1.1. Het doel van deze nota
Deze nota beoogt een nieuwe procedure voor te
stellen voor het jaar 2001 en volgende jaren voor de beoordeling van en de advisering
over projectaanvragen in het kader van het budget flankerend ouderenbeleid.
In 1993 werd gekozen voor de invoering van een
onafhankelijke adviescommissie en werden beoordelingscriteria vastgesteld. De
criteria zijn in 1997 aangepast. De procedure werd voor het jaar 2000 op
verzoek van de adviescommissie enigszins aangepast.
In deze nota wordt een aantal redenen behandeld dat
aannemelijk maakt dat de procedure dient te worden gewijzigd. Daarmee
samenhangend is de vraag aan de orde of het flankerend ouderenbeleid als
afzonderlijk budget gehandhaafd moet worden.
1.2. De opbouw van deze nota
Achtereenvolgens komen aan de orde:
1.
Inleiding
2.
Voorgeschiedenis
3.
Redenen
voor wijziging van de procedure
4.
Voorstel
2. Voorgeschiedenis
2.1. De beoordelingsprocedure
Tot 1993 was het gebruikelijk dat de beoordeling van
projectaanvragen plaatsvond door een commissie vanuit het algemeen bestuur van
de Raad voor Ouderenwerk. Deze situatie werd als onwenselijk beschouwd, omdat
de commissie niet voldeed aan de gewenste objectiviteit: de leden hadden allen
een binding met het werkveld van ouderen en waren meestal betrokken bij de
ingediende aanvragen.
Vanaf 1993 waren bij de procedure voor de toewijzing
van de gelden in het kader van het flankerend ouderenbeleid twee organen
betrokken:
a)
De
onafhankelijke Adviescommissie flankerend ouderenbeleid (verder te noemen
adviescommissie fo), bestaande uit maximaal 5 leden, voor het uitbrengen van
advies over de ingediende subsidieaanvragen. De leden van de commissie werden
op basis van hun deskundigheid aangeworven als waarborg voor een gedegen
analyse van de wenselijkheden, mogelijkheden en problemen op het gebied van
ouderen en objectiviteit van oordeelsvorming.
b)
Het
algemeen bestuur van de Raad voor Ouderenwerk voor het voorzien van commentaar
op de -voor haar- bindende adviezen van de adviescommissie fo.
Na behandeling van zowel advies als commentaar in de
gemeentelijke commissie Welzijn stelt het College van B & W de besteding
vast.
In 1999 stelde de adviescommissie fo de vraag aan de
orde of het nog wel zinnig was haar werkzaamheden voort te zetten. In een
overleg tussen de verantwoordelijk wethouder en de leden en de ambtelijk
secretaris van de adviescommissie fo werd besloten dat de adviescommissie fo de
subsidieaanvragen voor 2000 nog zou beoordelen en van een advies voorzien. Op
verzoek van de commissie vond door de ambtelijk secretaris een voorselectie
plaats van de aanvragen.
De voorselectie trad in de plaats van het
becommentariëren van het advies van de commissie door het bestuur van de
Stichting Ouderenwerk Delft. Vervolgens werd het advies via een ambtelijk
bestedingsvoorstel voor besluitvorming aan het college van burgemeester en
wethouders aangeboden en ter kennisname gebracht van de raadscommissie
Leefbaarheid.
In het genoemde overleg werd tevens besloten om voor
de jaren 2001 en erna een gewijzigde procedure voor te stellen.
2.2. De beoordelingscriteria
In 1993 werden nieuwe beoordelingscriteria
opgesteld, omdat er een subsidietoedeling was ontstaan die niet innovatief en
flexibel genoeg was en geen optimaal rendement opleverde.
De beoordelingscriteria waren:
a)
De
aangedragen projecten moeten een concrete en toetsbare bijdrage leveren aan het
doel: Het ouderen mogelijk maken langer zelfstandig thuis te wonen.
b)
De
projecten moeten in overeenstemming zijn met de politieke hoofdlijnen en
gemeentelijke kwaliteitscriteria, zoals aansluiting op behoeften van de
doelgroep en toegankelijkheid van voorzieningen.
c)
De
verhouding tussen kosten en rendement dient vooraf als redelijk te kunnen
worden ingeschat.
d)
Het
project draagt bij aan vernieuwing in het ouderenbeleid. Hierbij moet gedacht
worden aan het inspelen op nieuwe tendensen vanuit de samenleving of nieuwe
manieren om reeds langer bestaande knelpunten aan te pakken.
e)
Er
is een reële kans dat het project naar het reguliere circuit kan worden
overgedragen.
f)
De
commissie geeft bij haar advies aan welke instelling(en) het project uitvoeren
en kan daarbij samenwerking tussen bepaalde voorzieningen vastleggen.
g)
De
commissie geeft bij haar advisering gelijkelijk aandacht aan projecten op het
gebied van zorg, educatie en maatschappelijke dienstverlening/ welzijn.
Eenderde van het budget is bestemd voor structurele projecten, eenderde voor
eenmalige projecten en eenderde als reserve voor de aanwending voor actuele
zaken in de loop van het jaar.
De bij a tot en met f genoemde criteria zijn tot op
heden ongewijzigd.
Het bij g genoemde criterium
ten aanzien van de verdeelsleutel van de f.o.-gelden werd middels de nota
“Ouderenbeleid op maat; opmaat voor ouderen” van de gemeente Delft van
september 1997.gewijzigd in:
a)
60
% structurele besteding voor voorzieningen die het zelfstandig wonen
aantoonbaar ondersteunen,
b)
20
% structurele besteding voor preventieve educatieve, sportieve en recreatieve
voorzieningen,
c)
20
% incidentele besteding voor nieuwe, tijdelijke projecten.
3. Redenen voor wijziging van
de procedure
Er is een aantal redenen op grond waarvan een
heroverweging van de procedure aan de orde is.
3.1. De omvang van het budget
a)
Het
budget flankerend ouderenbeleid is op grond van de Strategienota 1995 met ¦
200.000,-- verlaagd, waarvan het laatste gedeelte van ¦ 40.000,--
is bezuinigd in 2000. Het totale beschikbare budget is door de genomen
maatregelen ¦ 261.338,-- in 2000.
b)
Ingevolge
de nota “Ouderenbeleid op maat; opmaat voor Ouderen” van de gemeente Delft van
september 1997 is 80% van het totale budget flankerend ouderenbeleid aangemerkt
als structurele bestedingen. Voor 2000 heeft advisering betrekking op het 20 %
incidentele deel, zijnde ¦ 52.268,--, en op het
restbudget van de nog niet als structureel aangewende middelen, zijnde ¦
64.840,--.
3.2. De visie van de Adviescommissie Flankerend
Ouderenbeleid
De commissie vraagt zich af of het nog wel zinnig en
efficiënt is een commissie te handhaven voor de inhoudelijke beoordeling van en
advisering over projecten binnen de beperkte financiële marges van het budget.
Bij aanvang van haar werkzaamheden in 1993 had de beoordeling en advisering
betrekking op een budget van ¦ 327.420,--; in 2000 is dit
ongeveer ¦ 117.100,- als gevolg van de in paragraaf 3.1
genoemde maatregelen.
3.3. De visie van de Stichting Ouderenwerk Delft
De directeur van de Stichting Ouderenwerk Delft
(tevens ambtelijk secretaris van de adviescommissie) stelt bij brief van 13
december 1999 vast dat de stichting de door de gemeente gesubsidieerde
instelling voor ouderenwerk in Delft is en dat de doelstelling van de stichting
overeenkomt met de doelstelling van het flankerend ouderenbeleid, namelijk het
mogelijk maken c.q. bevorderen dat ouderen langer zelfstandig kunnen functioneren.
Hij stelt voor om het fo-budget, behalve de al structureel vastgelegde bedragen
voor Delfts Gilde, SBO en Steunpunt Mantelzorg, structureel vast te leggen voor
Stichting Ouderenwerk Delft. De gemeente en SOD maken dan jaarlijks
prestatieafspraken binnen de door de politiek vast te stellen
beleidsprioriteiten. Het vastleggen van afspraken over te leveren producten en
activiteiten en over verantwoording en evaluatie past binnen het kader van de
door het college voorgestane budgetsubsidiëring. Binnen de prestatieafspraken
zou ook kunnen worden vastgelegd dat een bepaald deel van de middelen wordt
besteed aan projecten die door andere organisaties of in samenwerking van de
SOD met andere organisaties worden uitgevoerd.
3.4. Doelen en uitgangspunten van gemeentelijk
(ouderen)beleid
Conform het collegeprogramma 1998 - 2002 zijn drie
perspectieven voor het gemeentelijk beleid van belang, met name; versterking
van de participatie van de bevolking en van de leefbaarheid in de wijk en de
bestrijding van sociaal isolement.
Waar mogelijk heeft de wijkaanpak de voorkeur boven
de stedelijke aanpak voor de realisatie van het gemeentelijk (ouderen)beleid.
In april 2000 is door het college van burgemeester
en wethouders besloten om voortaan als doelstelling voor het gemeentelijke
ouderenbeleid te hanteren:
het bevorderen van het zelfstandig functioneren van
ouderen.
Als middel dient hiervoor:
een samenhangende aanpak van wonen, welzijn en zorg.
3.5. De wijze van indiening van aanvragen voor
subsidie uit het budget
Gedurende de jaren dat het welzijnsdeel van het
budget flankerend ouderenbeleid onder gemeentelijke verantwoordelijkheid valt,
is via persberichten en brieven aangekondigd dat projecten konden worden
ingediend. Aan de hand van de criteria werden ze beoordeeld.
Er werden echter nauwelijks marges aangegeven
waarbinnen projecten dienden te passen. Bij een taakstellende overheid is dat
wel aan de orde.
3.6. Wijzigingen in de subsidiesystematiek
Sinds een aantal jaren is op gemeentelijk niveau een
wijziging gaande van subsidiëring van productiemiddelen van organisaties
(inputfinanciering) naar subsidiëring van taakstellende opdrachten gerelateerd
aan een budget (budgetsubsidiëring).
Bij budgetsubsidiëring worden door de gemeente vooraf
het aan te pakken probleem en het beoogde resultaat in meetbare termen
gedefinieerd. Op grond daarvan vindt (een vorm van) aanbesteding plaats.
In het kader van de budgetsubsidiëring is sprake van
een directe onderhandelingsrelatie tussen de gemeente als regisseur en
organisaties als leverancier van (welzijns)producten. Achteraf vindt evaluatie
plaats van de behaalde resultaten.
Een gemeente kan zich ter ondersteuning van haar
regierol laten bijstaan door een onafhankelijke adviescommissie, maar dan ook
onafhankelijk van (potentiële) leveranciers van producten.
4. Voorstel
De leden en ambtelijk secretaris van de
Adviescommissie Flankerend Ouderenbeleid geraadpleegd hebbende, stel ik u voor
akkoord te gaan met:
1. met ingang van 1 januari
2001 de Adviescommissie Flankerend Ouderenbeleid op te heffen;
2. voor projecten in het jaar
2001 in gemeenschappelijk overleg tussen de gemeentelijk beleidsmedewerker
ouderenbeleid en de directeur van de Stichting Ouderenwerk Delft een
bestedingsvoorstel flankerend ouderenbeleid op te stellen, dit ter
besluitvorming voor te leggen aan het college van B & W en ter kennisname
te brengen van de raadscommissie Leefbaarheid;
3. voor projecten in het jaar
2001 de thans geldende beoordelingscriteria voor het budget flankerend
ouderenbeleid te handhaven;
4. met ingang van 1 januari
2002 het budget flankerend ouderenbeleid als afzonderlijk budget af te schaffen
en te behandelen als de overige subsidies ingevolge de Subsidieverordening
Maatschappelijke Activiteiten;
5. met ingang van 1 januari
2002 voor het gehele budget voor het ouderenwerk van het Jaarprogramma
Maatschappelijke Activiteiten budgetsubsidiëring toe te passen.
|