Bij brief van 29 december 2006 hebt u bezwaar
gemaakt tegen ons besluit van 28 november 2006 tot intrekking en terugvordering
van een aan u verleende subsidie. De subsidie had betrekking op het doen varen
van gondels in de Delftse grachten gedurende de jaren 2005, 2006 en 2007
tijdens het toeristenseizoen (1 april tot 1 oktober).
Op 7 maart
2007 hebt u, bijgestaan door een advocaat (gemachtigde) te weten mr. P.J.L.J.
Duijsens, uw bezwaarschrift toegelicht ten overstaan van de Adviescommissie
voor de Bezwaarschriften (ACB). Ook het college heeft zijn standpunt doen
toelichten eveneens door een advocaat (gemachtigde). Te weten mr. G.C.W. van
der Felz.
De ACB heeft op 13 maart 2007 advies uitgebracht
(adviesnummer III-07-01) en adviseert ons college uw bezwaarschrift
gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit van 28 november 2006
(tot intrekking) te herroepen en dit in heroverweging te vervangen door een
besluit met inachtneming van hetgeen de ACB in zijn advies eerder heeft
overwogen. Met name het jaar 2007 speelt in het advies van de ACB een
belangrijke rol. De ACB is van oordeel - zakelijk weergegeven - dat er niet
zozeer naar een driejaarlijkse periode als geheel gekeken dient te worden, maar
dat gedacht moet worden in jaarschijven. Vanuit die benaderingswijze komt de
ACB tot het oordeel dat niet vast is komen te staan dat er in 2007 geen gondels
zullen varen, zodat intrekking van de subsidie over alle drie de jaren niet op
zijn plaats is.
Mede gelet op het advies van de ACB komen wij na
heroverweging tot het volgende besluit, waarbij wij met name ingaan op wat naar
onze mening de kern van het geschil is.
Centraal staat in deze kwestie de vraag of het
college rechtsgeldige gronden had om op 28 november 2006 de eerder aan u
verleende subsidie in te trekken. Wij zijn van mening dat dit op dat moment het
geval was. Uit de door ons geconstateerde feiten en uw reactie daarop kon en
moest redelijkerwijs de conclusie getrokken worden dat door u onvoldoende
aannemelijk werd gemaakt dat er in 2007 tijdens het toeristenseizoen
(1 april tot 1 oktober) gondels in de Delftse grachten zouden varen. Uw
gondels verkeerden in slechte (beschadigde) staat en waren niet geschikt om te
varen. Contracten met gondeliers ontbraken, althans zijn niet door u
overgelegd. Ook een vaarschema ontbrak. Dat er in 2006 geen gondels hebben
gevaren staat overigens vast en is door u ook niet bestreden.
Voor het college was een driejarige aaneengesloten
periode, gedurende welke de gondels zouden moeten varen, het uitgangpunt.
Wanneer er dan één jaar niet gevaren
wordt (2006) en redelijkerwijs aangenomen moet worden is dat er het jaar daarop
(2007) opnieuw geen gondels zullen varen dan was er bestuurlijk en juridisch
aanleiding om - na het vernemen van uw zienswijzen ten aanzien van ons
voornemen om tot intrekking over te gaan - ook daadwerkelijk tot intrekking
over te gaan. Continuïteit in het gedurende drie achtereenvolgende jaren doen
varen van gondels in de Delftse grachten was - gelet op het door ons beoogde
uitstralingseffect - een zwaarwegend zelfs bepalend bestuurlijk uitgangspunt.
Inmiddels zijn we een aantal maanden verder.
Tijdens de hoorzitting van de ACB hebt u te kennen gegeven dat er in 2007
alsnog gondels zullen varen. Wij beschouwen dit als een nieuw feit en moeten
dat in onze heroverweging een rol laten spelen, omdat het wezen van een
heroverweging is dat alle feiten en omstandigheden zoals die op dit moment aan
de orde zijn in de besluitvorming betrokken worden. Op dit punt overwegen wij
als volgt.
Weliswaar hebt u gesteld dat er in 2007 weer
gondels in de Delftse grachten zullen varen maar tot op heden hebt u dit nog op
geen enkele manier overtuigend onderbouwd. Zo is door u in elk geval nog niet
aangetoond dat:
a.
uw gondels weer vaarwaardig zijn en in elk geval
gedurende het toeristenseizoen 2007 (1 april - 1 oktober) inzetbaar zijn;
b.
u beschikt over ondertekende contracten of andere
bewijsstukken waaruit blijkt dat de betreffende gondeliers gedurende het
toeristenseizoen 2007 (1 april - 1 oktober) voor u in Delft actief zullen zijn;
c.
u beschikt over een concreet vaarschema waaruit
blijkt wanneer en gedurende welke uren welke gondelier zijn werkzaamheden zal
verrichten.
d.
u beschikt over de noodzakelijke vergunningen aan u
verstrekt in elk geval door de gemeente Delft en mogelijk ook door het
Hoogheemraadschap Delfland en de
provincie Zuid-Holland.
Dat er in 2006 geen gondels gevaren hebben staat,
zoals eerder opgemerkt, vast.
Het voorgaande leidt ons tot de slotsom dat wij ook
op dit moment nog steeds geen gronden zien om onze intrekking van het
subsidiebesluit van 28 november 2006 ongedaan te maken. Het uitgangspunt van de
driejarige (aaneengesloten) periode waarvoor subsidie is verleend achten wij
nog steeds als uitgangspunt bepalend.
Twee jaar ontbreken in deze benadering, welk ontbreken aan u moet worden
toegerekend.
In dit opzicht zijn wij dan ook van oordeel, anders
dan de ACB, dat uw bezwaarschrift ongegrond verklaard dient te worden.
Naast wat in onze ogen de kern van het geschil is
moet het college volledigheidshalve en uit een oogpunt van zorgvuldigheid in
heroverweging nog een oordeel geven over een aantal vraagpunten van meer
technisch - juridische aard. Deze vraagpunten zijn ook tijdens de hoorzitting
van de ACB aan de orde geweest en zijn terug te vinden in het advies van
diezelfde ACB en in het verslag van de hoorzitting.
Kortheidshalve beperken wij ons tot die punten die
naar ons oordeel rechtens van belang zijn, gelet op de kern van het geschil.
Allereerst het punt dat een subsidie slechts kan
worden ingetrokken wanneer er sprake was/is van een subsidie. Wij zijn van
mening dat er redelijkerwijs geen twijfel over behoeft te bestaan dat het
besluit zoals verwoord in de brief van 17 februari 2005 aangemerkt dient te
worden als een besluit tot het toekennen van een subsidie. De wetgever [1]
gaat uit van wat wel aangeduid wordt als een materieel subsidiebegrip. Dat wil
zeggen, hoe partijen de betreffende relatie ook noemen, wanneer voldaan wordt
aan de criteria van de Awb (art. 4:21) dan is er sprake van subsidie. Naar ons
oordeel wordt aan de betreffende criteria voldaan. Dat er optisch sprake was
van een door u gestuurde factuur en dat er sprake was van een BTW component
doet hier niet aan af. Terzake was sprake van een veelal in de praktijk
gevolgde handelwijze die gekenmerkt werd door zo weinig mogelijk papierverkeer.
Vervolgens moeten wij vaststellen dat het besluit
van 17 februari 2005 formele rechtskracht heeft. Dat wil zeggen dat het besluit
onherroepelijk en in rechte onaantastbaar is. Weliswaar ontbrak in het besluit
van 17 februari 2005 een rechtsbeschermingsverwijzing, maar vast staat dat u na
het ontvangen van ons voornemen tot intrekken niet binnen redelijke termijn
alsnog een bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke besluit van 17 februari
2005 heeft ingediend. Onze vaststelling heeft een belangrijk gevolg. Immers,
vanwege de onherroepelijkheid van dat besluit staat volgens vaste
jurisprudentie daarmee vast dat het betreffende besluit zowel wat betreft wijze
van totstandkoming als wat betreft de inhoud juist en rechtmatig is. Alle
aspecten die derhalve voorafgaand aan het besluit van 17 februari 2005 aan de
orde zijn geweest, spelen op dit moment geen rol meer. Een van die aspecten, te
weten het feit dat de raad het betreffende subsidiebesluit van het college had
moeten goedkeuren (ingevolge art. 8 ASV), behoeft uit dien hoofde dan ook geen
verdere bespreking.
Een ander punt is of het besluit van het college
van 28 november 2006 tot intrekking van de verleende subsidie niet alsnog
goedkeuring van de raad behoeft. Wij stellen ons hierbij op het volgende
standpunt. Art. 8 van de Algemene Subsidieverordening (ASV) bepaalt dat
burgemeester en wethouders goedkeuring van de raad behoeven wanneer zij een
meerjarige subsidie verlenen. Aldus is de raad in de gelegenheid om zicht te
houden op dergelijke subsidies en de looptijd ervan. Dit artikel ziet derhalve
op verlening van subsidies. Intrekking en invordering zijn, gelet op de tekst
en de systematiek van de ASV, bevoegdheden die bij burgemeester en wethouders
berusten. Subsidiair merken wij, voor zover goedkeuring van de raad nodig zou
zijn nog het volgende op. Materieel wist de raad van de hoed en de rand waar
het betreft de mogelijke intrekking van de aan u verleende subsidie. Immers,
alle leden van de raad hebben kennis kunnen nemen van onze schriftelijke
beantwoording van de vragen van de gemeenteraadsfractie van Stadsbelangen d.d.
1 augustus 2006, waarin wij aankondigden voornemens te zijn de subsidies over
de jaren 2005 tot en met 2007 in te trekken en terug te vorderen. Daarmee was -
het zij herhaald - materieel het college bestuurlijk gelegitimeerd om te
handelen zoals uiteindelijk gehandeld is. Formeel, zo moet vastgesteld worden,
is er inderdaad niet een concreet raadsbesluit aanwijsbaar waarin expliciete
goedkeuring besloten ligt. Wij zijn evenwel van mening, met een beroep op art.
6:22 Awb dat u hierdoor niet bent benadeeld. De raad had de handelwijze van het
college onmiskenbaar gefiatteerd.
Ook de hiervoor weergegeven overwegingen brengen
ons tot geen andere conclusie dan dat uw bezwaarschrift ongegrond verklaard
dient te worden.
Volledigheidshalve merken wij nog het volgende op.
Niets behoeft er wat het college betreft aan in de weg te staan dat u op zeer
korte termijn alsnog een nieuwe schriftelijke subsidieaanvraag indient voor het
jaar 2007 in verband met uw voornemen gedurende het toeristenseizoen 2007 (1
april - 1 oktober) doen varen van gondels in de Delftse grachten. Wij adviseren
u daarbij in elk geval de hiervoor onder a, b, c en d genoemde aspecten in uw aanvraag te verwerken, respectievelijk de
betreffende bijlagen bij uw subsidieaanvraag bij te sluiten. Wat de vaarwaardigheid
betreft denken wij bijvoorbeeld aan een schriftelijke verklaring van een
onafhankelijk deskundige.
De subsidieaanvraag kan uiterlijk 1 mei 2007 worden
ingediend als een tussentijdse subsidie (art. 33 van de Subsidieverordening
maatschappelijke activiteiten), waarbij beroep kan worden gedaan op de
hardheidsclausule, zoals geformuleerd in art. 36 van deze verordening, om
ontheffing te verlenen van de bepaling dat de subsidie 10 weken tevoren moet
zijn aangevraagd. Het door u aan te vragen subsidiebedrag kan om budgettaire redenen
niet hoger zijn dan € 6.500,= exclusief de door ons mee te subsidiëren en
door u verplicht te verrekenen of af te dragen BTW over deze subsidie.
Samenvatting van onze besluiten
1.
Wij verklaren uw bezwaarschrift d.d. 29 december
2006 tegen ons besluit d.d. 28 november 2006 ongegrond.
2.
Wij stellen u in de gelegenheid uiterlijk 1 mei
2007 een tussentijdse subsidie (art. 33 van de SMA) van maximaal € 6.500,=
aan te vragen, waarbij in de aanvraag en de bijlagen de in deze brief op pagina
2. onder de letters a tot en met d genoemde punten worden aangetoond.
Tegen bovenstaande besluiten kan een belanghebbende
ingevolge de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de datum van
verzending van deze brief een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de Rechtbank
‘s-Gravenhage (sector Bestuursrecht), postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Hoogachtend,
het college van burgemeester en wethouders van
Delft,
,
burgemeester
,
secretaris