Aanleiding

De ontwikkeling van het Warmtebedrijf Delft is in november 2005 in gang gezet, op basis van de door de Raad in november 2005 goedgekeurde nota “Warmte voor Delft”. Het project is in lijn met de ambities in het 3e Klimaatplan van de gemeente Delft. De ambitie van het Warmtebedrijf is steeds geweest om vanaf 2009 te starten met het leveren van warmte. In het voorgestelde concept ontvangen in 2020 meer dan 20.000 huishoudens duurzame energie en wordt ongeveer 167.000 m2 aan kantoorruimte en utiliteiten met duurzame energie verwarmd.

 

Sinds de goedkeuring van de startnotitie in 2005 is er veel veranderd. De oorspronkelijke en later geoptimaliseerde biedingen voor de aanleg van de infrastructuur voor warmteuitkoppeling en transport van warmte waren aanzienlijk hoger dan verwacht op basis van de ramingen. Dit wordt nader toegelicht in de separate technische notitie over dit project.

 

Doordat de investeringskosten aanzienlijk hoger uitvielen dan voorzien, ontstond een tweetal spanningen in het project:

 

1.       spanning tussen de (financiële) ambities van de gemeente Delft (rendementseis) en de financierbaarheid van het project enerzijds en de gevraagde vergoeding voor geleverde warmte van de distributeur anderzijds,

2.       Spanning tussen de vergoeding die de distributeur betaalt aan het warmtebedrijf en de doorbelasting hiervan aan de eindgebruiker enerzijds en de beperking in de doorbelasting van deze vergoeding op basis van het  “NMDA-principe” anderzijds..[1]

 

In de tweede helft van 2007 is met name veel aandacht besteed aan het op elkaar afstemmen van de businesscases van het distributiebedrijf en van het Warmtebedrijf. Gedurende uitgebreide onderhandelingen tussen het Warmtebedrijf en het distributiebedrijf en tussen het Warmtebedrijf en de bouwcombinatie (zie ook de figuur hieronder) is een aantal optimalisaties nader uitgewerkt ok deze optimalisaties zijn beschreven in voornoemde technische notitie. In deze notitie beschrijven wij de huidige stand van zaken van de financiële haalbaarheid van de huidige opzet van het Warmtebedrijf Delft.

 

Figuur 1: contractuele verhoudingen Warmtebedrijf Delft

 

 

Afwegingskader financiële haalbaarheid

Projectrendement

De haalbaarheid van het project wordt bepaald aan de hand van het projectrendement. Dit rendement wordt berekend op basis van de investeringen, operationele kosten en opbrengsten en belastingen. De vermogensstructuur wordt daarin niet expliciet meegenomen. De netto kasstromen waarop het projectrendement gebaseerd is, zijn daarbij gelijk aan de kasstromen die door de kapitaalverschaffers ingebracht moeten worden of die aan de kapitaalverschaffers uitgekeerd kunnen worden. Het projectrendement is daarmee vergelijkbaar met de gewogen gemiddelde kostenvoet van kapitaal (Weighted Average Cost of Capital, WACC).

 

Risico/rendement-verhouding

Een redelijke risico/rendement-verhouding is van essentieel belang voor de financierbaarheid van het Warmtebedrijf. Bij een financieel haalbaar project bestaat er een gezonde verhouding tussen het projectrisico en het projectrendement. Wanneer een project weinig risico kent, wordt dit doorvertaald naar de financieringsvoorwaarden. De vreemd vermogenverschaffers zullen in dat geval lagere rentevoeten vragen en eigen vermogenverschaffers zullen relatief lage rendementseisen stellen. Hierdoor is een lage gemiddelde kostenvoet van kapitaal (WACC) mogelijk en kan daarmee ook het geeiste projectrendement relatief laag zijn. Naarmate het projectrisico toeneemt, zullen de vermogensverschaffers hogere interesten en rendementen eisen en meer zekerheden vragen, hetgeen zich vertaalt in een hogere projectrendementseis.

 

Het projectrisico van het Warmtebedrijf Delft is nog niet volledig te bepalen, doordat een aantal onderhandelingen nog niet afgerond is en contracten nog niet volledig uitgewerkt zijn. Het projectrisico hangt namelijk in belangrijke mate af van de contracten die met aannemers, leveranciers en afnemers gesloten worden. Het lijkt het erop dat er een substantieel risico bij het Warmtebedrijf zal blijven liggen. Met name de ontwikkeling van de verkochte hoeveelheid warmte en van energieprijzen zijn met onzekerheden omgeven, en de risico’s die dat met zich meebrengt liggen ten dele bij het Warmtebedrijf. Daarom is verondersteld dat het Warmtebedrijf een gemiddeld projectrisico kent.

 

Op basis van een dergelijk risico-profiel kan doorgaans maximaal 70% van de financieringsbehoefte met vreemd vermogen gefinancierd worden en bedraagt de risico-opslag op de basisrente[2] tussen de 1,0% en 2%. Omdat een lening aan het Warmtebedrijf mogelijk in aanmerking komt voor groenfinanciering, is rekening gehouden met een relatief lage opslag van 1%, waardoor de totale interestkosten op vreemd vermogen uitkomen op 5,5%.

 

Eigen vermogensverschaffers zullen op basis van een gemiddeld projectrisico een rendement eisen van 10% tot 15%. Aangenomen is dat een deel van het te storten eigen vermogen gedaan zal worden in de vorm van een achtergestelde lening. Op deze achtergestelde lening wordt een interestvergoeding berekend van 8%. De keuze om het eigen vermogen deels als achtergestelde lening te verstrekken, is ingegeven door fiscale en financieel-technische overwegingen[3]. Aangenomen is dat aandeelhouders zowel participeren in het aandelenkapitaal als in het achtergestelde vermogen. Het rendement op eigen vermogen wordt daarom berekend op basis van beide vermogenstitels (Blended Return on Equity).

 

Op basis van deze veronderstellingen (zie onderstaande tabel) kan de WACC berekend worden.[4]

 

 

Verhouding

Kapitaalkosten

Vreemd Vermogen

70,0%

5,5%

Totaal Eigen Vermogen

30,0%

12,5%

…w.v. Achtergesteld Vermogen

20,0%

8,0%

WACC

100,0%

6,2%

 

De berekende WACC gaat echter uit van een constante kapitaalstructuur en geen additionele financieringskosten. Het meenemen van deze elementen heeft een kostenverhogend effect. Daarom is in overleg met de Gemeente Delft en de distributeur het vereiste projectrendement vastgesteld op 6,5%.

 

 

Onrendabele top

Wanneer het projectrendement lager is dan 6,5%, is het project op basis van het in de vorige paragraaf geformuleerde criterium niet financieel haalbaar en niet financierbaar. Het model berekent dan de ‘onrendabele top’. Deze onrendabele top is het bedrag dat à fonds perdu bij aanvang van het project gestort moet worden om een rendement van 6,5% te behalen. Het resulterende bedrag dient dus door de Gemeente Delft en / of andere partijen ingebracht te worden om het project financieel haalbaar te maken.

 

De onrendabele top kan ook op andere manieren in het project gebracht worden. Te denken valt daarbij aan gemeentelijke garanties ten aanzien van de aangetrokken lening in combinatie met het accepteren van een lager rendement.

Uitgangspunten

Algemene uitgangspunten

Het project is verondersteld aan te vangen in 2008 en een looptijd te hebben van 30 jaar. Constructie van de eerste fase vindt geheel plaats in 2008, zodat in 2009 door het Warmtebedrijf warmte geleverd kan worden aan het distributiebedrijf.

 

Prijzen worden in het model geïndexeerd. Prijzen worden verondersteld jaarlijks met 2% te groeien.

 

 

Technische uitgangspunten

De technische uitgangspunten zijn beschreven door HoST in een separate notitie.

 

 

Investeringen

De investeringen in het Warmtebedrijf worden in twee fasen uitgevoerd. In de eerste fase (2008) wordt 49,6 mln. euro geïnvesteerd[5]. In de tweede fase, die gepland staat voor 2011, wordt nog eens 9,7 mln. euro (prijspeil 2007) geïnvesteerd. Naast deze investeringen zijn er gedurende de looptijd van het project enkele herinvesteringen nodig, in totaal 0,8 mln. euro.

 

De afschrijvingstermijn is per investeringspakket vastgesteld. De afschrijvingstermijnen variëren van 16 jaar (installaties e.d.) tot 50 jaar (warmteleidingen e.d.).

 

Aan het einde van het project hebben de activa van het Warmtebedrijf een substantiële restwaarde[6]: 13,0 mln. euro. Verondersteld is dat de activa tegen de boekhoudkundige waarde verkocht kunnen worden.

 

 

Opbrengsten

Het Warmtebedrijf ontvangt haar voornaamste inkomsten uit de levering van warmte en de verkoop van elektriciteit.

 

Inkomsten uit de levering van warmte bestaan uit drie componenten:

§         Vaste vergoeding: 1,9 mln. euro per jaar

§         Verkoopprijs warmte: 6,58 euro per GJ

§         Piekvergoeding: 15,83 euro per kW

 

Het aangesloten aantal woningen en vierkante meter kantoorruimte is in overleg tussen de Gemeente Delft en de beoogde distributeur geraamd. Daarbij is aangenomen dat het gemiddelde aansluitvermogen 6,10 kW per woning en 0,085 kW per m2 kantoorruimte is. De veronderstelde gemiddelde warmtevraag is 26,00 GJ per woning en 0,325 GJ per m2 kantoorruimte.

 

De hoogte van deze drie individuele componenten zijn als uitgangspunt gebruikt voor de financiële analyse en zijn onderwerp van onderhandeling met het distributiebedrijf. De hoogte van de vergoedingen is zo gekozen, dat het distributiebedrijf een projectrendement realiseert dat vergelijkbaar is met het projectrendement waar het Warmtebedrijf op stuurt. Op basis van de huidige veronderstellingen komen de opbrengsten uit de levering van warmte gedurende de gehele looptijd van het project op 332 mln. euro.

 

Naast inkomsten uit de levering van warmte ontvangt het Warmtebedrijf ook inkomsten uit de verkoop van elektriciteit. Een deel van de opgestelde (warmte-) productiemiddelen wordt namelijk gebruikt voor elektriciteitsopwekking indien de warmtevraag het toelaat. Uit de verkoop van elektriciteit verdient het Warmtebedrijf 48 mln. euro over de gehele looptijd van het project.

 

Het Warmtebedrijf komt daarnaast in aanmerking voor een tweetal subsidies. Ten eerste is een subsidie toegezegd onder de Unieke Kansen Regeling (UKR). Deze subsidie bedraagt 4 mln. euro. Aangenomen is dat de volledige subsidie in de eerste 2 jaar ontvangen wordt. Daarnaast komt het project in aanmerking voor de Energie Investering Aftrek (EIA). Onder deze regeling mag het Warmtebedrijf 44% van de in aanmerking komende investeringen aftrekken van het belastbaar inkomen. Dit is alleen mogelijk indien er sprake is van winst. Het Warmtebedrijf heeft vier jaar de tijd om deze extra aftrekpost te benutten. In de huidige opzet van het Warmtebedrijf wordt onvoldoende winst gemaakt om de EIA optimaal te benutten.

 

 

 

Operationele kosten

De grootste kostenpost wordt gevormd door de kosten voor utiliteiten (met name gas). De totale utiliteitskosten komen op 227,0 mln. euro voor de gehele projectperiode. De kosten voor beheer en onderhoud bedragen in diezelfde periode 43,0 mln. euro. De overige kosten (warmtewacht, verzekeringen en management) komen op 8,2 mln. euro. De totale operationele kosten bedragen 278,2 mln. euro voor de gehele duur van het project.

 

 

 

 

Resultaten

 

Financiële haalbaarheid

Op basis van de hierboven beschreven uitgangspunten komt het projectrendement op 4,6%. Dat ligt onder het vooropgestelde rendement van 6,5%. Dit betekent dat het project momenteel een onrendabele top kent van 13,4 mln. euro om tot een projectrendement van 6,5% te komen[7].

 

 

Financieringsbehoefte

Op basis van de aannames beschreven onder Uitgangspunten en een additionele bijdrage van 13,4 mln. euro om de onrendabele top af te dekken komt de totale financieringsbehoefte op 44,4 mln. euro. Deze financieringsbehoefte is verdeeld over twee fasen: in fase 1 is 35,4 mln. euro nodig, in fase 2 komt daar 8,9 mln. euro bij.

 

 

Gevoeligheden, risico’s en kansen

Een aantal aannames in de business case is omgeven met onzekerheden en risico’s. Van de belangrijkste aannames is de gevoeligheid van de rendabiliteit van het project bepaald. Deze aannames betreffen:

 

§         Ontwikkeling energieprijzen;

§         Investeringsuitgaven;

§         Energetisch rendement van gasmotoren, en;

§         Warmtevraag.

 

Daarbij is gekeken naar het effect op het projectrendement bij een onveranderde onrendabele top.

 

Ontwikkeling energieprijzen

Energiekosten (utiliteitskosten) vormen het leeuwendeel van de totale operationele kosten. Dit betekent dat bij stijgende energieprijzen, de kosten sterker toenemen dan aangenomen in de business case. Dit risico wordt deels afgedekt doordat ook een deel van de opbrengsten (verkoopprijs warmte en tarieven waartegen elektriciteit geleverd kan worden) met de energieprijzen meebewegen. Het effect op de opbrengsten blijkt zelfs sterker dan het effect op de kosten: wanneer de energieprijzen jaarlijks niet met 2% stijgen maar gelijk blijven, daalt het projectrendement tot 5,6%. Wanneer de energieprijzen daarentegen met gemiddeld 4% per jaar stijgen, stijgt het projectrendement naar 7,5%.

 

 

Investeringsuitgaven

Het Warmtebedrijf doet gedurende de looptijd een aantal forse investeringen. Voor een deel van die investeringen ligt er een aanbieding van een consortium van leveranciers en aannemers. Voor het overige deel heeft nog geen aanbesteding plaatsgevonden. Er bestaat daardoor het risico dat de benodigde investeringen niet correct zijn ingeschat. Wanneer de investeringen 10% hoger zouden zijn – door bijvoorbeeld toegenomen prijzen, onvoorziene omstandigheden, of additioneel benodigde investeringen – daalt het projectrendement tot 5,6%. Wanneer een 10% besparing gerealiseerd zou kunnen worden stijgt het projectrendement naar 7,7%.

 

Energetisch rendement van gasmotoren

Het Warmtebedrijf zet gasmotoren in voor de productie van elektriciteit en warmte. De resultaten van het Warmtebedrijf zijn daarmee ook afhankelijk van het energetisch rendement van deze motoren. Vooralsnog wordt aangenomen dat deze motoren een gemiddeld rendement kunnen halen van 44%. Wanneer de motoren slechts een rendement 41% halen, daalt het projectrendement tot 5,9%. Gezien het feit dat de motoren nu reeds aan de grenzen van het technisch haalbare komen, is geen verbetering van het rendement doorgerekend. Garanties die door het consortium afgegeven worden met betrekking tot technische prestaties van de motoren lijken niet afdoende om de gevolgen van een tegenvallend rendement van de motoren op te vangen.

 

Warmtevraag

Het Warmtebedrijf is voor haar opbrengsten grotendeels afhankelijk van de afgenomen hoeveelheid warmte. Wanneer de warmtevraag 20% lager is dan aangenomen, daalt het projectrendement tot 6,1%. Een ander risico is dat de warmtevraag juist hoger uitvalt. Binnen marges is een dergelijke hogere warmtevraag goed op te vangen met de huidige productiemiddelen. Wanneer de warmtevraag echter zoveel toeneemt dat additionele investeringen nodig zijn, kan het effect per saldo negatief zijn.

 

In het verlengde van het bovenstaande ligt de vervroegde ketelvervanging. Aangenomen is dat met wooncorporaties, voor het Warmtebedrijf kostenloze, afspraken gemaakt kunnen worden over het vervroegd vervangen van ketels en daarmee het vervroegd aansluiten op het warmtenet in uiterlijk 2011. Momenteel wordt met de wooncorporaties overlegd over een dergelijke vervroegde ketelvervanging, maar een akkoord daarover is nog niet bereikt. Wanneer zou blijken dat de vervroegde ketelvervangingsprojecten pas in 2014 uitgevoerd kunnen worden, daalt het projectrendement tot 6,3%. Wanneer met de woningcorporaties afgesproken wordt dat de ketelvervanging al in 2010 uitgevoerd gaat worden, stijgt het projectrendement naar 6,7%.

 

Onderstaande tabel bevat een samenvatting van de hierboven beschreven gevoeligheden.

 

 

Gevoeligheid

Rendement

 

 

+

Basis

 

6,5%

Jaarlijkse prijsindex energie

-2% / +2%

5,6%

7,5%

Investeringen

+20% / -20%

5,6%

7,7%

Rendement gasmotor

-3% / 0%

5,9%

6,5%

Warmtevraag

-20% / 0%

6,1%

6,5%

Vervroegde ketelvervanging

+3 / -1 jaar

6,3%

6,7%

 

 

Kansen

Naast deze onzekerheden en risico’s, kent het project ook nog een aantal kansen. Een concrete kans is dat de distributeur mogelijk in aanmerking komt voor de EIA. De distributeur heeft aangegeven dat wanneer dit inderdaad zo zou blijken te zijn, zij het voordeel deels in wil zetten ter bekostiging van de onrendabele top. Daarmee kan de onrendabele top in potentie met maximaal 5 mln. euro teruggebracht worden.

 

Een tweede kans ligt in het goedkoper produceren van warmte. Initiatieven van de TU Delft en marktpartijen zouden kunnen leiden tot een goedkopere manier van warmteproductie. Het inzetten van andere productiemiddelen die een mogelijk significant positieve impact hebben op de business case, zijn niet eenvoudig in de huidige opzet van het warmtebedrijf in te passen. Dit vergt een aanzienlijk verandering van de scope van het project, en vraagt nader onderzoek. Aangezien het hier geen restwarmte betreft, valt dit formeel buiten de kaders van dit onderzoek. Een en ander kan bij een eventuele ‘doorstart’ van het warmtebedrijf wellicht worden uitgewerkt.

 

 

 

Conclusies

Op basis van de huidige veronderstellingen wordt een projectrendement berekend van 4,6%. Dat is minder dan het vereiste projectrendement van 6,5%. Door het lage projectrendement komt de financierbaarheid onder druk te staan: bij de huidige resultaten is het niet aannemelijk dat financiers (een deel van) het vreemd vermogen willen verschaffen zonder aanvullende zekerheden (garanties) van de Gemeente Delft of derde partijen.

 

Het Warmtebedrijf Delft is daarmee niet financieel haalbaar zonder steun voor het afdekken van de onrendabele top. Onder de huidige vooronderstellingen bedraagt deze onrendabele top 13,4 mln. euro. Deze onrendabele top kan op verschillende manieren afgedekt worden. Te denken valt aan een eenmalige bijdrage bij aanvang van het project of het stellen van garanties. Tot op heden zijn er nog geen partijen gevonden die deze onrendabele top af willen dekken.



[1] De contractuele verhoudingen en een inzicht in de doorbelasting van kosten zijn weergegeven in figuur 1

[2] De langjarige basisrente bedraagt ca. 4,5% (15-jaars Interest Rate Swap).

[3] De interestvergoeding op de achtergestelde lening is fiscaal aftrekbaar. Daarnaast is het betalen van interest en het aflossen van de lening niet aan dezelfde regels onderworpen als het uitkeren van dividend. Hierdoor wordt het mogelijk om de aandeelhouders eerder geld uit te keren.

[4] Bij de berekening van de WACC is rekening gehouden met de aftrekbaarheid van interestkosten van zowel vreemd als achtergesteld vermogen.

[5] De technische notitie spreekt over een investeringssom van 50,1 mln. euro in fase 1. Op deze investeringen werd echter nog een besparing mogelijk geacht van 450.000 euro. Dit is in de business case verwerkt.

[6] De restwaarde zit vooral in het leidingnetwerk (Common Carrier en effluentleiding) en de uitbreiding bij de TU als gevolg van de relatief lange afschrijvingstermijn. Er wordt hier uitgegaan van de boekwaarde.

[7] De onrendabele top kan gedeeltelijk afgedekt worden als de aandeelhouders van het Warmtebedrijf Delft een lager rendement eisen. Wanneer wij bij de berekening van de WACC uitgaan van een rendement op eigen vermogen van 6,5%, daalt het vereiste projectrendement tot 5,2%. Bij deze rendementseis komt de onrendabele top op 5,2 mln. euro. Daarbij past wel een kanttekening: de rendementseis op eigen vermogen weerspiegelt dan niet het risicoprofiel van het project. De verkoopbaarheid van de aandelen (aan bijvoorbeeld het distributiebedrijf en de wooncorporaties) komt daarmee onder druk te staan. Daarnaast is het lastiger om het project met vreemd vermogen te financieren.