Stuk 185 I Delft,
6 december 2005.
687539
Aan de gemeenteraad.
Op 3 januari 2005 is door de heer L.P. Buteijn een verzoek ingediend om
vergoeding van schade, die hij stelt te leiden als gevolg van toegenomen
bouwmogelijkheden en een wijzigingsbevoegdheid die zijn opgenomen in het
bestemmingsplan Wippolder. Er is sprake van aantasting van het openbaar groen,
toename van parkeer- en verkeersoverlast en aantasting van de karakteristiek
van de wijk. De waarde van zijn pand aan de Charlotte de Bourbonstraat 20 is
hierdoor gedaald.
Het verzoek om planschade is voor advies op 16 maart 2005 in handen gesteld
van Oranjewoud, die op 29 april 2005 de heer L. Buteijn heeft gehoord.
Oranjewoud heeft op 24 augustus 2005 definitief advies uitgebracht, strekkende
tot afwijzing van het planschadeverzoek.
Omdat het planschadeverzoek is
ingediend voor de wetswijziging van 1 september 2005 is de
Planschadeverordening 2002 op het verzoek van toepassing.
Krachtens
artikel 49 WRO kent de gemeenteraad aan belanghebbende die, ten gevolge van
bepalingen van de bestemmingsplannen dan wel verleende vrijstellingen als onder
meer bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden welke niet of
niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan een vergoeding niet
of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op
zijn verzoek naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Het moet
gaan om schade ten gevolge van rechtmatige en rechtsgeldige planologische besluiten,
waardoor een planologische rechtstoestand wordt gewijzigd.
Aan het
indienen van de claim is geen termijn verbonden.
Voor de
inhoudelijke beoordeling van het planschadevergoedingsverzoek dient een vergelijking
te worden gemaakt tussen twee opeenvolgende planologische regimes, waarbij
dient te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het oude
planologische regime, ongeacht of de realisatie daarvan heeft of zou hebben
plaatsgevonden. Indien belanghebbende de door het gewraakte planologische
regime in een planologische nadeligere positie is gebracht, zal moeten worden
bezien in hoeverre dit planologische nadeel zich ook vertaald in planschade.
Vervolgens dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake kan zijn van
omstandigheden op grond waarvan een de schade deels of geheel voor rekening van
belanghebbende dient te blijven (bijvoorbeeld of er sprake is van risicoaanvaarding)
of dat de schade anderszins is verzekerd (wat bijvoorbeeld kan blijken uit een
grondtransactie).
In de oude
situatie, te weten bij het van toepassing zijnde Uitbreidingsplan Wippolder,
vastgesteld op 26 maart 1952 en goedgekeurd 17 februari 2005, hadden de gronden
de bestemming "Bijzondere bebouwing". In gevolge artikel 8 mocht
maximaal 40 procent van deze gronden bebouwd worden met gebouwen ten behoeve
van de gemeenschap, zoals kerken, scholen, buurtgebouwen en
verenigingsgebouwen. Burgemeester en wethouders waren bevoegd om nadere eisen
te stellen ten aanzien van het bebouwde oppervlakte en de hoogte van de op te
richten gebouwen. Ook konden zij één of meer dienstwoningen toestaan.
In de
nieuwe situatie, bij het van toepassing zijnde bestemmingsplan Wippolder, vastgesteld op 25 juni 1998 en goedgekeurd op 16
februari 1999, hebben de gronden de bestemming "Maatschappelijke
doeleinden". In gevolge van artikel 11 zijn de gronden bestemd voor sociale,
culturele, educatieve en religieuze doeleinden met bijbehorende dienstwoning.
De toegestane bouwhoogte is 3 meter en 14 meter met kap, waarbij bepaald is dat
een kap maximaal 5 meter mag zijn. Daarnaast is het op grond van artikel 23
mogelijk een vrijstelling te verlenen voor de bouwhoogte tot ten hoogte 15
procent met een maximum van 1 meter.
Op grond
van artikel 11 lid 4 hebben de gronden een wijzigingsbevoegdheid, aangeduid met
"B", om de bestemming te wijzigen naar woon- en/ of bedrijfsdoeleinden.
Voorafgaand aan de planologische vergelijking wordt
opgemerkt dat voor de maximale mogelijkheden van het oude en vigerende plan, de
wijzigingsbevoegdheid niet meegenomen hoeft te worden. Uit de jurisprudentie
blijkt dat pas wanneer een wijzigingsbevoegdheid geeffectueerd is door het
opstellen van een wijzigingsplan, het een aparte entree voor een procedure ex
artikel 49 WRO biedt.
In de oude
situatie kon belanghebbende op een afstand van 20 meter zicht hebben op bijvoorbeeld
een schoolgebouw. Aangezien het bestemmingsplan geen hoogte voorschreef, kon de
bebouwing op grond van de bouwverordening een hoogte hebben van 15 meter.
In de
nieuwe situatie kan op een afstand van 35 meter aan de voorzijde van de woning
bebouwing met maximale goothoogte 3,45 en maximale nokhoogte van 8,45 meter en
een maximale goothoogte van 15 meter en maximale nokhoogte van 20 meter worden
gerealiseerd. Enerzijds wordt de bouwhoogte circa 5 meter hoger voor het zuidelijke
blok, anderzijds wordt deze voor de noordelijke bouwblok bijna 7 meter lager.
Daarnaast bestaat de bebouwing uit twee delen en vormt het geen aaneengesloten
bebouwingsfront meer. Bovendien is de bouwgrens circa 15 meter verder van de
woning van belanghebbende komen te liggen. Concluderende stelt Oranjewoud dat
er voor belanghebbende een verbetering van uitzicht, maar veeleer een
verbetering van de ruimtelijke impact optreedt.
Naast de
verandering in bouwmogelijkheden is er ook gekeken naar de gebruiksmogelijkheden.
Oranjewoud komt tot de conclusie dat de toegestane functies nagenoeg gelijk
blijven. De bij de functies behorende bebouwing komt verder van de woning van
belanghebbende te liggen en is niet meer over het gehele terrein mogelijk, maar
beperkt zich tot twee bouwblokken. Er is geen sprake van gebruiksintensivering,
zodat het gebruikaspect geen nadelige planologisch nadeligere situatie tot
gevolg zal hebben.
Samenvattend
stelt Oranjewoud dat er door de planologische maatregel belanghebbende niet in
een nadeligere positie is gekomen, waardoor er geen sprake is van schade welke
op basis van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt. Geadviseerd
wordt het verzoek af te wijzen.
Op 17 mei
2005 is het conceptadvies verzonden naar belanghebbende. Er zijn geen opmerkingen
ontvangen.
Het advies van Oranjewoud is tot stand gekomen na overleg met gemeente en
verzoeker. Het advies is conform artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht
zorgvuldig tot stand gekomen.
Oranjewoud
adviseert de gemeenteraad het verzoek om planschade ex artikel 49 van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening af te wijzen. De gewraakte ontwikkeling heeft niet
geleid tot schade welke op basis van artikel 49 WRO voor vergoeding in
aanmerking komt.
Op grond van het bovenstaande wordt
geconcludeerd dat de planologische maatregel voor belanghebbende niet heeft
geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 WRO voor
vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
Onder
verwijzing naar het advies van Oranjewoud stellen wij u voor te besluiten het
verzoek om planschade af te wijzen.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Delft,
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 185 II
632166
De raad der gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het college van 6 december 2005;
gelet op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
en met inachtneming van het advies van de commissie Duurzaamheid;
b e s l u i t :
het verzoeken om planschade van de heer L.P. Buteijn af
te wijzen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22
december 2005.
,burgemeester.
,griffier.
Belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen 6
weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen
bij de gemeenteraad van Delft, p/a Postbus 78, 2600 ME Delft.