voorstel voor
participatie in het Warmtebedrijf
oktober 2005
versie Cie DuZa 081105
0. Voorstel
besluitvorming
1. Inleiding
2. Wat is het warmtebedrijf
3. De vraag naar warmte
4. Het aanbod van warmte
5. De hoofdinfrastructuur
6. Investeringen en exploitatie industriewarmtenet Delft
7. Het
Warmtebedrijf
8. De warmtedistributie
9. Risico’s
10. De volgende stappen
Bijlagen:
I. Overzicht van
documenten
II. Conclusies en aanbeveling uit de
HoSt-studie
III. Tenderstrategie
Colofon Dit
document is opgesteld op basis van bijdragen van het
projectteam Warmtebedrijf, Rotterdam Kees
Kruijff, Peter Rommens, Maaike Kaiser – Delft en Ruud
Melieste (businesscase), Havenbedrijf Rotterdam Gemeente Delft, oktober 2005
0. Voorstel besluitvorming
Het college van B&W wordt voorgesteld de volgende besluiten te nemen en deze ter kennis te brengen van de Raad
a.
Kennis te nemen van de conclusie uit deze nota, gebaseerd op
nader technisch onderzoek en de doorrekening van de ”businesscase” dat de
toepassing van industriële restwarmte in Delft rendabel geëxploiteerd kan
worden, mits aan een aantal aannames en voorwaarden is voldaan.
De aannames en voorwaarden zijn met name in paragraaf 3. en 6. verwoord.
b.
In principe te besluiten tot deelname in het regionale
Warmtebedrijf en daartoe een nadere uitwerking van de businesscase te laten
verrichten. De realisatie van bovengenoemde aannames en voorwaarden krijgen bij
deze uitwerking een taakstellend karakter. Deze nadere uitwerking heeft
betrekking op:
- nader detaillering en vastlegging van de warmtevraag,
- technische detaillering van het warmtesysteem,
- keuze van de warmteleverancier,
- financiële aspecten m.b.t investeringsniveau, financiering en subsidies,
- contractuele aspecten m.b.t. de leveranciers van warmte alsmede de afnemers.
c.
Voor de voor deze uitwerking benodigde personele- en externe
voorbereidingskosten voor het jaar 2006 de jaarschijf 2006 (€ 70.000) ter
beschikking te stellen alsmede er mede in te stemmen dat een aanvullend bedrag
van € 150.000 onttrokken wordt aan de “Reserve energiebesparende maatregelen
(REM)” .
d.
Op basis van de resultaten van de onder b. bedoelde
uitwerking, met het Warmtebedrijf i.o. in Rotterdam de onderhandelingen openen
om te komen tot een inbreng van de Delftse businesscase in het Warmtebedrijf
alsmede het verkrijgen van aandelen in dit bedrijf.
e.
Voor het realiseren van de warmtedistributie-infrastructuur op
basis van het BAEI (Besluit Aanleg Energie-Infrastructuur) te besluiten:
- De aanleg van de elektriciteitsinfrastructuur en, waar van toepassing, de
gasinfrastructuur, door de regionaal aangewezen netbeheerder te laten
uitvoeren, maar een concessies tot aanleg en levering van warmte aan te
besteden met een beperkt aantal voorgeselecteerde aanbieders (meervoudig
onderhandse aanbesteding).
- In principe te streven naar één warmteleveringsconcessie voor heel Delft.
- Daartoe in principe het uitgangspunt “warmte, tenzij ..” hanteren en dit
uitgangspunt formeel vastleggen.
- In deze aanbesteding de woningbouw Lookwatering West noord in de gemeente
Midden Delfland mee te nemen.
f. In januari 2006 een definitief besluit te nemen aangaande de deelname in het Warmtebedrijf, op basis van een door Delft en het Warmtebedrijf gezamenlijk op te stellen advies, inclusief besluitvorming door de Raad met betrekking tot de investeringen en het voorbereidingskrediet.
g.
1. Inleiding
De gemeenteraad van Delft heef in april 2003 de nota 3E Klimaatplan Delft
2003-2012 vastgesteld, waarin de ambities van de gemeente op het gebied van
effectief en efficiënt energiegebruik staan verwoord. Eén van de projecten met
de grootste CO2-reductie betreft de toepassing van industriële
restwarmte voor woningverwarming en verwarming van instellingen en bedrijven.
Voor dit project heeft de gemeente Delft in samenwerking met lokale en
internationale partners een Europese subsidie aangevraagd en verkregen.
De Raad is op 24 februari 2005 akkoord gegaan met deelname van de gemeente
Delft in dit project en de subsidieaanvraag bij de Europese Commissie
(“Toepassing Delftse Industriewarmte (TDI) – 1e fase, SESAC
subsidieaanvraag”).
Bij dat besluit is gesteld dat een meer gedetailleerde haalbaarheidsstudie
(“businesscase”) gedaan zou worden. Als deze studie positief resultaat op zou
leveren zou Delft gaan participeren in het op te richten (regionale)
Warmtebedrijf. Deze intentie is uitgesproken, uiteraard onder de conditie dat
de zakelijke belangen van Delft in verhouding zullen staan tot het aandeel dat
Delft in een dergelijke maatschappij zal nemen.
De “businesscase” zou medio 2005 gereed moeten zijn, teneinde een definitief besluit te kunnen nemen over doorzetting van het totale project “demonstratie toepassing Delftse industriewarmte” (“go/no-go”-moment). Alleen de voorbereidingskosten in 2005 zijn toen gevoteerd.
Intussen zegde de Europese Commissie de gevraagde bijdrage definitief toe, zodat het SESAC-project op 25 mei 2005 formeel van start is gegaan (voor de duur van vijf jaar). De levering van warmte in mei 2009 aan de Poptahof en aan Harnaschpolder Delft is één van de doelstellingen van dit project en tevens een randvoorwaarde voor de uitkering van de europese subsidie.
Het (SESAC) demonstratieproject dient als start van een brede toepassing van
industriële restwarmte in Delft, om te beginnen in Poptahof en Harnaschpolder.
Om dit te realiseren is samenwerking gezocht met het ROM Rijnmond R3 project,
waarin ook grootschalige toepassing van industrie-warmte uit Rijnmond wordt
beoogd. Voor dat doel wordt in Rotterdam een Warmtebedrijf opgericht, dat
echter een regionaal werkingsbereik beoogt.
Delft is de eerste gemeente in de zuidvleugel van Zuid-Holland die aanhaakt aan dit initiatief van gemeente Rotterdam om warmte van de industrie te benutten voor het verwarmen van woningen, kantoren en andere gebouwen in de stedelijke omgeving. Een initiatief om energie efficiënter te benutten en uitstoot van kooldioxide (CO2) en stikstofoxide (NOx) te reduceren door het aanbieden van een schoon, duurzaam en gebruiksvriendelijk product: industriewarmte.
In januari dit jaar participeerde Delft in een bestuurlijk werkbezoek aan het warmtebedrijf in Kopenhagen, en in september opnieuw in een werkbezoek van het Rotterdamse projectteam aan het warmtebedrijf in Wenen. Beide steden zijn goede voorbeelden van een reeds decennia lang werkend industriewarmtenet. In juni dit jaar bracht de raadscommissie van Delft een bezoek aan het Havenbedrijf en aan woningcorporatie Woonbron in Hoogvliet, om zich te informeren over de vorderingen in Rotterdam en Hoogvliet, waarbij men de eerste warmtepijpen in Hoogvliet kon zien liggen. In september bezocht de raadscommissie twee dagen Heidelberg, waarbij ook aandacht besteed werd aan het stadsverwarmingsbedrijf.
Om een “businesscase” op te kunnen stellen is aan “HoSt, Engineers in energy “ te Hengelo (verder te noemen: HoSt) opdracht verleend eerst een aantal cruciale technische vragen te beantwoorden. HoSt heeft hiertoe in samenwerking met Gemeentewerken Rotterdam en de gemeente Delft het rapport “Benutten industriële restwarmte voor verwarming van woningen en een ziekenhuis” opgesteld.
HoSt heeft met name gekeken naar de technische mogelijkheden van en voorzieningen voor uitkoppeling en transport van industriewarmte in Delft. Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam heeft een tracéstudie voor het industriewarmtenet in Delft verricht en de bijbehorende raming voor civiele werkzaamheden opgesteld. De gemeente Delft heeft voor deze studie de gegevens rond de woningvoorraad/bouwplannen geleverd ten behoeve van de raming van de warmtevraag.
Voor de raming van de kosten van de uitkoppeling van de warmte bij DSM-Gist en de AWZI-Harnaschpolder is volle medewerking verkregen van DSM en het Hoogheemraadschap Delfland. De bereidheid om warmte te leveren onder nader te bepalen condities is bij beide instanties groot.
Een bijzondere en grote potentiële afnemer van warmte is (de nieuwbouw van) het Reinier de Graaf Gasthuis (RdGG). Met het RdGG zijn besprekingen gevoerd en is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat het technisch mogelijk, milieutechnisch interessant en waarschijnlijk ook economisch interessant is voor beide partijen als het RdGG aangesloten wordt op het warmtenet.
De vier woningbouwcorporaties in Delft (DuWo, Vestia, Vidomes en Woonbron) hebben de intentie uitgesproken dat zij zich in zullen spannen om de hiervoor in aanmerking komende nieuwbouw-, herstructurerings- en renovatieprojecten, alsmede ketelvervangingsprojecten in Delft te voorzien van een aansluiting op het beoogde warmteleveringssysteem.
Delft heeft tenslotte het projectbureau Warmtebedrijf (i.c. het Havenbedrijf Rotterdam) verzocht om op basis van de voorliggende studies en een actualisering van de bouwopgaves van de gemeente (nieuwbouw en ketelvervanging) de business case Delft door te rekenen. Het resultaat hiervan is integraal verwerkt in deze nota (met name de paragrafen 4, 5 en 6). Op grond van deze nota kan besluitvorming plaatsvinden over de volgende stap in de realisatie van het Klimaatplan.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het de achtergronden van een warmtebedrijf (paragraaf 2), op de drie hoofdelementen voor het warmtebedrijf: vraag naar, aanbod van en transport van warmte (paragraaf 3, 4 en 5). Deze elementen zijn voor de Delftse situatie gedimensioneerd. Aangetekend zij dat in deze fase de verfijning van de haalbaarheid gedaan is op basis van kentallen, zodat er een zekere marge van onnauwkeurigheid in de resultaten zit (aangeduid als 30 % onnauwkeurigheid). De resultaten moeten echter voldoende zijn om een vervolgbesluit tot verdere verfijning te kunnen nemen.
Paragraaf 6 bevat de raming van investeringen en de exploitatie van het Delftse warmtenet.
Het perspectief van het Warmtebedrijf is in paragraaf 7 verder ingekleurd.
De warmtedistributie in de woonwijken behoort als zodanig niet tot het Warmtebedrijf. De gemeente moet de warmtedistributie echter wel regelen. Daarover gaat paragraaf 8.
Uiteraard levert een operatie van een dergelijke omvang en complexiteit risico’s op. Deze zijn in paragraaf 9 kwalitatief aangeduid.
Paragraaf 10 tenslotte vat de volgende stappen samen.
2. Wat is het warmtebedrijf
Het Warmtebedrijf biedt een eenvoudige maar doeltreffende bijdrage aan de
beperking van CO2-emissies. Het is een vorm van stadsverwarming,
gevoed met restwarmte van industriële bronnen. Een regionaal warmwaternet
verbindt industriële warmteaanbieders met een aantal strategisch gelegen
overdrachtstations in de regio. Vandaar gaat het water via een fijnmazig
distributienet naar individuele afnemers: mensen in woningen, bedrijven,
winkels, scholen en ziekenhuizen, die de warmte voor ruimteverwarming en warm
tapwater gebruiken. De match tussen voldoende aanbod van en vraag naar warmte
vormt de basis voor een succesvol Warmtebedrijf.
Waarom
een warmtebedrijf Warmte,
die vrijkomt bij industriële processen, verdwijnt momenteel naar de lucht
en in het oppervlaktewater, terwijl voor warmte in de nabijgelegen woningen
en andere gebouwen CV-installaties grote hoeveelheden gas verbranden. Dit
is een verre van optimale benutting van schaarse en kostbare energiebronnen
! Bovendien veroorzaken deze CV-installaties schadelijke emissies, terwijl
Nederland alle mogelijke moeite moet doen om internationale afspraken voor
het reduceren daarvan na te komen. Dit wordt nog versterkt door de actuele
discussie over luchtkwaliteit. Benutten
van warmte van de industrie voor het verwarmen van woningen en bedrijven,
zoals al in diverse Europese landen gebeurt, is schoon, duurzaam en
bijzonder gebruiksvriendelijk. Een overzicht van de voordelen: Bij
het verbranden van gas in CV-installaties ontstaan kooldioxide (CO2)
en stikstofoxide (NOx). Vanwege
de dreigende gevolgen van CO2 en andere broeikasgassen voor het
klimaat, heeft Nederland in het Kyoto-protocol afgesproken in 2012 de
emissie met zes procent te hebben teruggebracht, in vergelijking met het
niveau van 1990. De uitstoot van CO2 is in Nederland sinds die
tijd echter met gemiddeld 1 procent per jaar toegenomen en de verwachting
is dat dit ook de komende jaren nog verder zal toenemen. Met de 20.000
woningequivalenten in Delft wordt straks jaarlijks 28.000 ton minder CO2
uitgestoten. Het maatschappelijk rendement hiervan is een contante waarde
van € 10 mln. berekend over een periode van 30 jaar. In
het voorlopige eindbeeld van levering aan grote delen van de Zuidvleugel
van Zuid-Holland (500.000 woningequivalenten) betekent een warmtenet
jaarlijks ruim één miljoen ton minder CO2. Dat is een bijdrage
van ongeveer zes procent aan de Kyotodoelstelling voor Nederland. Uit een
vergelijking tussen verschillende methoden om uitstoot van CO2
terug te dringen, zoals energie uit zon, wind of biomassa, blijkt
hergebruik van industriewarmte voor de Zuidvleugel één van de manieren die
het meeste milieurendement oplevert. In
Nederland gelden vanaf 2010 grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2)
dat ziekten aan longen en luchtwegen verergert en veroorzaakt. Ook in Delft
worden op sommige plaatsen de grenswaarden voor stikstofdioxide momenteel
overschreden. Ondanks technische verbeteringen zal dat zonder aanvullend
beleid in 2010 nog steeds het geval zijn, met alle gevolgen van dien voor
verdere stedelijke en economische ontwikkelingen en de gezondheid van de
inwoners. Gebruik van industriewarmte leidt tot een structureel en
voorspelbaar positief effect op de NO2-concentratie. In woongebieden waar
een warmtenet het gebruik van CV-installaties vervangt, vermindert de
concentratie stikstofdioxide in de lucht met ongeveer één tot anderhalve
microgram per kubieke meter. In het stedelijk gebied ligt deze concentratie
momenteel gemiddeld drie microgram boven de grenswaarde. Hiermee wordt dus
ontegenzeggelijk de volksgezondheid gediend. Daarnaast heeft de
vermindering van uitstoot van NOx een maatschappelijk rendement (voor het
Rotterdamse berekend op een contante waarde van 4 miljoen euro over een
periode van 30 jaar. Naast
het terugdringen van schadelijke emissies naar de lucht, heeft benutten van
industriële warmte ook een positief effect op de kwaliteit van het
oppervlaktewater omdat er minder opwarming optreedt door lozing van
koelwater. Energiebronnen,
ook duurzame, vertegenwoordigen een economische waarde en zijn, als het
fossiele brandstoffen betreft, schaars en niet onuitputtelijk. Hergebruik
van warmte uit de industrie, maakt CV-installaties overbodig en betekent
daardoor een efficiëntere benutting van kostbare en schaarse energie. De
voordelen zijn enigszins vergelijkbaar met de levering van warmte door
elektriciteitscentrales die de productie van energie en warmte combineren
(WKK- en STEG-centrales), zoals momenteel al regelmatig gebeurt. Bij
gebruik van warmte afkomstig uit industriële processen is het
milieurendement echter hoger. Energetisch gezien is het immers ‘gratis’
warmte, aangezien er geen verdringing van elektriciteitsproductie optreedt.
Hergebruik van deze warmte draagt daarmee bij aan een zeer gewenste,
duurzame energiehuishouding. Uiteraard
voldoen het transport en distributie van gas in Nederland aan strikte
veiligheidsnormen, maar er kunnen dingen misgaan. Dat kan bij een warmtenet
ook, maar de gevolgen daarvan zijn in ernst niet te vergelijken met een
gasexplosie. Woningcorporaties en andere verhuurders zijn mede om die reden
enthousiast. Voor de consument is warmte van een warmtenet bovendien
gemakkelijk en comfortabel. De warmte is altijd beschikbaar en individueel
te regelen. Er is geen installatie nodig die ruimte inneemt en zorg vraagt.
Uitgaande van recente ontwikkelingen in bijvoorbeeld Rotterdam-Hoogvliet
kan worden gesteld dat industriewarmte goedkoper, en in ieder geval niet
duurder, zal zijn dan warmte van een eigen CV-installatie. Warmteuitkoppeling
kan - indien de wetgever meewerkt - bijdragen aan het behoud of meer
milieuruimte voor het afzonderlijke bedrijf. Omdat
het benutten van industriële restwarmte een deel van de koelsystemen van
het bedrijf overbodig maakt, neemt de geluidsproductie van de industrie af,
waardoor er ook op dat gebied ruimte ontstaat voor nieuwe industriële
activiteiten. Op regionale schaal bezien levert dit welkome bijdragen aan
de economische groei die de regio dringend nodig heeft. Daarnaast
zijn er voordelen in de beeldvorming: een Warmtebedrijf draagt bij aan
profilering van de regio als maatschappelijk betrokken, slagvaardig en
innovatief en het schept niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk een
band tussen bedrijven en omwonenden.
Schoon: belangrijke bijdrage aan internationale
afsprakenGezond: belangrijke bijdrage aan de luchtkwaliteit
Duurzaam: efficiënte benutting van
energiebronnen
Gebruiksvriendelijk: veilig en comfortabel
Duurzaam ondernemen en ruimte voor nieuwe ontwikkelingen
Het warmtesysteem
Het Warmtebedrijf neemt de warmte in bij de bedrijven. In Delft gaat het om
DSM-Gist en mogelijk de Afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Harnaschpolder.
Het Warmtebedrijf transporteert de warmte als warm water van deze bedrijven
naar de aan te sluiten wijken en levert de warmte aan één of meer
energiedistributiebedrijven, die de warmte naar de eindafnemers brengen.
Het warmtesysteem van het Warmtebedrijf is dus onderdeel van een grootschalig
centraal verwarmingssysteem van fabriek tot eindgebruiker. Daarin is het
Warmtebedrijf de schakel tussen deze bedrijven en de energiebedrijven. Het
Warmtebedrijf levert niet (dan wel incidenteel) aan individuele afnemers. Het
warmtesysteem van het Warmtebedrijf bestaat uit de volgende onderdelen:
Warmteoverdrachtstations
Warmteoverdrachtstations staan bij de bedrijven DSM-Gist
en/of de AWZI. Ze bestaan voornamelijk uit warmtewisselaars/warmtepompen en
pompen die de warmte van de bedrijven aftappen, het water op de gewenste
transporttemperatuur brengen en afleveren aan het warmtetransportnet. Een
warmteoverdrachtstation kan worden opgevat als een groot “station” dat in een
industriële omgeving thuishoort.
Warmtetransportnet
Het warmtetransportnet is een retoursysteem van twee
ondergronds naast elkaar gelegen goed geïsoleerde stalen buisleidingen. Door de
ene buisleiding transporteert het Warmtebedrijf warm water van circa 70 °C van de warmteoverdrachtstations naar de
hoofdafleverpunten. Daar vandaan distribueren de energiebedrijven de warmte
naar de woningen en andere gebouwen in de wijken. Na afgifte van de warmte in
de wijken neemt het Warmtebedrijf het water bij de hoofdafleverpunten weer
terug van de energiebedrijven en transporteert het met de retour buisleiding
met een temperatuur van 40°C weer naar het warmteoverdrachtstation. Daar wordt
het water weer op circa 70 °C gebracht voor de volgende ronde door het
warmtesysteem.
Hoofdafleverpunten
Aan de rand van de wijken staan de hoofdafleverpunten, waar
de warmte wordt overgedragen aan de energiedistributiebedrijven (EDB), die voor
verdere distributie in de wijken zorgen. Een hoofdafleverpunt is een klein
station met pompen en een flowmeter dat eenvoudig inpasbaar is in de bebouwde
omgeving.
Het warmtesysteem moet ook in geval van nood warmte leveren (bijv. als het bedrijf geen warmte kan leveren). Daarvoor zijn “back-up” voorzieningen nodig.
Bovendien is er verschil tussen de “basis”-last en de extreme pieken in warmtevraag. Vaak worden die door verschillende onderdelen van het systeem geleverd (“piek-ketels”).
Het Warmtebedrijf
zorgt voor financiering, bouw en exploitatie van het totale bovenbeschreven
warmtesysteem: warmteafdrachtstation, transportnet en hoofdafleverpunt.
Het Warmtebedrijf kan ook de back-up voorziening
en het pieklastvemogen realiseren. Voor de situatie in Delft is hiervoor
gekozen (in de rekenexercities in deze notitie).
3. De vraag naar warmte
Met “de vraag naar warmte” bedoelen we hoeveel woningen en
bedrijven er nu en in de toekomst warmte kunnen afnemen van het Warmtebedrijf.
In Delft is gekeken naar plannen voor woning-nieuwbouw, naar grootschalige
renovatieplannen en naar mogelijke vervangingen van grote CV-ketels in flats en
complexen. Ook bedrijven die warmte kunnen afnemen zijn geïnventariseerd.
Op grond van de Haalbaarheidsstudie is geconcludeerd dat het warmtebedrijf
haalbaar zou zijn als ongeveer 10.000 woning(equivalent)en aangesloten konden
worden. Voorts is geconcludeerd dat daarvoor voldoende industrie-warmte
beschikbaar zou zijn. DSM-Gist zou 1.500 TJ/jaar beschikbaar hebben. Als het
warmtebedrijf daar circa één-vijfde van zou gebruiken, zou dat al genoeg zijn
om te voorzien in bovenstaande warmtevraag.
Inmiddels is de situatie zoals die beschreven is in de Haalbaarheidsstudie
veranderd. De VDD-locatie is afgevallen omdat toepassing van collectieve
warmtevoorziening daar niet meer mogelijk was. DSM-Gist heeft zijn
bedrijfsvoering teruggebracht, met een aanmerkelijke reductie van het
warmte-overschot als gevolg (tot circa 1000 TJ/jaar, ook nog genoeg om aan de
warmtevraag van 10.000 woning-equivalenten te voldoen).
De haalbaarheidsstudie liet de grote invloed van enkele grote afnemers en de
afhankelijkheid van één enkele warmteleverancier zien. Vandaar dat vervolgens
naar andere afnemers en mogelijk andere warmteleveranciers is gezocht.
Daartoe is de Delftse situatie met een stofkam uitgeplozen en is getracht de
ontwikkeling van de warmtevraag ook in de tijd te bezien.
Tabel 1A geeft aantallen woningen weer die nieuwgebouwd (N) of gerenoveerd (R) worden, of waarvan de CV-ketel (veelal flats) vervangen worden.
Tabel 1B geeft oppervlaktes kantoren en bedrijven weer, en tabel 1C het nieuw te bouwen ziekenhuis.
Woningaantallen en bedrijfsvloeroppervlakte worden vermenigvuldigd met een kental voor de warmtebehoefte (tabel 2). Dit levert de prognose voor de warmtevraag.
Aangetekend moet worden dat deze tabellen niets zeggen over
de uiteindelijke realisatiegraad van een plan of de warmtelevering. Het gaat
hier om potentieel:
TABEL 1A Warmtevraag
potentieel Delft, woningen |
Totaal woningen |
Aard |
oplevering woningen per periode |
|
||
2005-2010 |
2011-2015 |
2016-2020 |
2021-2025 |
|||
Buurt |
Aantal |
|
0-5 jaar |
5 - 10 jaar |
10-15 jaar |
15-20 jaar |
Harnaschpolder Delft (+ MD) |
1.800 |
N |
1.375 |
425 |
|
|
Westerkwartier |
1.200 |
R |
|
|
1.200 |
|
Voorhof |
4.143 |
K/R |
1.427 |
507 |
2.209 |
|
Buitenhof |
3.124 |
K |
448 |
|
2.676 |
|
Poptahof |
1.446 |
R/N |
693 |
753 |
|
|
Spoorzone incl. Delft Instruments |
1.746 |
N |
|
244 |
1.252 |
250 |
Laan van Altena |
30 |
|
30 |
|
|
|
Reinier de Graaf |
330 |
N |
|
330 |
|
|
TU Noord *) |
1.968 |
R |
1.368 |
600 |
|
|
TU wijk Wippolder |
1.328 |
|
800 |
|
|
528 |
TNO Zuidpolder |
350 |
N |
|
350 |
|
|
Bomenwijk |
295 |
R |
86 |
209 |
|
|
Totaal Delft woningen |
17.760 |
|
6.227 |
3.418 |
7.337 |
778 |
In tabel 1A zijn circa 6.000 woningen in blokken in Westerkwartier, Voorhof en Buitenhof meegenomen, waarvan de centrale ketel wordt vervangen (K) door een aansluiting op het industriewarmtesysteem (voorzien in 2016-2020). Verder zijn er circa 2.000 renovatiewoningen (R) in Voorhof meegenomen. De overige bijna 10.000 woningen betreffen nieuwbouwplannen (N).
*) Studentenwoningen, die qua warmtevraag overeenkomen met een ééngezinswoning
TABEL 1B Warmtevraag
potentieel Delft, utiliteit |
Voor-zieningen |
Oplevering kantoren en bedrijven per periode
|
|||
2005-2010 |
2011-2015 |
2016-2020 |
2021-2025 |
||
Buurt |
in m2 |
0-5 jaar |
5 - 10 jaar |
10-15 jaar |
15-20 jaar |
Harnaschpolder Delft (+MD) |
1.800 |
|
1.800 |
|
|
Buitenhof |
1.500 |
1.500 |
|
|
|
Poptahof |
42.111 |
21.000 |
21.111 |
|
|
Spoorzone incl. Delft Instruments |
56.733 |
|
31.000 |
25.733 |
|
Station Zuid |
33.750 |
33.750 |
|
|
|
Laan van Altena |
2.100 |
2.100 |
|
|
|
TU Noord |
5.600 |
5.600 |
|
|
|
TU wijk Wippolder |
|
|
|
|
|
TNO Zuidpolder |
84.000 |
84.000 |
|
|
|
Totaal Delft voorzieningen |
227.594 |
147.950 |
53.911 |
25.733 |
0 |
TABEL 1C Warmtevraag
potentieel Delft, ziekenhuis |
|
Oplevering ziekenhuis per periode |
|
||
zieken-huis |
2005-2010 |
2011-2015 |
2016-2020 |
2021-2025 |
|
Buurt |
in m2 |
0-5 jaar |
5 - 10 jaar |
10-15 jaar |
15-20 jaar |
Reinier de Graaf |
59.000 |
59.000 |
|
|
|
Totaal Delft ziekenhuis |
59.000 |
59.000 |
0 |
0 |
0 |
Deze potentieelschattingen worden met behulp van onderstaande kentallen vertaald in warmtevraag:
TABEL 2: Kentallen
capaciteit en verbruik |
|
woning |
m2 kantoor |
m2 ziekenh. |
Gemiddelde pieklast warmtevraag |
KWth |
5 |
0,05 |
0,085 (*) |
Gemiddeld verbruik Warmteverlies transport/distributie |
GJ % |
29 25% |
0,227 25% |
0,366 (*) 25% |
Totale warmtevraag
incl. warmteverlies |
GJ |
38,7 |
0,303 |
0,488 |
(*) o.b.v. quick scan Reinier de Graaf van DWA: 5.000 kW pieklast, 21.600 GJ verbruik
Merk op dat in de tabel 2 rekening wordt gehouden met “warmteverlies”. Dit treedt vooral op in het distribtienet en het is warmte die dus wel geleverd moet worden door het warmtebedrijf (meegenomen in de capaciteitsberekening). Volgens een recent rapport komen in Nederland cijfers voor tussen 19 en 37 %.
Bovenstaande exercities reiken al weer verder dan in de HoSt-studie is meegenomen. Met name de “ketelvervangingen” zijn hierin extra meegenomen. Daarom wijken de resultaten van de volgende paragrafen ook af van de berekeningen uit de HoSt-studie.
Dit leidt tot de volgende prognose van de warmtevraag in Delft:
Bij deze prognose van de warmtevraag is rekening gehouden met het zogenaamde boeggolf-effect: 20% van de geplande nieuwbouw in 2006-2010 schuift door naar 2011-2015, 20% van de geplande nieuwbouw in 2011-2015 schuift door naar 2016-2020, enz. Dit boeggolf-effect doet zich in de praktijk van de Rotterdamse nieuwbouw voor, en wordt voorzichtigheidshalve daarom ook voor Delft gebruikt.
TABEL 3 PROGNOSE WARMTEVRAAG DELFT |
|
|
|
||
Pieklast
Warmtevraag (MWth): |
2010 |
2015 |
2020 |
2025 |
2030 |
Harnaschpolder Delft (+MD) |
5,5 |
8,6 |
9,1 |
9,1 |
9,1 |
Westerkwartier |
0,0 |
0,0 |
4,8 |
6,0 |
6,0 |
Voorhof |
5,7 |
9,2 |
18,5 |
20,7 |
20,7 |
Buitenhof |
1,9 |
2,3 |
13,0 |
15,7 |
15,7 |
Poptahof |
3,6 |
8,3 |
9,3 |
9,3 |
9,3 |
Spoorzone incl. Delft Instrum |
0,0 |
2,2 |
8,8 |
11,3 |
11,5 |
Station zuid |
1,3 |
1,7 |
1,7 |
1,7 |
1,7 |
Laan van Altena |
0,2 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
Reinier de Graaf |
5,0 |
6,3 |
6,7 |
6,7 |
6,7 |
TU Noord |
5,7 |
9,5 |
10,1 |
10,1 |
10,1 |
TU wijk Wippolder |
3,2 |
4,0 |
4,0 |
6,1 |
6,6 |
TNO Zuidpolder |
3,3 |
5,5 |
5,9 |
5,9 |
5,9 |
Bomenwijk |
0,3 |
1,3 |
1,5 |
1,5 |
1,5 |
totaal pieklast warmtevraag (MWth) |
35,7 |
59,2 |
93,5 |
104,2 |
105,0 |
Totale Warmtevraag
(GJ): |
|
|
|
|
|
Harnaschpolder Delft (+MD) |
42.533 |
66.749 |
70.145 |
70.145 |
70.145 |
Westerkwartier |
0 |
0 |
37.120 |
46.400 |
46.400 |
Voorhof |
44.142 |
70.861 |
143.113 |
160.196 |
160.196 |
Buitenhof |
14.221 |
17.777 |
100.554 |
121.249 |
121.249 |
Poptahof |
26.522 |
61.556 |
68.658 |
68.658 |
68.658 |
Spoorzone incl. Delft Instrum |
0 |
15.054 |
63.777 |
82.750 |
84.683 |
Station zuid |
8.172 |
10.215 |
10.215 |
10.215 |
10.215 |
Laan van Altena |
1.436 |
1.796 |
1.796 |
1.796 |
1.796 |
Reinier de Graaf |
28.800 |
39.008 |
41.560 |
41.560 |
41.560 |
TU Noord |
43.673 |
73.151 |
77.791 |
77.791 |
77.791 |
TU wijk Wippolder |
24.747 |
30.933 |
30.933 |
47.266 |
51.349 |
TNO Zuidpolder |
20.339 |
36.251 |
38.957 |
38.957 |
38.957 |
Bomenwijk |
2.660 |
9.790 |
11.407 |
11.407 |
11.407 |
totaal warmtevraag (GJ) |
257.245 |
433.141 |
696.025 |
778.389 |
784.405 |
|
|
|
|
|
|
totaal aantal woningequivalenten |
6.653 |
11.202 |
18.001 |
20.131 |
20.286 |
Grafisch weergegeven ziet de ontwikkeling van de warmtevraag in Delft op basis van de huidige bouwplanning er naar verwachting als volgt uit:
In de eindsituatie is voor ruim 20.000 woningequivalenten in Delft bijna 0,8 mln GJ (784 TeraJoule/jaar) warmteproductie per jaar nodig. De warmtebehoefte van woningen en voorzieningen vertoont een sterk wisselend patroon, met grote verschillen tussen winter en zomer, en tussen dag en nacht en gedurende de dag. De maximale warmtevraag in een jaar piekt op 105 MWth. Om optimaal gebruik te maken van de beschikbare industriewarmte is het van belang deze te gebruiken als basislast, en de pieken te verzorgen met pieklastketels. Dat wil zeggen dat slechts een deel van de maximale vraag in MWth met industriewarmte geleverd wordt, maar dat deze levering gedurende een groot aantal uren per jaar kan plaatsvinden. Zoals zal blijken uit de volgende paragraaf, is de meest optimale warmtelevering 30 MWth basislast industriewarmte, waarmee 76% van de jaarlijkse warmtevraag in GJ gedekt wordt, en de rest met piekketels. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het warmte-aanbod. Dit is in onderstaande figuur geïllustreerd (jaarbelasting-duurkromme).
4. Aanbod van warmte
Met het technisch onderzoek heeft de gemeente gekeken naar de optimale inzet van industriële restwarmte voor de warmtevraag van de woningen, kantoren en ziekenhuis in Delft. In de studie zijn restwarmtebronnen bij twee potentiële restwarmteleveranciers geïnventariseerd: DSM Gist en AWZI Harnaschpolder.
Voor DSM Gist zijn de restwarmtebronnen koelwater van de Lurgi en Zor-f proces als het meest geschikt beoordeeld. De temperaturen zijn respectievelijk 55-40°C (7,5 MWth) en 35-20°C (30 MWth). Bij de AWZI Harnaschpolder komt het effluent in aanmerking, in combinatie met de rookgassen van de biogasmotoren. De temperatuur van het effluent is 11°C in de winter en 21°C in de zomer, met een capaciteit van 45 MWth.
De temperatuurbehoefte in het te realiseren warmtedistributienet is minimaal 70°C. De warmte van bovengenoemde restwarmtebronnen zal dus moeten worden opgekrikt tot dit temperatuursniveau. Dit kan met warmtepompen, hetgeen overigens wat energiewinst teniet doet.
Het HoSt-rapport adviseert te kiezen voor één warmtebron (dat wil zeggen: niet tegelijkertijd zowel DSM Gist als de AWZI als bron op het warmtenet aansluiten). Deze keuze is onderdeel van de volgende uitwerkingsstudie. Voor de berekeningen in deze fase is de AWZI Harnaschpolder als restwarmtebron gekozen. Daar is een inzet van in totaal 4 warmtepompen met een gezamenlijke capaciteit van 30 MWth nodig om de restwarmte op het geschikte temperatuurniveau te brengen en naverwarming met behulp van de rookgassen. Voor het leveren van pieklast adviseert HoSt om centrale back-up ketels met een totaal vermogen van 75 MWth bij AWZI te bouwen. De hoogste warmtevraagpieken kunnen worden opgevangen door een te installeren warmtebuffer. Met deze voorzieningen kan 76% van de warmtevraag (GJ) met industriële restwarmte worden gedekt, en wordt de overige 24% gedekt met de pieklastketels en warmtebuffer. De haalbare CO2 reductie is becijferd op 41%.
Voor de aandrijving van de warmtepompen kan een gasmotor
benut worden, waarmee enerzijds de benodigde elektriciteit kan worden opgewekt,
en die anderzijds kan dienen als warmtebron.
HoSt doet daarbij de suggestie om in plaats van een gasmotor een bio-oliemotor
toe te passen, om extra CO2 te besparen, waarbij de extra (MEP)
subsidie eventuele hogere kosten van bio-olie-inzet ruimschoots zou
compenseren.
Verder adviseert HoSt om de AWZI via een middentemperatuur(MT)-transportsysteem
(70-40°C) aan te sluiten op de diverse warmtedistributiegebieden in Delft.
De totale investeringen voor deze voorzieningen zijn geraamd op € 30,5 miljoen, waarvan circa € 18,8 miljoen bij de restwarmtebron AWZI (raming HoSt) en circa € 11,7 mln in het hoofdtransportnet (ook wel Common Carrier genoemd)(raming Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam). Deze investeringsramingen zijn gebaseerd op kentallen en hebben een ramingsonnauwkeurigheid van 30%.
Gezien de omvang van de investeringen en de geleidelijke
groei van de warmtevraag is het voorstel om de investeringen gefaseerd uit te
voeren. In 2006 kan worden begonnen met installeren van piekketels, waarmee de
warmtevraag in de aanvangsjaren kan worden gedekt. In deze tijdelijke situatie
wordt dus nog geen restwarmte van de industrie gebruikt !
De Common Carrier kan vanaf 2006 tot de Spoorzone worden gerealiseerd. In 2010
kan de Common Carrier met boringen onder de Schie en het spoor tot aan de
TU-Noord worden gebracht. Tot die tijd kan de nieuwbouw in TU-Noord met een
tijdelijke warmteketel in de wijk, of met de warmtekrachtcentrale van de
TU-Delft, van warmte worden voorzien (10 MWth en 52.700 GJ in 2010). Hier is
voor gekozen omdat de investering in dit deel van de Common Carrier met
boringen onder de Schie en het spoor relatief hoog is, en pas interessant bij
een substantiële warmtevraag bij TU-Noord, Zuidpolder, Wippolder en Bomenwijk.
De fasering van het werk moet overigens deel uitmaken van de nadere detail-engineering
studie.
5. De hoofdinfrastructuur
Technisch gezien is het hoofdtransportnet de kern van het
Warmtebedrijf. Bij het hoofdtransportnet behoren de installaties waarmee de
warmte aan het leverende bedrijf worden onttrokken, de transportleidingen naar
de afnemende wijken en de installaties waarmee de warmte wordt overgedragen aan
het distributiebedrijf voor het transport naar woningen of andere afnemers. Ook
de installaties die als reserve kunnen dienen om te allen tijde warmte te
kunnen leveren en pieklastvermogen behoren tot de hoofdinfrastructuur.
Voor de hoofdtransportleidingen is in het HoSt-rapport een tracé opgenomen dat
in onderstaande figuur is geschetst. Aanvankelijk werd aangenomen dat het tracé
langs de Provinciale Weg zou kunnen liggen. Maar dit zou een lastige kruising
met de Buitenwatersloot opleveren. Vandaar dat een tracé over de Ruys de
Beerenbroeckstraat-Westplantsoen-Jacoba van Beierenlaan is gekozen.
Nadrukkelijk wordt hierbij gesteld dat het hier in eerste
instantie om een “reken-tracé” gaat en dat in de detail-engineeringsfase ook
een definitief tracé bepaald moet worden.
6. Investeringen en exploitatie industriewarmtenet
Delft
De investeringen en de fasering daarvan worden in de volgende tabel samengevat:
TABEL 4:
Investeringen in warmte-aanbod, prijsbasis 2006 (*) |
€ in mln |
||
Fase 1 (2006) |
Warmteafdracht Common Carrier Totaal fase 1 |
Ketelhuis, 2 back-up ketels, piping, pompen, installatiekosten Elektrische installatie Engineering, inbedrijfstelling, project management Warmtebuffer Onvoorzien 5% 2 x 4.100 m warmtebuizen, 22 inch Prefab onderstation voor transportpompen Transportpompen en grondafsluiters Onvoorzien 5% |
3,6 8,4 --------- 12,0 |
Fase 2 (2010) |
Warmteafdracht Common Carrier Totaal fase 2 |
Twee warmtepompen (totaal 15 MWth) Leidingwerk, warmtewisselaar, regeling, pompen Gasmotor (4,2 MWe en 4,5 MWth) 2 x 1.200 m warmtebuizen, 22 inch Boring Schie Boring NS Onvoorzien 5% |
7,5 3,3 --------- 10,8 |
Fase 3 (2015) |
Warmteafdracht Totaal fase 3 |
Twee extra warmtepompen (totaal 15 MWth) Leidingwerk, warmtewisselaar, regeling, pompen Gasmotor Twee extra piekketels |
7,7 -------- 7,7 |
Totaal |
Warmteafdracht Common Carrier Totaal |
|
18,8 11,7 --------- 30,5 |
(*) investeringsramingen HoSt en Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam met 30% (on)nauwkeurigheid, fasering Warmtebedrijf
De exploitatie van het industriewarmtenet in Delft is gebaseerd op de volgende aannames:
Algemeen:
- de totale prognoseperiode bedraagt 30 jaar (2006-2036)
- alle kasstromen zijn nominaal opgesteld op basis van een inflatieverwachting van 2% op jaarbasis
- in de geprognotiseerde kasstromen zijn belastingen (BTW, Vennootschapsbelasting) niet meegenomen
Investeringen:
- het Warmtebedrijf investeert gefaseerd conform tabel 4: € 12 mln in 2006/7, € 10,8 mln in 2010 en € 7,7 mln in 2015
- de investeringen worden over 30 jaar afgeschreven
Exploitatiekosten:
- de industriewarmte wordt aan het Warmtebedrijf ter beschikking gesteld tegen een vergoeding voor gemaakte kosten voor beheer en onderhoud en geleverde utilities, waarbij de industriewarmte als zodanig om niet ter beschikking wordt gesteld
- de industriewarmte dekt 76% van de totale warmtevraag met een basisvermogen van 30 MWth, de overige 24% wordt gedekt met warmte van pieklastketels, die een piekvermogen van 75 MWth hebben. Ter vermijding van extreme gascapaciteitskosten is voor de piekketels uitgegaan van een capaciteitsbehoefte aan aardgas van 25 MWth en aan huisbrandolie van 50 MWth (totaal 75 MWth, waarbij 70% aardgas wordt verbruikt en 30% huisbrandolie (de laatste is de duurdere brandstof)
- In de eerste jaren wordt rekening gehouden met kosten voor ontwikkeling en management van € 100.000 per jaar; vanaf 2012, als het industriewarmtenet volledig is uitgelegd, wordt alleen rekening gehouden met € 20.000 managementkosten per jaar, onder de aanname dat Delft onderdeel is van het regionale Warmtebedrijf en naar rato bijdraagt aan de managementkosten.
Subsidies:
- 16% van de investeringen kan worden gedekt uit investeringsbijdragen van derden (het Rijk, e.a.), die bij aanvang beschikbaar zijn. Titel voor deze bijdragen: ruim 40% CO2-reductie, verbetering luchtkwaliteit.
-
Er is hier nog geen rekening gehouden met
subsidiemogelijkheden door inzet van bio-olie in plaats van huisbrandolie en/of
aardgas ten behoeve van de piekketels, of in plaats van aardgas ten behoeve van
de aandrijving van de warmtepompen. Dit verdient wel nader onderzoek.
Financiering:
- de investeringen (na aftrek van subsidies) worden in 3 fases (2006, 2010, 2015) gefinancierd met steeds 30% eigen vermogen (EV) van aandeelhouders en 70% vreemd vermogen (VV) van externe financiers (banken). Aangenomen is dat de aandeelhouders 8,5% rendement op het ingebrachte vermogen wensen, en dat de banken bereid zijn langlopende leningen met een gemiddelde rente van 5% te geven.
- het rendement over 30 jaar is 6%, overeenkomend met de WACC (Weighted average cost of capital), berekend als 30% EV x 8,5% + 70% VV x 5%.
Om aan deze uitgangspunten te voldoen zal het Warmtebedrijf de warmte aan de energiebedrijven (Warmte-distributeurs) moeten verkopen tegen een prijs van minimaal € X,XX /GJ. (om onder-handelingstechnische redenen niet opgenomen). Het gaat hier dus om alle warmte, basislast industriewarmte + pieklastwarmte van de ketels. Deze prijs kan worden geïndexeerd voor inflatie op basis van een CBS-index. In de prognose is rekening gehouden met een 2% prijsstijging per jaar.
De warmtedistributiebedrijven verkopen de warmte aan de eindgebruikers op basis van het niet-meer-dan-anders-(NMDA)-principe: gebruik van warmte mag voor eindgebruikers niet duurder zijn dan gebruik van aardgas. Dit betekent dat de warmteprijs voor de eindgebruikers afhankelijk is van de ontwikkeling van de gasprijs, die weer afhankelijk is van de internationale ontwikkeling van de olieprijs.
Het bovenstaande heeft voor de warmtedistributeur als gevolg dat, zodra de gasprijsontwikkeling gaat afwijken van de inflatie, de inkoopprijs bij het Warmtebedrijf en de verkoopprijs aan de eindgebruiker uiteen kunnen gaan lopen. In geval van sneller stijgende gas- en warmteprijzen dan de inflatie levert dit een voordeel op. Het Warmtebedrijf en de warmtedistributeur zullen over de toedeling van dit voordeel afspraken moeten maken. In geval van langzamer stijgende of zelfs dalende gasprijzen is overigens het omgekeerde het geval. Daarom kan in de af te sluiten contracten tussen Warmtebedrijf en warmtedistributeur een evaluatiemoment na bijvoorbeeld 10 jaar worden ingebouwd, waarbij op basis van de ontwikkeling van de gas- en warmteverkoopprijzen de inkoopprijs kan worden herzien met als oogmerk een redelijke en billijke verdeling van winsten/verliezen in de keten tussen Warmtebedrijf en Warmtedistributeur te verkrijgen. Op deze wijze heeft het Warmtebedrijf in ieder geval de eerste 10 jaar, zijnde de opbouwjaren met aanloopverliezen, een relatief stabiele inkomstenontwikkeling op basis van een CBS-index. In het exploitatiemodel is er van uitgegaan dat ook nadien de warmteprijs van het Warmtebedrijf zich volgens inflatie zal ontwikkelen (dat de gasprijs dus de inflatie volgt).
De vrije kasstromen (free cash flow), waarop banken hun financiering baseren, ontwikkelen zich in de business case Delft als volgt (lopende prijzen bij 2% prijsstijging per jaar):
GRAFIEK 3 Ontwikkeling vrije netto cash flow
De jaarlijkse exploitatie van het industriewarmtesysteem ziet er als volgt uit (lopende prijzen bij 2% prijsstijging per jaar, eerste levering van warmte in 2007 met centrale piekketels):
TABEL 5 |
2007 |
2011 |
2020 |
2030 |
Exploitatie
industriewarmtenet Delft (€ x 1.000) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verkoop warmte |
264 |
2.437 |
6.932 |
9.523 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal Opbrengsten |
264 |
2.437 |
6.932 |
9.523 |
|
|
|
|
|
Beheer/Onderhoud warmteafdrachtstation AWZI |
-55 |
-184 |
-372 |
-454 |
Beheer/Onderhoud Common Carrier |
-129 |
-194 |
-232 |
-282 |
|
|
|
|
|
Elektriciteit transportpompen |
-31 |
-33 |
-40 |
-48 |
Aardgaskosten Gasmotor warmtepompen |
-56 |
-519 |
-1.475 |
-2.027 |
Aardgaskosten Back-up ketels |
-37 |
-343 |
-975 |
-1.339 |
Huisbrandoliekosten Back-up ketels |
-39 |
-363 |
-1.032 |
-1.418 |
Additionele
gascapaciteit Back-up ketels |
-12 |
-115 |
-327 |
-449 |
|
|
|
|
|
Ontwikkeling en management |
-102 |
-110 |
-26 |
-32 |
|
|
|
|
|
Afschrijvingen |
-237 |
-627 |
-934 |
-934 |
Totaal exploitatielasten |
-698 |
-2.487 |
-5.412 |
-6.983 |
|
|
|
|
|
EBIT |
-435 |
-50 |
1.520 |
2.540 |
Interest, baten/lasten |
-265 |
-707 |
-785 |
-121 |
Resultaat voor belasting |
-699 |
-757 |
735 |
2.419 |
Grafisch ziet de ontwikkeling van opbrengsten, kosten en resultaat er als volgt uit:
GRAFIEK 4 Ontwikkeling exploitatie
Concluderend kan gesteld worden dat de exploitatie van het warmtenet c.a. rendabel kan geschieden, dat wil zeggen dat het onder de gekozen aannames en uitgangspunten een rendement oplevert op het geïnvesteerde vermogen en een warmteprijs oplevert die, gemeten naar de ervaringen in het Rotterdamse, voor de distributiebedrijven interessant is en waarmee uiteindelijk voor de consument tenminste het Niet-Meer-Dan-Anders principe gewaarborgd is.
7. Het Warmtebedrijf
7.1. Warmtebedrijf: ontwikkelingsscenario Rotterdam
Het Warmtebedrijf zal starten als een overheidsbedrijf dat in 2005 wordt
opgericht door de gemeente Rotterdam met als medeaandeelhouders Havenbedrijf
Rotterdam, Provincie Zuid-Holland en de woningcorporatie Woonbron. De
Ministeries van EZ en VROM zijn bereid gezamenlijk een investeringsbijdrage van
circa 20 % te leveren, onder nadere afspraken over het meeprofiteren van de resultaten
van het project, indien deze hoger uitvallen dan een vooraf vastgesteld
marktconform niveau.
In
2005 zal de projectorganisatie Warmtebedrijf de contracten met de leveranciers
(Shell en AVR) en de afnemers (de energiebedrijven) afsluiten, de werken
aanbesteden en de subsidies regelen. De engineering zal tot op uiteindelijk 10
% (on)nauwkeurig worden uitgewerkt. Vervolgens zal de projectorganisatie de
definitieve investeringsbeslissing voor het Warmtebedrijf aan de aandeelhouders
voorleggen. In Rotterdam gaat het om een investeringsniveau van circa € 100
mln. tot 2013.
Het
Warmtebedrijf gaat uit van het “revolving fund” principe. Na de aanloopperiode
met negatieve cash-flow en een aantal jaren met rendement wordt de
infrastructuur verkocht. De investering is dan, met een zeker rendement,
terugverdiend. Dit bedrag kan dan opnieuw worden ingezet om
vervolg-investeringen te doen. Vandaar dat gesproken wordt van een
“voorfinanciering” of “rendabele
investering”. Het Warmtebedrijf blijft overigens de regie op het net houden.
7.2. Het perspectief: een regionaal warmtenet
Voortbouwend op de ervaringen in Rotterdam, groeit het Warmtebedrijf tot
een regionaal netwerk.
Dit
netwerk bestaat uit een ringleiding binnen het industrieel complex van de
Rotterdamse haven waarop ongeveer tien grote aanbieders zijn aangesloten. Ook
elders in de Zuidvleugel worden bedrijven die warmte over hebben aan het net
gekoppeld. Het netwerk verbindt deze aanbieders met afnemers in de hele
Zuidvleugel: woningen, kantoren, bedrijfsgebouwen en kassen.
Potentiële warmteaanbieders in dit systeem zijn
diverse industriële bedrijven, de E.ON-centrales en vestigingen van AVR in het
Rotterdamse havengebied, Dupont, Unimills en Gevudo in Dordrecht, DSM Gist in
Delft en de nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Hoogheemraadschap
van Delfland in de Harnaschpolder tussen Delft en Rijswijk.
Het Warmtebedrijf kent een groeimodel. Uitbreidingen van het Warmtebedrijf in de vorm van nieuwe aanbieders of afnemers, worden in eerste instantie als zelfstandige businesscases ontwikkeld. Net als de business case Rotterdam wordt elke volgende business case op zijn eigen merites beoordeeld. In deze fase ligt het initiatief bij één of meerdere overheden, daarbij ondersteund door het Warmtebedrijf. Eenmaal operationeel worden de nieuwe activiteiten overgedragen aan het Warmtebedrijf. De initiatiefnemende overheid kan dan aandeelhouder worden in het Warmtebedrijf.
Potentiële
afnemers zijn stadsverwarmingssystemen en grootverbruikers, waaronder
glastuinders, in Rotterdam, Den Haag, Zoetermeer, Delft, Dordrecht,
Spijkenisse, de Zuidplaspolder, de B-driehoek (Berkel en Rodenrijs - Bleiswijk
- Bergschenhoek), Maassluis, Westland
en Tinte-Vierpolders op Voorne-Putten. In Delft en Dordrecht is voldoende
leveringspotentieel om lokaal in de vraag naar warmte te voorzien, in het geval
van Delft later wellicht gevolgd door aansluiting op het regionale net.
Voor Delft wordt het dan mogelijk om industriewarmte van
andere bronnen, met name uit het haven- en industrieel complex van Rotterdam,
te betrekken. Gegeven de gekozen fasering in Delft zijn er twee momenten om
aansluiting te realiseren: in 2010 zodat de investering van € 7,5 mln in de
eerste warmtepompen bij AWZI kan worden vermeden, en in 2015 om de investering
in de volgende 2 warmtepompen te vermijden. Uiteraard is dit mede afhankelijk
van de snelheid van regionale ontwikkelingen. In ieder geval zal Delft moeten
beginnen met een investering van circa € 12 mln voor de aanleg van de common
carrier en de eerste ketels bij AWZI, gevolgd door een investering van € 3,3
mln in 2010 voor de 2e fase van de common carrier.
7.3. Voorlopig ontwikkelingsscenario Delft
Bovenbeschreven business case is in principe haalbaar. De warmteprijs van €
X,XX per GJ (prijsbasis 2005) voor alle benodigde warmte (basis en piek) ligt
op ongeveer hetzelfde niveau als de warmteprijs voor alle benodigde warmte in
de business case Rotterdam. De investeringen in uitkoppeling en transport van
industriewarmte zijn in Delft weliswaar relatief lager, maar de operationele
kosten daarentegen zijn relatief hoger. Dit is het gevolg van enerzijds een
eenvoudiger proces van warmte-afdracht van lage temperatuur restwarmte bij de
AWZI, die met behulp van warmtepompen tot het juiste temperatuurniveau wordt
opgekrikt, maar anderzijds extra aardgaskosten voor voeding van de gasmotoren
die deze warmtepompen aandrijven. Per saldo liggen de totale kostenniveaus in
Delft en Rotterdam dus per GJ ongeveer even hoog. Echter, door het gebruik van
aardgas om de temperatuur van de restwarmte op te krikken ligt de haalbare CO2-reductie
in Delft relatief lager dan in Rotterdam.
Om een beeld te geven van de financieringsconsequenties voor
Delft kan gekeken worden naar grafiek 3 (cash-flow). Het uitgangspunt “inbreng
30 % eigen vermogen” zou betekenen dat in 2006 circa € 2 mln., in 2010 € 3,5
mln. en in 2015 circa € 2,5 mln. ingebracht moet worden. Deze inbreng levert
rendement op. En overigens is dit niet meer dan een beeld; de werkelijke
bedragen volgen uit het overleg met het Warmtebedrijf en zullen dan aan de Raad
voorgelegd worden.
Om de ontwikkeling naar het Warmtebedrijf mogelijk te maken is in de
Programmabegroting 2006-2010 onder “grote projecten” voor 2006 e.v. jaren 1
mln. € opgenomen onder het kopje “Participatie in regionaal warmtebedrijf (rendabel).”
Het is nu zaak om de business case om te zetten naar een Warmtebedrijf.
Hiervoor zullen met name de volgende zaken uitgewerkt moeten worden:
- detailed engineering van het warmtesysteem, om de huidige investeringsramingen met 30% onnauwkeurigheid harder te maken; hierbij is het ook zaak om een definitieve keuze tussen restwarmtebron DSM en AWZI te maken.
- tendering van de warmtedistributie onder energiebedrijven (Warmtedistributeurs), zodat kan worden beoordeeld of de op kostenbasis uitgerekende warmteprijs haalbaar is in de markt. Onderdeel hiervan is ook nader onderzoek naar de haalbaarheid van ketelvervanging bij blokverwarming.
- contractering van de industriële restwarmte op basis van levering tegen vergoeding van gemaakte kosten voor beheer en onderhoud, waarbij de restwarmte als zodanig om niet geleverd wordt;
- subsidies van het Rijk e.a. als bijdrage in de investering, maar ook subsidies in geval voor de pieklastketels geen huisbrandolie/aardgas maar bio-olie zou worden gebruikt, of indien de warmtepompen worden aangedreven met bio-oliemotoren;
- financiering van het project bij aandeelhouders en banken.
Rekening houdend met het feit dat in mei 2009 de eerste warmte geleverd moet kunnen worden (randvoorwaarde van de Europese subsidie) zal snel gestart moeten worden met de detail-engineering. Hiervoor zullen voorbereidingskosten gemaakt moeten worden. Een deel van deze kosten kan bestreden worden uit de jaarschijf 2006 uit het SESAC-voorstel (€ 70.000). Voorgesteld wordt dit bedrag vrij te geven.
Daarnaast wordt voorgesteld aanvullend € 150.000 te onttrekken uit de Reserve Energiebesparende Maatregelen als voorbereidingskosten Warmtebedrijf. De werkelijke voorbereidingskosten (orde van grootte van 15 % van de investering !) moeten uit de detailengineering blijken.
De op circa 10 % nauwkeurig uitgewerkte businesscase is ook nodig om de onderhandelingen te voeren met het Warmtebedrijf over inbreng van de businesscase en het aandeelhouderschap.
Voorgesteld wordt in januari 2006 een definitief besluit te
nemen aangaande de deelname in het Warmtebedrijf, inclusief besluitvorming door
de Raad over investeringen en voorbereidingskrediet.
8. De warmtedistributie
Zoals eerder opgemerkt levert het Warmtebedrijf warmte (warm water van een bepaalde temperatuur en druk) in een warmteafleverpunt aan een distributiebedrijf. Het distributiebedrijf transporteert het warm water door een eigen distributienet van het warmteafleverpunt naar woningen of andere complexen.
De levering van warmte wordt gezien als een nutsvoorziening, zoals elektriciteit en gas. De “traditionele” nutsbedrijven rekenen wamtedistributie dan ook veelal tot hun kerntaken. Er zijn echter ook andere bedrijven die op deze markt (willen) opereren. De rijksoverheid stimuleert de concurrentie op de “markt” van de energie-infrastructuur, middels het Besluit aanleg energie-infrastructuur (BAEI).
Het BAEI is bedoeld om marktwerking in te zetten ter
stimulering van kwaliteit en duurzaamheid in de energievoorziening aan
huishoudens. Met “energie-infrastructuur” wordt het samenstel van leidingen
voor het transport van elektriciteit, gas, elektriciteit en/of
warmte bedoeld bedoeld in plaats van de aparte aanleg van
elektriciteitsnetten of gasleidingen. Het BAEI is van toepassing
op projecten voor de bouw of vernieuwing van meer dan 500 woningen of
woningequivalenten. Het gemeentebestuur kan er voor kiezen:
1. kiezen
de energie-infrastructuur het elektriciteitsnet aan te laten leggen
door de “regionaal toegewezen netbeheerder” (voor Delft is dit Eneco), al dan niet tezamen
met anderen voor zover het de aanleg van het gastransportnet of leidingen voor het transport van
warmte betreft, of
2. via
een openbare aanbestedingsprocedure de aanleg van de gecombineerde
energie-infrastructuur op te dragen aan een (andere) partij.
Kiest het
gemeentebestuur voor de eerste optie, dan behoudt de “historische” netbeheerder haar
exclusieve netbeheerstaken met betrekking tot het elektriciteitsnet, maar kan voor de aanleg
van het gasnet of de aanleg en exploitatie van het warmtenet een andere partij dan
de netbeheerder worden aangewezen.
Bij de aanbesteding moet het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding in acht genomen worden. Het gemeentebestuur is verplicht een besluit te nemen over het al dan niet toepassen van een openbare aanbestedingsprocedure.
Deze keuzeplicht geldt dus voor alle toekomstige
nieuwbouw- en renovatieprojecten met meer dan 500 woningen of zogenaamde
woonequivalenten (De toelichting op het BAEI rekent 50 m2 b.v.o. utiliteit als
1 woningequivalent; dit wijkt af van de uitgangspunten in tabel 2 !)), waarbij op dit
moment deook voor de locaties Harnaschpolder Delft en
Poptahof
concreet aan de orde zijn., en voor andere
locaties met meer dan 500 woningen/woningequivalenten.
Voor Harnaschpolder dient een dergelijk besluit voorbereid
te worden zodat volgens de planning in december 2005
aanbesteding van de energie-infrastructuur
kan plaatsvinden. Voor Poptahof zou dit in zijn
Voor de lokatieslocaties
Harnaschpolder
Delft en Poptahof zijn
energieverkenningen uitgevoerdopgesteld,
op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de energieprestatie van de
locaties, inclusief de milieu- c.q. klimaatdoelstellingen, het beste gediend
wordt met de aansluiting op een warmtenet, gevoed door industriële restwarmte. Dit
is een algemeen geldende conclusie.Naar verwachting geldt deze conclusie ook voor alle
overige
toekomstige nieuwbouw- en renovatieprojecten.
Het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en
milieuhygiënisch verantwoord functionerende energievoorzieninghuishouding
behoeft dus niet gewaarborgd te worden door middel van deeen openbare aanbesteding van de integrale
energie-infrastructuur (de gemeente hoeft niet te sturen op de gas- en
elektriciteitsvoorziening), maar kan het beste gediend worden door te sturen op
de adequate warmtelevering. Dat verloopt dan via het verlenen van een concessie
tot warmtelevering.
Om
in de termen van het BAEI te spreken kiest de gemeente er dan voor hetde
energie-infrastructuur elektriciteitsnet aan
te laten leggen door de regionaal toegewezen netbeheerder, en maar,
en dat laat het BAEI toe, de warmtedistributie separaat te gunnenwordt
aanbesteed. De procedure voor de aanbesteding van de aanleg en exploitatie
van een warmtenet is in het BAEI niet voorgeschreven, zodat de gemeente een
passende aanbestedingsvorm
kan kiezen. De
gemeente is dan ook vrijer in de vorm van aanbesteding.Voorgesteld
wordt een aanbestedingprocedure met een beperkt aantal voorgeselecteerde marktpartijen te doen, een zogenaamde meervoudige onderhandse procedure. .
Vervolgens doet zich de vraag voor of de aanbesteding van de warmtelevering voor ieder deellocatie apart of voor het gehele potentieel aan warmtevraag in Delft tegelijk moet geschieden. Om de toepassing van industrie-warmte, middels het Warmtebedrijf, levensvatbaar te maken dient een zo groot mogelijke warmteafzet gegarandeerd te zijn.
Ook
voor de distributiebedrijven zal gelden dat het samenbrengen van alle potentieel toekomstige
warmtedistributie locaties in één gemeentebrede tender de meeste gunstige
aansluit- en leveringstarieven voor de afnemers (bewoners) op zal
leveren.
Het voordeel van tenderen per wijk is wel dat de bouwproductie, woningtypologie en stedebouwkundige opzet nauwkeurig kan worden aangegeven etc. In het overzicht van de totale warmtevraag-ontwikkeling tot 2020 is nog veel onzeker. De tenderprocedure zal rekening moeten houden met deze onzekerheden in de warmtevraagontwikkeling.
Concurrentie per locatie met 1300 woningen (Harnaschpolder en Poptahof) is niet doelmatig. Het kan bovendien leiden tot een lappendeken van distributiebedrijven in Delft en het slechts bedienen van de “krenten uit de pap”, waarmee de warmtevoorziening van mogelijk minder gunstige locaties in gevaar komt.
Daarom wordt voorgesteld alle warmteleveringspotentieel in één concessie aan te besteden. In principe wordt daarmee ook gekozen voor het “warmte, tenzij ..” uitgangspunt. Dat wil zeggen dat de gemeente er van uitgaat dat alle nieuwe of te renoveren woningbouwlocaties of ketelvervangings-projecten aangesloten zullen worden op het warmtenet, tenzij er doorslaggevende technische of financiële bezwaren tegen de aansluiting op het warmtenet kunnen worden aangevoerd. Zoals eerder opgemerkt hebben de Delftse corporaties al de intentie uitgesproken om het “warmte, tenzij ..” principe te hanteren voor hun woningbezit. Voor de gemeentebrede aanbesteding van de warmteleveringsconcessie moet het “warmte, tenzij ..” principe voor heel Delft gelden, als zekerheid voor de warmtedistributiebedrijven. De formele verankering in regelgeving van het “warmte, tenzij ..” principe moet nog verder worden uitgewerkt.
De (voorlopige) hoofdlijnen van de aanbesteding zijn in bijlage II “Hoofdlijnen tenderstrategie” samengevat. Voor de feitelijke aanbesteding wordt een “bestek” opgesteld conform deze strategie, met daarin de detailinformatie per locatie.
Samengevat:
-
besluit op grond van het BAEI om de
energie-infrastructuur het
elektriciteitsnet aan te laten leggen door de regionaal toegewezen
netbeheerder, en
maar,
-
besluit de concessie voor de warmtedsitributiewarmtedistributie
wel aan te besteden
-
besluit alle thans bekende mogelijkepotentiële warmtedistributiegebiedenlocaties in één
concessie aan te besteden
- hanteer daartoe het “warmte, tenzij ..” principe en laat dit fromeel uitwerken
- besteed aan via de procedure met voorafgaande selectie (meervoudig onderhandse procedure)
-
stel daartoe de in de bijlage II opgenomen “Hoofdlijnen
tenderstrategie” vast
9. Risico-analyse
Onderstaand volgt een korte beschrijving van de belangrijkste risico’s
a.
Investeringsbijdrage van het Rijk. In de berekeningen
wordt uitgegaan van een investerings-bijdrage van het Rijk (EZ en VROM). Dit
naar analogie van de Rotterdamse businesscase. Grondslag hiervoor vormt de
vermeden uitstoot van CO2. Het Rijk overweegt, naar analogie van de
handel in CO2-emissierechten door bedrijven, een objectieve
bijdrageregeling voor CO2-reductie projecten van overheden. Deze
regeling bestaat nog niet en een eventuele investeringsbijdrage moet nog worden
verkregen. Wanneer dit niet tot resultaat leidt, moet Delft meer eigen vermogen
inbrengen en/of de warmteprijs voor de distributiebedrijven gaat omhoog (orde
van grootte: 1 €/GJ).
b.
Prijsrisico vraagzijde: Uitgangspunt voor de
businesscase is dat de energiebedrijven 30 jaar lang een leveringsvergoeding
aan het Warmtebedrijf gaan betalen. Uit de tendering van de
warmteleveringsprojecten, waar de energiebedrijven in concurrentie gaan bieden
op de warmtedistributie, zal moeten blijken hoeveel ze daadwerkelijk over
hebben voor de industriewarmte van het Warmtebedrijf.
c. Prijsrisico aanbodzijde: In de gesprekken met de warmteleverende bedrijven is steeds uitgegaan van het verkrijgen van de warmte “om niet”. In de praktijk betekent dat dat de bedrijven alleen de werkelijke kosten van beheer en onderhoud kunnen doorrekenen. Dit zal verder met partijen moeten worden uitonderhandeld.
d.
Bouwrisico’s: De grootste investeringen worden gedaan
in de uitkoppeling van warmte bij bedrijven en in het leidingnet. De raming is
gedaan op basis van een bepaald prijspeil. De werkelijke bouwkosten kunnen
daarvan afwijken door schommelingen in de rente, kosten bouwmaterialen (staal
!), vertragingen tijdens de bouw, e.d. Dit risico kan beter ingeschat worden en
wordt kleiner na de detail-engineeringsfase.
e.
Volumerisico’s vraagzijde: Door mogelijke vertraging in
of afstel van de herstructurerings- en nieuwbouwplannen of ketelvervangingen is
er een risico van later optredende of zelfs wegvallende opbrengsten. Echter, in
de businesscase is al conservatief geraamd, met een beperkt deel van het
woningbestand van Delft en rekening houdend met een zogenaamd boeggolf-effect
van 20% (aanname dat een kwart van de plannen pas in de volgende 5-jaarsperiode
wordt gerealiseerd). Het Warmtebedrijf moet proberen de volumerisico’s zoveel
mogelijk af te dekken in de warmteleverings-contracten met de energiebedrijven.
f.
Contractduurrisico’s aanbodzijde:
Het Warmtebedrijf sluit met de afnemers (distributiebedrijven)
warmteleveringscontracten voor 30 jaar af. De warmteleverende bedrijven zijn
niet of maar in beperkte mate in staat de warmtelevering te garanderen. Hier
ligt nog een onderhandelingspunt met de warmteleverende bedrijven, alsmede de
noodzaak om qua warmtebronnen te diversificeren, cq. aan te sluiten op een
regionaal net.
De genoemde risico’s moeten in de vervolgfase gedetailleerd
duidelijk gemaakt en tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht kunnen worden.
10. De volgende stappen
Als op basis van het voorafgaande in principe besloten wordt tot deelname in het Warmtebedrijf, dienen de volgende elementen vervolgens nader uitgewerkt te worden, mede om de beschreven risico’s te kennen c.q. in te perken:
·
Nadere detaillering en vastlegging van de warmtevraag.
Hierbij hoort een nauwkeurige inventarisatie van afname vanuit (clusters van)
bestaande gebouwen en voorzieningen. M.n. de fasering van
ketelvervangingsprojecten moet nader vastgesteld worden.
·
Technische detaillering van het warmtesysteem (“van 30
% onnauwkeurigheid naar 10 %).
Het gaat hier om zowel de uitkoppeling van warmte, om het leidingtracé van het
hoofdtransportnet (technisch en planning-technisch) als om de andere technische
onderdelen van het systeem (zie ook de aanbevelingen van HoSt in bijlage III).
·
Financiële aspecten:
- Het nader vaststellen van het investeringsniveau en de financieringsbehoefte
en de wijze van
financieren;
- Verkennen van subsidiemogelijkheden en fiscale mogelijkheden van diverse
onderdelen van het
systeem. Hierin is met name het juist
combineren van subsidie- en financieringsmogelijkheden
van belang.
·
Contractuele aspecten:
- Het vormgeven van de mogelijke deelname van de gemeente Delft in het
Warmtebedrijf
(instapvoorwaarden);
- Het uitwerken van de intenties en intentieovereenkomsten tot overeenkomsten
met leveranciers
en klanten van het Warmtebedrijf: DSM
Gist, het Hoogheemraadschap Delfland, de TU-Delft, de
corporaties en andere
woning-eigenaren, de Reinier de Graaf Groep;
- Het tenderen van de warmtedistributie in de diverse locaties, incl. het
uitwerken van het “warmte,
tenzij ..” principe
Bijlage I. Overzicht van relevante documenten
·
3E Klimaatplan Delft 2003 – 2012;
uitgave Gemeente Delft september 2003
·
Haalbaarheidsstudie restwarmtelevering DSM-Gist
Delft;
W/E adviseurs duurzaam bouwen, juli 2003/juni 2004
·
Toepassing Delftse Industriewarmte (TDI) – 1e
fase SESAC subsidieaanvraag;
besluit gemeenteraad Delft, 24 febrauri 2005
·
Benutten industriële restwarmte voor verwarming van
woningen en een ziekenhuis;
HoSt engineers in energy, 23 september 2005
·
Quick scan warmte- en koudevoorziening nieuwbouw
Reinier de Graaf + addendum;
DWA installatie en energieadvies, juni/augustus 2005 (vertrouwelijk)
·
Een warme band tussen stad en haven;
Businessplan Warmtebedrijf – 30 juni 2005 –openbare versie
Bijlage II.: Conclusies en aanbevelingen uit de
HoSt-studie
(rapport 1663rap01,
rev. 04, 23/09/05)
[NB. Het HoSt rapport gaat uit van circa 10.000 woning(equivalent)en, terwijl in de voorgaande paragrafen van circa 20.000 woningequivalenten wordt uitgegaan. Dat betekent dat door HoSt onderstaande investeringsramingen zijn bijgesteld. Voorgaande paragraaf 4 van deze nota is dus leidend.]
Voor de business case van het warmtebedrijf Delft is gekeken naar de optimale inzet van industriële restwarmte voor de warmtevraag van de woningen en kantoren in Delft. Hiermee kan een keuze gemaakt worden voor een LT-transportsysteem (40-25°C) of een MT-transportsysteem (70-40°C).
In de inventarisatie van de warmtevraag zijn 9.253 woningen en 153.500 m2 kantoren en ziekenhuis meegenomen. De piekvraag van de warmtevraag is 54 MWt bij een MT-net of 51 MWt bij een LT-net. Bij een LT-net zijn de transportverliezen lager en is geen tapwatervraag meegenomen. Met behulp van de restwarmte bij DSM Gist of bij AWZI Harnaschpolder kan een warmtepomp ingezet worden voor de warmtevraag. Het optimale vermogen van de warmtepomp ligt tussen de 15 en 20 MWt. Hiermee wordt 76% van de warmtevraag gedekt.
De restwarmtebronnen koelwater van de Lurgi en Zor-f proces zijn bij DSM Gist het meest geschikt. De temperaturen zijn respectievelijk 55-40°C (7,5MWt) en 35-20°C (30 MWt). Een nadeel van de restwarmte van DSM Gist is dat de warmte niet gegarandeerd is voor de langere termijn (>5 jaar).
Bij de AWZI Harnaschpolder komt het effluent van de AWZI in aanmerking, in combinatie met de rookgassen van de biogasmotoren. De temperatuur van het effluent is 11°C in de winter en 21°C in de zomer, de capaciteit is 45 MWt.
Een centrale warmtepomp is energetisch voordeliger dan decentrale warmtepompen, doordat:
·
de centrale warmtepomp een hoger rendement heeft
(10-15%) en een centrale gasmotor
warmtepomp nog iets hoger (15-20%)
· het (makkelijker) mogelijk is om aan te sluiten op het regionale net (op 90-70°C);
· een lagere investering in het transportnet nodig is, een LT-net is 24% duurder;
· het elektrisch verbruik voor transportpompen lager is;
·
het aantrekkelijker is om kleinere projecten op aan te
sluiten (geen aparte investering in een
decentrale warmtepomp nodig);
·
zowel de AWZI Harnaschpolder als DSM Gist zijn
beschikbaar voor restwarmtebenutting, bij
decentrale opwaardering van de warmte
kan alleen gebruikt gemaakt worden van de warmte
bij DSM Gist.
De investering (±30% nauwkeurig) voor het warmtebedrijf ligt
tussen de 18,6 en 21,2 miljoen euro, afhankelijk van de keuze van de
uitkoppeling.
Bij de berekening is o.m. uitgegaan van een aardgasprijs van € 0,18/Nm en
een elektriciteitstarief (hoog en laag) van € 0,06/kWh.
Een MT-transportnet op 70-40°C met een gasmotor warmtepomp wordt aanbevolen voor het warmtebedrijf, om de volgende redenen:
· hogere opbrengsten van het warmtebedrijf;
· geen aparte voorzieningen nodig voor tapwater;
· eenvoudiger om in de toekomst meer wijken op aan te sluiten;
· meer kansen om in de toekomst kleinere bouwprojecten aan te sluiten;
· geen verplichting om vloerverwarming toe te passen;
· door toepassing van gasmotor, geen afhankelijkheid van elektriciteit inkoop;
· door toepassing van gasmotor kan een TSA (warmtewisselaar) in plaats van een wijkafleverpunt gerealiseerd worden.
De energiebedrijven hebben een voorkeur om een TSA (warmtewisselaar) toe te passen. Hiervoor is noodzakelijk om het transportnet te bedrijven op 73/40 oC. Dit is alleen mogelijk indien een gasmotor warmtepomp wordt toegepast.
Om een hoger milieurendement te behalen wordt geadviseerd om voor de back-up- en piekketels gebruik te maken van een bio-olie gestookte ketels. De investeringskosten zijn vergelijkbaar met gasgestookte ketels. Indien een aardgasgestookte ketel wordt ingezet bij piekbelasting, zijn aardgaskosten hoger dan 0,18 Nm3/h. De exploitatie van een bio-olie gestookte ketel is voor piekbelasting gunstiger aangezien de bio-olie gebufferd kan worden.
De temperaturen en de capaciteit van de restwarmtebron hebben grote invloed op de economische haalbaarheid. Daarom wordt aan bevolen om:
· Het meten van de restwarmtebronnen;
o temperatuur in- en uitgaand;
o debiet;
o bepaling van de continuïteit van de bron;
Om de investeringen beter te begroten en de warmte-uitkoppeling te optimaliseren, worden de volgende werkzaamheden aanbevolen:
· Ontwerp van de uitkoppeling maken;
o opstellen specificatie;
o type warmtewisselaar;
o regeling;
o leidingen;
· Warmtepompoptimalisatie:
o hierbij zal in detail naar de warmte-integratie, restwarmtebron, de warmtepomp, getrapte warmtepomp gasmotorset in relatie tot de warmtevraag gekeken worden;
o inventarisatie van leveranciers warmtepompen;
o specificaties opstellen;
· Gasmotor optimalisatie;
o benutting van rookgascondensor, levert minimaal 1 MWt op en is CO2 neutraal;
o specificaties opstellen;
· Warmtebuffer bepaling:
o bepaling van de grootte;
o specificaties opstellen;
· Bio-olieketel:
o bepaling van benodigd thermisch vermogen;
o inventarisatie van gasinkoopcontract DSM Gist, TUD en AWZI;
o bepaling van terugverdientijd bio-olieketel;
· Gevoeligheidsanalyse:
o Van de gasprijs;
o invloed van piekinkoop;
o warmtevraag;
· In kaart brengen van de kosten voor elektrische installatie en de aardgasaansluitingen;
· In kaart brengen van civiele kosten;
·
Optimalisatie
transport tracé;
· Onderzoeken van te verwachten knelpunten , zoals de kruisingen van de Buitenwatersloot, het spoor en de Schie;
· Onderzoek naar de ligging van de bestaande kabels en leidingen.
De gemeente stelt een beperkt aantal energiedistributiebedrijven in staat in te schrijven op een concessie tot het leveren van warmte in omschreven locaties in Delft (en een 350-tal woningen in Harnaschpolder MiddenDelfland). Met een viertal bedrijven is in het voortraject voor het opstellen van de businesscase uitvoerig overleg gepleegd, zowel gezamenlijk als met elk bedrijf afzonderlijk. In deze pre-contractuele verkenningsfase is informatie verschaft en verkregen over de Delftse plannen, de technische visie van de distributiebedrijven daarop en de wensen van de bedrijven ten aanzien van de tendering van de warmtedistributie. Deze fase van overleg is waardevol gebleken voor de ontwikkeling van het warmtebedrijf en heeft mede bijgedragen tot onderstaande opzet.
De gemeente Delft tendert en zal een concessie voor
warmtedistributie geven op basis van de ingebrachte biedingen. Het
distributiebedrijf sluit op basis van deze concessie een contract met het
Warmtebedrijf.
a. De warmtedistributeurs wordt gevraagd aanbiedingen te doen:
- Per warmtedistributielocatie
- Voor (een) combinatie(s) van warmtedistributielocaties
b. De warmtedistributeurs wordt gevraagd per aanbieding twee varianten te geven:
b.1. het Warmtebedrijf levert alleen de basislast voor de warmtedistributielocaties en de warmtedistributeur verzorgt de belevering van de pieklast met eigen hulpwarmtevermogen;
b.2. het Warmtebedrijf levert alle benodigde warmte, zowel basislast als pieklast, en bouwt en exploiteert daartoe zelf hulpwarmtevermogen.
c. De warmtedistributeur is verplicht industriewarmte af te nemen van het toekomstige Warmtebedrijf, zodra de warmte via het Warmtebedrijf beschikbaar is. De warmte wordt per distributielocatie in een Afleverpunt/overdrachtstation aangeboden.
d. De warmtedistributeurs dienen een aanbieding te doen voor
het zelf leveren van warmte met tijdelijk opgesteld warmtevermogen, voor de
situatie en gedurende de periode dat het Warmtebedrijf nog geen warmte kan
leveren. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat het Warmtebedrijf
industriewarmte kan leveren per 1 mei 2009, mits er voldoende afname is.
d. De warmtedistributeur legt de
warmtedistributie-infrastructuur in de betreffende warmtedistributielocatie aan
en exploiteert deze gedurende de in de tender overeengekomen termijn van 30
jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het contract door beide partijen is
ondertekend.
e. De warmtedistributeur levert de van het Warmtebedrijf afgenomen warmte aan de eindverbruikers en rekent deze individueel af.
f. De warmtedistributeurs wordt gevraagd bij het maken van
hun aanbiedingen rekening te houden met toekomstige mogelijkheden van
warmteverkoop in de distributiegebieden, die nu nog niet bekend zijn, het
zogenoemde “upward potential”.
h. Op basis van de gedane aanbiedingen zal de gemeente Delft
de warmteleverings-concessies gunnen. Dat kan gaan om één of meerdere locaties,
al of niet aangevuld met een principe-concessieverlening voor andere (de)
locaties, òf een concessie voor het hele grondgebied Delft.
i. De warmtedistributie moet bijdragen aan het realiseren van de milieu-ambities in de verschillende wijken.
Voor de gunning hanteert de gemeente Delft in volgorde van belangrijkheid de prijs, de dekkingsgraad en de servicegraad als gunningscriteria (hier globaal samengevat).
Prijs:
Met prijs wordt hier bedoeld het geheel van de volgende 4 prijscomponenten:
-
de bijdrage aansluitkosten (BAK), door de
projectontwikkelaar/woningeigenaar te voldoen aan de warmtedistributeur.
De BAK moet liggen in een bandbreedte van € 2000 tot € 4000 per aansluiting
(prijsbasis 2005) en geldt voor alle aansluitingen in Delft. De
warmtedistributeur wordt gevraagd per aanbieding aan te geven voor welke
bandbreedte van uiteindelijk gerealiseerde aansluitingen ten opzichte van de
aanbieding de BAK geldt en welke verrekening van toepassing is bij realisatie
buiten deze bandbreedte.
-
de inkoopprijs warmte bij het Warmtebedrijf,
door de warmtedistributeur te voldoen aan het Warmtebedrijf
* Voor de aanbiedingsvariant dat de warmtedistributeur alleen voor de basislast
industriewarmte afneemt is deze prijs minimaal € xxx per GJ (prijsbasis 2005), jaarlijks geïndexeerd op basis van
de CBS-consumentenprijsindex. Hierbij geldt na 10 contractjaren tussen de
warmtedistributeur en het Warmtebedrijf een evaluatiemoment op basis van de
ontwikkeling van de warmteprijzen, waarbij de inkoopprijs kan worden herzien
met als oogmerk een redelijke en billijke verdeling van kosten en baten in de
warmteketen.
* Voor de aanbiedingsvariant van alle warmte, -basislast en pieklast-, geldt
naast bovengenoemde prijs voor de basislast tevens een prijs per MWth gevraagd
piekvermogen, waarvoor de warmtedistributeur gevraagd wordt een aanbieding te
doen.
- het vastrecht, door de eindverbruikers te voldoen aan de warmtedistributeur
-
de verbruiksvergoeding, ook wel GJ-prijs, door
de eindgebruiker te voldoen aan de warmtedistributeur
Vastrecht en GJ-prijs bepalen samen de jaarlijkse lasten
voor de eindverbruikers. Als uitgangspunt geldt dat vastrecht en GJ-prijs
tezamen ten hoogste het tariefadvies van EnergieNed in dezelfde situatie
evenaren.
Verhouding tussen aantal aansluitingen op het warmtedistributienet en werkelijk aantal mogelijke aansluitingen in een wijk en voor alle locaties.
Warmtedistributeurs wordt gevraagd een afweging te maken tussen dekkingsgraad en effect op de prijs. Rekening houdend met “upward potential”.
De technische en administratieve afhandeling van vragen en wensen van eindgebruikers, waaronder het verhelpen en minimaliseren van storingen. De gemeente zal de aanbieding van de warmtedistributeurs op dit punt om advies voorleggen aan woningcorporaties.
NB. Voor deze notitie en in het bijzonder “uitgangspunten” en “gunningscriteria” is gebruik gemaakt van een Rotterdams model.