Nota

 

Datum

10-11-2000

Ons Kenmerk

00/027794

Opsteller

Julia Lebeau-Goorden,

Bijlagen

     

Onderwerp

Procedure flankerend ouderenbeleid 2001 en volgende jaren

 

 


1. Inleiding

 

1.1. Het doel van deze nota

Deze nota beoogt een nieuwe procedure voor te stellen voor het jaar 2001 en volgende jaren voor de beoordeling van en de advisering over projectaanvragen in het kader van het budget flankerend ouderenbeleid.

In 1993 werd gekozen voor de invoering van een onafhankelijke adviescommissie en werden beoordelingscriteria vastgesteld. De criteria zijn in 1997 aangepast. De procedure werd voor het jaar 2000 op verzoek van de adviescommissie enigszins aangepast.

In deze nota wordt een aantal redenen behandeld dat aannemelijk maakt dat de procedure dient te worden gewijzigd. Daarmee samenhangend is de vraag aan de orde of het flankerend ouderenbeleid als afzonderlijk budget gehandhaafd moet worden.

 

1.2. De opbouw van deze nota

Achtereenvolgens komen aan de orde:

1.    Inleiding

2.    Voorgeschiedenis

3.    Redenen voor wijziging van de procedure

4.    Voorstel

 

 

2. Voorgeschiedenis

 

2.1. De beoordelingsprocedure

Tot 1993 was het gebruikelijk dat de beoordeling van projectaanvragen plaatsvond door een commissie vanuit het algemeen bestuur van de Raad voor Ouderenwerk. Deze situatie werd als onwenselijk beschouwd, omdat de commissie niet voldeed aan de gewenste objectiviteit: de leden hadden allen een binding met het werkveld van ouderen en waren meestal betrokken bij de ingediende aanvragen.

 

Vanaf 1993 waren bij de procedure voor de toewijzing van de gelden in het kader van het flankerend ouderenbeleid twee organen betrokken:

a)    De onafhankelijke Adviescommissie flankerend ouderenbeleid (verder te noemen adviescommissie fo), bestaande uit maximaal 5 leden, voor het uitbrengen van advies over de ingediende subsidieaanvragen. De leden van de commissie werden op basis van hun deskundigheid aangeworven als waarborg voor een gedegen analyse van de wenselijkheden, mogelijkheden en problemen op het gebied van ouderen en objectiviteit van oordeelsvorming.

b)    Het algemeen bestuur van de Raad voor Ouderenwerk voor het voorzien van commentaar op de -voor haar- bindende adviezen van de adviescommissie fo.

Na behandeling van zowel advies als commentaar in de gemeentelijke commissie Welzijn stelt het College van B & W de besteding vast.

 

In 1999 stelde de adviescommissie fo de vraag aan de orde of het nog wel zinnig was haar werkzaamheden voort te zetten. In een overleg tussen de verantwoordelijk wethouder en de leden en de ambtelijk secretaris van de adviescommissie fo werd besloten dat de adviescommissie fo de subsidieaanvragen voor 2000 nog zou beoordelen en van een advies voorzien. Op verzoek van de commissie vond door de ambtelijk secretaris een voorselectie plaats van de aanvragen.

De voorselectie trad in de plaats van het becommentariëren van het advies van de commissie door het bestuur van de Stichting Ouderenwerk Delft. Vervolgens werd het advies via een ambtelijk bestedingsvoorstel voor besluitvorming aan het college van burgemeester en wethouders aangeboden en ter kennisname gebracht van de raadscommissie Leefbaarheid.

 

In het genoemde overleg werd tevens besloten om voor de jaren 2001 en erna een gewijzigde procedure voor te stellen.

 

2.2. De beoordelingscriteria

In 1993 werden nieuwe beoordelingscriteria opgesteld, omdat er een subsidietoedeling was ontstaan die niet innovatief en flexibel genoeg was en geen optimaal rendement opleverde.

De beoordelingscriteria waren:

a)    De aangedragen projecten moeten een concrete en toetsbare bijdrage leveren aan het doel: Het ouderen mogelijk maken langer zelfstandig thuis te wonen.

b)    De projecten moeten in overeenstemming zijn met de politieke hoofdlijnen en gemeentelijke kwaliteitscriteria, zoals aansluiting op behoeften van de doelgroep en toegankelijkheid van voorzieningen.

c)    De verhouding tussen kosten en rendement dient vooraf als redelijk te kunnen worden ingeschat.

d)    Het project draagt bij aan vernieuwing in het ouderenbeleid. Hierbij moet gedacht worden aan het inspelen op nieuwe tendensen vanuit de samenleving of nieuwe manieren om reeds langer bestaande knelpunten aan te pakken.

e)    Er is een reële kans dat het project naar het reguliere circuit kan worden overgedragen.

f)      De commissie geeft bij haar advies aan welke instelling(en) het project uitvoeren en kan daarbij samenwerking tussen bepaalde voorzieningen vastleggen.

g)    De commissie geeft bij haar advisering gelijkelijk aandacht aan projecten op het gebied van zorg, educatie en maatschappelijke dienstverlening/ welzijn. Eenderde van het budget is bestemd voor structurele projecten, eenderde voor eenmalige projecten en eenderde als reserve voor de aanwending voor actuele zaken in de loop van het jaar.

 

De bij a tot en met f genoemde criteria zijn tot op heden ongewijzigd.

Het bij g genoemde criterium ten aanzien van de verdeelsleutel van de f.o.-gelden werd middels de nota “Ouderenbeleid op maat; opmaat voor ouderen” van de gemeente Delft van september 1997.gewijzigd in:

a)    60 % structurele besteding voor voorzieningen die het zelfstandig wonen aantoonbaar ondersteunen,

b)    20 % structurele besteding voor preventieve educatieve, sportieve en recreatieve voorzieningen,

c)    20 % incidentele besteding voor nieuwe, tijdelijke projecten.

 

 

3.   Redenen voor wijziging van de procedure

 

Er is een aantal redenen op grond waarvan een heroverweging van de procedure aan de orde is.

 

3.1. De omvang van het budget

a)    Het budget flankerend ouderenbeleid is op grond van de Strategienota 1995 met ¦ 200.000,-- verlaagd, waarvan het laatste gedeelte van ¦ 40.000,-- is bezuinigd in 2000. Het totale beschikbare budget is door de genomen maatregelen ¦ 261.338,-- in 2000.

b)    Ingevolge de nota “Ouderenbeleid op maat; opmaat voor Ouderen” van de gemeente Delft van september 1997 is 80% van het totale budget flankerend ouderenbeleid aangemerkt als structurele bestedingen. Voor 2000 heeft advisering betrekking op het 20 % incidentele deel, zijnde ¦ 52.268,--, en op het restbudget van de nog niet als structureel aangewende middelen, zijnde ¦ 64.840,--.

 

3.2. De visie van de Adviescommissie Flankerend Ouderenbeleid

De commissie vraagt zich af of het nog wel zinnig en efficiënt is een commissie te handhaven voor de inhoudelijke beoordeling van en advisering over projecten binnen de beperkte financiële marges van het budget. Bij aanvang van haar werkzaamheden in 1993 had de beoordeling en advisering betrekking op een budget van ¦ 327.420,--; in 2000 is dit ongeveer ¦ 117.100,- als gevolg van de in paragraaf 3.1 genoemde maatregelen.

 

3.3. De visie van de Stichting Ouderenwerk Delft

De directeur van de Stichting Ouderenwerk Delft (tevens ambtelijk secretaris van de adviescommissie) stelt bij brief van 13 december 1999 vast dat de stichting de door de gemeente gesubsidieerde instelling voor ouderenwerk in Delft is en dat de doelstelling van de stichting overeenkomt met de doelstelling van het flankerend ouderenbeleid, namelijk het mogelijk maken c.q. bevorderen dat ouderen langer zelfstandig kunnen functioneren. Hij stelt voor om het fo-budget, behalve de al structureel vastgelegde bedragen voor Delfts Gilde, SBO en Steunpunt Mantelzorg, structureel vast te leggen voor Stichting Ouderenwerk Delft. De gemeente en SOD maken dan jaarlijks prestatieafspraken binnen de door de politiek vast te stellen beleidsprioriteiten. Het vastleggen van afspraken over te leveren producten en activiteiten en over verantwoording en evaluatie past binnen het kader van de door het college voorgestane budgetsubsidiëring. Binnen de prestatieafspraken zou ook kunnen worden vastgelegd dat een bepaald deel van de middelen wordt besteed aan projecten die door andere organisaties of in samenwerking van de SOD met andere organisaties worden uitgevoerd.

 

3.4. Doelen en uitgangspunten van gemeentelijk (ouderen)beleid

Conform het collegeprogramma 1998 - 2002 zijn drie perspectieven voor het gemeentelijk beleid van belang, met name; versterking van de participatie van de bevolking en van de leefbaarheid in de wijk en de bestrijding van sociaal isolement.

 

Waar mogelijk heeft de wijkaanpak de voorkeur boven de stedelijke aanpak voor de realisatie van het gemeentelijk (ouderen)beleid.

 

In april 2000 is door het college van burgemeester en wethouders besloten om voortaan als doelstelling voor het gemeentelijke ouderenbeleid te hanteren:

het bevorderen van het zelfstandig functioneren van ouderen.

Als middel dient hiervoor:

een samenhangende aanpak van wonen, welzijn en zorg.

 

3.5. De wijze van indiening van aanvragen voor subsidie uit het budget

Gedurende de jaren dat het welzijnsdeel van het budget flankerend ouderenbeleid onder gemeentelijke verantwoordelijkheid valt, is via persberichten en brieven aangekondigd dat projecten konden worden ingediend. Aan de hand van de criteria werden ze beoordeeld.

Er werden echter nauwelijks marges aangegeven waarbinnen projecten dienden te passen. Bij een taakstellende overheid is dat wel aan de orde.

 

3.6. Wijzigingen in de subsidiesystematiek

Sinds een aantal jaren is op gemeentelijk niveau een wijziging gaande van subsidiëring van productiemiddelen van organisaties (inputfinanciering) naar subsidiëring van taakstellende opdrachten gerelateerd aan een budget (budgetsubsidiëring).

Bij budgetsubsidiëring worden door de gemeente vooraf het aan te pakken probleem en het beoogde resultaat in meetbare termen gedefinieerd. Op grond daarvan vindt (een vorm van) aanbesteding plaats.

In het kader van de budgetsubsidiëring is sprake van een directe onderhandelingsrelatie tussen de gemeente als regisseur en organisaties als leverancier van (welzijns)producten. Achteraf vindt evaluatie plaats van de behaalde resultaten.

Een gemeente kan zich ter ondersteuning van haar regierol laten bijstaan door een onafhankelijke adviescommissie, maar dan ook onafhankelijk van (potentiële) leveranciers van producten.

 

4. Voorstel

 

De leden en ambtelijk secretaris van de Adviescommissie Flankerend Ouderenbeleid geraadpleegd hebbende, stel ik u voor akkoord te gaan met:

1.   met ingang van 1 januari 2001 de Adviescommissie Flankerend Ouderenbeleid op te heffen;

2.   voor projecten in het jaar 2001 in gemeenschappelijk overleg tussen de gemeentelijk beleidsmedewerker ouderenbeleid en de directeur van de Stichting Ouderenwerk Delft een bestedingsvoorstel flankerend ouderenbeleid op te stellen, dit ter besluitvorming voor te leggen aan het college van B & W en ter kennisname te brengen van de raadscommissie Leefbaarheid;

3.   voor projecten in het jaar 2001 de thans geldende beoordelingscriteria voor het budget flankerend ouderenbeleid te handhaven;

4.   met ingang van 1 januari 2002 het budget flankerend ouderenbeleid als afzonderlijk budget af te schaffen en te behandelen als de overige subsidies ingevolge de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten;

5.   met ingang van 1 januari 2002 voor het gehele budget voor het ouderenwerk van het Jaarprogramma Maatschappelijke Activiteiten budgetsubsidiëring toe te passen.

 

 

 


Hoogachtend,

 

 

 

 

Julia Lebeau-Goorden,

beleidsmedewerker vakteam Welzijn