Experiment Slaagkansen

Toewijzing van woningen aan starters in Delft afhankelijk van het leeftijdsjaar; eindrapportage

 

 

 

 

 

Frank van Hoorn

Quintis, Nieuwegein, september  2001


Inhoud

1.    Inleiding                                                                                                                       3

1.1   Werkwijze                                                                                                                      3

1.2   Meting                                                                                                                           3

 

 

2.    Verhuurde woningen                                                                                                    6

3.    Reacties, verhuringen en slaagkansen                                                                       11

3.1   De positie van starters en doorstromers                                                                           11

3.2   Slaagkansen per leeftijdsjaar                                                                                          12

3.3   Slaagkansen en huishoudensomvang                                                                              13

3.4   Inkomensgroepen                                                                                                          14

 

 

4.    Conclusie                                                                                                                    15

 


1.                       Inleiding

In de gemeente Delft is een experiment uitgevoerd waarbij prestatie-afspraken worden geformuleerd in termen van slaagkansen.  Deze moeten de afspraken ver­vangen die sinds enkele jaren worden gemaakt over de omvang van de kernvoor­raad.  Het experiment bestaat uit een nul-,  tussen- en eindmeting op basis van een transparante wijze van monitoren.

Bij de uitvoering van een experiment is het noodzakelijk de om­geving (de toegepaste rangorde criteria leeftijd en woonduur) constant te houden, omdat anders een vergelijking in de tijd niet mogelijk is.

 

De gemeente Delft wil drie groepen woningzoekenden met voorrang huisvesten: starters tot en met 29 jaar, gezinnen met kinderen en huishoudens die tot de BBSH- doel­groep behoren. Aangezien over gezinnen met kinderen en over de BBSH-doelgroep afzonderlijke prestatie-afspraken zijn gemaakt, blijven deze groepen buiten dit expe­riment. De aandacht richt zich dus op starters tot en met 29 jaar, waarvan de marktpositie dient te verbeteren.  Het wordt niet onredelijk geacht wanneer de goede positie van oudere starters verslechtert, doordat aan deze groep minder woningen beschikbaar worden gesteld.

 

Het experiment moet duidelijk maken of

-     de gemeente controleerbare afspraken kan maken met corporaties, waardoor de positie van jongeren tot en met 29 jaar op de woningmarkt verbetert en

-     het begrip slaagkans moet worden geīmplementeerd in het aanbodsysteem, waardoor de positie van jongeren daadwerkelijk verbetert;

-     de  maatregelen effect hebben op de positie van de oudere starters.

 

De te beantwoorden vraagstelling luidt:

Hoe is de positie van starters tot en met 29 jaar per leeftijdsjaar en in vergelijking met door­stromers in de gemeente Delft op drie momenten: voor, halverwege en na afloop van de proefperiode? "Positie" wordt uitgedrukt als slaagkans: de relatie tussen de omvang van een groep die actief reageert op vacante woningen en het aandeel daarvan dat daadwerkelijk een woning huurt.

Deze eindrapportage doet verslag van de gehele experimentperiode.

 

1.1                    Werkwijze

De slaagkans van de jonge starters in Delft bedroeg bij de aanvang van het experiment maar 9%, terwijl die van oudere star­ters en doorstromers omstreeks 25% bedroeg.  Het voorstel was om de positie van starters tot en met 29 jaar te verbeteren door voor deze groep meer woningen aan te bieden en de slaagkans voor jongeren in elk leeftijdsjaar tot en met 29 jaar beter op elkaar af te stemmen.  Dit is gebeurd door woningen (onderscheiden naar type) per leef­tijdsjaar te labelen.

 

In het beleid wordt ernaar gestreefd een slaagkans te realiseren die afhankelijk is van het woningtype. Zo kan er op worden aangestuurd dat de jongste groep starters voornamelijk in aanmerking komt voor éénkamerwoningen, terwijl de starters, wan­neer zij tegen de 30 lopen, een grote kans hebben op een drie- of vierkamerwoning.

Terwijl enerzijds woningen gericht worden aangeboden aan starters met een be­paalde leeftijd, wordt anderzijds de monitoring uitgevoerd.  Deze monitoring heeft op drie momenten plaatsgevonden: vķķr de start van de hierboven omschreven labeling, een halfjaar na  aanvang van het experiment en na de afronding ervan op 1 juli 2001.

 

1.2                    Meting

Gemeten zijn voor de situatie in de gemeente Delft: het aantal verhuringen, het aantal woningzoekenden en hiermee dus ook de slaagkans van starters en doorstromers en enkele groepen daarbinnen, die zijn onderscheiden naar leeftijd(sjaar), inkomen en huishoudensomvang. Dit is gebeurd voor de halfjaarlijkse perioden vanaf 1998. 

 

Omdat de nadruk in het experiment ligt op slaagkansen per leeftijdsjaar, dient dit laatste scherp gedefinieerd te worden. Hiervoor is de verschijningsdatum van de woonkrant als uitgangspunt gekozen. Bij een eventuele reactie is de leeftijd van de woningzoekende geregistreerd op de dag na verschijning van de krant. Ook de perioden zijn, in het verlengde hiervan gedefinieerd op basis van de verschijningsdatum van de woonkrant[1]. Dit leidt er echter toe dat het aantal verhuringen in de eerste helft van 2001 relatief laag lijkt. Bij afsluiting van de periode  (begin juli 2001) waren er immers nog verscheidene woningen, vooral die waarmee in de maand juni was geadverteerd, die nog niet verhuurd bleken te zijn.

Daarnaast is het aanbod in Haaglanden beduidend afgenomen. Hierbij speelt de herstructurering in de regio een belangrijke rol. Dit proces drukt het aantal woningen dat voor de reguliere woningzoekende beschikbaar komt. Het aantal verhuurde woningen nam af van 200  ā 230 per maand (zoals dat vorig jaar veelal was) tot 150 ā 160 woningen, zoals dat momenteel veelal het geval is. Uiteraard zijn ook in Delft de effecten hiervan merkbaar.

 

Een definitieprobleem deed zich voor bij verhuringen die buiten de krant om hadden plaatsgevonden. Het is dan niet mogelijk de leeftijd vast te stellen op het moment van verschijnen van de krant. Van deze (circa 300) woningen is de verschijningsdatum van de krant geacht 80 dagen voor de ingangsdatum van het huurcontract te hebben plaatsgevonden. In de meeste gevallen ligt deze daar echter binnen. Gemiddeld bedroeg deze circa 40 dagen (zie figuur 1.1).

 


Figuur 1.1:  Tijd tussen verschijningsdatum van een advertentie in de woonkrant en de uiteindelijke huurdatum van de woning (datum van de ingang van het huurcontract).

 

Reikwijdte

De reikwijdte van het experiment betreft: alle verhuurde woningen en zelfstandige wooneenheden die in het systeem zijn verwerkt.  De woning­zoekenden kunnen zowel in Delft als in de regio Haaglanden dan wel elders woon­achtig zijn. Verder worden alle reacties meegenomen in de berekeningen van de slaagkans, ongeacht de vraag of de woningen waarop men reageert in Delft staan.

 


2.                       Verhuurde woningen

In de periode van januari 1998 tot en met juni 2001 worden in de gemeente Delft gemiddeld ongeveer 1 000 woningen per half jaar verhuurd.  Het aandeel starters is onder de huurders vaak iets groter dan het aandeel doorstromers.  Over de periode als geheel werd 53% van de verhuringen gedaan aan starters. Alleen in de tweede helft van 1998 kregen meer doorstromers dan starters een woning van één van de Delftse woningcorporaties. In de experimentperiode is het aantal verhuringen aan starters opmerkelijk groter dan het aantal verhuringen aan doorstromers. In deze periode varieert het aandeel starters rond de 60%.

Vermoedelijk heeft de aandacht voor starters en de labeling van woningen voor deze groep geleid tot een voorrang voor de groep als geheel.

 

 

 

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode

2000/2001

Starter

581

565

529

485

498

1134

doorstromer

514

604

532

442

467

803

Totaal

1095

1169

1061

927

965

1937

 

 

 

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode

2000/2001

Starter

53%

48%

50%

52%

52%

59%

doorstromer

47%

52%

50%

48%

48%

41%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

 

 

Van de Delftse woningcorporaties richt vooral DUWO zich in het laatste jaar (van juli 2000 tot juli 2001) op  starters. Tweederde van alle woningen wordt aan deze groep verhuurd. Gezien de oorsprong als corporatie voor studenten is dat begrijpelijk. Opvallender is het misschien nog wel dat ook Vidomes ruim 60% van de woningen aan starters heeft verhuurd. De andere corporaties, Delftwonen en Vestia, verhuurden beide minder dan de helft van de woningen aan starters.

 

 


Tabel 2.2 Verdeling van het aantal verhuringen aan starters en doorstromers per corporatie in de periode juli 2000-juli 2001

 

starters

doorstromers

Totaal

 

 

starters

doorstromers

Totaal

Vidomes

152

95

247

 

Vidomes

62%

38%

100%

Delftwonen

286

310

596

 

Delftwonen

48%

52%

100%

DUWO

343

102

445

 

DUWO

77%

23%

100%

Vestia

352

278

630

 

Vestia

56%

44%

100%

overig

1

18

19

 

overig

5%

95%

100%

Totaal

1134

803

1937

 

Totaal

59%

41%

100%

 

 

Verder blijkt duidelijk dat zich in de afgelopen drie jaar een verschuiving heeft voorgedaan in de huisvesting van woningzoekenden van buiten Delft. Terwijl in 1998 nog bijna 70% uit de gemeente Delft zelf afkomstig was, is de vestiging uit Delft inmiddels afgenomen tot minder dan 60%. Deze ontwikkeling kwam ten gunste van de woningzoekenden uit de rest van de regio Haaglanden. Hun aandeel nam toe van iets meer dan 10% in 1998  tot ongeveer 25% in 2000/2001. De regionale verspreiding van het aanbod, zoals dat sinds 1999 plaatsvindt, heeft ongetwijfeld aan deze ontwikkeling bijgedragen.

 

Het is echter niet zo dat ook de vestiging van buiten de regio is toegenomen. De invoering van Internet als medium waarmee op woningen in Haaglanden kan worden gereageerd, heeft niet geleid tot een toename van deze groep. Hun aandeel blijft ongeveer op hetzelfde niveau. Het aandeel van starters die niet in de regio woonden bedroeg 24% in de eerste helft van 1998 en 23% in de experimentperiode (zie tabel 2.3).

 

 

 

Tabel 2.3a  Verdeling van het aantal verhuringen aan starters naar herkomst van de huurders per halfjaar in aantallen

 

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode

2000/2001

Delft

386

384

334

301

293

611

Haaglanden, excl. Delft

56

68

83

102

117

266

Nederland, excl. Haaglanden

139

115

112

100

85

257

totaal

581

567

529

503

495

1134

 

 


Tabel 2.3b  Verdeling van het aantal verhuringen aan starters naar herkomst van de huurders per halfjaar in aantallen

 

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode

2000/2001

Delft

66%

68%

63%

60%

53%

54%

Haaglanden, excl. Delft

10%

12%

16%

20%

21%

23%

Nederland, excl. Haaglanden

24%

20%

21%

20%

25%

23%

totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

 

 

Al in de onderzoeken dit tussentijds zijn verricht naar de toewijzing aan starters is aan de orde gekomen dat een duidelijk verband bestaat tussen leeftijd en het aantal kamers van de woning die men betrekt. Ook in de periode juli 2000-juli 2001 is dit het geval geweest. 18 en 19-jarigen betrekken voor meer dan 85% een eenkamerwoning. Rond 20/21 jaar is dit aandeel iets meer dan 60%. Vanaf 23 jaar hebben grotere woningen de overhand.

Tweekamerwoningen worden vooral verhuurd aan 25- en 26-jarigen. Heeft de woning drie of meer kamers, dan maken 27-plussers de grootste kans op een dergelijke woning.

Vanaf de leeftijd van 30 jaar huurt nog maar een enkeling een woning met één kamer. Wel worden in alle leeftijdsgroepen tweekamerwoningen aan starters verhuurd (zie tabellen 2.4 en 2.5).

 


Tabel 2.4:  Aan starters verhuurde woningen naar aantal kamers en leeftijd van de huurder in de periode juli 2000-juni 2001.

  leeftijd in jaren

1 kamer

2 kamer

3 / 4 kmrs

Totaal

18

28

4

2

34

19

30

4

0

34

20

51

22

3

76

21

34

16

8

58

22

41

26

14

81

23

36

33

7

76

24

30

31

17

78

25

14

32

16

62

26

13

24

19

56

27

9

27

34

70

28

7

29

22

58

29

4

33

31

68

30

2

8

12

22

31

3

1

8

12

32

3

0

9

12

33

0

0

2

2

34

1

2

6

9

35

2

3

6

11

36

1

5

10

16

37

1

4

12

17

38

0

1

10

11

39

0

1

8

9

40

0

2

3

5

41

0

5

6

11

42

2

4

9

15

43

2

3

13

18

44

2

3

8

13

45

0

3

8

11

46

0

6

6

12

47

0

4

16

20

48

0

8

9

17

49

0

4

10

14

50

0

1

7

8

51

0

0

11

11

52

0

5

5

10

53

2

5

6

13

54

0

2

5

7

55

0

2

1

3

56

0

2

5

7

57

0

3

1

4

58

0

0

1

1

59

0

1

2

3

60

0

2

1

3

61

0

2

2

4

62

0

0

1

1

63

0

0

1

1

64

0

2

1

3

65

0

2

2

4

66

0

1

0

1

67

0

1

0

1

68

0

1

0

1

69

0

1

0

1

70

0

1

1

2

71

0

2

0

2

72

0

2

0

2

73

0

1

0

1

74

0

0

1

1

75

0

1

1

2

77

0

0

1

1

Totaal

318

388

400

1106


 

Tabel 2.5  Verhuurde 1, 2 en 3-4 kamerwoningen voor starters in de periode juli 2000 – juni 2001 onderscheiden naar leeftijd en corporaties

1-kamerwoning

Vidomes

Delftwonen

DUWO

Vestia

overig

totaal

18

2

8

13

5

0

28

19

5

5

13

7

0

30

20

6

10

27

8

0

51

21

2

4

22

6

0

34

22

2

9

26

4

0

41

23

3

8

21

4

0

36

24

2

6

17

5

0

30

25

2

1

5

6

0

14

26

3

2

3

5

0

13

27

1

1

4

3

0

9

28

2

1

2

2

0

7

29

1

1

1

1

0

4

vanaf 30

1

4

3

13

0

21

Totaal

32

60

157

69

0

318

 

 

 

 

 

 

 

2-kamers

Vidomes

Delftwonen

DUWO

Vestia

overig

totaal

18

0

1

2

1

0

4

19

0

0

3

1

0

4

20

4

4

10

4

0

22

21

3

2

7

4

0

16

22

5

2

15

4

0

26

23

1

8

15

9

0

33

24

2

8

10

11

0

31

25

2

8

15

7

0

32

26

2

7

8

7

0

24

27

3

4

14

6

0

27

28

4

8

7

10

0

29

29

4

9

10

10

0

33

vanaf 30

30

35

11

30

1

107

Totaal

60

96

127

104

1

388

 

 

 

 

 

 

 

3/4-kamers

Vidomes

Delftwonen

DUWO

Vestia

overig

totaal

18

1

1

0

0

0

2

20

2

1

0

0

0

3

21

0

3

3

2

0

8

22

2

5

2

5

0

14

23

1

3

1

2

0

7

24

3

8

1

5

0

17

25

2

7

3

4

0

16

26

2

9

4

4

0

19

27

6

15

5

8

0

34

28

4

7

6

5

0

22

29

6

11

6

8

0

31

vanaf 30

31

59

27

110

0

227

Totaal

60

129

58

153

0

400

 

 


3.                       Reacties, verhuringen en slaagkansen

3.1                    De positie van starters en doorstromers

 

Het experiment heeft als doelstelling de slaagkansen van jonge starters per leef­tijdsjaar te monitoren en, indien noodzakelijk, te beīnvloeden door meer of minder woningen voor deze groepen te labelen. Daarom zullen we in dit hoofdstuk nagaan, bij welke groepen starters de lage slaagkansen zich concentreren. Starters zijn er immers met hoge en met lage inko­mens en met kleine en iets grotere huishoudens.

Eérst wordt echter ingegaan op de positie van starters ten opzichte van enkele an­dere groepen.

 

In tabel 3.1 zijn verhuringen, aantal woningzoekenden en slaagkansen weergegeven voor de zeven halfjaarlijkse perioden vanaf 1998. Het valt op dat de slaagkans tot de tweede helft van 1999 meer dan 20% bedraagt, terwijl deze vanaf de tweede helft van 1999 (met uitzondering van de eerste helft van 2000) nog maar 13% is. De daling van de slaagkans wordt veroorzaakt door enerzijds een afname van het aantal verhuurde woningen met ongeveer 1.000, en anderzijds door een toename van het aantal woningzoekenden met ruim 2.000 in de laatste halfjaar­lijkse periode. In de verklaring voor de aanzienlijke toename van het aantal woning­zoekenden in Delft zal gelegen zijn in de invoering van de regionale krant waarin het woningaanbod is opgenomen. Nu zijn immers ook woningzoekenden elders in de regio Haaglanden volledig op de hoogte van het aanbod in deze gemeente. De toe­name van het aantal woningzoekenden is overigens niet iets dat uniek is voor de gemeente Delft; het doet zich ook voor in de andere gemeenten in Haaglanden.

Het is opvallend dat de slaagkans voor woningzoekenden in de eerste helft van 2000 weer relatief hoog was. Het blijkt dat zowel starters als doorstromers in dat halfjaar minder talrijk waren.

 

In tabel 3.1  is ook de positie van starters en doorstromers weergegeven. Het was al be­kend dat starters en minder gunstige positie verkeren dan doorstromers. Over de jaren 1998 en 1999 bedroeg slaagkans gemiddeld 19%. Voor doorstromers was deze echter beduidend gunstiger (21%) dan voor starters (17%). Men zou ook kunnen zeggen dat de kans om een woning te huren toen bijna 20% lager was dan voor doorstro­mers (immers: 0,17/0,21=0,81).


Ook in de eerste helft van 2000 is de slaagkans van doorstromers nog hoger dan die van starters. Maar in de tweede helft komt er een kentering in dat beeld.

Starters hebben dan evenveel kans op het huren van een woning. In de eerste helft van 2001 zet die trend zich door. Dan is de slaagkans van starters zelfs groter dan die van doorstromers. De kans dat een starter een woning huurt is dan circa 10% groter dan dat een doorstromer dit doet (0,09/0,08=1,11).

 

Zoals al eerder opgemerkt, moet aan de absolute waarde van de slaagkans niet te veel waarde worden gehecht. Wanneer alle verhuringen die zijn voortgekomen uit de advertenties in de periode tot 1 juli bekend zijn,  zal de slaagkans beslist hoger uitvallen. Dit doet echter niets af aan de relatieve betekenis van de slaagkansen. Het is bijna uitgesloten dat de doorstromers de starters aan het eind van de eerste helft van 2001 nog inhalen.

 

 Tabel 3.1: Verhuringen, woningzoekenden en slaagkansen van starters en doorstromers

Verhuringen

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

Starter

581

565

529

485

498

1109

doorstromer

514

604

532

442

467

772

Totaal

1095

1169

1061

927

965

1881

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woningzoekenden

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

Starter

3231

2943

2631

4129

2686

10518

doorstromer

2191

2398

2111

3253

2188

7658

Totaal

5422

5341

4742

7382

4847

18176

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaagkansen

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

Starter

18%

19%

20%

12%

19%

11%

doorstromer

23%

25%

25%

14%

21%

10%

Totaal

20%

22%

22%

13%

20%

10%

 

 

3.2                    Slaagkansen per leeftijdsjaar

Nu was het doel van het experiment niet alleen om de positie van jonge starters te verbeteren, tevens dienden de verschillen in de positie van de leeftijdsjaren af te nemen. Tot in de eerste helft van 2000 werd in Delft gewerkt met ‘schotten’ bij het 24e en het 29e levensjaar. Wie toentertijd op die leeftijd geen woonruimte wist te bemachtigen, kon het vervolgens voorlopig weer vergeten: als 25-jarige was de kans veel kleiner dan als 24-jarige.

In de eerste helft van 2001 bestaat dit beeld niet meer. In feite zijn nu schotten bij élk leeftijdsjaar aangebracht. Dit was niet zonder resultaat: de slaagkans is nu over alle leeftijdsjaren van het 18e tot het 30e vrijwel constant (zie figuur 3.1 en tabel 3.2). Behalve dat een egalisering van de slaagkansen plaatsvond, is ook de slaagkans voor de groep starters tot en met 29 jaar als geheel toegenomen. Dit is duidelijk ten koste gegaan van de slaagkans van oudere starters. Hun slaagkans daalde van 34% in de eerste helft van 1999 tot 10% in de eerste helft van 2001.

Over de experimentperiode als geheel blijkt dit wat minder duidelijk: het toewijzen op leeftijdsjaar is in het laatste halfjaar van de experimentperiode blijkbaar meer nauwgezet uitgevoerd.

 

 

Figuur 3.1 Leeftijdsjaar en slaagkans van starters in de eerste halfjaren in de periode 1998-2001

 

 

Tabel 3.5  Leeftijdsjaar en slaagkans van starters in halfjaren in de periode 1998-2001

 

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

2e helft 2000

1e helft 2001

Expe-riment- periode

18 jaar

5%

1%

1%

2%

2%

6%

7%

7%

19 jaar

5%

3%

3%

1%

4%

6%

5%

5%

20 jaar

5%

6%

6%

1%

4%

12%

7%

10%

21 jaar

8%

11%

11%

3%

4%

10%

6%

8%

22 jaar

14%

9%

9%

6%

8%

13%

7%

10%

23 jaar

9%

11%

11%

11%

9%

11%

9%

10%

24 jaar

23%

23%

23%

24%

20%

14%

8%

11%

25 jaar

8%

4%

4%

9%

4%

11%

9%

10%

26 jaar

9%

10%

10%

8%

5%

11%

8%

10%

27 jaar

13%

21%

21%

16%

10%

18%

11%

15%

28 jaar

29%

25%

25%

19%

14%

21%

11%

15%

29 jaar

34%

32%

32%

30%

31%

30%

17%

23%

Vanaf 30 jaar

28%

38%

34%

34%

25%

27%

10%

18%

Bron: Bestanden woonruimteverdeling van NCCW-CASA, 2001,

Bewerking van Bijlage 1.

 

3.3                    Slaagkansen en huishoudensomvang

Aangezien starters veelal uit kleine huishoudens bestaan, ligt het voor de hand dat het beleid  om de mogelijkheden voor starters te verruimen, heeft geleid tot een groter aanbod van woningen voor kleine huishoudens. Eén- en tweepersoonshuishoudens zouden hun slaagkans relatief hebben moeten zien stijgen.

Dit is niet het geval. Zowel in de jaren 1998/1999 als in de experimentperiode is de positie van drie- en meerpersoonshuishoudens iets ongunstiger dan het gemiddelde.

 

 

Tabel 3.2: Verhuringen, woningzoekenden en slaagkansen naar aantal personen in het huishouden

Verhuringen

eerste helft 1998

tweede helft 1998

eerste helft 1999

tweede helft 1999

eerste helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

1 persoon

518

517

507

485

447

929

2 personen

301

339

297

247

301

567

3 en meer

276

312

256

194

197

380

Totaal

1104

1191

1089

936

973

1876

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woning-zoekenden

eerste helft 1998

tweede helft 1998

eerste helft 1999

tweede helft 1999

eerste helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

1 persoon

2424

2302

2100

3267

2182

7163

2 personen

1601

1590

1392

2276

1590

5166

3 en meer

1394

1449

1245

1834

1083

3586

Totaal

5427

5345

4748

7384

4857

15916

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaagkansen

eerste helft 1998

tweede helft 1998

eerste helft 1999

tweede helft 1999

eerste helft 2000

Experiment-periode 2000/2001

1 persoon

21%

22%

24%

15%

20%

13%

2 personen

19%

21%

21%

11%

19%

11%

3 en meer

20%

22%

21%

11%

18%

11%

Totaal

20%

22%

23%

13%

20%

12%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.4                    Inkomensgroepen

In het beleid ten aanzien van het wonen in de regio Haaglanden wordt veel aandacht besteed aan de positie van minima en van andere huishoudens met een inkomen onder de BBSH-grens. Aanvankelijk werden minimale aantallen genoemd waarin in huisvesting voor huishoudens in deze inkomenscategorieën moest worden voorzien. Gaandeweg werd nadrukkelijker geformuleerd dat minima de hoogste slaagkans dienden te hebben in de sociale huursector, en de huishoudens die niet tot de aandachtsgroep behoren de laagste.

 

In Delft is het beeld in 1998 nog tegengesteld. De kansen voor de niet-doelgroep waren toen zelfs het hoogst. In de experimentperiode zien we dat de gewenste trend wel herkenbaar is. In de tweede helft van 2000 en de eerste helft van 2001 is de slaagkans van minima bijna 1,5 maal zo hoog als die van huishoudens die niet tot de doelgroep behoren.

 

 

 

Verhuringen

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment- periode 2000/2001

Minima

443

405

372

325

379

948

overige doelgroep

226

272

216

242

243

284

niet-doelgroep

435

514

501

369

351

705

Totaal

1104

1191

1089

936

973

1937

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woningzoekenden

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment- periode 2000/2001

Minima

2243

2061

1751

2755

1735

7250

overige doelgroep

1196

1246

1094

1692

994

2744

niet-doelgroep

1988

2039

1903

2937

2128

8184

Totaal

5427

5346

4748

7384

4857

18178

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaagkansen

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

Experiment- periode 2000/2001

Minima

20%

20%

21%

12%

22%

13%

overige doelgroep

19%

22%

20%

14%

24%

10%

niet-doelgroep

22%

25%

26%

13%

16%

9%

Totaal

20%

22%

23%

13%

20%

11%

 

 


4.                       Conclusie

De slaagkans van starters in Delft was in 1998 en 1999 veel ongunstiger dan die van doorstromers. De slaagkansen bedroegen respectievelijk 17 en 21%. Met name jonge starters vallen op door een zeer geringe kans op het huren van een woning. Voor deze groep was de slaagkans vaak niet hoger dan 10%.

In samenwerking met de SEV is daarom een experiment uitgevoerd, waarbij woningen gericht worden aangeboden aan starters per leeftijdsjaar. Door voldoende woningen voor deze groepen te reserveren, moeten uiteindelijk de slaagkans toenemen.

Het experiment mag echter niet ten gevolg hebben, dat de positie van huishoudens met lage inkomens of gezinnen ongunstiger wordt.

Dit rapport doet verslag van de periode 1998 t/m de eerste helft van 2001. De periode waarin het experiment feitelijk plaatsvond, door woningen per leeftijdsjaar te labelen, lag tussen 1 juli 2000 en 1 juli 2001.

 

De labeling van woningen voor starters heeft duidelijk effect gehad voor de kansen van deze groep. Vanaf de tweede helft van 2000 heeft zich een opvallende verbetering voorgedaan bij de toewijzing van woningen aan starters. De slaagkans was voor starters in de tweede heft van 2000 gelijk aan die van doorstromers. In de eerste helft van 2001 was deze zelfs (voor het eerst) beter. Dit ging samen met een toename van verhuringen aan huishoudens met een minimuminkomen. De positie van deze groep is door het beleid dus niet benadeeld, maar juist bevoordeeld.

Tegelijkertijd zijn gezinshuishoudens niet de dupe geworden van het beleid. De positie van deze huishoudens is in het afgelopen jaar ongeveer gelijk aan die in de jaren daarvoor.

 

Een tweede kenmerk van de positie van starters was het sterk wisselende patroon van slaagkansen per leeftijdsjaar. In 2000 bestond dat nog volop. Dit hield met name in dat  in dat de kansen waren bij het 24e, en vanaf het 28e jaar. Daarentegen leek reageren op woningen weinig zin te hebben rond het 20e en het 25e jaar. Echter, al in de tweede helft van 2000 was al een tendens waarneembaar dat de slaagkansen iets werden afgevlakt.  In de eerste helft van 2001 was ook dit doel nagenoeg bereikt. De slaagkans van alle jonge starters (onder de 30 jaar) waren nagenoeg gelijk. De slaagkans van oudere starters is door de maatregelen duidelijk kleiner geworden. Deze daalde van 34% in de eerste helft van 2001 tot 10% twee jaar later. Hiermee is deze op een gelijk niveau gekomen als die van de jongere starters.

Tenslotte kan worden geconcludeerd dat het beleid niet ten koste is gegaan van de huisvesting van minima. Hun slaagkans is groter dan van de gemiddelde woningzoekende in Delft.

Al met al kan alleen maar de conclusie worden getrokken dat  het experiment aan zijn doelstellingen heeft voldaan.

 

 

 



[1]  In het tijdsbestek tot het begin van het experiment (per 1-7-2000) zijn de  perioden afgebakend op grond van de verhuurdatum van de woningen. Dit was in de nul- en de tussenmeting al zo gedaan en dat is niet meer gewijzigd. Het belang van het vaststellen van de juiste leeftijd was dermate groot, dat hiervan in de experimentperiode (1-7-2000 tot 1-7-2001) is afgeweken. In die periode is de verschijningsdatum van de advertentie maatgevend.