III.KO     

 

 

De raad van de gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van bur­gemeester en wethouders van 20 ok­tober 1992;

 

gelet op de artikelen 125, 149, 154 en 156 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende

 

VERORDENING Kinderopvang gemeente Delft 1992.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

artikel 1

Begripsomschrijvingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

A.   Burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

 

B.   Kinderopvang: het op één of meer dagen per week, in geor­gani­seerd verband en tegen geldelijke vergoeding bieden van onder­dak, verzorging, begelei­ding en opvoeding gedurende meer dan twee uur per dag aan kinderen afkom­stig uit meerdere huis­houdens in de leeftijd van 6 weken tot het moment waarop zij het basisonderwijs verlaten.

 

C.   Gastouderopvang: het door een gastouder op één of meer dagen per week, binnen de eigen huishouding of binnen de huishou­ding van de ouder(s)/ver­zorger(s) bieden van kinderopvang aan ge­lijktijdig maximaal vier kinderen afkomstig uit meerdere huis­houdens in de leeftijd van 6 weken tot het moment waarop zij het basisonder­wijs verlaten.

 

D.   Kinderdagverblijf: een ruimtelijke voorziening voor kinder­op­vang uitsluitend voor kinderen vanaf 0 jaar tot het moment waarop zij het basisonderwijs kunnen volgen.

 

E.   Peuterspeelzaal: een ruimtelijke voorziening voor kinderop­vang uitslui­tend voor kinderen vanaf twee jaar tot het moment waar­op zij het basisonderwijs kunnen volgen.

 

F.   Peuterplus: een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang uitslui­tend voor kinderen vanaf twee jaar tot het moment waar­op zij het basisonder­wijs kunnen volgen. 

 

G.   Buitenschools kinderverblijf: een ruimtelijke voorzie­ning voor kinderop­vang uitsluitend voor kinderen die basison­der­wijs volgen, geopend op tijden waarop de kinderen niet naar school gaan.

 

H.   Kindercentrum: een ruimtelijke voorziening voor kinderop­vang welke onderdak biedt aan vijf of meer kinderen afkomstig uit meerdere huishou­dens.


 

I.    Gastouderbureau: een bureau dat bemiddeling tussen gastou­ders en ou­ders/ver­zorgers regelt en dat tevens verantwoorde­lijk is voor de kwaliteit van de uit de bemiddeling voort­vloeiende gastouderopvang.

 

J.    Ouder/verzorger: de persoon die een minderjarig kind dat bij hem inwoont, opvoedt en verzorgt.

 

K.   Gastouder: de persoon die gastouderopvang biedt, die tot stand komt door bemiddeling van een gastouderbureau.

 

L.   Houder: de natuurlijke of rechtspersoon die een kinder­cen­trum of gastouderbu­reau in stand houdt.

 

M.   Groep: een eenheid die bestaat uit een aantal kinderen en een aantal functiona­ris­sen en eventueel begeleiders.

 

N.   Functionaris: de krachtens een arbeidsovereenkomst in een kindercentrum of gastouderbureau werkzame persoon die voldoet aan van toepassing zijnde opleidingseisen.

 

O.   Begeleider: de in een kindercentrum of gastouderbureau werk­zame persoon die niet voldoet aan opleidingseisen.

 

artikel 2

Vergunningplicht

 

1.   Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van bur­ge­meester en wethouders, een kindercentrum open te stellen of te houden.

2.   Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van bur­ge­meester en wethouders, een gastouderbureau op te zetten of te houden.

 

artikel 3

Aanvraag om vergunning

 

1.   Bij de aanvraag dienen in ieder geval de volgende gegevens worden overlegd.

 

      Kindercentra:

      a.   het soort voorziening;

      b.   openingstijden van de voorziening;

      c.   een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeel­ten waarin de kinder­opvang is, dan wel zal worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

      d.   het totaal aantal kinderen dat maximaal ingeschreven kan zijn;

      e.   het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aan­wezig kan zijn;

      f.    de leeftijden van de kinderen per groep;

      g.   het minimum aantal functionarisen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;

      h.   een afschrift van het rechtspositiereglement;

      i.    een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongeval­len­po­lis;

      j.    veiligheidsvoorzieningen;

      k.    sanitaire voorzieningen;


 

      l.    het aantal vierkante meters werk-/speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

      m.  indien de aanvrager een natuurlijk persoon is; een opgave van naam, adres, geboortedatum, alsmede een verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager als bedoeld in de Wet op de jus­titiële documentatie;

      n.   indien de aanvrager een rechtspersoon is, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en de statuten;

      o.   naam en adres van de contactpersoon.

 

      Gastouderbureaus:      

      Voor gastouderbureaus gaat het om de volgende gegevens:

      a.   aantal functionarissen en een afschrift van hun diplo­ma's;

      b.   een afschrift van het rechtspositiereglement;

      c.   een afschrift van de aanspakelijkheids- en ongevallen po­lis;

      d.   aantal bemiddelingen dat men jaarlijks denkt te verrich­ten;

      e.   eventuele overige vormen van dienstverlening;

      f.    een afschrift van het contract met de gastouder;

      g.   als de houder een natuurlijk persoon is, een opgave van naam, adres, geboortedatum, alsmede een verkla­ring omtrent het gedrag van de aan-vrager als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, afgegeven ten hoogste één maand voor de dag waarop de aanvraag is in­gediend;

      h.   indien de houder een rechtspersoon is: een opgave van namen en           adressen van de bestuursleden en de statu­ten;

      i.    naam en adres van de contactpersoon.

2.   B en W kunnen indien nodig verzoeken om nadere gege­vens.

 

artikel 4

Weigering en vrijstelling

 

1.   Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren in­dien niet wordt voldaan aan de in of krachtens hoofd­stuk twee van deze verordening gestelde algemene of nadere regels.

2.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, onder door hen vast te stellen voorschriften, van de in het eerste lid bedoelde algemene of nadere regels vrijstelling te verlenen.

3.   Aan een vrijstelling als bedoeld in het tweede lid mogen slechts voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de regels waarvan vrijstelling worden ver­leend, het oog hebben.

 

artikel 5

 

Vervallen

 

artikel 6

Ter inzagelegging

 

Op de voorbereiding van de beschikking omtrent een in behandeling genomen aanvraag is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepas­sing.

 

artikel 7

Termijnen

 

1.   Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om ver­gunning of op een verzoek tot vrijstelling binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.


 

2.   Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Van een besluit tot verda­ging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde ter­mijn, schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

 

artikel 8

Aanhouding

 

1.   Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot vrijstelling aan, totdat door hen, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van de Brandbeveili­gingsverordening en de Bouwver­ordening, een be­slissing is genomen.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 7, nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 7 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot vrijstelling zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 bedoelde termij­nen.

 

 

artikel 9

 

vervallen

 

artikel 10

 

vervallen

 

artikel 11

Inhoud van de vergunning

 

1.   In de vergunning worden vermeld:

      a.   naam van de houder;

      b.   het soort voorziening;

      c.   het aantal uren dat de voorziening is geopend;

      d.   plaatselijke aanduiding van het perceel dan wel percelen waarin de voorzienin­gen voor kinderopvang zijn gevestigd;

      e.   de ligging en de oppervlakte van de lokaliteiten, waarin de kinderen                  verblijven;

      f.    het aantal kinderen, naar leeftijd uitgesplitst, dat per dagdeel                 maximaal aanwezig kan zijn;

      g.   het maximum aantal groepen;

      h.   de onder f. en g. genoemde aantallen op het moment waarop de aanvraag wordt gedaan.

2.   Het onder het eerste lid c. tot en met h. gestelde is niet van toepassing op de vergunning voor een gastouder­bureau.

3.   Naast de in het eerste lid onder a. tot en met c. genoemde gegevens, wordt in de vergunning voor een gastouderbureau tevens het maximum aantal bemiddelingen vermeld, dat jaarlijks kan worden verricht.

 

artikel 12

Duur van de vergunning of vrijstelling

 

1.   De vergunning of vrijstelling wordt verleend voor maximaal vier jaar.

2.   De vergunning wordt geacht telkens stilzwijgend ongewij­zigd voor vier jaar te worden verlengd, tenzij burgemees­ter en wethouders uiterlijk één jaar voor de afloop van de termijn de houder schriftelijk anderszins hebben bericht. Dit bericht is met redenen omkleed.


 

3.   De vrijstelling wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor één jaar te worden verlengd, tenzij burgemeester en wet­houders uiterlijk drie maanden voor de afloop van de termijn de houder schriftelijk anders­zins hebben bericht. Dit bericht is met redenen omkleed.

 

artikel 13

Verplichtingen van de houder

 

1.   De vergunning of vrijstelling is niet overdraagbaar.

2.   De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met huisves­ting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

3.   De houder is voorts verplicht om, indien de krachtens artikel 3, tweede lid, verstrekte gegevens wijziging ondergaan, daar­van onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burge­meester en wethouders.

 

artikel 14

Intrekking of wijziging van vergunning of vrijstelling

 

1.   Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of vrijstel­ling intrekken of wijzigen:

      a.   indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolle­dige gegevens zijn verstrekt;

      b.   indien op grond van een verandering van de omstandig­he­den of inzich­ten, opgetreden na het verlenen van de vergun­ning of vrijstelling, moet worden aangenomen, dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergun­ning is ver­strekt;

      c.   indien de aan de vergunning of vrijstelling verbonden al­gemene of nadere regels niet zijn of worden nageko­men;

      d.   indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een redelijke termijn;

      e.   indien de houder dit verzoekt.

2.   Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kin­deren tijdelij­ke of blijvende sluiting van een kinder­centrum of een gastouderbureau gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voort­vloeien daartoe aanleiding geven.

 

HOOFDSTUK 2 NADERE REGELS

 

Paragraaf 1

Regels voor kindercentra en gastouderbureaus

 

artikel 15

Algemene regels

 

1.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij openbaar ter ken­nis te brengen besluit algemene of nadere regels te stellen, waaraan het kindercentrum, de houder en de in het kindercen­trum werkzame functiona­rissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

      a.   de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

      b.   de accommodatie en de inrichting en hygiënische toestand van de voorzie­ning;

      c.   de veiligheid van de voorziening;

      d.   de aan de functionarissen en begeleiders te stellen eisen van gezond­heid en gedrag.


2.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij openbaar ter ken­nis te brengen besluit algemene of nadere regels te stellen, waaraan het gastouderburau, de houder, de bij het gastouder­bureau werkzame functiona­rissen en begelei­ders en de bij het bureau aangesloten gastouders moeten voldoen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

      a.   de woning van de gastouders;

      b.   de accommodatie van het gastouderbureau;

      c.   veiligheids- en kwaliteitseisen, waaraan de onder verant­woordelijkheid van het gastouderbureau tot stand gekomen gastouderopvang moet voldoen.

 

artikel 16

Invloed ouders/verzorgers, gastouders, functionarissen en be­geleiders

 

1.   De houder zorgt ervoor, dat de invloed van de functiona­rissen, begelei­ders, ouders/verzorgers en gastouders op het beleid van de houder gewaarborgd is.

 

artikel 17

Eisen functionarissen

 

1.   De in een kindercentrum werkzame functionarissen dienen te voldoen aan de eisen zoals die zijn omschreven in de salaris­regelingen van de van toepassing zijnde CAO-welzijnswerk.

2.   Een leidinggevend functionaris van een gastouderbureau dient ten minste een met een daartoe geëigend diploma afgeronde hogere agogische of pedagogische beroepsoplei­ding te hebben genoten of dient te beschikken over een daaraan gelijk te stellen kennis- en ervaringsniveau.

3.   Een uitvoerend functionaris van een gastouderbureau dient ten minste met een daartoe geëigend diploma afgeronde middelbare beroepsopleiding te hebben genoten of dient te beschikken over een daaraan gelijk te stellen kennis- en ervaringsniveau.

 

artikel 18

Verzekeringen en contract

 

1.   De houder van een kindercentrum moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aanspra­kelijkheids- en ongevallen­verzekering afslui­ten.

2.   De houder van een gastouderbueau moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame functionarissen en begeleiders, alsmede de bij het bureau aangeslo­ten gastouders en door hen opgevangen kinderen een passende aansprakelijk­heids- en ongevallen­ver­zekering afsluiten.

3.   Tussen de bij het gastouderbureau aangesloten gastouders en ouders/ver­zorgers zijn tenminste overeenkomsten voor het ver­lenen van diensten afgesloten.

4.   De houder van een gastouderbureau moet met gastouders en ouders/verzor­gers een contract sluiten, waarin ten minste de bemiddeling door het gastouderbureau is geregeld.

 

artikel 19

Groepsgrootte kindercentra

 

Het aantal kinderen in één groep bedraagt maximaal:

A: a.  Kinderdagverblijven:

1.  12 in de leeftijd van 0-1 jaar;

2.  16 in de leeftijd van 0-13 jaar, waaronder ten hoogste 8 kinderen van 0-1 jaar;

3.  20 in de leeftijd van 4-13 jaar.


 

b.  Tenminste één functionaris wordt ingezet voor de opvang en verzorging van gelijktijdig ten hoogste:

1.  4 kinderen in de leeftijd van 0-1 jaar;

2.  5 kinderen in de leeftijd van 1-2 jaar;

3.  6 kinderen in de leeftijd van 2-3 jaar;

4.  8 kinderen in de leeftijd van 3-4 jaar;

5.  10 kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot het einde van de basisschoolleeftijd;

6.  bij een gemengde groep van kinderen wordt het aantal functionarissen bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven wordt afgerond.

 

c.  In afwijking van het onder A.b. 1 t/m 6 gestelde kan gedurende een beperkte tijd, doch niet meer dan één uur na opening en één uur voor sluiting van het kindercentrum, alsmede in bijzondere incidentele omstandigheden, één functionaris minder ingezet worden, met dien verstande dat tenminste één functionaris wordt ingezet.

 

d.  Indien slechts één functionaris ingezet wordt ingevolge het onder A.b. 1 t/m 6 of A.c. bepaalde  wordt naast  deze functionaris  tenminste  één  andere  functionaris -zulks per ten hoogste 3 groepen met één functionaris- ingezet ter ondersteuning van die functionaris.

 

B: Peuterspeelzalen:

a.  18 in de leeftijd van 2 tot 4 jaar;

    Tenminste één functionaris en één begeleider wordt ingezet voor de opvang en verzorging.

 

C: Peuterplus:

a.  18 in de leeftijd van 2 tot 4 jaar.

    Tenminste twee functionarissen worden ingezet voor de opvang en verzorging.

 

artikel 20

Verblijfsruimte kindercentra

 

1.   Elke groep heeft een afzonderlijke vaste verblijfsruimte.

2.   Voor elk kind moet per verblijfsruimte minimaal 3 vierkante meter netto speel-/werkoppervlak beschikbaar zijn bepaald overeenkomstig NEN 2630.

3.   Het kindercentrum dient te beschikken over een voldoende be­veiligde buitenspeel­ruimte, waarvan de oppervlakte minimaal 4 vierkante meter per spelend kind bedraagt, overeenkomstig NEN 2630.

 

Paragraaf  2

SPECIFIEKE REGELS PER VOORZIENING

 

artikel 21

Specifieke regels kinderdagverblijven

 

1.   Een groep van kinderen in de leeftijd van nul tot anderhalf jaar heeft, naast een vaste verblijfsruimte, een (aparte) slaapruimte.

2.   Kinderen die ouder zijn dan anderhalf jaar moeten kunnen sla­pen in een rustige, afgescheiden ruimte.

3.   De verblijfsduur van een kind bedraagt ten hoogste 12 uur per dag.

 

artikel 22

Specifieke regels peuterspeelzalen

 

De verblijfsduur van een kind bedraagt ten hoogste 3 uur per dag.


 

artikel 22 a

 

Vervallen

 

artikel 23

Specifieke regels buitenschoolse kinderverblijven

 

De verblijfsduur van een kind bedraagt ten hoogste 12 uur per dag.

 

Paragraaf 3

Overige regels

 

artikel 24

Voorkoming verspreiding infectieziekten

 

1.   Het is aan de houder, dan wel degene die met de dagelijk­se leiding is belast, verboden:

      a.   enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit, toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbren­ging van een in­fectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrij­ding in­fectieziekten en opsporing ziekte-oorzaken, aanwezig is;

      b.   enige persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit, toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden, dat daarmee het gevaar van overbren­ging van een infectieziek­te, zoals genoemd in de onder a. vermelde wet, aanwezig is.

2.   Van het in het eerste lid onder a. omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schrif­telijke verklaring heeft afgegeven, dat de kans op over­brenging van een infectieziekte is uitgesloten.

3.   De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder a., genoemde wet.

 

 

HOOFDSTUK 3

UITZONDERINGS- STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

artikel 25

Uitzonderingsbepalingen

 

De verordening is niet van toepassing op:

a.   voorzieningen waarbij de kinderopvang is geregeld bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift dan deze veror­de­ning;

b.   lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegen­heid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblij­ven.

 

artikel 26

Strafbepaling

 

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2 en 13 en het bepaalde in Hoofdstuk 2, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede cate­go­rie.


 

artikel 27a

Opsporingsambtenaren

 

1.   Burgemeester en wethouders kunnen, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opspo­ringsambtenaren, één of meer ambtenaren belasten met de zorg voor de naleving van deze verordening.

2.   Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, zijn bevoegd tot het binnentreden in al dan niet besloten ruimten en plaatsen zonder toestemming van de rechthebbende of gebruiker.

3.   Tevens zijn zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, rechthebbende of gebruiker, voor zover deze voorschriften strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

 

Artikel 27b

Toezichthouders

 

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

 

artikel 28

Overgangsbepaling

 

Houders, die reeds voor de inwerkingtreding van deze verorde­ning een kindercentrum en/of gastouderbureau beheerden, dienen binnen een termijn van twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening aan de in en krachtens deze verordening gestelde eisen te voldoen en ervoor zorg te dragen dat het kindercentrum, respectievelijk gastouderbureau eveneens aan de in en krachtens deze verordening gestelde eisen voldoet.

 

artikel 29

Slotbepaling

 

1.   Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kin­deropvang gemeente Delft, 1992

2.   Zij treedt in werking op 1 januari 1993.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 oktober 1992.

 

 

H.V. van Walsum      ,burgemeester.

 

 

D.J. van Doorninck   ,lo.secretaris.

 

 

Bericht van ontvangst van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 30 december 1992, no. WEB/164449.

 

Gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 1993. Bericht van ontvangst van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 13 januari 1994, nr. WEB/215148. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 1 maart 1994 is de datum van inwerking­treding van deze gewijzigde verordening bepaald op 15 maart 1994.


 

Gewijzigd bij raadsbesluit van 7 juli 1994. Bekendgemaakt op 22 juli 1994.

Deze wijziging treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendma­king.

 

Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996. Bekendgemaakt 17 mei 1996.

 

Laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 24 februari 2000. Bekendgemaakt  9 maart 2000.
Toelichting op de Verordening tot wijziging van de Verordening Kinderopvang 1992

 

Algemeen

Het Rijk stelt aan gemeenten de voorwaarde dat zij minimum kwaliteitsregels voor de kinderopvang vastleggen in een verordening. Het Rijk heeft hiervoor het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang opgesteld. Gemeenten moeten minimaal deze kwaliteitseisen vastleggen; meer mag ook.

De gemeente Delft heeft deze kwaliteitsregels toegepast en in de verordening kinderopvang vastgelegd. Op de artikelen die betrekking hebben op de groepsgrootte en de aantallen functionarissen in relatie tot de aantallen kinderen stelt de gemeente Delft hogere eisen, dan dat het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang voorschrijft omdat deze betere kwaliteit garanderen.

Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de werkgevers en werknemers binnen de kinderopvang om in hun collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor de kinderopvang al dan niet afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden die tevens betrekking hebben op de kwaliteit van de kinderopvang, zoals over het maximale aantal kinderen dat een groep kan omvatten. Daarbij zal tenminste voldaan moeten worden aan de eisen van het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang.

De Gemeente ziet toe op de naleving van de kwaliteitseisen op grond van de Verordening.

 

Opsporingsambtenaren

Op grond van artikel 27 zijn opsporingsambtenaren belast met de zorg voor de naleving van de verordening. De opsporingsambtenaren komen in beeld als er al een vermoeden is van overtreding van de verordening of vergunningvoorschriften. Het betreft repressief toezicht. Als opsporingsambtenaar kunnen optreden de politie of speciaal daarvoor door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren, die een opleiding bijzonder opsporingsambtenaar moeten hebben gevolgd.  

 

Toezichthouders

De verordening biedt op dit moment geen mogelijkheid om de voorzieningen voor kinderopvang periodiek te bezoeken voor preventief toezicht, d.w.z. zonder dat er een vermoeden is van overtreding van de verordening of  de vergunningvoorschriften.

Het is om verschillende reden wenselijk om naast opsporingsambtenaren ook toezichthouders te kunnen inschakelen. Een toezichthouder heeft minder vergaande bevoegdheden dan een opsporingsambtenaar. De Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 t/m 5:20) regelt de bevoegdheden van de toezichthouder.

Toezichthouders kunnen onwenselijke situaties voorkomen door periodiek de kinderdagverblijven te bezoeken, zonder dat sprake is van een “zware” controle. De toezichthouder heeft veeleer de rol van contactpersoon tussen de gemeente en de kinderdagverblijven. De gemeente houdt op deze manier overzicht over de kinderdagverblijven en de kinderdagverblijven kunnen op hun beurt van de toezichthouder informatie krijgen over de geldende regels. Als duidelijk is dat een kinderdagverblijf niet aan de regels voldoet, dan kan op basis van het verslag van bevindingen van de toezichthouder - indien nodig - worden opgetreden.

De wettelijke basis om een toezichthouder te kunnen aanwijzen moet vastgelegd zijn in de verordening. Het onderhavige voorstel strekt daartoe.


 

Het is mogelijk om op basis van de voorgestelde bepaling voor verschillende aspecten ook verschillende toezichthouders aan te wijzen, bijvoorbeeld medewerkers van de GGD waar het gaat om regels ten aanzien van veiligheid en hygiëne.

 

Groepsgrootte en aantallen functionarissen in relatie tot de aantallen kinderen

In artikel 19 A.a. 1 t/m 3 wordt een eis gesteld ten aanzien van de maximale groepsgrootte, die varieert met de leeftijd van de kinderen. De gekozen formulering geeft houders van kindercentra ruimte ten aanzien van de samenstelling van groepen. Deze aantallen zijn maxima, uiteraard kunnen kleinere groepen worden geformeerd.

Met de bepaling in artikel 19 A.a. 1 t/m 3 wordt gesteld dat altijd ten hoogte 12 kinderen in de leeftijd van 0 tot 1 jaar bij elkaar in één groep kunnen. Voor (gemengde) groepen bestaande uit 0 tot 13-jarigen geldt een maximum van in totaal 16 kinderen, waaronder ten hoogste 8 baby’s.

Een groep van alleen basisschoolkinderen kan maximaal 20 kinderen omvatten.

In artikel 19 A.b. 1 t/m 6 worden - variërend met de leeftijd van de kinderen - eisen gesteld ten aanzien van het maximaal aantal kinderen per functionaris. In de praktijk kan, wanneer over aantallen kinderen gesproken wordt, onderscheid gemaakt worden naar drie niveau’s: de capaciteit van de voorziening, de bezetting op papier en tot slot het aantal aanwezige kinderen, waaraan op enig moment feitelijk opvang en verzorging wordt geboden. Dit besluit spreekt wanneer het om het aantal kinderen in relatie tot het aantal functionarissen gaat over het aantal feitelijk aanwezige kinderen. Hierdoor is een flexibele bedrijfsvoering mogelijk.

Voor gemengd samengestelde groepen van 0 tot 13-jarigen wordt het aantal kinderen per functionaris bepaald aan de hand van het gemiddelde van de voor de aanwezige leeftijdscategorieën geldende maximale aantal kinderen.

Voorbeeld: een verticale groep bestaat uit 12 kinderen met 3 kinderen van 0-1 jaar, 3 van 1-2 jaar, 3 van 2-3 jaar en 3 van 3-4 jaar. Tegelijkertijd mogen er 4 van 0-1 jaar, 5 van 1-2 jaar, 6 van 2-3 jaar en 8 van 3-4 jaar worden opgevangen. Gemiddeld is dit 4+5+6+8=23:4=5.75 ofwel 6 kinderen per leidster. Voor twee leidsters 12 kinderen.

Voorbeeld: een babygroep bestaat uit kinderen van 0-1 en van 1-2 jaar. Tegelijkertijd mogen er 4 van 0-1 jaar en 5 van 1-2 jaar worden opgevangen. Gemiddeld is dit 4+5=9:2=4.5 kinderen ofwel 5 per leidster. Dit is voor twee leidsters dus 10 kinderen.

In artikel 19 A.c. wordt gesteld dat voor een beperkte tijd, namelijk één uur  na opening en één uur voor sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden, er één functionaris minder ingezet kan worden dan artikel 19 A.b., in relatie tot het aantal feitelijk aanwezige kinderen bepaalt. Onder bijzondere incidentele omstandigheden wordt verstaan niet voorziene situaties of gebeurtenissen, waardoor een functionaris tijdelijk niet bij de groep kan zijn. Bijvoorbeeld plotseling ziekte van een functionaris of bezoek met een kind aan de EHBO. De omschrijving “in bijzondere incidentele omstandigheden” geeft aan dat dergelijke situaties van aanwezigheid van slechts één functionaris uit de aard der zaak niet in het rooster zijn in te plannen. Ook in de situatie dat er voor de beperkte periode van één uur maar één functionaris op de groep is, dient er altijd een achterwacht te zijn. Artikel 19 A.d. bepaalt nader dat wanneer ingevolge A.b. of c. slechts één functionaris ingezet wordt, er naast deze functionaris ten minste een functionaris ingezet wordt ter ondersteuning van die functionaris. Artikel 19 A.b. maakt het mogelijk om te werken met een zogenaamde halve groep met één functionaris of anderhalve groep met drie functionarissen. Wanneer er gewerkt wordt


 

met “halve groepen” met één functionaris moet er altijd een extra functionaris ingezet worden. Als er op een bepaald moment een, twee of drie halve groepen draaien met elk één functionaris, dan moet er bovendien een functionaris extra zijn, die kan assisteren in de groepen. Deze extra functionaris wordt achterwacht genoemd.

Mochten er vier halve groepen draaien dan zijn er twee achterwachten nodig. De achterwacht, die kan inspringen, moet altijd een functionaris zijn en niet de secretariaatsmedewerkster die de deur van haar kantoor openhoudt. Ook een stagiaire of Melkert-groepshulp telt niet als functionaris. Een groepshulp of stagiaire die de LKC of de SPW-opleiding volgt en die daarvoor loon ontvangt kan wel als achterwacht functioneren.

Deze eis heeft te maken met de veiligheid van de kinderen. Momenten waarop aldus gehandeld kan worden zijn die wanneer er over het algemeen minderen kinderen aanwezig zijn.