2 WRO is opgesteld, onderwerp van inspraak is geweest, waarna hierin de inspraakreacties verwerkt zijn,

·         op grond van de voorschriften van de WRO na inspraak op de gebiedsvisie, geen inspraak op het bouwplan is vereist, voordat het bouwplan op grond van artikel 19a, lid 4 WRO ter visie wordt gelegd,

·         de zienswijze geen feiten en/of omstandigheden bevat waardoor het Buurtcomité in hun belangen geschaad zou zijn, doordat de “goede ruimtelijke onderbouwing” in een ontwikkelingsplan is verwoord,

·         de op 28 oktober 2004 aangebrachte wijzigingen in het Ontwikkelingsplan Ceram Boeroe, planologisch als ondergeschikt van aard kunnen worden beschouwd, en er geen bijzondere omstandigheden zijn. Hierdoor mag worden afgeweken van de beleidsregel ten aanzien van het voor inspraak aanbieden van het ontwikkelingsplan of van wijziging ervan.

Gelet op deze constateringen bevat punt 1 van de zienswijze geen reden om de vrijstellingsprocedure te staken.

 

2.       Nieuw plan, negatief welstandsadvies

Het Buurtcomité Indische buurt heeft een alternatief plan ingediend en daar is nog geen reactie opgegeven. Zij is het oneens met de stelling dat het negatieve welstandsadvies opzij gezet kan worden als het advies een stedenbouwkundige inpassing betreft. Gezien het gestelde in artikel 12 Woningwet is het negatieve advies van welstandscommissie een weigeringgrond.

 

Als uitgangspunt geldt dat een aanvrager zelf verantwoordelijk is voor het bouwplan, waarvoor hij een aanvraag om bouwvergunning indient. Het onderhavige bouwplan betreft een bouwvoornemen van een particulier en niet van de gemeente, waardoor de invloed van een door een derde ingediend alternatief plan, zeer beperkt is.

 

De welstandscommissie functioneert onafhankelijk van de gemeente en heeft een adviserende en signalerende rol bij het proces van de bouwvergunningverlening.

De wettelijke beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het verlenen van een bouwvergunning en de  bevoegdheid voor de  uitoefening van het welstandstoezicht berust bij burgemeester en wethouders. Derhalve behoren burgemeester en wethouders te allen tijde een eigen oordeel te vormen over de welstandsaspecten van een bouwplan. Daarom is de stelling  dat een negatief welstandsadvies zondermeer tot weigering van bouwvergunning moet leiden niet juist.

Verder blijkt uit de parlementaire stukken (1999-2000, 26734, nr. 3 en 6) dat bij de per 1 januari 2003 gewijzigde Woningwet, de positie van het gemeentebestuur en welstandscommissie veranderd is. De  verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur is namelijk aangescherpt. Deze komt enerzijds tot uiting doordat het mogelijk is gemaakt, dat burgemeester en wethouders op basis van integrale beleidsafweging van een advies van de welstandscommissie afwijken. Anderzijds is de verplichting  ontstaan voor het opstellen van een welstandsnota met voor zover mogelijk objectieve en nauwkeurige criteria. Aangezien het bouwplan is ingediend voordat op 1 juli 2004 de Welstandsnota in werking is getreden, blijft deze bij de beoordeling van dit bouwvoornemen buiten beschouwing.

 

Volgens artikel 12, lid 1 van de Woningwet dienen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk te voldoen aan  redelijke eisen van welstand, zowel op zichzelf als in verband met zijn omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan. Hoewel de welstandscommissie betreffende het bouwplan Ceram Boeroe positief is geweest over het uiterlijk van de bouwwerken (interne samenhang van de architectuur) en de inpassing in de bestaande structuur van de wijk, heeft zij toch een negatief eindadvies gegeven. Als  motivering hiervoor werd de parkeeroplossing en de parkeerdruk op de omgeving  gegeven.

 

Uit de jurisprudentie inzake welstandstoezicht blijkt echter dat de beoordelingsruimte van de welstandscommissie op het punt van de plaatsing van een bouwwerk beperkt is, omdat deze een aspect van planologische aard betreft en een welstandstoets niet mag leiden tot belemmering van de verwezenlijking van de aan de grond toegekende bestemming. Het parkeerplan en het effect ervan, waarover de welstandscommissie in dit geval  negatief  heeft  geoordeeld, is een planologisch onderwerp, dat door burgemeester en wethouders bij de vrijstelling en de bouwvergunningverlening dient te worden afgewogen en niet door de welstandscommissie in het kader van artikel 12, lid 1 Woningwet.

 

Bij de bestuurlijke beoordeling van dit bouwplan, speelt tevens het belang van volkshuisvesting en stedenbouwkundige verdichting een belangrijke rol. Het onderhavige project beoogt onder meer de bouw van seniorenwoningen en betaalbare koopwoningen van hoge kwaliteit. Dit voornemen past in het beleid van de gemeente en de provincie, zoals deze verwoord is in de “Toekomstvisie omvang woningvoorraad Delft uit 2003” en in “De regionale woonvisie Haaglanden 2000-2015”.

Het bouwplan van Ceres is in lijn met beide documenten en draagt bij aan de ambities die in deze documenten worden beschreven.

 

Het plan voldoet aan de woningbouw met een verdeling van 30% sociaal en 70% marktgerichte woningbouw, zoals in de regionale visie wordt aangegeven. Hiernaast is het bouwplan conform het streven van de gemeente om woningbouw op verdichtinglocaties te realiseren. Voor de gemeente Delft als een compacte stad, zijn verdichting en functieveranderinglocaties van groot belang om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen en tevens het buitengebied te kunnen ontzien. Hiernaast draagt het plan bij aan de ambities ten aanzien van het toevoegen van woonkwaliteit door de realisatie van nieuwbouw koopwoningen, waaraan in Delft veel behoefte is. Bij herstructurering wordt gestreefd naar een gedifferentieerde wijkopbouw en een gedoceerde krimp van de sociale woningvoorraad van onvoldoende kwaliteit, die vervangen wordt door koopwoningen van hoge kwaliteit.

 

Samenvattend kan over de in punt 2 genoemde zienswijze opgemerkt worden dat:

·         de commissie het uiterlijk van het bouwplan en de inpassing in de bestaande structuur van de wijk positief heeft beoordeeld,

·         de gemeente eveneens van oordeel is, dat het uiterlijk en de plaatsing van het onderhavige bouwwerk aan  redelijke eisen van welstand voldoen,

·         de parkeeroplossing waarop de welstandscommissie haar negatief advies heeft gestoeld, een stedenbouwkundig onderwerp is, dat  slechts bij de bepaling van het wel of niet verlenen van een bouwvergunning hoort te worden meegenomen,

·         de gemeente groter belang hecht aan het algemene belang van volkshuisvesting en stedenbouwkundige vernieuwing, dan het effect van de parkeeroplossing, waarop het negatieve welstandsadvies is gebaseerd (los van het hiervoor gestelde met betrekking tot de reikwijdte van de welstandstoets).

 

Gelet op deze afwegingen vormt het negatieve welstandsadvies, zoals het is gegeven, geen beletsel voor de voortzetting van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 2 WRO.

 

3.       Parkeren

De toegepaste parkeernorm is ontoereikend en het aantal parkeerplaatsen voldoet niet aan de gemeentelijke norm. Er is een aantal bestaande parkeerplaatsen onterecht meegenomen bij het bepalen van de benodigde plaatsen in het plangebied. De maatvoering van de toegepaste parkeerplaatsen komt niet overeen met de richtlijnen van ASVV. Haaks parkeren past niet in het stratenpatroon van de Indische buurt en geeft overlast vanwege de koplampen die in de woningen schijnen. Bij het gelijke aantal woningen wordt het bouwen van een ondergrondse parkeervoorziening als alternatief aangedragen.

 

Bij de bepaling van de benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van het parkeerbeleid zoals dit vastgesteld is door de gemeenteraad op 2 oktober 2003. Op deze norm is conform de richtlijnen 10% korting toegepast, omdat de bouwlocatie binnen 400 meter van een tramhalte (Hoogwaardig openbaar vervoer) ligt. De grootte van de parkeerplaatsen en de inrichting van het gebied zijn bepaald aan de hand van de ASVV (Aanbeveling voor stedenbouwkundige verkeersvoorzieningen) en de normen van het Handboek Openbare Ruimte Stad. In tegenstelling tot het gestelde in punt 3 van de zienswijze, voldoet het onderhavige plan wel aan deze normen en maten.

 

Ingegeven door het gemeentelijke streven naar verdichting in de stad en tegelijkertijd het creëren van voldoende parkeervoorzieningen, is bij het onderhavige bouwplan gedeeltelijk het haaks parkeren ingepland.  Uitgaande van de nieuwe stedenbouwkundige context is deze keuze aanvaardbaar. Bij haaks parkeren kan het, afhankelijk van de concrete situatie, voorkomen dat in woningen geschenen wordt. Dat dit eventueel kan gebeuren, levert geen overlast op.

 

De stelling, dat een aantal bestaande parkeerplaatsen onterecht is meegeteld is onjuist. De betreffende parkeerplaatsen waren , immers, bestemd voor de inmiddels afgebroken woningen.

De straten langs het plangebied zullen heringericht worden. Daarbij zullen volgens de herziene  gemeentelijke parkeernormen  nieuwe parkeerplaatsen  worden toegevoegd.

Voorts wordt opgemerkt, dat niet alle op de plankaart ingetekende parkeerplaatsen zijn meegeteld bij de bepaling van de benodigde hoeveelheid voor het plangebied. De intekening geschiedde nogmaals omdat de betreffende straten heringericht zullen worden.

Aan een ondergrondse parkeergarage is gepaste aandacht besteed, maar deze bleek uit financiële overwegingen niet haalbaar te zijn.

Samenvattend kan over de in punt 3 genoemde zienswijze opgemerkt worden dat:

·   de constatering dat het bouwvoornemen aan de gemeentelijke beleidsnota’s met trekking tot parkeren voldoet,

·   de overlast veroorzaakt door de in de woningen schijnende koplampen van de auto’s, niet onevenredig afwijkt van situaties elders in de stad,

·   de gemeente groter belang hecht aan het algemene belang bij de realisatie van de woningen, dan aan de in de zienswijze veronderstelde nadelen van het introduceren van het haaks parkeren in de wijk,

·   de bestaande parkeerplaatsen die in het bij het plan benodigde aantal zijn meegenomen, plaatsen betreffen, die door de bewoners van de gesloopte woningen al gebruikt werden of konden worden,

·   de toepassing van de nieuwe parkeernorm in vergelijking met de bestaande situatie, meer parkeerplaatsen met zich mee brengt, 

·   het opleggen van de randvoorwaarde aan Ceres voor de bouw van een parkeergarage, om financiële redenen niet haalbaar is. Bovendien is dit niet redelijk, gezien het gemeentelijke belang bij de realisatie van het type woningen (seniorenwoningen en niet tot het hoogste segment behorende koopwoningen).

 

 Gelet op deze afwegingen vormt de beoogde parkeeroplossing geen beletsel voor de voortzetting van de vrijstellingsprocedure.

 

4.       Stedenbouwkundige inpassing

Bouwhoogte, bouwvormen en bouwvolume passen niet in de wijk. Het wordt afgeweken van het bestaande stratenpatroon en de zichtlijnen.

De gemeente heeft beleidsvrijheid bij de stedenbouwkundige herontwikkeling van een gebied. Afwegingen op verschillende beleidsterreinen en veranderende maatschappelijke inzichten en normen beïnvloeden het resultaat van de stedenbouwkundige vernieuwing. 

In de onderhavige herontwikkeling speelde dat in de Indische buurt grotere woningdifferentiatie wenselijk is, waarbij naast vervanging van de bestaande woningen, tevens gelijkvloerse woningen ten behoeve van senioren benodigd zijn.  Hiervan uitgaande is ervoor gekozen om de locatie in een nieuw stedenbouwkundige context te herontwikkelen.

 

Er is gestreefd om binnen de grenzen en mogelijkheden van de verschillende beleidsvelden een aansluiting te vinden bij de bestaande omgeving. De aansluiting hield echter niet in, dat de bestaande bouwhoogte of -vormen overgenomen zouden moeten worden. De wens voor gestapelde woningen mocht de woonkwaliteit (zon- en lichttoetreding) in de buurt niet significant aantasten. Hierdoor is voor de appartementen geen grote bouwmassa (galerijflat) ingepland, maar is voorzien in beperkte bouwhoogtes, in een blokkenstructuur geprojecteerde woongebouwen, naast de kleinere wooneenheden voor de eengezinswoningen. Hoewel het bouwplan qua stratenpatroon en zichtlijnen afwijkt van de  voorheen bestaande toestand,  sluit het plan op verantwoorde wijze aan op de bestaande omgeving. Voorts is de bij dit plangebied gekozen invulling niet  onlogisch of onacceptabel,  nu er sprake is van stedelijke vernieuwingen.

Samenvattend kan over de in de punt 4 genoemde zienswijze opgemerkt worden dat:

·         de gemeente beleidsvrijheid heeft bij stedenbouwkundige herontwikkeling van een daarvoor in aanmerking komend gebied,

·         de gekozen opzet/invulling aanvaardbaar is, gelet op de financiële en stedenbouwkundige haalbaarheid, in relatie tot het woonprogramma, dat ingegeven is door de volkshuisvestingsbelangen,

·         in de zienswijze geen feiten of omstandigheden zijn aangedragen die op concrete en onevenredige aantasting van belangen wijzen.

Gelet op deze constateringen bevat punt 4 van de zienswijze geen  argumentatie om de vrijstellingsprocedure te staken.

 

5.       Het bouwplan voldoet niet aan het ontwikkelingsplan omdat er niet voldaan wordt aan de in het ontwikkelingsplan gestelde voorwaarden te weten : Het groene karakter van de buurt wordt niet behouden. Het plan voegt zich niet naar de verkavelingstructuur van de omgeving. De ruimte wordt niet gedifferentieerd ingevuld. De toename van het bebouwingspercentage overschrijdt de maximaal toelaatbare 15 %.

Het karakter van het plangebied zal, wat het groen betreft veranderen; dit is inherent aan de wijziging van de stedenbouwkundige context. Het belang van  aanwezig groen wordt echter erkend door de gemeente,  nu bijzondere aandacht is besteed aan de openbare ruimte door een inrichtingsplan op te stellen. De   geplande inrichting van de binnenterreinen tussen de appartementenblokken  zal zeker een positieve bijdrage  leveren aan de belevingswaarde van het gebied. Er is voorgenomen om ter plaatse hoogteverschillen  te creëren,  bloesemdragende bomen te planten en een fraai gazon aan te leggen. 

 

De structuur en opbouw van de wijk zijn ter plaatse  niet volledig overgenomen, maar deze zijn  evenmin genegeerd. Het bouwprogramma is binnen de mogelijkheden en wensen in kleinere delen opgedeeld. Aan de hand daarvan is gestreefd om de aansluiting bij de directe omliggende ruimte gestalte te geven. De ingangen zijn voorzover mogelijk op het openbare gebied georiënteerd en de rooilijnen zijn duidelijk, waardoor er geen versnipperd beeld kan ontstaan. Het aanzicht van de singel / Minahasastraat wordt gerespecteerd, doordat ten opzichte van bestaande parkeervoorzieningen hier geen extra parkeerplaatsen worden

toegevoegd.

 

Over de toename van de bebouwingsoppervlakte kan het volgende worden opgemerkt:

De berekening leert dat de oppervlakte van de gesloopte woningen 2534 m2 bedroeg en die van de nieuw te bouwen bouwwerken 2733 m2. Dit betekent een toename van de bebouwingsoppervlakte van +/-8 %,  hetgeen in overeenstemming is met de betreffende randvoorwaarde  die in het Ontwikkelingsplan Cerem Boeroe is verwoord.

 

 Geconcludeerd wordt dat de in dit punt genoemde zienswijze niet wordt gedeeld.

 

6.       Volkshuisvesting

Het is niet met een onderzoek onderbouwd of er werkelijk behoefte is aan seniorenwoningen in Delft. Nergens staat vermeld welke leeftijdsgroep men voor ogen heeft. Volgens de gemeentelijke “toekomstvisie omvang woningvoorraad Delft” is er juist behoefte aan dure koopwoningen en de onderhavige locatie leent zich hiervoor.

Hetgeen in dit zienswijzepunt naar voren wordt gebracht is onjuist, nu  de vaststelling van de noodzaak van seniorenwoningen is gebaseerd op onderzoeksrapporten van:

·         Companen november 1998, “ Gemeente Delft, Vervolg Seniorenscore” en

·         Quintis, mei 2003 “Woonzorgcombinaties in Delft, Toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod”.

Uit het eerste rapport blijkt dat er 80% van de woningen niet geschikt is voor de huisvesting van ouderen. Het laatste rapport geeft aan, dat vanwege de vergrijzing behoefte zal zijn aan woningen voor de leeftijdsgroep tussen de 55 en 75 jaar.

Voor verdere beantwoording van dit onderdeel wordt verwezen naar de beantwoording bij punt 2.

 

De opmerking over de behoefte aan duurdere koopwoningen binnen de gemeente is wel juist. Dit neemt echter niet weg, dat er  tevens een duidelijke behoefte bestaat aan koopwoningen in een minder duur segment, een duidelijke behoefte waaraan dit bouwvoornemen  zeker tegemoet komt . 

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit punt genoemde zienswijze geen feiten of omstandigheden bevat die  een beletsel vormen voor het volgen van  de vrijstellingsprocedure .