Recreatieschap
Midden-Delfland
Ontwerp-besluit
De Raad van het
recreatieschap Midden-Delfland;
gelezen de
voordracht van het Dagelijks Bestuur van ;
overwegende, dat
het gewenst is dat het recreatieschap Midden-Delfland ter uitoefening van zijn
in artikel 2, lid 2 van de gemeenschappelijke regeling genoemde taken de
beschikking heeft over een Algemene Verordening dat tot doel heeft:
a.
de recreatieve
en toeristische waarden, het recreatief gebruik, het landschap en de natuur in
het gebied waarvoor de gemeenschappelijke regeling geldt, te beschermen en in
goede banen te leiden;
b.
met heldere
kaders aan te geven wat wel of niet toegestaan is en dat de belangen en de
gedragingen van de bezoeker/gebruiker van het schapsgebied hierbij voorop staan;
c.
duidelijkheid
aan de onder b bedoelde bezoeker/gebruiker te bieden aan welk
"overheidsloket" men moet zijn voor activiteiten in het gebied die
niet door het recreatieschap georganiseerd worden maar waarin dit schap wel een
coördinerende rol kan en moet spelen, gelet op de doelstelling van het schap in
relatie tot de wet- en regelgevende bevoegdheden van zijn deelnemers, andere
overheden en particuliere organisaties in het werkingsgebied van het schap;
Gelet op het
bepaalde in artikel 8, juncto artikel 10 van de Gemeenschappelijke Regeling van
het Recreatieschap Midden-Delfland waarin respectievelijk:
a.
de bevoegdheid
van de Midden-Delflandraad is aangegeven om ten behoeve van de uitoefening van
de taak van het schap verordeningen vast te stellen, waarin voorschriften
worden gegeven, al dan niet met straf of bestuursdwang te handhaven;
b.
bepaald is dat
de verordening van het schap, voor zover deze voorziet in het zelfde onderwerp
als de verordeningen van de deelnemers, de eerstgenoemde verordening in de
plaats kan treden van die van de deelnemers voor het gehele gebied, dan wel
voor een gedeelte daarvan;
Besluit:
De Algemene
Verordening van het Recreatieschap Midden-Delfland (inclusief de gewaarmerkte
kaart) als volgt vast te stellen:
Algemene
verordening Recreatieschap MIDDEN-DELFLAND 2007
Inhoudsopgave:
I.
Algemene bepalingen: begripsomschrijvingen en procedureregels
voor het verkrijgen van vergunningen, ontheffingen en toestemmingen
Artikel I.1 Begripsomschrijvingen
Artikel I.2 Indiening
aanvraag en de hierbij te overleggen informatie
Artikel I.3 Mogelijkheid
Dagelijks Bestuur om voorwaarden en beperkingen te stellen
Artikel I.4 Persoonlijk
karakter van vergunning, ontheffing of toestemming
Artikel I.5 Intrekking
of wijziging van vergunning, ontheffing of toestemming
Artikel I.6 Regelend
optreden door of namens het Dagelijks Bestuur
II.
Algemene en bijzondere bepalingen over het
gebruik van openbare terreinen en openbare wateren
A.
Algemene
bepalingen over het gebruik van openbare terreinen en wateren
Artikel II.1 Gebruik
van groen- en recreatieve voorzieningen en bouwwerken
Artikel II.2 Geluidsinstrumenten
en geluidstoestellen
Artikel II.3 Gebruik
van vuur
Artikel II.4 Rijdieren
en vee
Artikel II.5 Honden
Artikel II.6 Modelsport
Artikel II.7 Duiken
en vissen vanaf bruggen
B.
Bijzondere
bepalingen over het gebruik van openbare terreinen
Paragraaf 1 Parkeerexcessen
Artikel II.8 Begripsomschrijvingen
Artikel II.9 Te
koop aanbieden van voertuigen
Artikel II.10 Defecte
voertuigen
Artikel II.11 Voertuigenwrakken
Artikel II.12 Aanhangwagens
ca
Artikel II.13 Parkeren
van reclamevoertuigen
Artikel II.14 Parkeren
van grote voertuigen
Artikel II.15 Overlastgevend
parkeren van voertuigen
Artikel II.16 Overlastgevend
stallen van (brom-)fietsen
Paragraaf 2 Andere bijzondere bepalingen over het gebruik van openbare
terreinen
Artikel II.17 Graven
in openbare terreinen
Artikel II.18 Rijden met voertuigen op openbare terreinen
C.
Bijzondere bepalingen over het gebruik van
openbare wateren
Artikel II.19 Zaaksgebonden
ontheffing
Artikel II.20 Toegang
tot openbare wateren
Artikel II.21 Gebruik
motorvaartuigen
Artikel II.22 Losmaken
van gemeerde vaartuigen
Artikel II.23 Het
verbod om met vaartuigen in de nabijheid van zwemplaatsen te zijn
Artikel II.24 Ligplaats
hebben met vaartuigen
Artikel II.25 Verbod
ligplaats in te nemen met vaartuigen langer dan 10 meter
Artikel II.26 Driedagenregeling
Artikel II.27 Aanwijzing
ligplaats
Artikel II.28 (Proef-)
draaien van motoren
Artikel II.29 Repareren
en bouwen van vaartuigen
Artikel II.30 Gebruik
zelfbedieningspont
Artikel II.31 Zeilplanken
Artikel II.32 Veiligheid
op water
Artikel II.33 Voorzieningen
Artikel II.34 Veiligheid
op het ijs
III.
Openbare gezondheid en zedelijkheid
Artikel III.1 Verontreiniging
Artikel III.2 Zedelijkheid
Artikel III.3 Toiletten
Artikel III.2 Prostitutie
IV.
Andere zaken van openbaar belang
Artikel IV.1 Venten
Artikel IV.2 Standplaats
innemen
V.
Bepalingen ter bescherming van het landschap
en de natuur
Artikel V.1 Handelsreclame
en opschriften
Artikel V.2 Opslagplaatsen
Artikel V.3 Demping
van wateren
VI.
Straf-, handhavings-, overgangs- en
slotbepalingen
Artikel VI.1 Strafbepalingen
Artikel VI.2 Handhavingsbepalingen
Artikel VI.3 Overgangsbepalingen
Artikel VI.4 Inwerkingtreding
Artikel VI.5 Citeerartikel
Toelichting en
kaart
I.
Algemene bepalingen: begripsomschrijvingen
en procedureregels voor het verkrijgen van vergunningen, ontheffingen en
toestemmingen
Artikel I.1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening en
de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Werkingsgebied:
het gehele gebied waarvoor de gemeenschappelijke regeling van het
recreatieschap Midden-Delfland van toepassing is. Zie hiervoor de bij deze
verordening behorende kaart.
b.
Openbare terrein:
elk terrein dat - al dan niet met enige beperking - voor het publiek
toegankelijk is en dat ligt in het werkingsgebied van het recreatieschap
Midden-Delfland. Zie hiervoor de bij deze verordening behorende kaart.
c.
Openbare wateren:
Alle wateren die - al dan niet met enige
beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn en die
liggen in het werkingsgebied van het recreatieschap Midden-Delfland. Zie
hiervoor de bij deze verordening behorende kaart.
d.
Voertuigen:
alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1,
onder a en al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met
uitzondering van kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
e.
Kampeermiddelen:
alle middelen zoals een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten
daarvan die geen bouwwerken zijn waarvoor een bouwvergunning of een
meldingsplicht vereist is en die terstond verwijderd kunnen worden.
f.
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de
grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
g.
Vaartuigen:
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan
drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
h.
Bedrijfsvaartuig:
elk vaartuig, waarin of waarop uitsluitend
of hoofdzakelijk een beroep, bedrijf of dienst wordt uitgeoefend dan wel dat
door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk
bestemd of geschikt is om daarin een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen.
i.
Woonschip:
elk vaartuig, dat uitsluitend of
hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf dan wel door zijn
constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of
geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf.
j.
Jachthaven:
een deel van het water met de daarbij behorende grond waar - al dan niet
onder toezicht - overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen,
afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen aan de daarvoor aangebrachte
voorzieningen, zoals aanlegsteigers en meerpalen.
k.
Rietkraag:
Een van een water of oever deel uitmakende
oppervlakte van ten minste 1 m2, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden
en/of helofyten en alle land, water of moeras binnen 5 meter afstand hiervan.
l.
Dagelijks Bestuur:
het Dagelijks Bestuur van
het recreatieschap Midden-Delfland.
m.
Toezichthouder:
Buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld
in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die door of namens het Dagelijks Bestuur
is belast met toezicht, naleving van enige bepaling van deze verordening
alsmede de opsporing van overtredingen in het werkingsgebied van het
recreatieschap.
Artikel I.2 Indiening
aanvraag en de hierbij te overleggen informatie
1.
Indien een
aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie
weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig
heeft, kan door of namens het Dagelijks Bestuur besloten worden de aanvraag
niet in behandeling te nemen.
2.
Door of namens
het Dagelijks Bestuur kan besloten worden om de in het eerste lid genoemde
termijn voor een vergunning of ontheffing te verlengen tot maximaal acht weken.
3.
Uit de
aanvraag dient onder andere duidelijk te blijken:
a.
voor wie of
namens welke organisatie, instelling deze aanvraag wordt ingediend;
b.
wat de
strekking van de aanvraag is en voor welk tijdstip of periode deze aanvraag is.
Artikel I.3 Mogelijkheid
Dagelijks Bestuur om voorwaarden en beperkingen te stellen
1.
Aan een op
grond van deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen
voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Deze voorwaarden en beperkingen
mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband
waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. In voorkomende gevallen kunnen
zonder meer eisen gesteld worden naar aard, omvang en deskundigheid. Waar het
gaat om het verbod gesteld in artikel IV.1
kan een aanvraag om een ontheffing of vergunning niet worden geweigerd op grond
van de inhoud van de handelsreclame.
2.
Onverminderd
het gestelde in het eerste lid vindt - waar nodig - overleg plaats met de
betreffende overheden en/of beherende instanties in het gebied van het
recreatieschap. In ieder geval wordt een besluit voor opslagplaatsen en
dempingen zoals bedoeld in de artikel V.2
en V.3 niet eerder genomen dan na
overleg met de betreffende gemeente en/of het Hoogheemraadschap van Delfland.
3.
Degene aan wie
op grond van deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is
verplicht om de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen na te komen.
4.
Een vergunning
of ontheffing wordt, tenzij anders bepaald in deze verordening, zonder meer
geweigerd in het belang van de orde, veiligheid en zedelijkheid zoals nader
uitgewerkt in de hoofdstukken II en III van deze verordening en voor zover in
strijd met de Flora en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en daaraan te
relateren (Europese) richtlijnen.
Artikel I.4 Persoonlijk
karakter van vergunning, ontheffing of toestemming
De vergunning,
ontheffing of toestemming is persoonsgebonden, tenzij anders aangegeven in deze
verordening.
Artikel I.5 Intrekking
of wijziging van vergunning, ontheffing of toestemming
Met inachtneming
van het gestelde in artikel I.4 kan
een vergunning of ontheffing om de volgende redenen ingetrokken of gewijzigd
worden als:
a.
de houder
hierom verzoekt;
b.
er onjuiste of
onvolledige gegevens bij de aanvraag zijn verstrekt;
c.
op grond van
veranderde omstandigheden of inzichten, de intrekking of wijziging van een
verleende vergunning of ontheffing op grond van de doelstelling van het
recreatieschap en de daaraan verbonden belangen van de (andere) bezoekers,
recreanten en gebruikers van het gebied gevorderd moet worden;
d.
de voorwaarden
en beperkingen zoals bedoeld in artikel I.3
niet worden nagekomen;
e.
van de
vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde
termijn of binnen een redelijke termijn als er geen termijn is gesteld.
Artikel I.6 Regelend
optreden door of namens het Dagelijks Bestuur
1. Indien
dit voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening
nodig is, kan door of namens het Dagelijks Bestuur te allen tijde regelend
worden opgetreden ten aanzien van onder andere natuurlijke en/of
privaatrechtelijke rechtspersonen, vaartuigen, voertuigen, werken,
voorzieningen en andere voorwerpen van houderschap, bezit en eigendom alsmede
rij-, trek- en andere dieren. De natuurlijke en privaatrechtelijke
rechtspersonen moeten voldoen aan de bevelen, welke hen door of namens het
Dagelijks Bestuur worden gegeven.
2. Indien
geen eigenaar, houder of begeleider aanwezig is, kan in spoedeisende gevallen
door of namens het Dagelijks Bestuur tot het direct weghalen of het doen
weghalen van de in het eerste lid genoemde zaken worden overgegaan.
3. In
gevallen anders dan bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder tot het
weghalen of het doen weghalen overgegaan dan nadat onder andere een redelijke
termijn - zonodig - inclusief de termijn van publicatie in acht is genomen.
4. Het
Dagelijks Bestuur kan de kosten van het weghalen of het doen weghalen bij de
overtreder(s) verhalen.
II. Algemene en bijzondere bepalingen over
het gebruik van openbare terreinen en openbare wateren
A. Algemene bepalingen over het gebruik van
openbare terreinen en openbare wateren
Artikel II.1 Gebruik van groen- en
recreatieve voorzieningen en bouwwerken
1.
Het is
verboden op openbare terreinen:
a.
zich in of op
kunstwerken of bouwwerken en overige niet voor dit specifieke doel bestemde
eigendommen van het recreatieschap te bevinden;
b.
bomen,
struiken, riet of andere planten, bouwwerken en goederen zodanig te gebruiken
waardoor de hiervoor genoemde zaken geheel of gedeeltelijk verloren gaan danwel
op een zodanige wijze beschadigd worden dat onder andere het belang van de
bezoeker, recreant en gebruiker wordt geschaad;
c.
sport- of
andere activiteiten te beoefenen die in strijd met het doel zijn;
d.
vaartuigen
neer te leggen, te laten liggen, te water te laten of tegen de oever op te
trekken;
e.
voertuigen,
die niet of kennelijk niet rijklaar zijn langer dan vier achtereenvolgende
dagen te laten staan;
f.
de als zodanig
aangeduide vissteigers te gebruiken anders dan voor het doel waarvoor deze
bestemd zijn;
g.
te overnachten
en/of voor dat doel van zonsondergang tot zonsopkomst onder andere
kampeermiddelen te laten staan.
2.
Het in het
eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing voor die voorzieningen
waarvan de Midden-Delflandraad de bestemming en het gebruik in beheer- en
inrichtingsplannen heeft vastgesteld of waarvoor vergunning, ontheffing of
toestemming is afgegeven.
3.
Het in het
eerste lid onder c, d en g bedoelde verbod geldt niet voor de daarvoor door het
Dagelijks Bestuur aangewezen plaatsen.
Artikel II.2 Geluidsinstrumenten
en geluidstoestellen
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden op de openbare terreinen
en openbare wateren door middel van een geluidsinstrument en/of een toestel,
bestemd tot het weergeven van muziek of van de menselijke stem, hinderlijk
geluid te maken.
Artikel II.3 Gebruik
van vuur
1.
Behoudens een ontheffing
van het Dagelijks Bestuur is het verboden in de openlucht afvalstoffen te
verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer op de openbare
terreinen en openbare wateren of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te
hebben.
2.
Het in het
eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor zover het betreft:
a. verlichting door middel van kaarsen,
fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals
terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en
braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving
oplevert.
3.
Het verbod in
het eerste lid geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien
door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel II.4 Rijdieren
en vee
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden de openbare terreinen
en openbare wateren te doen betreden door rijdieren, trekdieren of vee.
2. Het
in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op de door het
Dagelijks Bestuur aangewezen ruiterpaden, ruiterroutes of ruiterterreinen,
waarvoor een vergunning nodig is.
Artikel II.5 Honden
1.
Het is de
eigenaar of houder van een hond verboden die hond in het werkingsgebied te
laten lopen of verblijven:
a.
zonder een
halsband, een identificatiekenmerk of een ander onderscheidingsteken, dat de
eigenaar van een hond duidelijk doet kennen; en
b.
zonder dat die
hond kort is aangelijnd, met een lijn waarvan de lengte, gemeten van hand tot
halsband, niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
2. De
eigenaar of houder van een hond draagt er zorg voor, dat dit dier geen:
a. overlast
veroorzaakt aan anderen;
b. uitwerpselen
achterlaat (opruimplicht).
3. Het
Dagelijks Bestuur kan gebieden en tijdstippen aanwijzen waar het verboden is
zich met een hond te bevinden.
4.
Het Dagelijks
Bestuur kan gebieden aanwijzen waar de aanlijning van een hond en/of de
opruimplicht niet gelden.
5. Dit
artikel geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege
zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig
aantoonbaar gekwalificeerd is.
Artikel II.6 Modelsport
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden de modelsport te beoefenen
met miniatuurvoer-, vaar- of vliegtuigen welke al dan niet voorzien zijn van
verbrandings- en elektromotoren.
Artikel II.7 Duiken
en vissen vanaf bruggen
Voor zover in het
geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Wegenverkeerswet 1994, de
Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement, is het verboden:
a. vanaf bruggen te vissen met een hengel;
b. vanaf bruggen te duiken en/of zich
anderszins te water te begeven;
c. nabij bruggen te zwemmen of te baden in het
openbare water.
B. Bijzondere bepalingen over het gebruik van
openbare terreinen
Paragraaf 1 Parkeerexcessen
Artikel
II.8 Begripsomschrijvingen
In deze
paragraaf wordt verstaan onder:
1. wegen: de weg, als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
voertuigen:
alle voertuigen met uitzondering van:
a.
tweewielige
fietsen en tweewielige bromfietsen;
b.
invalidenvoertuigen
in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
c.
kruiwagens,
rolstoelen, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;
3.
parkeren:
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is
voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of
voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Artikel
II.9 Te
koop aanbieden van voertuigen
Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden op door het Dagelijks
Bestuur aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het
kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel
II.10 Defecte voertuigen
1.
Het
is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te
verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden (defect voertuig), langer dan
op vier achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
2.
Voor
de toepassing van het eerste lid wordt onder een defect voertuig mede begrepen
een niet van een kenteken voorzien voertuig, voor zover voor het rijden met het
betrokken voertuig het voeren van een zodanig kenteken wettelijk verplicht is.
Artikel
II.11 Voertuigwrakken
1.
Het is
verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.
2.
Onder
voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig of chassis dat rijtechnisch in
onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde
toestand verkeert.
3.
Het in het
eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel
II.12 Aanhangwagens ca
1. Het
is verboden een magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk
voertuig dat voor uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt
gebezigd:
a.
langer
dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te doen of laten staan;
b.
op
een door het Dagelijks Bestuur aangewezen plaats te doen of laten staan, waar
dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het recreatieschap.
2. Het Dagelijks Bestuur kan ontheffing verlenen van het in het
eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
3.
Het
in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland.
Artikel II.13 Parkeren
van reclamevoertuigen
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden een voertuig dat is
voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het
kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
Artikel II.14 Parkeren
van grote voertuigen
1.
Het
is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van
meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door
het Dagelijks Bestuur aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel
schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het recreatieschap.
2.
Het
is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van
meer dan 6 meter te parkeren op een door het Dagelijks Bestuur aangewezen weg,
waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling
van beschikbare parkeerruimte.
3.
Het
in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op nader te bepalen tijdstippen.
4.
Het
Dagelijks Bestuur kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden
ontheffing verlenen.
Artikel
II.15 Overlastgevend parkeren van voertuigen
1.
Het is
verboden een voertuig te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van
nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan geluidshinder of stankoverlast
ondervinden.
2.
Het
in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel
II.16 Overlastgevend stallen van (brom)fietsen
Het Dagelijks
Bestuur kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het
uiterlijk aanzien van het recreatieschap, ter voorkoming of opheffing van
overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid,
verboden is twee- of driewielige fietsen of twee- of driewielige bromfietsen
onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Paragraaf
2 Overige bijzondere bepalingen over
het gebruik van openbare terreinen
Artikel II.17 Graven
in openbare terreinen
1. Het is verboden:
a. putten
of kuilen te graven of de vegetatie op een andere manier te verwijderen of te
beschadigen;
b. puin
dan wel ander kunstmatig of natuurlijk gesteente te verwijderen van oevers of
anderszins beschadiging toe te brengen aan oeververdedigingswerken.
2. Het in het eerste lid, onder a bedoelde
verbod geldt niet voor de strandjes.
Artikel II.18 Rijden met
voertuigen op openbare terreinen
1. Het
is verboden om met voertuigen te rijden op de ligweiden en de strandjes.
2. Het Dagelijks Bestuur kan
van het verbod in het eerste lid, ontheffing verlenen. Deze ontheffing geldt
slechts voor de door het Dagelijks Bestuur nader te aan te wijzen delen van
openbare terreinen en de in dat kader nader te bepalen ongemotoriseerde
voertuigen. Het zal om een incidenteel te verlenen ontheffing gaan.
C.
Bijzondere
bepalingen over het gebruik van openbare wateren
Artikel II.19 Zaaksgebonden
ontheffing
De ontheffing voor
de in hoofdstuk opgenomen bepalingen is zaaksgebonden.
Artikel II.20 Toegang
tot openbare wateren
1.
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden met vaartuigen langer dan
twintig meter de in het gebied gelegen openbare wateren binnen te varen of zich
hiermede op de openbare wateren te bevinden.
2.
Het in het
eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op bedrijfsvaartuigen
waarvoor aangetoond kan worden dat uitsluitend voor het laden, of lossen van
vracht het noodzakelijk is om het gebied in of uit te varen, dan wel zich
daarin te bevinden.
Artikel II.21 Gebruik
motorvaartuigen
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden in de openbare wateren
aan, op of in vaartuigen motoren te hebben.
2. Het verbod als gesteld in het eerste lid
is niet van toepassing op:
a.
de Foppenplas;
b.
de Noordvliet,
de Boonervliet, het Bommeer en de Middelwatering.
3. Voor
de in het tweede lid genoemde wateren geldt een maximumsnelheid van 6 kilometer
per uur.
Artikel II.22 Losmaken
van gemeerde vaartuigen
Het is anderen dan
de rechthebbende(-n) of degene(-n) die handelt respectievelijk handelen met
diens toestemming verboden:
a. een in openbare wateren gemeerd liggend
vaartuig geheel of gedeeltelijk te ontmeren;
b. zich aan boord van een vaartuig te
bevinden.
Artikel II.23 Het
verbod om met vaartuigen in de nabijheid van zwemplaatsen te zijn
Het is verboden
zich met een vaartuig te bevinden binnen een afstand van vijf meter van een
zwemplaats.
Artikel II.24 Ligplaats
hebben met vaartuigen
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden zonder daartoe bevoegd
te zijn in de openbare wateren vaartuigen te laten liggen tussen zonsondergang
en zonsopgang.
2. Het is verboden zonder daartoe bevoegd te
zijn in de openbare wateren:
a. vaartuigen
af te meren anders dan aan de daartoe bestemde meerpalen, remmingspalen en
dergelijke kennelijk speciaal voor dit doel bestemde meerconstructies;
b. eigenmachtig palen te
slaan teneinde daaraan vaartuigen te kunnen afmeren;
c. met vaartuigen ligplaats
in te nemen in de vóór de oever gelegen rietkraag,
d. in de in dit lid, onder c
genoemde rietkraag dan wel in de oever te ankeren;
e. zich
met een vaartuig te bevinden binnen een afstand van dertig meter van een als
zodanig aangeduide vissteiger.
Artikel II.25 Verbod
ligplaats in te nemen met vaartuigen langer dan veertien meter
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur en onverminderd het bepaalde in artikel II.26 is het verboden met vaartuigen
langer dan veertien meter ligplaats te kiezen aan de in eigendom en beheer van
het recreatieschap zijnde steigers in de Foppenplas.
Artikel II.26 Driedagenregeling
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur en onverminderd het bepaalde in
artikel II.24, eerste lid is het
verboden in de openbare wateren:
a. met
enig vaartuig langer dan drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op
dezelfde plaats ligplaats te hebben;
b. met
een vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op dezelfde plaats
opnieuw een ligplaats in te nemen;
c. een
vaartuig langer dan acht achtereenvolgende uren onbemand te laten. Een vaar- tuig wordt geacht gedurende acht
achtereenvolgende uren onbemand te zijn, indien dat vaartuig gedurende acht opeenvolgende uren op tenminste vier
tijdstippen met tussenpozen van
tenminste twee uren onbemand is aangetroffen.
2.
Wanneer een vaartuig
wordt verplaatst naar een plaats, liggende op minder dan vijfhonderd meter
hemelsbreed gemeten van de oude ligplaats, wordt het geacht op dezelfde plaats
te zijn blijven liggen.
3.
Het in het
eerste lid van dit artikel gestelde verbod is niet van toepassing op:
a. vaartuigen welke zijn gelegen in/aan door
het Dagelijks Bestuur aangewezen (jacht-) havens, (particuliere) steigers en
oevers;
b. vaartuigen bestemd voor het onderhouden van
het veer.
Artikel II.27 Aanwijzing
ligplaats
In afwijking van
het bepaalde in artikel II.26 dienen
bedrijfsvaartuigen langer dan twintig meter ligplaats in te nemen op een door
het Dagelijks Bestuur aangewezen ligplaats.
Artikel II.28 (Proef-)
draaien van motoren
1. Het
is een ieder verboden van motorvaartuigen de motor(en) te laten (proef)draaien
met ingeschakelde schroef (schroeven) op een zodanige wijze, dat dit aanleiding
kan geven tot:
a. beschadiging van oevervoorzieningen,
onderwaterbodems en -taluds, steigers of andere werken in de openbare wateren;
b. overlast in het gebied en voor de bezoekers,
recreanten of de andere gebruikers van het gebied.
2. Het
in het eerste lid aangegeven verbod geldt eveneens voor het laten draaien van
motoren ter opwekking van elektriciteit.
3. Het
in het tweede lid aangegeven verbod is niet van toepassing op het verrichten
van het noodzakelijk onderhoud aan de in het eerste lid, onder a genoemde
voorzieningen.
Artikel II.29 Repareren
en bouwen van vaartuigen
Het is verboden
omvangrijke reparaties en onderhoudswerkzaamheden aan vaartuigen uit te voeren
of te laten uitvoeren dan wel vaartuigen te bouwen of af te bouwen in,
respectievelijk aan, de in eigendom en beheer van het recreatieschap zijnde
steigers in de openbare wateren.
Artikel II.30 Gebruik
zelfbedieningspont
Het is verboden zonder
daartoe bevoegd te zijn de zelfbedieningspont:
a. te gebruiken op een andere wijze dan
waarvoor deze bestemd is;
b. te
gebruiken op een wijze waardoor gevaar of hinder voor het overige
scheepvaartverkeer ontstaat;
c. na gebruik anders dan aan één van beide
oevers afgemeerd achter te laten.
Artikel II.31 Zeilplanken
Behoudens een
ontheffing van het Dagelijks Bestuur, voor zover in het geregelde onderwerp
niet wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet en het
Binnenvaartpolitiereglement, is het verboden om zonder daartoe bevoegd te zijn
zich met een zeilplank te bevinden op de openbare wateren.
Artikel II.32 Veiligheid
op het water
Voor zover in het
geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet en het
Binnenvaartpolitiereglement, is het een ieder die zich als bader of zwemmer in
het openbaar water ophoudt anders dan de door het Dagelijks Bestuur daartoe
aangewezen zwemplaatsen, verboden zich zodanig te gedragen dat het
scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
Artikel II.33 Voorzieningen
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden in de openbare wateren
één of meer aanleggelegenheden, steigers, vlonders, plankieren, verharde
terrassen, palen, beschoeiingen, oeververdedigingen, golfbrekers, hijsmasten,
hijskranen, vlotten, bruggen, botenhuizen, bergruimten, optrekjes, onderkomens,
windschermen en erfafscheidingen - voor zover die erfafscheidingen hoger zijn
dan 1 meter boven het maaiveld - te maken of te hebben.
2. Het
is de eigenaar, de andere zakelijk gerechtigde, de bezitter, de houder of de
gebruiker van een onroerende zaak in de openbare wateren verboden de in het
eerste lid bedoelde werken toe te laten of te gedogen op die onroerende zaak.
3. Het
is verboden in de openbare wateren één of meer havens te maken of te hebben,
boezemland te doorgraven, terreinen op te hogen, wateren geheel of gedeeltelijk
te dempen of te verondiepen dan wel oevers aan te plempen.
4. Het
is de eigenaar, de andere zakelijk gerechtigde, de bezitter, de houder of de
gebruiker van een onroerende zaak in de openbare wateren verboden de in het
eerste lid bedoelde openbare wateren, doorgravingen, ophogingen, dempingen,
verondiepingen of aanplempingen toe te laten of te gedogen op die onroerende
zaak.
5. De
in het eerste tot en met vierde lid vervatte verboden zijn – voor zover niet
anders bepaald in deze verordening - niet van toepassing:
a. voor
zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Wet milieubeheer,
de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet bodembescherming of de
Natuurbeschermingswet;
b. op
ten hoogste drie door een agrarisch productiebedrijf voor agrarische doeleinden
gebruikte aanleggelegenheden, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan
zes m2 bedraagt en welke zijn gelegen op of aan het tot dat bedrijf behorende
terrein en in goede staat van onderhoud verkeren.
6. Een
ontheffing van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid kan worden
geweigerd:
a. ter
bescherming van terreinen of wateren van ecologische, natuurwetenschappelijke,
cultuurhistorische, archeologische, recreatieve of toeristische waarden;
b. op
grond van gehele of gedeeltelijke onbruikbaar maken van een watergebied voor de
ecologische infrastructuur of de recreatie;
c. op grond van belemmering
van de recreatie op, in en bij het water;
d. op
grond van belemmering van het in goede banen leiden van vormen van recreatie
op, in en bij het water.
Artikel II.34 Veiligheid
op het ijs
1. Het is verboden:
a. voor
het publiek toegankelijke ijsvlakten in het gebied te beschadigen, te
verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige ander wijze te
belemmeren of in gevaar te brengen;
b. bakens
of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a
bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige
andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2. Een
ieder is verplicht onmiddellijk het ijs te verlaten wanneer hem dit, ter
voorkoming van gevaar voor personen of goederen, door de met toezicht belaste
ambtenaren wordt bevolen.
III. Openbare
gezondheid en zedelijkheid
Artikel III.1 Verontreiniging
Voor zover in het
geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Wet milieubeheer, is het
verboden in het gebied:
a. op
de openbare terreinen en wegen en in de openbare wateren afval of resten van
levensmiddelen, papier, blikken, flessen of andere materialen te werpen, neer
te leggen, of achter te laten, anders dan in de kennelijk daartoe bestemde
inrichtingen;
b. zich
van oliën, chemicaliën of andere stoffen, welke tot vervuiling van land, water
of lucht aanleiding kunnen geven, dan wel schadelijk moeten worden geacht voor
het publiek of voor flora en fauna, te ontdoen anders dan in de kennelijk
daartoe bestemde inrichtingen.
Artikel III.2 Zedelijkheid
1. De
Midden-Delflandraad kan gebieden aanwijzen waar het toegestaan is zich
ongekleed te bevinden.
2. Het
is verboden zich op de openbare terreinen of openbare wateren op te houden met
de kennelijke bedoeling zich aldaar bevindende personen heimelijk gade te
slaan.
Artikel III.3 Toiletten
Het is verboden:
a. de
openbare toiletgelegenheden voor enig ander doel te gebruiken dan waartoe deze
bestemd zijn;
b. buiten de openbare toiletgelegenheden te
urineren of zijn behoefte te doen;
Artikel III.4 Prostitutie
Het is verboden
door woorden, houding, gebaren of andere feitelijke gedragingen, op of aan de
weg, op of in voor het publiek toegankelijke plaatsen, iemand tot prostitutie
uit te nodigen of uit te lokken dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te
gaan.
IV. Andere
zaken van openbaar belang
Artikel IV.1 Venten
1. Behoudens
een vergunning van het Dagelijks Bestuur is het verboden in de uitoefening van
de handel op of aan de openbare terreinen en/of openbare wateren goederen te
koop aan te bieden, te verkopen, te venten of af te geven dan wel diensten aan
te bieden.
2. Onder
venten wordt mede verstaan goederen in het klein voor de verkoop medevoeren met
het kennelijke doel om voor die
goederen kopers te zoeken.
3. Het
in het eerste lid aangegeven verbod geldt niet voor het te koop aanbieden,
verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel IV.2.
4. Voor
zover het gestelde in artikel 18 van de Wegenverkeerswet 1994 niets bepaald
heeft, kan een in het eerste lid bedoelde vergunning - onverminderd het
bepaalde in artikelen I.2 tot en I.4 - worden geweigerd in het belang
van de verkeersveiligheid.
5. Het Dagelijks Bestuur stelt het maximale
aantal per branche te verlenen ontheffingen vast.
Artikel IV.2 Standplaats
innemen
1. Behoudens
een vergunning van het Dagelijks Bestuur is het verboden op of aan de openbare
terreinen en/of openbare wateren dan wel op een ander voor het publiek
toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats een standplaats of ligplaats in
te nemen met de bedoeling goederen of waren aan te bieden, te verkopen of te
verhuren dan wel diensten aan te bieden.
2. Een
in het eerste lid bedoelde vergunning kan - onverminderd het bepaalde in
artikel I.2 tot en met I.4 - worden geweigerd:
a. in
het belang van de verkeersveiligheid, voor zover het gestelde in artikel 18 van
de Wegenverkeerswet 1994 niets bepaald
heeft;
b. in het belang van de zorg
voor het uiterlijk aanzien van het gebied.
3. Het
Dagelijks Bestuur stelt het maximale aantal per branche te verlenen
vergunningen vast.
V. Bepalingen
ter bescherming van het landschap en de natuur
Artikel V.1 Handelsreclame
en opschriften
1. Behoudens
een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het verboden in het gebied zoals
aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart opschriften,
aankondigingen, afbeeldingen of constructies met het oogmerk om handelsreclame
te uiten, te plaatsen, welke zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een
openbaar vaarwater, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke
plaats.
2. Het
is de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende
zaak in het gebied verboden deze zaak geheel of ten dele, al dan niet door
middel van enige daarop aanwezige roerende zaak aan te wenden of de aanwending
daarvan te gedogen voor opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of
constructies met oogmerk handelsreclamedoeleinden te uiten, welke zichtbaar
zijn vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater, een spoorweg of een andere
voor het publiek toegankelijke plaats.
3. Het in het eerste en het tweede lid
vervatte verbod is niet van toepassing op:
a. opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende
zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf een openbare weg,
een openbaar vaarwater, een spoorweg of een andere voor het publiek
toegankelijke plaats;
b. opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen
door de overheid;
c. opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen kleiner dan 0,5 m2 en langste zijde korter dan 1
meter die betrekking hebbend op:
1. een
openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van
een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
2. het
beroep, de dienst of het bedrijf, dat in of op de onroerende zaak wordt
uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
d. aankondigingen
van tijdelijke aard ten behoeve van een niet vaker dan eenmaal per jaar in het
gebied waarin de aankondiging is aangebracht, te houden openbare wedstrijd of
evenement, welke niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van
een beroep, bedrijf of dienst, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben,
doch voor niet langer dan drie maanden en mits:
- niet
meer dan twee aankondigingen per openbare wedstrijd of evenement worden
aangebracht;
- de
aankondigingen niet vaker dan eenmaal per jaar worden aangebracht en
- de
tijdelijke aard blijkt uit een datumaanduiding in de aankondigingen.
e. tijdelijke
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen die betrekking hebben op een werk
in uitvoering, waarvoor van overheidswege opdracht is gegeven, mits zij
onmiddellijk bij het werk zijn geplaatst en niet langer aanwezig zijn dan de
uitvoering van dat werk duurt;
f. opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of
gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;
g. opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen, waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer;
h. op
constructies ten behoeve van de onder a tot en met g bedoelde opschriften,
aankondigingen of afbeeldingen.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel I.3 kan een ontheffing worden
geweigerd:
a. op grond van storing of
ontsiering van het landschap;
b. op grond van aantasting
van het type, het karakter of de schaal van het landschap;
c. op grond van aantasting
van het natuurlijk milieu, of
d. ter
bescherming van terreinen of wateren, die ecologische, cultuur-historische,
archeologische, geomorfologische, recreatieve of toeristische waarden hebben.
Artikel V.2 Opslagplaatsen
1. Behoudens een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het
verboden om afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer en andere roerende
zaken die het aanzicht van het landschap kunnen schaden in het werkingsgebied
op te slaan.
2. Het is de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker
van enige onroerende zaak in het werkingsgebied verboden op deze zaak een
opslagplaats te hebben of te gedogen, dat deze daarop aanwezig is.
3. Het in het eerste en
tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing:
a. op opslagplaatsen, die gebouwen zijn in de zin van artikel 1
van de Woningwet, of die zich daarin bevinden;
b. op een tijdelijke opslag van materialen en/of materieel ten
behoeve van de uitvoering of het onderhoud van openbare werken uitsluitend
gedurende die uitvoering of dat onderhoud, doch ten hoogste gedurende één jaar,
mits die opslag is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats, waar
die uitvoering of dat onderhoud plaatsvindt;
c. op een opslag van nieuwe bouwmaterialen en van afbraak, puin
en andere oude bouwmaterialen, op of in een onroerende zaak, waarop, waaraan of
waarin onderhouds-, herstel-, bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd,
mits deze zaken voor de uit te voeren werken nodig of van het bouwwerk, dat
hersteld of gesloopt wordt, afkomstig zijn;
d. voor zover in het geregelde onderwerp niet voorzien wordt door
de Wet milieubeheer.
4. Een blijvende opslagplaats van materialen en/of materieel ten
behoeve van de uitvoering of het onderhoud van openbare werken, die toebehoort
aan een overheidsdienst of een overheidsbedrijf, wordt geacht met een
ontheffing als bedoeld in artikel I.3
van deze verordening aanwezig te zijn. Het Dagelijks Bestuur kan aan een
zodanige ontheffing voorwaarden en beperkingen verbinden, welke slechts mogen
strekken ter bescherming van de in artikel V.1,
vierde lid bedoelde belangen.
Artikel V.3 Demping van wateren
1. Behoudens een ontheffing van het Dagelijks Bestuur is het de
eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak in
de door het Dagelijks Bestuur aangewezen delen van het werkingsgebied verboden
wateren of drassige terreinen, hoe ook genaamd, geheel of gedeeltelijk te
dempen of te gedogen, dat deze geheel of gedeeltelijk worden gedempt.
2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing,
voor zover in het geregelde onderwerp niet voorzien wordt door de Wet
milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de
Natuurbeschermingswet.
3. Aan een ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod
kunnen slechts voorwaarden en beperkingen worden verbonden ter bescherming van
de in artikel V.1, vierde lid
bedoelde belangen.
VI. Straf-,
handhavings-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel VI.1 Strafbepalingen
Overtreding van het
bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel I.4 daarbij gegeven voorschriften en
beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel VI.2 Handhavingsbepalingen
1. De
toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving en het handhaven
van enige bepaling van deze verordening alsmede het opsporen van overtredingen
als bedoeld in artikel VI.1.
2. Naast
de in lid 1 bedoelde toezichthouders zijn, behalve de in artikel 141 Wetboek
van Strafvordering genoemde ambtenaren, de opsporingsambtenaren van de
provincie Zuid-Holland, de deelnemende gemeenten en het Hoogheemraadschap van
Delfland in voorkomende gevallen belast met de eveneens in lid 1 bedoelde
aspecten.
3. Bij
de uitvoering van de in lid 1 genoemde werkzaamheden is het gestelde in artikel
I.6 van toepassing.
Artikel VI.3 Overgangsbepalingen
Vergunningen en
ontheffingen in de zin van deze verordening, welke op grond van de
verordeningen van de deelnemers van het recreatieschap zijn verleend, worden
geacht te zijn verleend op grond van deze verordening.
Artikel VI.4 Inwerkingtreding
Deze verordening
treedt in werking met ingang van de dag van de publicatie.
Artikel VI.5 Citeerartikel
Deze verordening
wordt aangehaald als Algemene
verordening voor het Recreatieschap Midden-Delfland 2007.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de Midden-Delflandraad van
2008
De voorzitter, de secretaris,
Toelichting:
Algemeen:
In de verordening
is een combinatie van artikelen gemaakt die duidelijke raakvlakken met elkaar
hebben. Dit heeft geleid tot een indeling van algemene naar bijzondere
bepalingen toegespitst op de functies van openbare terreinen, openbare wateren,
het landschap en de natuur in het rechtsgebied van het recreatieschap. Daarbij
is de inhoud van de bepalingen bezien op:
a.
de wet- en
regelgeving van de diverse overheden;
b.
de steeds
veranderende wensen van de recreant, bezoeker en de gebruiker van het
schapsgebied;
c.
het gebruik
van de functies van het gebied. Een en ander is voor een deel ingegeven door de
onder a bedoelde wet- en regelgeving. Voor een ander deel heeft dit ook te
maken met de complexiteit en de problematiek van het gebruik en de waarden van
de functies in het gebied. Immers het recreatieschap heeft met name in het
zomerseizoen te maken met een grote toestroom van mensen die graag allemaal op
hun eigen wijze gebruik willen van het schapsgebied;
d.
wat mag, kan
en moet het schapbestuur regelen en toestaan. Wat dit voor gevolgen heeft voor
het openbare karakter en het gebruik van de gebieden en de wateren.
De conclusie kan
niet anders zijn dat de tijd rijp is om het bovenstaande onder te brengen in
een Algemene Verordening van het Recreatieschap Midden-Delfland.
Waar nodig, zullen
hierna artikelen worden aangegeven.
Artikel I.1 Begripsomschrijvingen
Voertuig (d):
Onder het kopje (d)
wordt verwezen naar het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Dit
reglementen geeft aan wat onder voertuigen zoal in de zin van de
Wegenverkeerswet 1994 verstaan moet worden en welke zaken geen voertuigen in de
zin van de wet zijn. Een sulky en de hiermee te vergelijken constructies vallen
onder het begrip bespannen en onbespannen wagens.
Toezichthouder (m):
Aangegeven is wat
de wettelijke basis van deze functionaris is, wat de verhouding met het
schap(sbestuur) is en met welke taken deze functionaris belast is. Overigens
worden andere opsporingsambtenaren in deze verordening niet uitgesloten (zie
artikel VI.2). Het gaat hierbij om
de hen toegekende specifieke taken (voorkomende gevallen)
Artikelen I.2 tot en met I.5:
Geven de
procedureregels en de toetsingscriteria aan vanaf de binnenkomst van een
aanvraag om een ontheffing/vergunning tot en met de beslissing hierop. Hierin
hebben de actuele/relevante wet- en regelgeving een nadrukkelijke plek
gekregen. Er zijn aanvragen die een beslissing van het Dagelijks Bestuur
vragen. Ook bestaat de mogelijkheid dat de G.Z-H aanvragen afdoet. Overigens
zijn de voorwaarden en beperkingen in artikel I.3 gekoppeld aan de door de Midden-Delflandraad vastgestelde
beleidsregels (beheer- en inrichtingsplannen).
In de onderhavige
artikelen is niet expliciet verwezen naar de bepalingen zoals opgenomen in de
Algemene wet bestuursrecht. Uiteraard zijn deze wettelijke bepalingen wel van
toepassingen bij de termijn van afdoening van aanvragen om vergunning of
ontheffing inclusief het bekendmaken van het besluit hierop.
Artikel I.6 Regelend
optreden door of namens het Dagelijks Bestuur
Een onderscheid is
gemaakt in een verwijdering met een spoedeisende karakter (tweede lid).
Daarnaast is veelal genoeg tijd om tot verwijdering te komen. Zeker waar het
gaat om achtergelaten eigendommen, verdient dit enige zorgvuldigheid (derde
lid).
Artikelen II.1 tot en met II.7
Het gaat hier om
bepalingen die een algemene werking hebben voor zowel de openbare gebieden en
openbare wateren. De bijzondere bepalingen (de paragrafen B en C) zijn een nadere
uitwerking hiervan.
Overigens zult u
constateren dat er door de gehele verordening heen ook rekening is gehouden met
de wet- en regelgeving van de rijksoverheid ("voor zover in het geregelde
onderwerp niet voorzien wordt door de Wet milieubeheer" enzovoorts). Zoals
bekend zal zijn, kan/mag het schap niet treden in hetgeen op rijksniveau
bepaald is. Dit geldt eveneens voor sommige bevoegdheden die niet rechtstreeks
overgedragen kunnen worden aan het schapsbestuur (juridische wegbeheer). Bij
het onderdeel “parkeerexcessen” wordt aangegeven waarom dit onderdeel
desondanks is opgenomen. Bovendien heeft het schap rekening te houden met (Europese)
regelgeving ten aanzien van de flora en fauna.
In artikel II.2 wordt in feite aangegeven dat
het verwekte geluid uitsluitend in de onmiddellijke nabijheid van het
instrument hoorbaar mag zijn. Met andere woorden het geluid van bijvoorbeeld
een radio mag niet leiden tot hinder of overlast.
In artikel II.3, tweede lid, is bepaald dat het
verbod om vuur aan te leggen enzovoorts niet geldt voor onder andere barbecuen.
Met de aanduidingen “geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving” worden
mogelijkheden geboden tot stroomlijnen cq handhaving in relatie tot de
activiteiten en de uitstraling/effecten daarvan voor de omgeving.
Op het moment dat
activiteiten een dermate omvang krijgen (een evenement), zal de burgemeester
van een deelnemende gemeente in het kader van de openbare orde en veiligheid,
het bevoegde gezag zijn voor het wel of niet verlenen van een vergunning of
ontheffing. Artikelen 172 en 174 Gemeentewet zijn hierbij van toepassing. Het
schap dient wel een
privaatrechtelijke toestemming geven op het moment een burgemeester overweegt
een vergunning te verlenen.
Op grond van artikel
II.5, derde lid, kan het
Dagelijks Bestuur plaatsen aanwijzen waar het verbod om honden los te laten,
niet geldt. Daarbij kan tevens besloten worden om hieraan periodes en tijden te
koppelen. Een koppeling van het verbod aan het broedseizoen is hiervan één
mogelijkheid.
Artikelen II.8 tot en met II.16
Eerder is in de
toelichting aangegeven dat het schap geen juridisch wegbeheerder kan zijn.
Artikel 18 Wegenverkeerswet 1994 sluit dit met zoveel woorden uit. Echter
artikel 2a van deze wet biedt de provincie en de gemeenten om verordeningen
vast te stellen welke de parkeerexcessen regelen. In het kader van verlengd
lokaal bestuur kan deze bevoegdheid overgedragen worden aan het schap. De
opname van deze bepalingen in de algemene verordening van het schap biedt het
schapsbestuur op te treden tegen parkeeroverlast in het werkingsgebied.
Artikel III.2 Zedelijkheid
De bepaling biedt
de Midden-Delflandraad de
mogelijkheid om naaktrecreatie in het schapsgebied toe te staan binnen de
grenzen van artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.