VERSLAG COMMISSIE EXTERN d.d. 22 FEBRUARI 2005

 

 

Onderwerp: Bouwhoogten

 

Voorzitter: de heer A. Meuleman

Commissiegriffier: mevrouw C. v.d. Rest

 

Sprekers:          mw. M. Schoenmakers

                        mw. I. Hulshof.

 

Gespreksleider: de heer C. Ravensloot.

 

 

1.         Opening

 

De voorzitter heet de aanwezigen welkom. Hij legt uit dat bij de behandeling van nieuwe bouwprojecten over twee aspecten altijd opvallend nadrukkelijk gesproken wordt: parkeergelegenheid en bouwhoogte.  De raadscommissie Duurzaamheid heeft behoefte aan het peilen van zienswijzen en ideeën over de bouwhoogte in Delft en daarom is de commissie Extern op verzoek van de commissie Duurzaamheid bijeengeroepen.

Aan de bijeenkomst liggen de notitie van wethouder Grashoff , de inbrengen van woordvoerders van het PvdA en de CDA evenals het verslag van de commissie Duurzaamheid over de open discussie Bouwhoogten ten grondslag. Uit deze stukken zijn stellingen afgeleid die de leidraad vormen van het debat. Twee gastsprekers zullen aan de hand van deze stellingen een presentatie houden. Na een korte pauze is er gelegenheid voor discussie over de stellingen en de presentaties. Aan het einde van de avond wordt gevraagd naar een oordeel over de stellingen.

 

2.         Presentaties van Mariet Schoenmakers en Ineke Hulshof

 

Mariet Schoenmakers is stedenbouwkundige, afgestudeerd in Delft, voormalig inwoonster van Delft en betrokken bij het Zuidpoort-project. Zij geeft aan aanvankelijk sceptisch te hebben gestaan tegenover de gedachte van hoogbouw in Delft. Bij nader inzien constateerde zij echter dat hoogbouw altijd heeft bestaan in Delft, maar steeds onderdeel uitmaakte van het stadssilhouet. Hoogbouw moet naar haar mening steeds op die manier beschouwd worden: als deel van het stadssilhouet. Delft wordt gekenmerkt door een rijke historie die behouden moet worden. Het stadssilhouet is een essentieel onderdeel daarvan.

            Redenen om in de laatste jaren hoogbouwprojecten te starten, zoals Zuidpoort, waren steeds gelegen in een streven naar kwaliteit: past het gebouw kwalitatief in de stad over een langere periode? De plaatsing van een hoog gebouw heeft invloed op de gehele stad, niet alleen op de specifieke locatie. Emoties spelen daarbij een grote, niet te onderschatten rol. Bij het beoordelen van hoogbouw zijn dan ook niet alleen technische elementen (bezonning, bestemmingsplan) maar juist ook elementen zoals dichtheid van belang: functies concentreren zodat andere gebieden leeg kunnen blijven.

            Het argument dat soms gebruikt wordt dat hoogbouw een landmark voor de stad kan betekenen, gaat pas op als daarover veel gesproken is. Hoge gebouwen bepalen het stadsbeeld en beslissingen daarover moeten democratisch genomen worden. Daarbij is het gevoel voor een stad cultureel bepaald. De gemeente Rotterdam heeft als enige in Nederland besloten om een bepaalde zone te bestemmen voor hoogbouw, waarbij niet alleen overwegingen over het stadsbeeld maar ook over de toename van de bevolking en het creëren van woonruimte, een rol hebben gespeeld. De gemeente Den Haag heeft niet zozeer een bepaalde zone als wel bepaalde locaties, zoals rond het Centraal Station, aangewezen als plekken waar dichter gebouwd kan worden. Die precisie past goed bij de schaal van Delft.


Den Haag heeft daarbij voor de strategie gekozen dat de hoogbouw onderdeel uitmaakt van het stadsweefsel. Het gebouw mag niet op zichzelf staan maar moet op een vloeiende manier overgaan in de omgeving. Ook dat thema, het nadenken over een gebouw in relatie tot de rest van de stad, kan voor Delft belangrijk zijn.

            Naar de mening van mevrouw Schoenmakers staat Delft voor twee opgaven. Ten eerste het eeuwige, onaantastbare karakter van de binnenstad behouden en het dientengevolge bespreken van de mogelijkheden aan de rand van de stad. Ten tweede de mogelijkheid bezien van zowel verdichting als verdunning in de bestaande hoge wijken; het contrast vergroten om kansen te bieden voor ruimtelijke kwaliteit.

 

Ineke Hulshof spreekt als architect en initiator van de Stichting Bovenstad. Haar bureau, Hulshof Architecten, is gespecialiseerd in het werken aan nieuwe woonvormen, waarbij fusies van bestaande en nieuwe bebouwing niet worden geschuwd. Toekomstige gebruikers worden actief bij het ontwerpproces betrokken. Naar aanleiding van een uitwisselingsprogramma van Rotterdam en Shanghai heeft mevrouw Hulshof geleerd dat veel mensen op een klein oppervlak kunnen leven, afhankelijk van de infrastructuur, het uitzicht, de privacy, de voorzieningen en dergelijke. De oplossing die Shanghai gebruikt, hoogbouw boven de bestaande buurten en geformeerd in rijen, is echter te extreem voor Delft.

            Bovenstad beoogt ontwikkelingsruimte toe te voegen zonder de groene ruimte verder aan te tasten en zonder bestaande gebouwen te slopen. Daarmee wordt een alternatief geboden aan de trend om bebouwing te spreiden over Nederland. Nederland is over het algemeen dichtbevolkt, maar de deltametropool zelf is vergeleken met Londen en Parijs juist dunbevolkt. Bovenstad heeft als missie: houdt de open ruimte open, bedien de nieuwstedelijke stadsbewoner (de mobiele individu), transformeer 60% van de woningvoorraad (stadsvernieuwing). Voornaamste thema’s daarbij zijn: duurzaamheid, verhoging van de dichtheid, hergebruik en minder afval, korte afstanden, verbetering van de bestaande omgeving en integrale benadering van de stedelijke gebieden. Ontwikkeling van de lucht in de stad, met respect voor de bestaande gebouwen, kan bijdragen aan een duurzame oplossing van het gebrek aan open ruimte. Met de transformatie in de lucht kan verder energie en geld gegenereerd worden om de bestaande woningvoorraad te verbeteren.

            De Stichting Bovenstad is ontstaan na een initiatief op het dak van de Hogeschool Rotterdam, waarbij met een sculptuur de aandacht is gevestigd op de mogelijkheden die platte daken bieden in de toenemende dichtheid van de stedelijke omgeving. De vier kernthema’s van dit project waren cultuur, ruimtegebruik en architectuur, materiaalgebruik en duurzame techniek, en procedures, wat belangrijk is voor stedelijke transformatiemogelijkheden. De doelstelling van de Stichting Bovenstad is het vormen van een kennisnetwerk, het initiëren van onderzoek naar ontwikkelingsmogelijkheden en ontwikkelen door te ontwerpen. Voor de langere termijn wil de stichting ruimte creëren voor woningbehoeften buiten de bestaande mogelijkheden, proeftuinprojecten om dit ruimtegebruik te promoten en het ondersteunen van ontwikkeling door onderzoek.

            De deelnemers aan Bovenstad zijn uit alle geledingen afkomstig, van architecten stedenbouwers en planologen tot ontwikkelaars, wooncorporaties en kennisinstituten. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de complexiteit van de ontwikkelingen, waarbij de gebruikers tamelijk centraal staan en de uitkomst vooral onvoorspelbaar is. Van de deelnemers wordt een belangenloze en zo groot mogelijke inzet en bijdrage verwacht; projecten moeten zo transparant mogelijk worden georganiseerd.

            Habiforum is een proeftuin van Bovenstad, een instelling die een enorm budget beheert om de intensivering van het grondgebruik te intensiveren. Het eerste project dat daaruit gesteund wordt, is de Nieuwe Pannekoek in het Laurenskwartier in Rotterdam. Dit gebied is een tijdlang afgesloten geweest van het centrum en zit economisch in de knel: het gaat slecht met bedrijven en winkels aldaar. Met de wijkontwikkelingsmaatschappij wordt gewerkt aan economische vernieuwing, wat moeilijk is omdat het eigendom van de panden verdeeld is en de verschillende eigenaren moeilijk zijn samen te brengen. Met Bovenstad wordt getracht een gezamenlijk gevoel en begrip op te wekken. Uit berekeningen blijkt dat toevoeging van bebouwing aan het dak geld op kan leveren dat gebruikt kan worden om de gemeenschappelijke onderkant en plinten op te knappen.

            De kwalificatie van hoog verschilt van gebouw tot gebouw. Over het algemeen geldt dat een lift wenselijk wordt bij een bouwhoogte van negen meter en hoger. Bij een gebouw van vier verdiepingen is vaak sprake van appartementen of verzamelingen van bedrijven en andere functies. Vanaf ongeveer zes verdiepingen steekt een gebouw boven de omringende gebouwen uit, in de binnenstad van Delft zelfs al bij vijf lagen. Bij echte hoogbouw, hoger dan 30 meter, zijn gebouwen verder te zien dan de kern van de stad zelf. Concluderend ontstaat door de hoge gebouwen een samenhang op een nieuwe schaal, namelijk de schaal van de Deltametropool. “Optoppen” is in dit kader een heel breed begrip; vaak leidt bouwen op bestaande gebouwen snel tot verrommeling. Toch moet optoppen gezien worden als integraal onderdeel van meervoudig en intensief ruimtegebruik en heeft het in die zin altijd een positief effect op de eronder gelegen gebouwen en omgeving.

            In het oude centrum van Delft staat een aantal hoge gebouwen dat karakteristiek is voor de stad, zoals de kerk de Oude Jan. Deze is van gelijke hoogte als een flat van acht verdiepingen. Het oude TU-gebouw aan het Raam en de Fortuinstraat is ook een voorbeeld van een hoog gebouw waar niemand last van heeft. Het hoogste woongebouw in de historische binnenstad is de voormalige bierbrouwerij op het binnenterrein aan de Voorstraat. Daar is als het ware het maaiveld verhoogd om dubbel grondgebruik mogelijk te maken; de nok ligt op ongeveer 20 meter hoogte wat niet storend is voor de rest van de bebouwing in de binnenstad. De essentiële vraag is of het bij hoogbouw om overlast of ontlasting van de druk op de ruimte gaat. Mooie gebouwen en karakteristieke bouwsels worden anders ervaren dan nieuwbouw van weinig kwaliteit.

            Hoogbouw biedt wel degelijk voordelen. Op hoogte blijkt dat de stad een heel ander, aantrekkelijk uiterlijk heeft. In Delft is de Poptahof met de galerijflats een van de eerste hoogbouwwijken, gevolgd door de TU-wijk. Veel van de gebouwen hebben een negatief imago vanwege de overlast (wind en schaduw) op de sociale structuur en vanwege de arme architectuur eromheen. In andere steden, zoals Berlijn, Barcelona en Den Haag (de Resident) zijn evenwel voorbeelden te vinden van mooie hoogbouwcomplexen met allerlei voorzieningen.

In Delft is sprake van een tekort aan woningen in het stedelijke gebied. Hoogbouw biedt Delft in dat opzicht kansen. Ook de groei van de industrie (die achterblijft vergeleken met de rest van Nederland, zeker gelet op het aantal mensen dat in Delft werkzaam is in de creatieve industrie) is gebaat bij meerlaagse bebouwing, bijvoorbeeld in het te ontwikkelen gebied rond de spoortunnel. Met de spoortunnel kan Delft een unieke positie verwerven, juist vanwege het knooppunt tussen Den Haag en Rotterdam en vanwege de Europese HSL-connectie. Meerlaagse bebouwing kan op creatieve wijze plaats bieden aan bepaalde voorzieningen, zoals een zwembad op het dak, een crèche en een gezamenlijke tuin op hoogte. Wonen in een centrum dat meerdere mogelijkheden biedt, is heel aantrekkelijk en economisch voordelig te ontwikkelen.

Mevrouw Hulshof reageert als volgt op de stellingen die in de commissie geponeerd zijn:

-           Hoger bouwen stimuleren, maar dieper bouwen niet. Het water is een te groot probleem dat niet moet worden aangepakt. Wel kan het maaiveld verhoogd worden.

-           Het silhouet van Delft is een belangrijk uitgangspunt. Dat mag niet vervlakken en moet gebaseerd zijn op het silhouet van het oude centrum.

-           Kansen voor hoogbouw liggen bij de nieuwe poorten van Delft, zoals station Noord. Maak van de achterkant van de stad, de voorkant.

-           Solitaire bebouwing is toegestaan, ook hoger dan 30 meter.

-           Verhogen van de bebouwing (optoppen) is alleen toegestaan als er zorgvuldig mee wordt omgegaan: let op zon, inkijk, uitzicht en uiterlijk.

-           In de diepte bouwen is problematisch vanwege het waterprobleem, tenzij juist water wordt toegevoegd. De voorkeur ligt bij het verhogen van het maaiveld, wat ook op lange termijn meer effect heeft.

-           De architectonische kwaliteit is altijd belangrijk, los van de hoogte van een gebouw.

-           Stedenbouwkundige overwegingen volgen altijd op maatschappelijke en functionele aspecten van een plan.

 

DE VERGADERING WORDT VAN 20.20 UUR TOT 20.50 UUR GESCHORST.

 

De voorzitter kondigt de commissiebrede discussie aan en wijst erop dat de genodigden ofwel afkomstig zijn uit de bouwwereld (architecten, stedenbouwkundigen) ofwel uit de stad. De heer Christoph Ravensloot zal optreden als discussieleider.

 

De discussieleider vraagt wie in het algemeen wil reageren op hetgeen door de gastsprekers is ingebracht.

 

De heer Van Mourik spreekt namens Groei en Bloei/KMTP Delft gaat in op de fenomenen hoogbouw, hoogbouw in Delft en aspecten over ontwerpen in het algemeen. Het leggen van een relatie tussen hoogbouw en duurzaamheid vindt spreker gewaagd; daaraan moeten duidelijke feiten ten grondslag liggen. Het gaat immers om constructies met een lange levensduur.

            Hoogbouw in Delft op de noord- en zuidas heeft effect op het zicht vanuit bijvoorbeeld Midden-Delfland. Delft draagt Midden-Delfland een warm hart toe en vanuit Midden-Delfland zijn nog steeds plaatsen, bijvoorbeeld op de Klaas Engelbrechtspolder, van waaruit een ongeschonden zicht op Delft mogelijk is. Hoogbouw moet van zodanige kwaliteit zijn dat zicht verfraaid wordt.

            Bij het realiseren van hoogbouw is de groenvoorziening mede bepalend voor de kwaliteit van de hoogbouw. In de botanische tuin in Delft is ervaring opgedaan met het kweken van hoge bomen. Een integraal ontwerp is in die zin passend. Ook het realiseren van hangende tuinen zijn een overweging waard. Het ontwerp en het onderhoud daarvan moet geïntegreerd worden in het ontwerp van hoogbouw.

 

Mevrouw Hulshof stelt dat tuinen en groen onderdeel uitmaken van de gedachten over Bovenstad. Een en ander is afhankelijk van plaats en ontwerp. Het blijft evenwel de vraag of hoogbouw geënt moet zijn op de maat van de bomen. Een andere benadering is om bomen en groen te plaatsen op dakterrassen, zoals in Parijs is gedaan. Op die manier wordt de aandacht verlegd naar de ruimte op het dak.

 

De heer Arthur Hilgersom is architect en spreekt namens het IVN, de vereniging voor natuur- en milieueducatie. Hij wijst erop dat met dakbegroeiing natuur nagebootst maar niet geheel vervangen kan worden. Het natuurlijke bodemleven (wormen en dergelijke) komt bijvoorbeeld niet voor in daktuinen. Spreker pleit ervoor om natuur in de steden niet alleen te visualiseren maar ook levend te maken.

 

De heer De Vette spreekt namens een werkgroep van het wijkplatform Voordijkshoorn en de bewonerscommissie in de Krakeelpolder. Hij vindt dat de Delftse binnenstad historisch moet blijven. Een aantal jaren geleden hebben plannen voorgelegen om bebouwing van het Dirk Costerplein gedeeltelijk te verwijderen omdat deze te hoog werd. Eigenlijk moet alles wat te hoog is, weg. De Vermeertoren gaat 25 woonlagen bedragen, wat jammer is; er moet niet te hoog worden gebouwd. Te hoge bebouwing brengt parkeerproblemen met zich; aan ondergrondse parkeerhavens zijn hoge kosten verbonden waardoor de huren van de appartementen te hoog worden. Sociale woningbouw voor mensen met auto’s kan in hoogbouw niet gerealiseerd worden, want dat is niet te betalen.

 

De heer Tjeerd Deelstra spreekt namens het International Institute for the Urban Environment, een instituut in Delft dat werkt op het gebied van de ontwikkeling van steden, gebaseerd op duurzaamheidprincipes. Hij waardeert de goede bespreking van het onderwerp hoogbouw, gebaseerd op een doorwrochte nota en een open discussie.

De algemene gedachte is dat steden zich moeten profileren door hoogbouw te realiseren. Die gedachte wordt nu ter discussie gesteld. In de nota ontbreekt evenwel het aspect van het silhouet van Delft. Vanuit diverse hoeken is vanaf een afstand het mooie profiel van Delft te zien. Alleen vanuit Schipluiden is het profiel minder duidelijk; aan die kant kan dan ook overwogen worden om accenten aan te brengen, bijvoorbeeld door optoppen, aftoppen enzovoort. Spreker pleit in dit verband voor overleg met buurtgemeenten en provincie.

            Delft kan in het kader van de deltastad beschouwd worden als een woonwijk met bijzondere kwaliteiten. De algemene trend is laagbouw tot vier woonlagen, afgezien van een enkele hoogbouwgebieden die over het algemeen niet mooi zijn. Met Delftzicht is bijvoorbeeld een historische breuk ontstaan. Spreker deelt documentatie uit over studies van Ronald Rainer, een stedenbouwer die verantwoordelijk was voor de structuurplanning van Wenen. Daaruit blijkt dat duurzaamheid niet alleen de levenscyclus van bouwmaterialen betreft, maar ook het bodemgebruik. Er kan ruimte gecreëerd worden door illusionaire ingrepen zoals doorkijkjes en veel groen. De Delftse binnenstad is daar een goed voorbeeld van.

Mevrouw Van der Jagt spreekt als bewoonster van de binnenstad. Zij meent dat er bij de bespreking van hoogbouw aandacht moet zijn voor de verschillende soorten hoogbouw. De hoogbouw in de binnenstad van Delft betreft gebouwen met vijf of zes bouwlagen. De enige bebouwing die daarboven uitsteekt, zijn de torens van de kerken. Voor het bouwen van een toren van een theater in de binnenstad is afgeweken van de maximaal toegestane bouwhoogte. Gevolg daarvan is een hoog en lelijk bouwwerk dat niet past bij de fijne bouwstructuur van de binnenstad. Spreekster is er dan ook geen voorstander van om her en der hoogbouwtorens te plaatsen. Echte hoogbouw, van ongeveer 25 woonlagen, is alleen mooi in een groep, zoals in Rotterdam. In Delft is de TU-wijk bij uitstek geschikt om hoog te bouwen.

 

De discussieleider vraagt mevrouw Van der Jagt om haar mening nader te specificeren: waar wel en waar geen hoogbouw?

 

Mevrouw Van der Jagt legt uit dat de bebouwing in de binnenstad gedifferentieerd moet zijn zonder te veel af te wijken van hoge bebouwing, zeker als die bebouwing niet behoort tot de historische bouw. Het is voorstelbaar dat in de nieuwe spoorzone gebouwen met zeven of acht woonlagen worden gerealiseerd, juist als de gebouwen geconcentreerd worden en niet het gehele zicht op Delft wordt weggenomen.

 

De heer Emile Pfanjel is architect en spreekt namens Delfia Batavorum. Hij meent dat een historische analyse van de stad ten grondslag moet liggen aan hoogbouwplannen. Een dergelijke analyse is al gerealiseerd door verschillende stedenbouwkundigen. De poorten van Delft en de ontsluitingswegen spelen daarin een grote rol. Grote vraag is of het silhouet van de stad al dan niet gewijzigd wordt. Als die vraag beantwoord is, kunnen ontsluitingswegen worden bepaald en kunnen op bepaalde plaatsen hoge gebouwen worden toegestaan.

 

De heer Harrie Schenkeveld spreekt namens de bewonerscommissie Voordijkshoorn en woont in het gedeelte van Delft dat tot twee jaar geleden tot Schipluiden behoorde. Als daar hoge bebouwing wordt gerealiseerd, verdwijnt het dorpse karakter van die wijk. In 2000 is juist een convenant getekend door de burgemeesters van Schipluiden en Delft waarin staat dat het gebied zijn dorpse karakter moet behouden. Er leven onder de bewoners aldaar veel emoties over het negeren van die belofte.

 

De discussieleider stelt voor om de discussie vooralsnog te beperken tot de binnenstad en op een later moment terug te komen op hoogbouw in andere gebieden.

 


De heer Van Wees is lid van het Platform Spoor en spreekt namens de Marcagroep. Hij geeft aan dat een van de poorten van Delft wordt gemarkeerd door het Bacinol-gebouw. In die omgeving staat ook het gebouw van DSM Gist, een bedrijf dat zich mogelijk in de toekomst terugtrekt. De nieuwe landmark zou exemplarisch kunnen zijn voor de toekomst, zodat alle gebouwen die in het vrijgekomen gebied van DSM Gist geprojecteerd worden, net zo hoog worden. Met de keuze voor hoge bebouwing op dit moment kan de trend gezet worden voor de periode over tien of twintig jaar.

 

Mevrouw Hulshof wijst erop dat in dat gebied al veel hoogbouw gerealiseerd is. Die bebouwing staat echter niemand in de weg en is zelfs nooit echt opgevallen door de geluidswal. Nu deze gesloopt is, blijkt er een verzameling hoge gebouwen te staan met een interessante architectuur. Ook een dergelijk gebied moet zorgvuldig bekeken worden met aandacht voor hetgeen behouden kan worden. In een maquette van Delft kan gekeken worden naar de gevolgen van sloop en bebouwing in een wijk voor de omgeving.

 

De heer Van Wees pleit voor het opstellen van een integraal en doordacht plan voor de toekomst. Met het realiseren van één element is een gebied niet voor de eeuwigheid ingericht.

 

Mevrouw Schoenmakers meent dat in de planvorming vastgesteld moet worden welke zichten op Delft wezenlijk zijn voor het stadssilhouet. In Den Haag zijn aan de hoogbouw van de Resident ook voorwaarden verbonden; deze moest dichtbij het station gerealiseerd worden en de overgang naar de bebouwing van de oude stad moest van gelijke hoogte zijn. Verder was het zicht vanaf de Plaats belangrijk.

 

De discussieleider vraagt de aanwezigen te reageren op de stelling: hoogbouw heeft zijn prijs. Wat is bijvoorbeeld de sociaal-economische prijs? Een argument voor hoogbouw is vaak dat appartementen op die manier goedkoper kunnen worden opgeleverd omdat bouwgrond over het algemeen duur is.

 

De heer Stef Jansen spreekt als deelnemer van de Stichting Bovenstad en geeft aan wat het grote voordeel is van optoppen: het zodanig herwaarderen van bestaande bouw dat er niet gesloopt hoeft te worden. Op het punt van stadseconomie ligt dus een directe relatie met verdichtingmogelijkheden en hoger bouwen; daarmee wordt sloop van de bestaande stad voorkomen.

 

De heer Arthur Hilgersom mist een discussie van de gebruiksdoeleinden van de hoogbouw. De hoogbouw uit de 17e en 18e eeuw is eigenlijk leeg. Het gaat dan om kerktorens waarin slechts een klok hangt. In vervolg op de discussie over de functies van hoogbouw, kan gesproken worden over de meerwaarde ervan. Is bijvoorbeeld het realiseren van alleen woningbouw noodzakelijk? Is het de bedoeling om met hoogbouw bepaalde functies naar Delft te halen, bijvoorbeeld door kantoorruimte te verwezenlijken? De hoogbouw waarop gewezen is door de spreeksters (fabriekspijpen, kerktorens) verschilt wezenlijk van hetgeen hoogbouw over het algemeen inhoudt.

 

De discussieleider vat samen: kan Delft het zich veroorloven om monofunctioneel verder te bouwen? Moet om sociaal-economische redenen niet aan functievermenging gewerkt worden?

 

De heer Menno Tienstra spreekt als oud-raadslid van Delft. Hij meent dat in de discussie niet gesproken kan worden over hoogbouw als een gegeven. Dat zou een stap te ver zijn, want allereerst moet de vraag beantwoord worden waarom hoogbouw gerealiseerd moet worden. Het is op zich niet interessant waarom hoogbouw in Rotterdam en Delft gerealiseerd is. Waarom wordt in Delft gedacht aan hoogbouw; moeten er meer mensen naar Delft worden getrokken? Hebben de mensen die al in Delft wonen behoefte aan meer ruimte? Moeten er meer bedrijven of kantoren naar Delft gehaald worden of moet er juist voor gezorgd worden dat zij niet vertrekken? Is hoogbouw verantwoord?

 

De heer Wil Aalbers is het ermee eens dat die vraag gesteld moet worden: waarom überhaupt aan hoogbouw beginnen? Het is bovendien maar de vraag of met hoogbouw het inwoneraantal vergroot kan worden.

 

De heer Meuleman benadrukt dat de vraag of hoogbouw noodzakelijk is, nog niet is beantwoord. Om die reden is een commissie Extern belegd.

 

Wethouder Grashoff merkt op dat Delft geen ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden heeft. De woningen in Delft hebben gemiddeld een oppervlak van minder dan 70 m2. Elke woning die wordt veranderd, samengevoegd of nieuw wordt opgeleverd heeft ongeveer anderhalf tot tweemaal die oppervlakte. Het doorzetten van de herstructurering van de stad in de komende 20 jaar zou zonder een uitbreiding van het bouwvolume een forse vermindering van het aantal beschikbare woningen betekenen, waardoor Delft de helft van zijn inwoneraantal kan verliezen. Daarmee ontstaan niet alleen financiële problemen, maar wordt ook de druk op de woningmarkt in de omgeving van Delft groter. Hoewel de wethouder niet zegt dat het probleem met hoogbouw kan worden opgelost, is hij voorstander van het bestuderen van de mogelijkheden van hoogbouw.

 

De heer Deelstra acht het interessant om een transitiemodel voor Delft te ontwerpen waarin wordt uitgegaan van een verminderd inwoneraantal. Andere gemeenten zoals Bloemendaal en Wassenaar zijn dun bebouwd maar toch zeer welvarend. Het moet mogelijk zijn om een goede kwaliteit bebouwing te creëren door compact en functierijk te bouwen, onder aanvaarding van een sterke terugloop van het inwonertal. De bevolking kan dan bijvoorbeeld bestaan uit mensen uit de creatieve sector. Voor het financiële punt moet een oplossing gevonden worden. Groei is op zich absoluut niet nodig.

 

Mevrouw Heleen Aarts spreekt als bewoonster van de binnenstad. Zij betreurt de suggestie dat hoger bouwen geen kwaliteit met zich brengt. Er zijn tal van voorbeelden in andere steden van een goede kwaliteit hoogbouw. Dat punt is buiten de gastsprekers nog door geen van de insprekers naar voren is gebracht.

 

De discussieleider vraagt onder welke voorwaarden volumebebouwing aan de randen van Delft aanvaardbaar is. Is bebouwing mogelijk zonder het landschappelijke karakter aan te tasten?

 

De heer Schenkeveld meent dat dat mogelijk is. In de discussie is de noodzaak van hoogbouw al ter discussie gesteld. Als geconstateerd wordt dat hoogbouw niet noodzakelijk is, behoort bebouwing met behoud van de landschappelijke waarden tot de mogelijkheden.

 

De discussieleider merkt op dat aan bebouwing langs hoofdwegen een stedenbouwfysisch nadeel, dat van de luchtkwaliteit, kleeft. Andere nadelen kunnen windhinder, lelijke plinten (onderkant van een flatgebouw) en dergelijke betreffen.

 

Mevrouw De Jong spreekt als raadslid van de CDA-fractie en merkt op dat zij plinten over het algemeen storend vindt omdat zij zo lelijk en ontoegankelijk zijn. In die plinten moeten op zijn minst winkels gevestigd zijn, zodat sprake is van een zekere levendigheid.

 

Mevrouw Hulshof merkt op dat het verlevendigen van de plinten vaak een kwestie van geld is. Winkels zijn als een goed “vulmiddel” te beschouwen. Bij het werken aan een grotere dichtheid op hoogte ontstaan andersoortige woningen dan de reguliere woningen met een voordeur die grenst aan de straat. In de binnenstad van Delft zijn woonkamers in geringe mate aan de straatkant gevestigd om inkijk te verminderen.

In de binnenstad zijn verder veel winkels op grondniveau. Het gaat dan ook om het mengen en stapelen van functies. Het voordeel van compacter bouwen is dat die functies gemakkelijker bereikbaar zijn en gemakkelijker gedeeld kunnen worden.

 

De discussieleider legt een relatie tussen hoogbouw en sociale veiligheid.

 

Mevrouw Van der Jagt geeft aan dat het gebouw waarin zij woont uit vijf verdiepingen bestaat, inclusief plint. Zij woont daar met genoegen. Voor de sociale controle is het heel belangrijk dat de begane grond bewoond is en dat naar binnen gekeken kan worden.

 

Mevrouw De Jong is het daar geheel mee eens. Zij woont in een straat waar voorheen veel winkels gevestigd waren. De bewoners daarvan hebben geen moeite met het bewonen van de oude winkelpuien. De vroegere winkels zijn woonkamers geworden.

 

De discussieleider vraagt of hoogbouw gecombineerd kan worden met dieper bouwen. Is ondergronds bouwen geoorloofd bij het realiseren van hoogbouw?

 

De heer De Vette merkt op dat bewoners van hoogbouw een plek moeten hebben om hun auto te parkeren. De enige reële mogelijkheid daarvoor is onder de grond. Dat kost echter veel geld.

 

De heer Frank Wassenberg spreekt als bewoner van Delft en stelt dat als parkeergelegenheid niet ondergronds wordt gerealiseerd, de winst op de ruimte eigenlijk verloren gaat. In dat geval kunnen net zo goed eengezinswoningen worden neergezet waarin mensen waarschijnlijk tevredener wonen. De winst ligt juist in het ondergronds realiseren van parkeer- en bergruimte.

Verder moet aandacht zijn voor de plinten. Deze moeten per definitie leuk zijn. Voorbijgangers kijken nu eenmaal niet steeds de lucht in, maar beoordelen hun omgeving naar hetgeen zij op oogniveau zien. Een betonnen muur valt in dat geval negatief op, in tegenstelling tot leuke huizen of winkels. Als de begane grond van een gebouw goed is ingericht, maakt het weinig uit of daar nog veel verdiepingen bovenop staan.

 

De discussieleider vraagt of iemand bezwaar zou hebben tegen het ondergronds parkeren van de auto. Hij constateert dat dit niet het geval is.

 

De heer Stef Jansen wijst op de samenvatting van de nota en vraagt naar de systematiek die daarin is gevolgd. Er wordt gewerkt met gebiedsgerichte aanwijzingen, maar juist in het geval van hoogbouw is die systematiek niet van toepassing. Elke keer moeten specifieke eisen worden gesteld aan de schaal en aan het programma. Spreker pleit ervoor om het bovenstad-gedeelte gebiedgericht en het hoogbouwgedeelte specifiek toe te passen. Laat de gemeente de beide mogelijkheden in de nota combineren.

 

De heer Jan van Daalen spreekt als voorzitter van de Ondernemersfederatie Delft. Hij stemt in met de woorden van de wethouder dat ten alle tijden gebouwd moet worden om het aantal inwoners in stand te houden. Hij is daarbij voorstander van ondergrondse parkeermogelijkheden. Verder meent hij dat de beoordeling van hoogbouw en laagbouw afhankelijk is van het gezichtspunt. Bij het benaderen van de stad via de Irenetunnel wordt bijvoorbeeld een prachtig zicht geboden.

 

De heer Jeroen Geurtsen is architect en als zodanig verbonden aan de totstandkoming van de Vermeertoren. Hij reageert in het bijzonder op de nota. Initiatieven voor hoogbouw worden vaak gedaan op onverwachte plekken, op plaatsen die niet in nota’s aan de orde zijn geweest. De kwaliteit van wonen op hoogte maakt initiatieven op allerlei plaatsen mogelijk. De vraag is evenwel welke criteria daarbij gehanteerd worden.

In Amsterdam moet een hoogbouweffectrapportage worden opgesteld; dat is een goed instrument om effecten in beeld te brengen.

De heer Tienstra onderstreept de stelling dat hoogbouw op de meest onverwachte plaatsen tot stand kan komen. Niemand had bijvoorbeeld het voorstel voor de Vermeertoren verwacht en niemand heeft vanaf het begin elektrotechniek voorzien in de TU-wijk. Gedurende een ontwikkelingsproces komen ideeën boven en worden volstrekt onverwacht voorstellen gedaan. Die initiatieven mogen niet van meet af aan worden afgehouden maar moeten op de eigen merites beoordeeld worden. Een hoogbouweffectrapportage vormt daarbij een goed hulpmiddel.

 

Mevrouw Van der Jagt vindt het belangrijk dat op een zeker moment wel een plan wordt gemaakt voor de hoogbouw in de stad. De discussie gaat anders eindeloos voort. Er moet toch een visie zijn op de bebouwing in een stad? Het is verbazend dat in het Hof van Delft landelijke huizen met rode daken zijn gebouwd terwijl in de Harnaschpolder opeens hoogbouw moet worden gerealiseerd.

 

Mevrouw Hulshof merkt op dat er een verschil is tussen woontorens en hoogbouw die slechts een paar lagen hoger is dan reeds bestaande bebouwing. Het is voorstelbaar dat wordt bepaald welke maat de voorkeur heeft.

 

De discussieleider geeft gelegenheid tot het geven van slotwoorden.

 

De heer Wouter Holms spreekt als student aan de TU Delft en meent dat de vraag die aan het begin van de bijeenkomst gesteld is (wat willen wij met de stad?) van groot belang is. Het inwonersaantal daalt en om die reden wordt gesproken over hoogbouw. In die zin kan men zich afvragen wat de doelgroep is: welke inwoners wil Delft in de stad? Vanuit die vraag kunnen de functies in een stad bepaald worden, zodat de kwaliteit van wonen verbetert en de stad aantrekkelijker wordt.

 

De heer Deelstra onderschrijft het standpunt dat voor bijzondere accenten in de stad een effectrapportage moet worden opgesteld en dat een aantal gebieden kan worden aangewezen, zoals de Hoven, het Westerkwartier en de Spoorzone, voor hogere bebouwing. Bij effectrapportages moet in een drietal geografische schalen naar de effecten worden gekeken: de horizon tot Europoort/Scheveningen, het zicht vanaf markante punten in de stad en het zicht rechtstreeks vanaf de plint.

 

De heer Stef Jansen steunt het idee van een effectrapportage zolang deze niet alleen vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening wordt opgesteld. Het aspect van beheer moet bijvoorbeeld ook een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de plint en de hoogbouw. Er moeten ten minste criteria worden gesteld aan de mate van activiteit rondom de voetplint van hoogbouw. In een sociaal-economisch programma kan daarin aan tegemoetgekomen worden.

 

De heer Hilgerson vraagt zich af waarom een nota geschreven moet worden over de hoogbouw. Er zijn immers genoeg instrumenten om hoogbouw te beoordelen. De inwoners en de gemeente als beheerder van de stad hebben nauwelijks invloed op ontwikkelingen en op de voorkeur van woningbouwverenigingen voor locaties en bebouwing.

 

De heer De Vette zet vraagtekens bij de invloed van bewoners op planontwikkeling. De Vermeertoren is de omliggende bewoners toch ook min of meer opgedrongen.

 

Wethouder Grashoff benadrukt dat de gemeente wel degelijk grote invloed heeft op de ontwikkelingen in de stad. Het instrumentarium van het bestemmingsplan is bij goede toepassing zeer bruikbaar. De bevoegdheden die daaraan verbonden zijn, in de zin van parkeereisen, ontsluiting en functionaliteit, zijn ook aanzienlijk.

De wethouder is het niet eens met het verwijt dat de Vermeertoren aan de omliggende bewoners is opgedrongen. Hij ziet de reacties van omwonenden na gereedkomen van de toren met vertrouwen tegemoet.

            Bij de discussie over hoogbouw wordt per definitie gesproken vanuit het referentiekader van bestaande hoogbouw. In Delft is helaas veel hoogbouw van slechte stedenbouwkundige kwaliteit. Om de discussie eerlijk te voeren en mooie hoogbouw te realiseren, moet het beeld daarvan worden losgelaten.

 

Mevrouw De Jong merkt op dat zij als raadslid ook niet altijd de indruk heeft dat de gemeente vat heeft op de ontwikkelingen. In dat opzicht is zij blij met de opmerking van de wethouder.

 

Stellingen

 

1.         Hoger en ook dieper (ondergronds) bouwen moet in Delft worden gestimuleerd als belangrijk middel tot hoogwaardig, intensief en zorgvuldig grondgebruik (compacte stad).

 

Voor:               40

Tegen:             10

 

2.            Het bestaande profiel van de stad dient behouden te blijven. Hoogbouw verandert dit profiel sterk en moet dus nergens in Delft worden toegestaan.

 

Voor:               11       

Tegen:             35

 

3.         Hoogbouw, hoger dan 50 meter, kan in een beperkt aantal gebieden in de stad worden toegestaan en zal in Delft niet meer zijn dan een beperkt aantal bouwinitiatieven. Kansrijke gebieden voor nieuwe hoogbouw in Delft zijn:

            - gebieden met al bestaande hoogbouwconcentraties

            - gebieden met een (op)nieuw te ontwikkelen structuur

            - gebieden langs doorgaande hoofdverkeersroutes

 

Voor:               40

Tegen:             6

 

4.         Solitaire hogere gebouwen, tot maximaal 30 meter, kunnen ook op een beperkt aantal markante plekken langs de binnenring van de stad worden gebouwd.

 

Voor:               28

Tegen:             16

 

5.         In bestaande laagbouwwijken waarin herstructurering – met gedeeltelijke sloop en nieuwbouw – plaatsvindt, is het op de meeste plekken acceptabel en wenselijk om de gemiddelde bouwhoogte met 1 á 2 bouwlagen te verhogen om het aantal woningen zoveel als mogelijk te behouden.

 

Voor:               40

Tegen:             6

 

6.         Er dient een duidelijke relatie te bestaan tussen de hoogte boven maaiveld en de diepte beneden maaiveld van (nieuwe) gebouwen:

            -  bij gestapelde bouw vanaf vijf lagen behoort het parkeren zoveel mogelijk inpandig en verdiept te worden opgelost;

            -  bij een bouwhoogte van zeven lagen of meer is ten minste één geheel ondergrondse laag voor parkeren, bergingen en dergelijke vereist;

            -  bij bouwhoogten vanaf vijftien lagen zijn ten minste twee bouwlagen onder de grond verplicht.

 

Voor:               35

Tegen:            7

 

7.         Bij hoogbouw zal het moeten gaan om torenvormige gebouwen van een architectonisch hoge kwaliteit, en met gegarandeerde leefbaarheid en levendigheid op de begane grond en een duidelijke stedenbouwkundige meerwaarde. (Plaatvormige hoge gebouwen met blinde gevels op maaiveld dienen te allen tijd te worden voorkómen.)

 

Voor:               45

Tegen:             -

 

8.         Hoogbouwinitiatieven moeten allereerst worden beoordeeld op hun maatschappelijke en functionele meerwaarde voor de omgeving (de wijk). Stedenbouwkundige overwegingen zijn daaraan ondergeschikt.

 

Voor:               11

Tegen:            17

 

 

De heer Meuleman somt kort zijn interpretatie van wat gezegd is op:

- silhouet van Delft is belangrijk

- een historische breuk moet voorkomen worden

- gedifferentieerde hoogbouw

- hoogbouw op plekken waar het kan

- hoogbouw heeft te maken met emotie

- welke functies realiseren in hoogbouw

- waarom hoogbouw in Delft; eerst daartoe een keuze maken

- kijken naar de toekomst in relatie tot het inwonersaantal

- hoogbouw kan van kwaliteit zijn

- oogniveau van hoogbouw moet acceptabel zijn

- functies toevoegen in de stad

- effectrapportage is belangrijk

- waarom is een nota nodig

 

Het verslag van de vergadering zal aan de aanwezigen worden gestuurd, inclusief schriftelijke bijdragen en presentaties van insprekers. Het is aan de commissie Duurzaamheid en de wethouder om een vervolg aan de avond te geven. De heer Meuleman dankt de aanwezigen voor hun aanwezigheid en medewerking.

 

De vergadering wordt om 22.25 uur gesloten.