Voortgangsnotitie Algemeen Maatschappelijk
Werk in Delft
1. Inleiding
Het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) in Delft verzorgt eerstelijns hulpverlening aan mensen met psychische, relationele en/of materiële hulpvragen en verleent crisisopvang. Het doel is het verbeteren van het persoonlijk en sociaal functioneren van mensen. Het beoogde resultaat is dat mensen (weer) grip hebben op het eigen leven bij onderwerpen als problemen op het werk, financiële problemen, werkloosheid, ziekte, relatieproblemen, eenzaamheid en problemen met verwerking van ingrijpende gebeurtenissen. Dit leidt onder andere tot preventieve werking ten aanzien van sociaal isolement en tot vermindering van werkuitval door het opheffen van psychische en sociale oorzaken van die uitval.
De Stichting Maatzorg voert het Algemeen Maatschappelijk Werk in Delft uit.
Het rijksbeleid AMW is in 1989 gedecentraliseerd naar de gemeenten. Sinds 1989 is het aantal gesubsidieerde formatieplaatsen min of meer gelijk gebleven, terwijl het aantal hulpvragen is gegroeid.
Het aantal nieuwe cliënten dat in 1991 in Delft in behandeling werd genomen was 597; in 1999 was dat aantal 659. Het toegenomen aantal cliënten en het feit dat de problematiek van een deel van de cliënten in die periode complexer is geworden veroorzaakt een grote werkdruk. De werkdruk wordt versterkt door de aanwezigheid van een wachtlijst die in een deel van het jaar voor nieuwe cliënten kan oplopen tot vier maanden. Gezien de werkdruk stelt het AMW zich niet actief op om nieuwe cliënten(groepen) te bereiken.
2. Terugblik
2.a. In de raadscommissie voor Leefbaarheid van 22-12-98 was een notitie aan de orde waarin scenario’s werden gepresenteerd, die zouden kunnen leiden tot oplossing van de discrepantie tussen min of meer gelijkblijvende formatie sinds 1989 enerzijds en toename van de hulpvragen met 37% anderzijds.
Het gaat om de volgende scenario’s:
1. Het beperken van de instroom. Op dit moment is het AMW vrij toegankelijk. Het heffen van een eigen bijdrage kan cliënten er van weerhouden een beroep te doen op het AMW.
2. Het bevorderen van een snelle uitstroom; een voorbeeld hiervan is het invoeren van het vijf-gesprekken-model.
3. Het afstoten van de indirecte taken. Alle beschikbare tijd wordt besteed aan de directe cliënttaken.
4. Het verwerven van nieuwe financieringsstromen, bijvoorbeeld door actie naar de politieke fracties in de Tweede Kamer en naar de minister van VWS.
5. Het uitbreiden van de taken mét daarbij behorende financiële middelen.
Deze scenario’s vormden o.a. het onderwerp van gesprek tijdens een werkconferentie in maart 1999.
2.b. Korte samenvatting werkconferentie AMW op 30 maart 1999
De conferentie werd ingeleid door drie sprekers, n.l. mevr. A. Berendse (Stichting Maatzorg), dhr. J. Buitink (VOG) en dhr. J. Mulder (MulderHooijmans advies).
Uit de inleidingen van dhr. Buitink en mevr. Berendse blijkt dat zij beiden voorstander zijn van een basisvoorziening AMW, waarvoor het gewenste aantal fte’s wordt afgeleid uit een bepaalde verhouding met het aantal inwoners.
Enkele
opmerkingen uit hun inleidingen:
Dhr.
Buitink:
· Het rijk, gemeenten en instellingen zijn samen verantwoordelijk voor het verbeteren van de situatie.
· Als verantwoordelijkheid van de gemeente ziet hij:
· Regie-verantwoordelijkheid voor samenhangend beleid voor de sectoren die op het snijvlak van zorg en welzijn opereren. Erken daarbij uw verantwoordelijkheden voor de maatschappelijke effecten naar ook voor niet door u gefinancierde voorzieningen (GGZ).
· Overleg met financiers van aanpalende voorzieningen, de zorgverzekeraars (in geval van Riagg’s), om gaten in de hulpverlening te voorkomen.
· Erkenning van de verantwoordelijkheid voor voorwaardenscheppend kwaliteitsbeleid van de organisaties (bijv. deskundigheidsbevordering).
· Stelling: De maatschappelijke meerwaarde van het AMW: het kost geld, maar het levert een essentiële bijdrage aan een samenleving met sociaal geïntegreerde en verantwoordelijke burgers op. Bij uitstek een verantwoordelijkheid voor gemeenten.
Mevr. Berendse:
·
De afgelopen jaren zijn veel efficiëncy maatregelen
getroffen; dit heeft soms tijdelijk geholpen de wachtlijsten te verkorten. De
wachtlijst is nu weer 3 à 4 maanden en er is een hoog ziekteverzuim van de
medewerkers door de werkdruk.
·
Er is (en blijft voorlopig) een toenemende vraag naar
AMW, ook van specifieke groepen zoals jongeren en allochtonen.
· Het AMW worstelt met de vraag hoe met de politiek (serieus) in gesprek te komen.
· Het maatschappelijk werk in Delft is niet in de gelegenheid (wel in staat) om zich pro-actief op te stellen.
· De maatschappelijk werkers van Maatzorg zijn van mening dat ze in staat gesteld moeten worden om in de wijken van Delft burgers te helpen die in nood zitten en die daar zonder hulp van buitenaf niet uit komen. Met de kennis die zij hierdoor opdoen willen ze meewerken aan totstandkoming en uitvoering van lokaal sociaal beleid.
· Stelling: Maatschappelijk werkers zijn de ogen en oren van een wijk. Zonder een op de wijk gerichte basisvoorziening als maatschappelijk werk kan lokaal sociaal beleid niet goed van de grond komen.
De
opstelling van dhr. Mulder blijkt tegenover de visie van mevr. Berendse
en dhr. Buitink te staan. Mulder stelt dat een bepaalde verhouding tussen het
aantal inwoners en het aantal gewenste fte’s een achterhaalde zienswijze is;
hij vindt het meer aan de orde dat het AMW zich duidelijker en krachtiger
profileert als een ‘markt-partij’, tussen de 1e lijns somatische- en
de 2e lijns geestelijke gezondheidszorg. Zijn standpunt is dat het
AMW een concurrerend alternatief moet willen zijn voor psychiatriserende en
psychologiserende zorg. Uitgangspunt voor maatschappelijk ondernemer-schap is
de vraagkant. Enkele opmerkingen uit zijn inleiding:
· Wil het AMW initiatiefrijk en ondernemend worden, een partij om als overheid zaken mee te doen, dan moet zij leren vanuit eigen kracht te werken. Als het AMW wil kan het concurreren met Riagg en vrij gevestigde therapeuten.
Ook onder de middengroepen is er grote behoefte aan psycho-sociale begeleiding. De markt
gaat open, de overheid springt op maat bij.
· De conclusie van een door het Delftse AMW uitgevoerde ‘eigen-bijdrage-enquete’ wijst dhr. Mulder af; hij ziet in de gegevens mogelijkheden om van cliënten een eigen bijdrage te vragen.
· De werkdruk en de wachtlijst kunnen aangepakt worden met creatief ondernemerschap, waarbij probleemclusters en cliënt-categorieën variable prijs-indicatoren worden.
· Stelling: het wordt tijd dat het AMW in haar beroepsidentiteit en in haar organisatiecultuur een omslag maakt van ‘arme zorg naar rijke dienst’.
Een korte samenvatting van de opmerkingen van de commissieleden:
· Een ruime meerderheid van de commissie staat (deels voorzichtig) positief tegenover onderzoek naar eigen bijdragen.
· De leden plaatsen het AMW tussen de veelheid van instellingen in Delft en willen naar het totaal kijken; welke organisatie bedient welke groep cliënten en zit er overlap en/of witte vlekken in?
· Welke bedragen zijn ermee gemoeid en hoe lopen de geldstromen? Vervolgens nagaan of de synergie tussen deze organisaties beter kan.
· Het is belangrijk om de problemen over de hele breedte van het betrokken terrein in beeld te krijgen.
· Uitgangspunt: het gaat er niet in de 1e plaats om het probleem van de instelling op te lossen, maar om het oplossen van de problemen van Delftenaren.
· Leer van de mislukkingen van het heffen van eigen bijdragen elders.
· Er worden vraagtekens gezet bij de gepresenteerde vergelijkingscijfers met andere gemeenten.
· Zet het budget voor de juiste doelgroep in.
· Als je een analyse maakt van de Delftse situatie, moet je daar ook conclusies uittrekken.
De wethouder formuleert – mede gehoord de commissie – zijn voornemens alsvolgt:
· In beeld brengen door de gemeente van het dienstenaanbod van de verschillende Delftse instellingen rond het terrein van hulpverlening en informatie en van eventuele overlap en witte plekken (het zgn. ketenonderzoek).
· De gemeente verzamelt gegevens om een betere vergelijking mogelijk te maken tussen de hoogte van de bijdragen van (vergelijkbare) gemeenten op het terrein van ‘maatschappelijk werk’.
· De uitdaging van maatschappelijk ondernemerschap oppakken en de mogelijkheden daarvan voor het AMW in Delft onderzoeken middels een ‘genuanceerde aanpak Mulder’. De samenleving is sinds de decentralisatie van het AMW-beleid in 1989 naar de gemeenten veranderd; ook in andere sectoren is ‘de markt’ geïntroduceerd: combiwerk, woningbouwcorporaties, thuiszorg e.a.
3. Stand van zaken uitwerking voornemens
3.1. Ketenonderzoek
De instellingen die werkzaam zijn op het terrein van geestelijke gezondheidszorg, hulpverlening en informatie èn de samenwerkingspartners vallen voor een deel onder het volksgezondheidsbeleid. In de loop van 2000 presenteert het college (gefaseerd) een beleidsnota Volksgezondheid. In het kader van deze nota worden de geldstromen op dit terrein in kaart gebracht. Voor het welzijnsdeel zal daarbij worden aangesloten.
3.2. Vergelijking bijdragen diverse gemeenten (zie bijlage)
Door de aanwezigheid van andere welzijns- en zorgvoorzieningen, de samenwerkings-relaties van het AMW met die voorzieningen en de bevolkingssamenstelling varieert het benodigde aanbod per gemeente. Daarom zijn in het overzicht enkele werksoorten opgenomen die mede van invloed zijn op de werkdruk van het AMW.
In het overzicht scoort Delft zoals verwacht laag op de uitgaven voor AMW. De uitgaven voor het Instituut Sociaal Raadslieden zijn gemiddeld en voor de schuldhulpverlening hoog.
3.3. Onderzoek maatschappelijk ondernemerschap
Na de conferentie in maart heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen Maatzorg en (o.a.) dhr. Mulder.
Tijdens die gesprekken bleek ‘de lijn Mulder’ niet te passen bij de bedrijfsvoering van Maatzorg. Het uitgangspunt is echter vastgehouden en Maatzorg is gevraagd zelf met een onderzoeksvoorstel voor maatschappelijk ondernemerschap te komen.
Op verzoek van de Stichting Maatzorg heeft Boer & Croon Consultants een offerte ingediend voor een onderzoek naar de mogelijkheid het maatschappelijk ondernemerschap van het AMW te versterken. De uitgangspunten voor het onderzoek zijn:
· Onderzoeken of hogere marges op de bestaande product/markt combinatie van het bedrijfsmaatschappelijk werk mogelijk zijn.
· Onderzoeken of andere financieel aantrekkelijke producten aan de bedrijven kunnen worden geleverd.
· Nieuwe markten en producten onderzoeken.
Bovendien wordt een kritische analyse van de instroom van cliënten en de inzet van de dienstverlening gemaakt.
Het college heeft op dit voorstel positief gereageerd en voor het onderzoek ƒ 72.000,-- beschikbaar gesteld. Op verzoek van de gemeente wordt een vraag aan het onderzoek toegevoegd, n.l. op welke wijze verloopt de indicatiestelling en is er met een gezamenlijke intake/indicatiestelling met andere (Delftse) organisaties voordeel te behalen.
Het onderzoeksvoorstel is u ter kennisname aangeboden; de resultaten zijn in juli bekend. In het najaar komen we daarmee bij u terug.
4. Ontwikkelingen
Door de Tweede Kamer is in 1999 40 miljoen gulden extra uitgetrokken voor de eerste lijn Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Van dit bedrag wordt 25 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van de capaciteit voor het AMW. Het streven van minister Borst is gericht op de versterking van de eerste lijn GGZ. Dit omdat een groot deel van de psychische problematiek waarvoor mensen hulp zoeken, geen psychiatrische problematiek betreft, maar psychische klachten die op het niveau van de eerste lijn kunnen worden behandeld.
De 25 miljoen zullen naar verwachting als bijdrage per inwoner over gemeenten worden verdeeld. Het betreft een geoormerkte bijdrage voor vier jaar, waarna het geld deel uitmaakt van het gemeentefonds.
Eén dezer dagen wordt een circulaire van de minister verwacht, met de criteria voor toekenning van de bijdrage. Uit een vooraankondiging blijkt dat een voorwaarde voor het ontvangen van een rijksuitkering is dat gemeenten zelf ook - eventueel geleidelijk - extra middelen inzetten voor een even grote capaciteitsuitbreiding als met de rijksuitkering mogelijk is. Na afloop van de stimuleringsperiode worden gemeenten afgerekend op de daadwerkelijk gerealiseerde capaciteitsuitbreiding.
De minister hanteert een richtnorm van 1 fte per 6000 inwoners. Echter het lijkt erop dat de minister erkent dat de plaatselijke situatie dit uitgangspunt enigszins kan wijzigen.
De huidige situatie in Delft is dat de Stichting Maatzorg voor het uitvoeren van het AMW
ƒ 852.757,-- subsidie ontvangt. Minus de kosten voor de 24-uurs bereikbaarheidsdienst
(ƒ 17.100,--) is met een kostprijs voor 2000 van ƒ 130.000,-- per formatieplaats het aantal beschikbare fte’s 6.43. Dit betekent dat er in 2000 784 cliëntsystemen en 579 korte contacten kunnen worden geholpen.
Het aantal van 6.43 fte betekent dat op dit moment in Delft per 14.774 inwoners één maatschappelijk werker aanwezig is. Het door de minister gewenste aantal van 1 maatschappelijk werker per 6000 inwoners betekent een totaal van 15.88 fte, een verschil van 9.4 fte.
9.4 fte tegen een kostprijs van ƒ 130.000,-- komt op een totaalbedrag van ƒ 1.222.000 extra. Uitgaande van een bijdrage van het ministerie van VWS van 50% van dit bedrag, is er een investering van ƒ 611.000,-- nodig om in Delft het door de minister gewenste niveau te bereiken.
Wij gaan ervan uit dat het onderzoek dat nu in Delft wordt uitgevoerd (zie 3.3.) tot suggesties leidt die invloed hebben op de te hanteren norm.