Nota - Eindevaluatie project Delftse Jeugd in Beweging (DJiB) en aanbevelingen voor vervolg. | ||
1. Inleiding : Het college van burgemeester en wethouders heeft in 1998 ingestemd met uitvoering van het tweejarig project Delftse Jeugd in Beweging omdat: * landelijk verontrusting bestond over afnemende sportdeelname bij de jeugd; * in Delft afnemende sportdeelname binnen sportverenigingen in de leeftijdsgroep vanaf 12 jaar door sportbonden was geconstateerd. Het landelijk projectbureau Jeugd in Beweging en het project Sociale Ver-nieuwing stelden 160.000,- subsidie beschikbaar. Een projectgroep samengesteld uit afdeling Onderwijs, afdeling Cultuur, Welzijn, Recreatie, Sport en de Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Preventie en Gezondheid (TNO-PG) heeft op basis van het Ministerieel advies over oplossingsrichtingen een project geformuleerd waarin aandacht was voor behoeften van leerlingen en ouders. Het projectbureau Mooi Zo, Goed Zo, van Stichting Welzijn Delft, heeft de uitvoering gecoördineerd. Het project heeft plaatsgevonden op vier scholen voor basisonderwijs en 2 scholen voor voortgezetonderwijs. Het project heeft plaatsgevonden op vier scholen voor basis onderwijs en 2 scholen voor voortgezet onderwijs, waar in september/oktober 1998 een voormeting en in mei/juni 1999 een eindmeting is uitgevoerd. Het doel van de voormeting was de uitgangssituatie met betrekking tot de lichamelijke activiteit, fitheid en houding ten aanzien van sport te bepalen. Over de voormeting is een tussenrapportage verschenen. Deze nota geeft de eindconclusies weer en doet voorstellen voor het vervolg.
Het project Delftse Jeugd in Beweging was erop gericht de Delftse schooljeugd van het basisonderwijs in de groepen 5-8 en van de tweede klassen van het voortgezetonderwijs en hun ouders te stimuleren om meer aan lichaamsbeweging te laten doen, door gedurende één schooljaar buitenschoolse sportactiviteiten aan te bieden in combinatie met een aantal lessen sport-en gezondheidsvoorlichting. De sportactiviteiten werden één keer in de week aangeboden. De doelstelling van het project was onder de Delftse schooljeugd de effecten van buitenschoolse sport-activiteiten te onderzoeken op de
Mede aan de hand van de resultaten van dit project kan de gemeente een beleid maken ten aanzien van bewegingsstimulering voor jeugd. Afgeleide onderzoekvragen zijn:
Evaluatie De evaluatie door TNO-Preventie en Gezondheid bestaat uit 3 onderdelen, te weten een voormeting, een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie. Belangrijkste resultaat uit de tussenrapportage was dat het met de mate van lichamelijke activiteit en de fitheid van de deelnemende leerlingen redelijk gesteld is in vergelijking met de Nederlandse jeugd. De verwachting op basis van de voormeting was dat er voor specifieke groepen winst te behalen viel. Dit zijn leerlingen met een andere afkomst dan de Nederlandse, meisjes en de minst actieve oudere leerlingen. Eind conclusie Antwoorden op de uit de doelstelling geformuleerde vragen zijn als volgt:
De fitheid van de leerlingen die deelnamen aan de buitenschoolse activiteiten is niet verbeterd ten opzichte van de leerlingen die niet deelnamen. Ook de leerlingen die op voorhand een matig uithoudingsvermogen (=conditie) hadden, gingen niet beduidend meer vooruit dan de controle leerlingen met een matig uithoudingsvermogen. Naast de hiervoor genoemde belangrijkste conclusies zijn nog enkele andere conclusies te trekken:
(ACSM, 1998). De Delftse jeugd sport is per week lichamelijk actief:
Belangrijkste aanbevelingen Bij de selectie van aanbevelingen uit het rapport is gekeken naar hetgeen in Delft verbeterd kan worden om de sportdeelname te vergroten. 1. Buitenschoolse sportactiviteiten zijn geen volwaardig alternatief voor reguliere schoolgymnastiek . Het is daarom van belang de huidige schoolgymnastiek te handhaven en te blijven stimuleren, 2. Specifieke aandacht dient uit te gaan naar leerlingen die bij schoolgymnastiek structureel uitvallen, bijvoorbeeld leerlingen met motorische achterstand of met overgewicht. Oorzaken hiervan dienen te worden opgespoord.Voor deze leerlingen zouden specifieke bewegingsprogrammas (individueel of groepsgewijs) ontwikkeld of uitgevoerd dienen te worden. 3. Het is van belang de jeugd te blijven stimuleren om voldoende te bewegen. Alternatieven voor buitenschool sport zijn onder meer:
Deze activiteiten kunnen in goede samenwerking tussen gemeente, onderwijs en sportverenigingen worden gerealiseerd. 4. Gelet op de populariteit van fitness en aerobics bij het voortgezet onderwijs is het aan te bevelen de mogelijkheden te verkennen om deze activiteiten aan te bieden. 5. Het stimuleren van bewegen dient aan te sluiten bij bestaande reguliere sportactiviteiten als schoolgymnastiek. Daarnaast dienen mogelijkheden waarbij scholen en sportverenigingen kunnen samenwerken te worden benut. De mogelijkheden van laagdrempelige, kosten-effectivieve voorzieningen kunnen het beweeg- en sportgedrag van de jeugd positief beïnvloeden. Er moet specifieke aandacht besteed worden aan voorlichting- en bewegingsstimuleringsmethodiek om specifieke risicogroepen, waaronder allochtonen, te bereiken.
Voorstellen 1. De rapportage en conclusies Delftse Jeugd in Beweging vast te stellen. 2. De aanbevelingen uit de rapportage ter uitwerking meegeven aan het werkteam Sportvisie sport en opvoeding. |
||
![]() |
![]() |