Onderwerp: Bouwhoogten
Voorzitter:
de heer A. Meuleman
Commissiegriffier:
mevrouw C. v.d. Rest
Sprekers: mw. M. Schoenmakers
mw. I. Hulshof.
Gespreksleider:
de heer C. Ravensloot.
1. Opening
De voorzitter heet de
aanwezigen welkom. Hij legt uit dat bij de behandeling van nieuwe bouwprojecten
over twee aspecten altijd opvallend nadrukkelijk gesproken wordt:
parkeergelegenheid en bouwhoogte. De
raadscommissie Duurzaamheid heeft behoefte aan het peilen van zienswijzen en
ideeën over de bouwhoogte in Delft en daarom is de commissie Extern op verzoek
van de commissie Duurzaamheid bijeengeroepen.
Aan
de bijeenkomst liggen de notitie van wethouder Grashoff , de inbrengen van
woordvoerders van het PvdA en de CDA evenals het verslag van de commissie
Duurzaamheid over de open discussie Bouwhoogten ten grondslag. Uit deze stukken
zijn stellingen afgeleid die de leidraad vormen van het debat. Twee
gastsprekers zullen aan de hand van deze stellingen een presentatie houden. Na
een korte pauze is er gelegenheid voor discussie over de stellingen en de
presentaties. Aan het einde van de avond wordt gevraagd naar een oordeel over
de stellingen.
2. Presentaties
van Mariet Schoenmakers en Ineke Hulshof
Mariet Schoenmakers is stedenbouwkundige, afgestudeerd in Delft, voormalig inwoonster van
Delft en betrokken bij het Zuidpoort-project. Zij geeft aan aanvankelijk
sceptisch te hebben gestaan tegenover de gedachte van hoogbouw in Delft. Bij
nader inzien constateerde zij echter dat hoogbouw altijd heeft bestaan in
Delft, maar steeds onderdeel uitmaakte van het stadssilhouet. Hoogbouw moet
naar haar mening steeds op die manier beschouwd worden: als deel van het
stadssilhouet. Delft wordt gekenmerkt door een rijke historie die behouden moet
worden. Het stadssilhouet is een essentieel onderdeel daarvan.
Redenen om in de laatste jaren hoogbouwprojecten te
starten, zoals Zuidpoort, waren steeds gelegen in een streven naar kwaliteit:
past het gebouw kwalitatief in de stad over een langere periode? De plaatsing
van een hoog gebouw heeft invloed op de gehele stad, niet alleen op de
specifieke locatie. Emoties spelen daarbij een grote, niet te onderschatten
rol. Bij het beoordelen van hoogbouw zijn dan ook niet alleen technische elementen
(bezonning, bestemmingsplan) maar juist ook elementen zoals dichtheid van
belang: functies concentreren zodat andere gebieden leeg kunnen blijven.
Het argument dat soms gebruikt wordt dat hoogbouw een
landmark voor de stad kan betekenen, gaat pas op als daarover veel gesproken
is. Hoge gebouwen bepalen het stadsbeeld en beslissingen daarover moeten
democratisch genomen worden. Daarbij is het gevoel voor een stad cultureel
bepaald. De gemeente Rotterdam heeft als enige in Nederland besloten om een bepaalde
zone te bestemmen voor hoogbouw, waarbij niet alleen overwegingen over het
stadsbeeld maar ook over de toename van de bevolking en het creëren van
woonruimte, een rol hebben gespeeld. De gemeente Den Haag heeft niet zozeer een
bepaalde zone als wel bepaalde locaties, zoals rond het Centraal Station,
aangewezen als plekken waar dichter gebouwd kan worden. Die precisie past goed
bij de schaal van Delft.
Den Haag heeft daarbij voor
de strategie gekozen dat de hoogbouw onderdeel uitmaakt van het stadsweefsel.
Het gebouw mag niet op zichzelf staan maar moet op een vloeiende manier
overgaan in de omgeving. Ook dat thema, het nadenken over een gebouw in relatie
tot de rest van de stad, kan voor Delft belangrijk zijn.
Naar de mening van mevrouw Schoenmakers staat Delft voor
twee opgaven. Ten eerste het eeuwige, onaantastbare karakter van de binnenstad
behouden en het dientengevolge bespreken van de mogelijkheden aan de rand van
de stad. Ten tweede de mogelijkheid bezien van zowel verdichting als verdunning
in de bestaande hoge wijken; het contrast vergroten om kansen te bieden voor
ruimtelijke kwaliteit.
Ineke Hulshof
spreekt als architect en initiator van de Stichting Bovenstad. Haar bureau,
Hulshof Architecten, is gespecialiseerd in het werken aan nieuwe woonvormen,
waarbij fusies van bestaande en nieuwe bebouwing niet worden geschuwd.
Toekomstige gebruikers worden actief bij het ontwerpproces betrokken. Naar
aanleiding van een uitwisselingsprogramma van Rotterdam en Shanghai heeft
mevrouw Hulshof geleerd dat veel mensen op een klein oppervlak kunnen leven,
afhankelijk van de infrastructuur, het uitzicht, de privacy, de voorzieningen
en dergelijke. De oplossing die Shanghai gebruikt, hoogbouw boven de bestaande
buurten en geformeerd in rijen, is echter te extreem voor Delft.
Bovenstad beoogt ontwikkelingsruimte toe te voegen zonder
de groene ruimte verder aan te tasten en zonder bestaande gebouwen te slopen.
Daarmee wordt een alternatief geboden aan de trend om bebouwing te spreiden
over Nederland. Nederland is over het algemeen dichtbevolkt, maar de
deltametropool zelf is vergeleken met Londen en Parijs juist dunbevolkt.
Bovenstad heeft als missie: houdt de open ruimte open, bedien de
nieuwstedelijke stadsbewoner (de mobiele individu), transformeer 60% van de
woningvoorraad (stadsvernieuwing). Voornaamste thema’s daarbij zijn:
duurzaamheid, verhoging van de dichtheid, hergebruik en minder afval, korte
afstanden, verbetering van de bestaande omgeving en integrale benadering van de
stedelijke gebieden. Ontwikkeling van de lucht in de stad, met respect voor de
bestaande gebouwen, kan bijdragen aan een duurzame oplossing van het gebrek aan
open ruimte. Met de transformatie in de lucht kan verder energie en geld
gegenereerd worden om de bestaande woningvoorraad te verbeteren.
De Stichting Bovenstad is ontstaan na een initiatief op
het dak van de Hogeschool Rotterdam, waarbij met een sculptuur de aandacht is
gevestigd op de mogelijkheden die platte daken bieden in de toenemende
dichtheid van de stedelijke omgeving. De vier kernthema’s van dit project waren
cultuur, ruimtegebruik en architectuur, materiaalgebruik en duurzame techniek,
en procedures, wat belangrijk is voor stedelijke transformatiemogelijkheden. De
doelstelling van de Stichting Bovenstad is het vormen van een kennisnetwerk,
het initiëren van onderzoek naar ontwikkelingsmogelijkheden en ontwikkelen door
te ontwerpen. Voor de langere termijn wil de stichting ruimte creëren voor
woningbehoeften buiten de bestaande mogelijkheden, proeftuinprojecten om dit ruimtegebruik
te promoten en het ondersteunen van ontwikkeling door onderzoek.
De deelnemers aan Bovenstad zijn uit alle geledingen
afkomstig, van architecten stedenbouwers en planologen tot ontwikkelaars,
wooncorporaties en kennisinstituten. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de
complexiteit van de ontwikkelingen, waarbij de gebruikers tamelijk centraal
staan en de uitkomst vooral onvoorspelbaar is. Van de deelnemers wordt een
belangenloze en zo groot mogelijke inzet en bijdrage verwacht; projecten moeten
zo transparant mogelijk worden georganiseerd.
Habiforum is een proeftuin van Bovenstad, een instelling
die een enorm budget beheert om de intensivering van het grondgebruik te
intensiveren. Het eerste project dat daaruit gesteund wordt, is de Nieuwe
Pannekoek in het Laurenskwartier in Rotterdam. Dit gebied is een tijdlang
afgesloten geweest van het centrum en zit economisch in de knel: het gaat
slecht met bedrijven en winkels aldaar. Met de wijkontwikkelingsmaatschappij
wordt gewerkt aan economische vernieuwing, wat moeilijk is omdat het eigendom
van de panden verdeeld is en de verschillende eigenaren moeilijk zijn samen te
brengen. Met Bovenstad wordt getracht een gezamenlijk gevoel en begrip op te
wekken. Uit berekeningen blijkt dat toevoeging van bebouwing aan het dak geld
op kan leveren dat gebruikt kan worden om de gemeenschappelijke onderkant en
plinten op te knappen.
De kwalificatie van hoog verschilt van gebouw tot gebouw.
Over het algemeen geldt dat een lift wenselijk wordt bij een bouwhoogte van negen
meter en hoger. Bij een gebouw van vier verdiepingen is vaak sprake van
appartementen of verzamelingen van bedrijven en andere functies. Vanaf ongeveer
zes verdiepingen steekt een gebouw boven de omringende gebouwen uit, in de
binnenstad van Delft zelfs al bij vijf lagen. Bij echte hoogbouw, hoger dan 30
meter, zijn gebouwen verder te zien dan de kern van de stad zelf. Concluderend
ontstaat door de hoge gebouwen een samenhang op een nieuwe schaal, namelijk de
schaal van de Deltametropool. “Optoppen” is in dit kader een heel breed begrip;
vaak leidt bouwen op bestaande gebouwen snel tot verrommeling. Toch moet
optoppen gezien worden als integraal onderdeel van meervoudig en intensief
ruimtegebruik en heeft het in die zin altijd een positief effect op de eronder
gelegen gebouwen en omgeving.
In het oude centrum van Delft staat een aantal hoge
gebouwen dat karakteristiek is voor de stad, zoals de kerk de Oude Jan. Deze is
van gelijke hoogte als een flat van acht verdiepingen. Het oude TU-gebouw aan
het Raam en de Fortuinstraat is ook een voorbeeld van een hoog gebouw waar
niemand last van heeft. Het hoogste woongebouw in de historische binnenstad is
de voormalige bierbrouwerij op het binnenterrein aan de Voorstraat. Daar is als
het ware het maaiveld verhoogd om dubbel grondgebruik mogelijk te maken; de nok
ligt op ongeveer 20 meter hoogte wat niet storend is voor de rest van de
bebouwing in de binnenstad. De essentiële vraag is of het bij hoogbouw om
overlast of ontlasting van de druk op de ruimte gaat. Mooie gebouwen en
karakteristieke bouwsels worden anders ervaren dan nieuwbouw van weinig
kwaliteit.
Hoogbouw biedt wel degelijk voordelen. Op hoogte blijkt
dat de stad een heel ander, aantrekkelijk uiterlijk heeft. In Delft is de
Poptahof met de galerijflats een van de eerste hoogbouwwijken, gevolgd door de
TU-wijk. Veel van de gebouwen hebben een negatief imago vanwege de overlast
(wind en schaduw) op de sociale structuur en vanwege de arme architectuur
eromheen. In andere steden, zoals Berlijn, Barcelona en Den Haag (de Resident)
zijn evenwel voorbeelden te vinden van mooie hoogbouwcomplexen met allerlei
voorzieningen.
In
Delft is sprake van een tekort aan woningen in het stedelijke gebied. Hoogbouw
biedt Delft in dat opzicht kansen. Ook de groei van de industrie (die
achterblijft vergeleken met de rest van Nederland, zeker gelet op het aantal
mensen dat in Delft werkzaam is in de creatieve industrie) is gebaat bij
meerlaagse bebouwing, bijvoorbeeld in het te ontwikkelen gebied rond de
spoortunnel. Met de spoortunnel kan Delft een unieke positie verwerven, juist
vanwege het knooppunt tussen Den Haag en Rotterdam en vanwege de Europese
HSL-connectie. Meerlaagse bebouwing kan op creatieve wijze plaats bieden aan
bepaalde voorzieningen, zoals een zwembad op het dak, een crèche en een
gezamenlijke tuin op hoogte. Wonen in een centrum dat meerdere mogelijkheden
biedt, is heel aantrekkelijk en economisch voordelig te ontwikkelen.
Mevrouw
Hulshof reageert als volgt op de stellingen die in de commissie geponeerd zijn:
-
Hoger bouwen stimuleren,
maar dieper bouwen niet. Het water is een te groot probleem dat niet moet
worden aangepakt. Wel kan het maaiveld verhoogd worden.
-
Het silhouet van Delft
is een belangrijk uitgangspunt. Dat mag niet vervlakken en moet gebaseerd zijn
op het silhouet van het oude centrum.
-
Kansen voor hoogbouw
liggen bij de nieuwe poorten van Delft, zoals station Noord. Maak van de
achterkant van de stad, de voorkant.
-
Solitaire bebouwing is
toegestaan, ook hoger dan 30 meter.
-
Verhogen van de
bebouwing (optoppen) is alleen toegestaan als er zorgvuldig mee wordt omgegaan:
let op zon, inkijk, uitzicht en uiterlijk.
-
In de diepte bouwen is
problematisch vanwege het waterprobleem, tenzij juist water wordt toegevoegd.
De voorkeur ligt bij het verhogen van het maaiveld, wat ook op lange termijn
meer effect heeft.
-
De architectonische
kwaliteit is altijd belangrijk, los van de hoogte van een gebouw.
-
Stedenbouwkundige
overwegingen volgen altijd op maatschappelijke en functionele aspecten van een
plan.
DE VERGADERING WORDT VAN
20.20 UUR TOT 20.50 UUR GESCHORST.
De voorzitter kondigt de
commissiebrede discussie aan en wijst erop dat de genodigden ofwel afkomstig
zijn uit de bouwwereld (architecten, stedenbouwkundigen) ofwel uit de stad. De
heer Christoph Ravensloot zal optreden als discussieleider.
De discussieleider vraagt wie in het algemeen wil reageren op hetgeen
door de gastsprekers is ingebracht.
De heer Van Mourik spreekt namens Groei en
Bloei/KMTP Delft gaat in op de fenomenen hoogbouw, hoogbouw in Delft en
aspecten over ontwerpen in het algemeen. Het leggen van een relatie tussen
hoogbouw en duurzaamheid vindt spreker gewaagd; daaraan moeten duidelijke
feiten ten grondslag liggen. Het gaat immers om constructies met een lange
levensduur.
Hoogbouw in Delft op de noord- en zuidas heeft effect op
het zicht vanuit bijvoorbeeld Midden-Delfland. Delft draagt Midden-Delfland een
warm hart toe en vanuit Midden-Delfland zijn nog steeds plaatsen, bijvoorbeeld
op de Klaas Engelbrechtspolder, van waaruit een ongeschonden zicht op Delft
mogelijk is. Hoogbouw moet van zodanige kwaliteit zijn dat zicht verfraaid
wordt.
Bij het realiseren van hoogbouw is de groenvoorziening
mede bepalend voor de kwaliteit van de hoogbouw. In de botanische tuin in Delft
is ervaring opgedaan met het kweken van hoge bomen. Een integraal ontwerp is in
die zin passend. Ook het realiseren van hangende tuinen zijn een overweging
waard. Het ontwerp en het onderhoud daarvan moet geïntegreerd worden in het
ontwerp van hoogbouw.
Mevrouw Hulshof stelt dat tuinen en groen
onderdeel uitmaken van de gedachten over Bovenstad. Een en ander is afhankelijk
van plaats en ontwerp. Het blijft evenwel de vraag of hoogbouw geënt moet zijn
op de maat van de bomen. Een andere benadering is om bomen en groen te plaatsen
op dakterrassen, zoals in Parijs is gedaan. Op die manier wordt de aandacht
verlegd naar de ruimte op het dak.
De heer Arthur Hilgersom is architect en
spreekt namens het IVN, de vereniging voor natuur- en milieueducatie. Hij wijst
erop dat met dakbegroeiing natuur nagebootst maar niet geheel vervangen kan
worden. Het natuurlijke bodemleven (wormen en dergelijke) komt bijvoorbeeld
niet voor in daktuinen. Spreker pleit ervoor om natuur in de steden niet alleen
te visualiseren maar ook levend te maken.
De heer De Vette spreekt namens een werkgroep
van het wijkplatform Voordijkshoorn en de bewonerscommissie in de
Krakeelpolder. Hij vindt dat de Delftse binnenstad historisch moet blijven. Een
aantal jaren geleden hebben plannen voorgelegen om bebouwing van het Dirk
Costerplein gedeeltelijk te verwijderen omdat deze te hoog werd. Eigenlijk moet
alles wat te hoog is, weg. De Vermeertoren gaat 25 woonlagen bedragen, wat
jammer is; er moet niet te hoog worden gebouwd. Te hoge bebouwing brengt
parkeerproblemen met zich; aan ondergrondse parkeerhavens zijn hoge kosten
verbonden waardoor de huren van de appartementen te hoog worden. Sociale
woningbouw voor mensen met auto’s kan in hoogbouw niet gerealiseerd worden,
want dat is niet te betalen.
De heer Tjeerd Deelstra spreekt namens het
International Institute for the Urban Environment, een instituut in Delft dat
werkt op het gebied van de ontwikkeling van steden, gebaseerd op
duurzaamheidprincipes. Hij waardeert de goede bespreking van het onderwerp
hoogbouw, gebaseerd op een doorwrochte nota en een open discussie.
De algemene gedachte is dat
steden zich moeten profileren door hoogbouw te realiseren. Die gedachte wordt
nu ter discussie gesteld. In de nota ontbreekt evenwel het aspect van het
silhouet van Delft. Vanuit diverse hoeken is vanaf een afstand het mooie
profiel van Delft te zien. Alleen vanuit Schipluiden is het profiel minder
duidelijk; aan die kant kan dan ook overwogen worden om accenten aan te
brengen, bijvoorbeeld door optoppen, aftoppen enzovoort. Spreker pleit in dit
verband voor overleg met buurtgemeenten en provincie.
Delft kan in het kader van de deltastad beschouwd worden
als een woonwijk met bijzondere kwaliteiten. De algemene trend is laagbouw tot
vier woonlagen, afgezien van een enkele hoogbouwgebieden die over het algemeen
niet mooi zijn. Met Delftzicht is bijvoorbeeld een historische breuk ontstaan.
Spreker deelt documentatie uit over studies van Ronald Rainer, een stedenbouwer
die verantwoordelijk was voor de structuurplanning van Wenen. Daaruit blijkt
dat duurzaamheid niet alleen de levenscyclus van bouwmaterialen betreft, maar
ook het bodemgebruik. Er kan ruimte gecreëerd worden door illusionaire ingrepen
zoals doorkijkjes en veel groen. De Delftse binnenstad is daar een goed voorbeeld
van.
Mevrouw Van der Jagt spreekt als bewoonster van
de binnenstad. Zij meent dat er bij de bespreking van hoogbouw aandacht moet
zijn voor de verschillende soorten hoogbouw. De hoogbouw in de binnenstad van
Delft betreft gebouwen met vijf of zes bouwlagen. De enige bebouwing die
daarboven uitsteekt, zijn de torens van de kerken. Voor het bouwen van een
toren van een theater in de binnenstad is afgeweken van de maximaal toegestane
bouwhoogte. Gevolg daarvan is een hoog en lelijk bouwwerk dat niet past bij de
fijne bouwstructuur van de binnenstad. Spreekster is er dan ook geen
voorstander van om her en der hoogbouwtorens te plaatsen. Echte hoogbouw, van
ongeveer 25 woonlagen, is alleen mooi in een groep, zoals in Rotterdam. In
Delft is de TU-wijk bij uitstek geschikt om hoog te bouwen.
De discussieleider vraagt mevrouw Van der Jagt om haar mening nader te
specificeren: waar wel en waar geen hoogbouw?
Mevrouw Van der Jagt legt uit dat de bebouwing
in de binnenstad gedifferentieerd moet zijn zonder te veel af te wijken van
hoge bebouwing, zeker als die bebouwing niet behoort tot de historische bouw.
Het is voorstelbaar dat in de nieuwe spoorzone gebouwen met zeven of acht
woonlagen worden gerealiseerd, juist als de gebouwen geconcentreerd worden en
niet het gehele zicht op Delft wordt weggenomen.
De heer Emile Pfanjel is architect en spreekt
namens Delfia Batavorum. Hij meent dat een historische analyse van de stad ten
grondslag moet liggen aan hoogbouwplannen. Een dergelijke analyse is al
gerealiseerd door verschillende stedenbouwkundigen. De poorten van Delft en de ontsluitingswegen
spelen daarin een grote rol. Grote vraag is of het silhouet van de stad al dan
niet gewijzigd wordt. Als die vraag beantwoord is, kunnen ontsluitingswegen
worden bepaald en kunnen op bepaalde plaatsen hoge gebouwen worden toegestaan.
De heer Harrie Schenkeveld spreekt namens de
bewonerscommissie Voordijkshoorn en woont in het gedeelte van Delft dat tot
twee jaar geleden tot Schipluiden behoorde. Als daar hoge bebouwing wordt gerealiseerd,
verdwijnt het dorpse karakter van die wijk. In 2000 is juist een convenant
getekend door de burgemeesters van Schipluiden en Delft waarin staat dat het
gebied zijn dorpse karakter moet behouden. Er leven onder de bewoners aldaar
veel emoties over het negeren van die belofte.
De discussieleider stelt voor om de discussie vooralsnog te beperken
tot de binnenstad en op een later moment terug te komen op hoogbouw in andere
gebieden.
De heer Van Wees is lid van het Platform Spoor
en spreekt namens de Marcagroep. Hij geeft aan dat een van de poorten van Delft
wordt gemarkeerd door het Bacinol-gebouw. In die omgeving staat ook het gebouw
van DSM Gist, een bedrijf dat zich mogelijk in de toekomst terugtrekt. De
nieuwe landmark zou exemplarisch kunnen zijn voor de toekomst, zodat alle
gebouwen die in het vrijgekomen gebied van DSM Gist geprojecteerd worden, net
zo hoog worden. Met de keuze voor hoge bebouwing op dit moment kan de trend
gezet worden voor de periode over tien of twintig jaar.
Mevrouw Hulshof wijst erop dat in dat gebied al
veel hoogbouw gerealiseerd is. Die bebouwing staat echter niemand in de weg en
is zelfs nooit echt opgevallen door de geluidswal. Nu deze gesloopt is, blijkt
er een verzameling hoge gebouwen te staan met een interessante architectuur.
Ook een dergelijk gebied moet zorgvuldig bekeken worden met aandacht voor
hetgeen behouden kan worden. In een maquette van Delft kan gekeken worden naar
de gevolgen van sloop en bebouwing in een wijk voor de omgeving.
De heer Van Wees pleit voor het opstellen van
een integraal en doordacht plan voor de toekomst. Met het realiseren van één
element is een gebied niet voor de eeuwigheid ingericht.
Mevrouw Schoenmakers meent dat in de
planvorming vastgesteld moet worden welke zichten op Delft wezenlijk zijn voor
het stadssilhouet. In Den Haag zijn aan de hoogbouw van de Resident ook
voorwaarden verbonden; deze moest dichtbij het station gerealiseerd worden en
de overgang naar de bebouwing van de oude stad moest van gelijke hoogte zijn. Verder
was het zicht vanaf de Plaats belangrijk.
De discussieleider vraagt de aanwezigen te reageren op de stelling:
hoogbouw heeft zijn prijs. Wat is bijvoorbeeld de sociaal-economische prijs?
Een argument voor hoogbouw is vaak dat appartementen op die manier goedkoper
kunnen worden opgeleverd omdat bouwgrond over het algemeen duur is.
De heer Stef Jansen spreekt als deelnemer van
de Stichting Bovenstad en geeft aan wat het grote voordeel is van optoppen: het
zodanig herwaarderen van bestaande bouw dat er niet gesloopt hoeft te worden.
Op het punt van stadseconomie ligt dus een directe relatie met
verdichtingmogelijkheden en hoger bouwen; daarmee wordt sloop van de bestaande
stad voorkomen.
De heer Arthur Hilgersom mist een discussie van
de gebruiksdoeleinden van de hoogbouw. De hoogbouw uit de 17e en 18e
eeuw is eigenlijk leeg. Het gaat dan om kerktorens waarin slechts een klok
hangt. In vervolg op de discussie over de functies van hoogbouw, kan gesproken
worden over de meerwaarde ervan. Is bijvoorbeeld het realiseren van alleen
woningbouw noodzakelijk? Is het de bedoeling om met hoogbouw bepaalde functies
naar Delft te halen, bijvoorbeeld door kantoorruimte te verwezenlijken? De
hoogbouw waarop gewezen is door de spreeksters (fabriekspijpen, kerktorens) verschilt
wezenlijk van hetgeen hoogbouw over het algemeen inhoudt.
De discussieleider vat samen: kan Delft het zich veroorloven om
monofunctioneel verder te bouwen? Moet om sociaal-economische redenen niet aan
functievermenging gewerkt worden?
De heer Menno Tienstra spreekt als oud-raadslid
van Delft. Hij meent dat in de discussie niet gesproken kan worden over
hoogbouw als een gegeven. Dat zou een stap te ver zijn, want allereerst moet de
vraag beantwoord worden waarom hoogbouw gerealiseerd moet worden. Het is op
zich niet interessant waarom hoogbouw in Rotterdam en Delft gerealiseerd is.
Waarom wordt in Delft gedacht aan hoogbouw; moeten er meer mensen naar Delft
worden getrokken? Hebben de mensen die al in Delft wonen behoefte aan meer
ruimte? Moeten er meer bedrijven of kantoren naar Delft gehaald worden of moet
er juist voor gezorgd worden dat zij niet vertrekken? Is hoogbouw verantwoord?
De heer Wil Aalbers is het ermee eens dat die
vraag gesteld moet worden: waarom überhaupt aan hoogbouw beginnen? Het is
bovendien maar de vraag of met hoogbouw het inwoneraantal vergroot kan worden.
De heer Meuleman benadrukt dat de vraag of
hoogbouw noodzakelijk is, nog niet is beantwoord. Om die reden is een commissie
Extern belegd.
Wethouder Grashoff merkt op dat Delft geen
ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden heeft. De woningen in Delft hebben
gemiddeld een oppervlak van minder dan 70 m2. Elke woning die wordt
veranderd, samengevoegd of nieuw wordt opgeleverd heeft ongeveer anderhalf tot
tweemaal die oppervlakte. Het doorzetten van de herstructurering van de stad in
de komende 20 jaar zou zonder een uitbreiding van het bouwvolume een forse
vermindering van het aantal beschikbare woningen betekenen, waardoor Delft de
helft van zijn inwoneraantal kan verliezen. Daarmee ontstaan niet alleen
financiële problemen, maar wordt ook de druk op de woningmarkt in de omgeving
van Delft groter. Hoewel de wethouder niet zegt dat het probleem met hoogbouw
kan worden opgelost, is hij voorstander van het bestuderen van de mogelijkheden
van hoogbouw.
De heer Deelstra acht het interessant om een
transitiemodel voor Delft te ontwerpen waarin wordt uitgegaan van een
verminderd inwoneraantal. Andere gemeenten zoals Bloemendaal en Wassenaar zijn
dun bebouwd maar toch zeer welvarend. Het moet mogelijk zijn om een goede
kwaliteit bebouwing te creëren door compact en functierijk te bouwen, onder
aanvaarding van een sterke terugloop van het inwonertal. De bevolking kan dan
bijvoorbeeld bestaan uit mensen uit de creatieve sector. Voor het financiële
punt moet een oplossing gevonden worden. Groei is op zich absoluut niet nodig.
Mevrouw Heleen Aarts spreekt als bewoonster van
de binnenstad. Zij betreurt de suggestie dat hoger bouwen geen kwaliteit met
zich brengt. Er zijn tal van voorbeelden in andere steden van een goede
kwaliteit hoogbouw. Dat punt is buiten de gastsprekers nog door geen van de
insprekers naar voren is gebracht.
De discussieleider vraagt onder welke voorwaarden volumebebouwing aan
de randen van Delft aanvaardbaar is. Is bebouwing mogelijk zonder het
landschappelijke karakter aan te tasten?
De heer Schenkeveld meent dat dat mogelijk is.
In de discussie is de noodzaak van hoogbouw al ter discussie gesteld. Als
geconstateerd wordt dat hoogbouw niet noodzakelijk is, behoort bebouwing met
behoud van de landschappelijke waarden tot de mogelijkheden.
De discussieleider merkt op dat aan bebouwing langs hoofdwegen een
stedenbouwfysisch nadeel, dat van de luchtkwaliteit, kleeft. Andere nadelen
kunnen windhinder, lelijke plinten (onderkant van een flatgebouw) en dergelijke
betreffen.
Mevrouw De Jong spreekt als raadslid van de
CDA-fractie en merkt op dat zij plinten over het algemeen storend vindt omdat
zij zo lelijk en ontoegankelijk zijn. In die plinten moeten op zijn minst winkels
gevestigd zijn, zodat sprake is van een zekere levendigheid.
Mevrouw Hulshof merkt op dat het verlevendigen
van de plinten vaak een kwestie van geld is. Winkels zijn als een goed
“vulmiddel” te beschouwen. Bij het werken aan een grotere dichtheid op hoogte
ontstaan andersoortige woningen dan de reguliere woningen met een voordeur die
grenst aan de straat. In de binnenstad van Delft zijn woonkamers in geringe
mate aan de straatkant gevestigd om inkijk te verminderen.
In de binnenstad zijn
verder veel winkels op grondniveau. Het gaat dan ook om het mengen en stapelen
van functies. Het voordeel van compacter bouwen is dat die functies
gemakkelijker bereikbaar zijn en gemakkelijker gedeeld kunnen worden.
De discussieleider legt een relatie tussen hoogbouw en sociale
veiligheid.
Mevrouw Van der Jagt geeft aan dat het gebouw
waarin zij woont uit vijf verdiepingen bestaat, inclusief plint. Zij woont daar
met genoegen. Voor de sociale controle is het heel belangrijk dat de begane
grond bewoond is en dat naar binnen gekeken kan worden.
Mevrouw De Jong is het daar geheel mee eens.
Zij woont in een straat waar voorheen veel winkels gevestigd waren. De bewoners
daarvan hebben geen moeite met het bewonen van de oude winkelpuien. De vroegere
winkels zijn woonkamers geworden.
De discussieleider vraagt of hoogbouw gecombineerd kan worden met
dieper bouwen. Is ondergronds bouwen geoorloofd bij het realiseren van
hoogbouw?
De heer De Vette merkt op dat bewoners van
hoogbouw een plek moeten hebben om hun auto te parkeren. De enige reële
mogelijkheid daarvoor is onder de grond. Dat kost echter veel geld.
De heer Frank Wassenberg spreekt als bewoner
van Delft en stelt dat als parkeergelegenheid niet ondergronds wordt
gerealiseerd, de winst op de ruimte eigenlijk verloren gaat. In dat geval
kunnen net zo goed eengezinswoningen worden neergezet waarin mensen
waarschijnlijk tevredener wonen. De winst ligt juist in het ondergronds
realiseren van parkeer- en bergruimte.
Verder
moet aandacht zijn voor de plinten. Deze moeten per definitie leuk zijn.
Voorbijgangers kijken nu eenmaal niet steeds de lucht in, maar beoordelen hun
omgeving naar hetgeen zij op oogniveau zien. Een betonnen muur valt in dat
geval negatief op, in tegenstelling tot leuke huizen of winkels. Als de begane
grond van een gebouw goed is ingericht, maakt het weinig uit of daar nog veel
verdiepingen bovenop staan.
De discussieleider vraagt of iemand bezwaar zou hebben tegen het
ondergronds parkeren van de auto. Hij constateert dat dit niet het geval is.
De heer Stef Jansen wijst op de samenvatting
van de nota en vraagt naar de systematiek die daarin is gevolgd. Er wordt
gewerkt met gebiedsgerichte aanwijzingen, maar juist in het geval van hoogbouw
is die systematiek niet van toepassing. Elke keer moeten specifieke eisen
worden gesteld aan de schaal en aan het programma. Spreker pleit ervoor om het
bovenstad-gedeelte gebiedgericht en het hoogbouwgedeelte specifiek toe te
passen. Laat de gemeente de beide mogelijkheden in de nota combineren.
De heer Jan van Daalen spreekt als voorzitter
van de Ondernemersfederatie Delft. Hij stemt in met de woorden van de wethouder
dat ten alle tijden gebouwd moet worden om het aantal inwoners in stand te
houden. Hij is daarbij voorstander van ondergrondse parkeermogelijkheden.
Verder meent hij dat de beoordeling van hoogbouw en laagbouw afhankelijk is van
het gezichtspunt. Bij het benaderen van de stad via de Irenetunnel wordt
bijvoorbeeld een prachtig zicht geboden.
De heer Jeroen Geurtsen is architect en als
zodanig verbonden aan de totstandkoming van de Vermeertoren. Hij reageert in
het bijzonder op de nota. Initiatieven voor hoogbouw worden vaak gedaan op
onverwachte plekken, op plaatsen die niet in nota’s aan de orde zijn geweest.
De kwaliteit van wonen op hoogte maakt initiatieven op allerlei plaatsen
mogelijk. De vraag is evenwel welke criteria daarbij gehanteerd worden.
In Amsterdam moet een
hoogbouweffectrapportage worden opgesteld; dat is een goed instrument om
effecten in beeld te brengen.
De heer Tienstra onderstreept de stelling dat
hoogbouw op de meest onverwachte plaatsen tot stand kan komen. Niemand had
bijvoorbeeld het voorstel voor de Vermeertoren verwacht en niemand heeft vanaf
het begin elektrotechniek voorzien in de TU-wijk. Gedurende een ontwikkelingsproces
komen ideeën boven en worden volstrekt onverwacht voorstellen gedaan. Die
initiatieven mogen niet van meet af aan worden afgehouden maar moeten op de
eigen merites beoordeeld worden. Een hoogbouweffectrapportage vormt daarbij een
goed hulpmiddel.
Mevrouw Van der Jagt vindt het belangrijk dat
op een zeker moment wel een plan wordt gemaakt voor de hoogbouw in de stad. De
discussie gaat anders eindeloos voort. Er moet toch een visie zijn op de
bebouwing in een stad? Het is verbazend dat in het Hof van Delft landelijke
huizen met rode daken zijn gebouwd terwijl in de Harnaschpolder opeens hoogbouw
moet worden gerealiseerd.
Mevrouw Hulshof merkt op dat er een verschil is
tussen woontorens en hoogbouw die slechts een paar lagen hoger is dan reeds
bestaande bebouwing. Het is voorstelbaar dat wordt bepaald welke maat de
voorkeur heeft.
De discussieleider geeft gelegenheid tot het geven van slotwoorden.
De heer Wouter Holms spreekt als student aan de
TU Delft en meent dat de vraag die aan het begin van de bijeenkomst gesteld is
(wat willen wij met de stad?) van groot belang is. Het inwonersaantal daalt en
om die reden wordt gesproken over hoogbouw. In die zin kan men zich afvragen
wat de doelgroep is: welke inwoners wil Delft in de stad? Vanuit die vraag kunnen
de functies in een stad bepaald worden, zodat de kwaliteit van wonen verbetert
en de stad aantrekkelijker wordt.
De heer Deelstra onderschrijft het standpunt
dat voor bijzondere accenten in de stad een effectrapportage moet worden
opgesteld en dat een aantal gebieden kan worden aangewezen, zoals de Hoven, het
Westerkwartier en de Spoorzone, voor hogere bebouwing. Bij effectrapportages
moet in een drietal geografische schalen naar de effecten worden gekeken: de
horizon tot Europoort/Scheveningen, het zicht vanaf markante punten in de stad
en het zicht rechtstreeks vanaf de plint.
De heer Stef Jansen steunt het idee van een
effectrapportage zolang deze niet alleen vanuit een oogpunt van ruimtelijke
ordening wordt opgesteld. Het aspect van beheer moet bijvoorbeeld ook een
belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de plint en de hoogbouw. Er
moeten ten minste criteria worden gesteld aan de mate van activiteit rondom de
voetplint van hoogbouw. In een sociaal-economisch programma kan daarin aan
tegemoetgekomen worden.
De heer Hilgerson vraagt zich af waarom een
nota geschreven moet worden over de hoogbouw. Er zijn immers genoeg
instrumenten om hoogbouw te beoordelen. De inwoners en de gemeente als
beheerder van de stad hebben nauwelijks invloed op ontwikkelingen en op de
voorkeur van woningbouwverenigingen voor locaties en bebouwing.
De heer De Vette zet vraagtekens bij de invloed
van bewoners op planontwikkeling. De Vermeertoren is de omliggende bewoners
toch ook min of meer opgedrongen.
Wethouder Grashoff benadrukt dat de gemeente wel
degelijk grote invloed heeft op de ontwikkelingen in de stad. Het
instrumentarium van het bestemmingsplan is bij goede toepassing zeer bruikbaar.
De bevoegdheden die daaraan verbonden zijn, in de zin van parkeereisen, ontsluiting
en functionaliteit, zijn ook aanzienlijk.
De wethouder is het niet
eens met het verwijt dat de Vermeertoren aan de omliggende bewoners is
opgedrongen. Hij ziet de reacties van omwonenden na gereedkomen van de toren
met vertrouwen tegemoet.
Bij de discussie over hoogbouw wordt per definitie
gesproken vanuit het referentiekader van bestaande hoogbouw. In Delft is helaas
veel hoogbouw van slechte stedenbouwkundige kwaliteit. Om de discussie eerlijk
te voeren en mooie hoogbouw te realiseren, moet het beeld daarvan worden
losgelaten.
Mevrouw De Jong merkt op dat zij als raadslid
ook niet altijd de indruk heeft dat de gemeente vat heeft op de ontwikkelingen.
In dat opzicht is zij blij met de opmerking van de wethouder.
Stellingen
1. Hoger
en ook dieper (ondergronds) bouwen moet in Delft worden gestimuleerd als
belangrijk middel tot hoogwaardig, intensief en zorgvuldig grondgebruik
(compacte stad).
Voor: 40
Tegen: 10
2. Het
bestaande profiel van de stad dient behouden te blijven. Hoogbouw verandert dit
profiel sterk en moet dus nergens in Delft worden toegestaan.
Voor: 11
Tegen: 35
3. Hoogbouw,
hoger dan 50 meter, kan in een beperkt aantal gebieden in de stad worden
toegestaan en zal in Delft niet meer zijn dan een beperkt aantal bouwinitiatieven.
Kansrijke gebieden voor nieuwe hoogbouw in Delft zijn:
- gebieden met al bestaande hoogbouwconcentraties
- gebieden met een (op)nieuw te ontwikkelen structuur
- gebieden langs doorgaande hoofdverkeersroutes
Voor: 40
Tegen: 6
4. Solitaire
hogere gebouwen, tot maximaal 30 meter, kunnen ook op een beperkt aantal
markante plekken langs de binnenring van de stad worden gebouwd.
Voor: 28
Tegen: 16
5. In
bestaande laagbouwwijken waarin herstructurering – met gedeeltelijke sloop en
nieuwbouw – plaatsvindt, is het op de meeste plekken acceptabel en wenselijk om
de gemiddelde bouwhoogte met 1 á 2 bouwlagen te verhogen om het aantal woningen
zoveel als mogelijk te behouden.
Voor: 40
Tegen: 6
6. Er
dient een duidelijke relatie te bestaan tussen de hoogte boven maaiveld en de
diepte beneden maaiveld van (nieuwe) gebouwen:
- bij gestapelde
bouw vanaf vijf lagen behoort het parkeren zoveel mogelijk inpandig en verdiept
te worden opgelost;
- bij een
bouwhoogte van zeven lagen of meer is ten minste één geheel ondergrondse laag
voor parkeren, bergingen en dergelijke vereist;
- bij bouwhoogten
vanaf vijftien lagen zijn ten minste twee bouwlagen onder de grond verplicht.
Voor: 35
Tegen: 7
7. Bij hoogbouw zal het moeten gaan om torenvormige gebouwen
van een architectonisch hoge kwaliteit, en met gegarandeerde leefbaarheid en
levendigheid op de begane grond en een duidelijke stedenbouwkundige meerwaarde.
(Plaatvormige hoge gebouwen met blinde gevels op maaiveld dienen te allen tijd
te worden voorkómen.)
Voor: 45
Tegen: -
8. Hoogbouwinitiatieven moeten allereerst worden beoordeeld op
hun maatschappelijke en functionele meerwaarde voor de omgeving (de wijk).
Stedenbouwkundige overwegingen zijn daaraan ondergeschikt.
Voor: 11
Tegen: 17
De
heer Meuleman somt kort zijn
interpretatie van wat gezegd is op:
-
silhouet van Delft is belangrijk
-
een historische breuk moet voorkomen worden
-
gedifferentieerde hoogbouw
-
hoogbouw op plekken waar het kan
-
hoogbouw heeft te maken met emotie
-
welke functies realiseren in hoogbouw
-
waarom hoogbouw in Delft; eerst daartoe een keuze maken
-
kijken naar de toekomst in relatie tot het inwonersaantal
-
hoogbouw kan van kwaliteit zijn
-
oogniveau van hoogbouw moet acceptabel zijn
-
functies toevoegen in de stad
-
effectrapportage is belangrijk
-
waarom is een nota nodig
Het
verslag van de vergadering zal aan de aanwezigen worden gestuurd, inclusief
schriftelijke bijdragen en presentaties van insprekers. Het is aan de commissie
Duurzaamheid en de wethouder om een vervolg aan de avond te geven. De heer
Meuleman dankt de aanwezigen voor hun aanwezigheid en medewerking.
De
vergadering wordt om 22.25 uur gesloten.