Zoals bekend is op het terrein van de voormalige gelatinefabriek aan de Rotterdamseweg een evenemententerrein gerealiseerd. Op dit terrein wordt ook een cultuurcentrum gerealiseerd. In 2005 is hiertoe een aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan ingediend.

Op 10 mei jl. is voor de bestemmingswijziging een verklaring van geen bezwaar door gedeputeerde staten van de Provincie afgegeven, waarna op 22 augustus 2006 door het vakteam Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Delft een bouwvergunning 1e fase (Kenmerk BWT\20143239) is afgegeven.

 

Voor de definitieve bouwvergunning (2e fase) voor de verbouwingen aan de te handhaven gebouwen en de nieuw te realiseren gebouwen vindt thans de technische beoordeling plaats. Conform de afspraken die hierover op 5 juli jl. met het vakteam BWT zijn gemaakt zal deze beoordeling geschieden op grond van de bouwregelgeving voor bestaande bouw (voor wat betreft de te handhaven c.q. te verbouwen gebouwen) én de bouwregelgeving voor nieuwbouw (voor wat betreft de nieuwbouw naast het Ketelhuis, etc.) E.e.a. conform de regels van het bouwbesluit waarin, in de basis, de regels van de EPC niet van toepassing zijn gesteld op bestaande bouw.

 

Naast de regelgeving vanuit het bouwbesluit gelden vanuit de gemeente ook aanvullende (bovenwettelijke) eisen. Met name de scherpere EPC-eisen brengen voor het beoogde gebruik aanzienlijke problemen met zich meezoals de bouwkundige aantasting van dit industrieel erfgoed. Vooral het Ketelhuis met de glazen foyer zal als het gevolg van EPC-eisen een extra glasgevel moeten krijgen waardoor de kenmerkende industriële elementen onherkenbaar worden c.q. moeten worden aangepast. Ook voor de andere gebouwen zullen ingrijpende bouwkundige wijzigingen noodzakelijk zijn, waardoor het uiterlijk onmiskenbaar zal veranderen.


Eveneens komen aanzienlijke onrendabele investeringen voort uit deze EPC-eisen. Om volledig aan de EPC-eisen te voldoen zal een investering benodigd zijn van ca. € 700.000,- tot € 1 mln. Gezien de functie als cultuurcentrum, waarbij vooral de amateurkunst als hoofdgebruiker geldt, zal een aanzienlijke onrendabele investering ontstaan die op geen enkele wijze – anders dan een sterk commerciële gebruikersfunctie – rendabel gemaakt kan worden.

 

Uitgangspunten

Om voornoemde redenen wordt voorgesteld om bij de afgifte van de bouwvergunning (2e fase) de volgende uitgangspunten aan te houden:

  1. Voor de verbouwing van de bestaande* gebouwen uit te gaan van de regelgeving (bouwbesluit) voor bestaande bouw.
  2. Voor de (eventuele) aanvullende (bovenwettelijke) Delftse EPC-eisen bij de verbouwing van de bestaande* gebouwen ontheffing te verlenen.
  3. Voor de nieuwbouw geen ontheffing te verlenen voor het bouwbesluit én de Delftse EPC-eisen. 

 

Voorstel

 

Aan het college van B&W wordt gevraagd om:

 

-          In te stemmen met deze nota.   

-          ter kennisname te brengen aan de commissie ECMR.

*Bestaande gebouwen:

-          gebouw 006, Ketelhuis

-          gebouw 068, Kantoor

-          gebouw 069, werkplaatsen

-          gebouw 071, technische dienst opslag

 

 Nieuwe gebouwen:

-          achter gebouw 006, ketelhuis, nieuwbouw

-          gebouw 070, technische dienst opslag + aanbouw


Toelichting

Met betrekking tot de bouwaanvraag zal bij de beoordeling onderscheid gemaakt moeten worden tussen de nieuwbouw en de verbouwingen aan de bestaande bouw.

Voor de nieuwbouw gelden vanzelfsprekend nieuwbouweisen. Voor de EPC-eisen bij nieuwbouw is voor onderdelen vrijstelling (door B&W) mogelijk. Deze vrijstelling is in dit geval niet eenvoudig te onderbouwen. Zo zijn er vanzelfsprekend geen directe technische beperkingen of welstandseisen aan te tonen. Het enige argument is de onrendabele investering i.r.t. de opbrengsten uit amateurkunst. Aangezien ook voor de initiatiefnemers energiezuinig­heid als zeer belangrijk wordt ervaren zal op dit punt geen vrijstelling worden aangevraagd.


Met betrekking tot de bestaande bouw is sprake van een ander inzicht. De basisregel voor de voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid (hoofdstuk 5 van het bouwbesluit) betreft nieuwbouw. Derhalve zijn conform de regels van het bouwbesluit (art. 5.14) deze EPC-eisen niet van toepassing bij verbouw – tenzij het gaat om het geheel vernieuwen van het gebouw -.

Vanuit deze basisregel in het eveneens opportuun om alsdan aanvullende delftse EPC-eisen op te leggen. In dit kader is B&W bevoegd ontheffing te verlenen indien het niet redelijk is te verlangen dat aan de bovenwettelijke delftse eisen wordt voldaan.

Deze vrijstelling is – zoals eerder toegelicht – zeker gewenst. De bouwkundige aantasting van dit industrieel erfgoed, de beperking van de gebruiksmogelijkheden én natuurlijk de onrendabele investeringen die voortkomen uit deze EPC-eisen zijn van dien aard dat het succesvol realiseren en exploiteren van het cultuurcentrum ernstig wordt bedreigt.

 

Zoals eerder aangegeven onderschrijft de initiatiefnemer de duurzaamheidsdoelstellingen die binnen Delft van toepassing zijn. Derhalve is de initiatiefnemer voornemens de energiebehoefte grotendeels door middel van een restwarmte te realiseren. Hierdoor zal geen of beperkt eigen gebruik van natuurlijke brandstoffen ontstaan en derhalve de emissie van CO² aanzienlijk worden beperkt. Initiatiefnemer heeft met de naastliggende firma Hordijk een plan opgesteld om de restwarmte die vrijkomt bij het productieproces van Hordijk te gaan hergebruiken voor het verwarmen van de bestaande oude grote gebouwen. De beoogde energiebesparing c.q. uitstoot CO² reductie zal derhalve enkele 100.000-den kg. CO² bedragen. Deze plannen gelden formeel niet als compensatie in de regelgeving van het bouwbesluit, doch zullen zeker de doelstellingen vanuit de delftse aanvullende EPC-eisen doen realiseren.