III.KO
De raad van de gemeente Delft;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 oktober 1992;
gelet op de artikelen 125, 149, 154 en 156 van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende
VERORDENING Kinderopvang gemeente Delft 1992.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE
BEPALINGEN
artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
A. Burgemeester
en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Delft;
B. Kinderopvang:
het op één of meer dagen per week, in georganiseerd verband en tegen
geldelijke vergoeding bieden van onderdak, verzorging, begeleiding en
opvoeding gedurende meer dan twee uur per dag aan kinderen afkomstig uit
meerdere huishoudens in de leeftijd van 6 weken tot het moment waarop zij het
basisonderwijs verlaten.
C. Gastouderopvang:
het door een gastouder op één of meer dagen per week, binnen de eigen
huishouding of binnen de huishouding van de ouder(s)/verzorger(s) bieden van
kinderopvang aan gelijktijdig maximaal vier kinderen afkomstig uit meerdere
huishoudens in de leeftijd van 6 weken tot het moment waarop zij het
basisonderwijs verlaten.
D. Kinderdagverblijf:
een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang uitsluitend voor kinderen vanaf
0 jaar tot het moment waarop zij het basisonderwijs kunnen volgen.
E. Peuterspeelzaal:
een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang uitsluitend voor kinderen vanaf
twee jaar tot het moment waarop zij het basisonderwijs kunnen volgen.
F. Peuterplus:
een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang uitsluitend voor kinderen
vanaf twee jaar tot het moment waarop zij het basisonderwijs kunnen
volgen.
G. Buitenschools
kinderverblijf: een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang uitsluitend
voor kinderen die basisonderwijs volgen, geopend op tijden waarop de kinderen
niet naar school gaan.
H. Kindercentrum:
een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang welke onderdak biedt aan vijf of
meer kinderen afkomstig uit meerdere huishoudens.
I. Gastouderbureau:
een bureau dat bemiddeling tussen gastouders en ouders/verzorgers regelt en
dat tevens verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de uit de bemiddeling
voortvloeiende gastouderopvang.
J. Ouder/verzorger:
de persoon die een minderjarig kind dat bij hem inwoont, opvoedt en
verzorgt.
K. Gastouder:
de persoon die gastouderopvang biedt, die tot stand komt door bemiddeling van
een gastouderbureau.
L. Houder:
de natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum of gastouderbureau in
stand houdt.
M. Groep:
een eenheid die bestaat uit een aantal kinderen en een aantal functionarissen
en eventueel begeleiders.
N. Functionaris:
de krachtens een arbeidsovereenkomst in een kindercentrum of gastouderbureau
werkzame persoon die voldoet aan van toepassing zijnde opleidingseisen.
O. Begeleider:
de in een kindercentrum of gastouderbureau werkzame persoon die niet voldoet
aan opleidingseisen.
artikel 2
Vergunningplicht
1. Het is verboden, zonder
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een kindercentrum
open te stellen of te houden.
2. Het is verboden, zonder
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een gastouderbureau
op te zetten of te houden.
artikel 3
Aanvraag om vergunning
1. Bij de aanvraag dienen in ieder
geval de volgende gegevens worden overlegd.
Kindercentra:
a. het soort voorziening;
b. openingstijden van de voorziening;
c. een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en
omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de
perceelgedeelten waarin de kinderopvang is, dan wel zal worden gerealiseerd;
op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is
bestemd;
d. het totaal aantal kinderen dat maximaal ingeschreven kan zijn;
e. het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan
zijn;
f. de leeftijden van de kinderen per groep;
g. het minimum aantal functionarisen dat per groep per dagdeel
aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;
h. een afschrift van het rechtspositiereglement;
i. een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenpolis;
j. veiligheidsvoorzieningen;
k. sanitaire voorzieningen;
l. het aantal vierkante meters werk-/speeloppervlak per kind (buiten
en binnen);
m. indien de aanvrager een natuurlijk persoon is; een opgave van naam,
adres, geboortedatum, alsmede een verklaring omtrent het gedrag van de
aanvrager als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie;
n. indien de aanvrager een rechtspersoon is, een opgave van namen en
adressen van de bestuursleden en de statuten;
o. naam en adres van de contactpersoon.
Gastouderbureaus:
Voor gastouderbureaus gaat het
om de volgende gegevens:
a. aantal functionarissen en een afschrift van hun diploma's;
b. een afschrift van het rechtspositiereglement;
c. een afschrift van de aanspakelijkheids- en ongevallen polis;
d. aantal bemiddelingen dat men jaarlijks denkt te verrichten;
e. eventuele overige vormen van dienstverlening;
f. een afschrift van het contract met de gastouder;
g. als de houder een natuurlijk persoon is, een opgave van naam,
adres, geboortedatum, alsmede een verklaring omtrent het gedrag van de
aan-vrager als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de
verklaringen omtrent het gedrag, afgegeven ten hoogste één maand voor de dag
waarop de aanvraag is ingediend;
h. indien de houder een rechtspersoon is: een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en de
statuten;
i. naam en adres van de contactpersoon.
2. B en W kunnen indien nodig
verzoeken om nadere gegevens.
artikel 4
Weigering en vrijstelling
1. Burgemeester en wethouders kunnen
de vergunning weigeren indien niet wordt voldaan aan de in of krachtens hoofdstuk
twee van deze verordening gestelde algemene of nadere regels.
2. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, onder door hen vast te stellen voorschriften, van de in het eerste lid
bedoelde algemene of nadere regels vrijstelling te verlenen.
3. Aan een vrijstelling als bedoeld
in het tweede lid mogen slechts voorschriften worden verbonden ter bescherming
van de belangen, waarop de regels waarvan vrijstelling worden verleend, het
oog hebben.
artikel 5
Vervallen
artikel 6
Ter inzagelegging
Op de voorbereiding van de beschikking omtrent een in behandeling genomen
aanvraag is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde
procedure van toepassing.
artikel 7
Termijnen
1. Burgemeester en wethouders
beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot vrijstelling
binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.
2. Burgemeester en wethouders kunnen
hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Van een besluit tot verdaging
wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, schriftelijk
mededeling gedaan aan de aanvrager.
artikel 8
Aanhouding
1. Burgemeester en wethouders houden
de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot vrijstelling aan,
totdat door hen, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van de
Brandbeveiligingsverordening en de Bouwverordening, een beslissing is
genomen.
2. In afwijking van het bepaalde in
artikel 7, nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld
in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 7 gestelde termijnen, de
beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot vrijstelling zo
spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 bedoelde termijnen.
artikel 9
vervallen
artikel 10
vervallen
artikel 11
Inhoud van de vergunning
1. In de vergunning worden vermeld:
a. naam van de houder;
b. het soort voorziening;
c. het aantal uren dat de voorziening is geopend;
d. plaatselijke aanduiding van het perceel dan wel percelen waarin de
voorzieningen voor kinderopvang zijn gevestigd;
e. de ligging en de oppervlakte van de lokaliteiten, waarin de
kinderen verblijven;
f. het aantal kinderen, naar leeftijd uitgesplitst, dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;
g. het maximum aantal groepen;
h. de onder f. en g. genoemde aantallen op het moment waarop de
aanvraag wordt gedaan.
2. Het onder het eerste lid c. tot
en met h. gestelde is niet van toepassing op de vergunning voor een gastouderbureau.
3. Naast de in het eerste lid onder
a. tot en met c. genoemde gegevens, wordt in de vergunning voor een
gastouderbureau tevens het maximum aantal bemiddelingen vermeld, dat jaarlijks
kan worden verricht.
artikel 12
Duur van de vergunning of
vrijstelling
1. De vergunning of vrijstelling
wordt verleend voor maximaal vier jaar.
2. De vergunning wordt geacht
telkens stilzwijgend ongewijzigd voor vier jaar te worden verlengd, tenzij
burgemeester en wethouders uiterlijk één jaar voor de afloop van de termijn de
houder schriftelijk anderszins hebben bericht. Dit bericht is met redenen
omkleed.
3. De vrijstelling wordt geacht
telkens stilzwijgend ongewijzigd voor één jaar te worden verlengd, tenzij
burgemeester en wethouders uiterlijk drie maanden voor de afloop van de
termijn de houder schriftelijk anderszins hebben bericht. Dit bericht is met
redenen omkleed.
artikel 13
Verplichtingen van de houder
1. De vergunning of vrijstelling is
niet overdraagbaar.
2. De houder is verplicht aan
burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in
verband met huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang
worden geacht.
3. De houder is voorts verplicht om,
indien de krachtens artikel 3, tweede lid, verstrekte gegevens wijziging
ondergaan, daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester
en wethouders.
artikel 14
Intrekking of wijziging van
vergunning of vrijstelling
1. Burgemeester en wethouders kunnen
de vergunning of vrijstelling intrekken of wijzigen:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige
gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of vrijstelling, moet
worden aangenomen, dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het
belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;
c. indien de aan de vergunning of vrijstelling verbonden algemene of
nadere regels niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een
redelijke termijn;
e. indien de houder dit verzoekt.
2. Burgemeester en wethouders kunnen
in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een kindercentrum
of een gastouderbureau gelasten, indien naar hun oordeel dringende
omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding
geven.
HOOFDSTUK 2 NADERE REGELS
Paragraaf 1
Regels voor kindercentra en
gastouderbureaus
artikel 15
Algemene regels
1. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd bij openbaar ter kennis te brengen besluit algemene of nadere regels
te stellen, waaraan het kindercentrum, de houder en de in het kindercentrum
werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben
betrekking op:
a. de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;
b. de accommodatie en de inrichting en hygiënische toestand van de
voorziening;
c. de veiligheid van de voorziening;
d. de aan de functionarissen en begeleiders te stellen eisen van
gezondheid en gedrag.
2. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd bij openbaar ter kennis te brengen besluit algemene of nadere regels
te stellen, waaraan het gastouderburau, de houder, de bij het gastouderbureau
werkzame functionarissen en begeleiders en de bij het bureau aangesloten
gastouders moeten voldoen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. de woning van de gastouders;
b. de accommodatie van het gastouderbureau;
c. veiligheids- en kwaliteitseisen, waaraan de onder verantwoordelijkheid
van het gastouderbureau tot stand gekomen gastouderopvang moet voldoen.
artikel 16
Invloed ouders/verzorgers,
gastouders, functionarissen en begeleiders
1. De houder zorgt ervoor, dat de
invloed van de functionarissen, begeleiders, ouders/verzorgers en gastouders
op het beleid van de houder gewaarborgd is.
artikel 17
Eisen functionarissen
1. De in een kindercentrum werkzame
functionarissen dienen te voldoen aan de eisen zoals die zijn omschreven in de
salarisregelingen van de van toepassing zijnde CAO-welzijnswerk.
2. Een leidinggevend functionaris
van een gastouderbureau dient ten minste een met een daartoe geëigend diploma
afgeronde hogere agogische of pedagogische beroepsopleiding te hebben genoten
of dient te beschikken over een daaraan gelijk te stellen kennis- en
ervaringsniveau.
3. Een uitvoerend functionaris van
een gastouderbureau dient ten minste met een daartoe geëigend diploma afgeronde
middelbare beroepsopleiding te hebben genoten of dient te beschikken over een
daaraan gelijk te stellen kennis- en ervaringsniveau.
artikel 18
Verzekeringen en contract
1. De houder van een kindercentrum
moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en
kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.
2. De houder van een gastouderbueau
moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame functionarissen en begeleiders,
alsmede de bij het bureau aangesloten gastouders en door hen opgevangen
kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering
afsluiten.
3. Tussen de bij het gastouderbureau
aangesloten gastouders en ouders/verzorgers zijn tenminste overeenkomsten voor
het verlenen van diensten afgesloten.
4. De houder van een gastouderbureau
moet met gastouders en ouders/verzorgers een contract sluiten, waarin ten
minste de bemiddeling door het gastouderbureau is geregeld.
artikel 19
Groepsgrootte kindercentra
Het aantal kinderen in één groep bedraagt maximaal:
A: a. Kinderdagverblijven:
1. 12 in de leeftijd van 0-1 jaar;
2. 16 in de leeftijd van 0-13 jaar, waaronder ten hoogste 8 kinderen van 0-1
jaar;
3. 20 in de leeftijd van 4-13 jaar.
b. Tenminste één functionaris wordt ingezet voor de opvang en verzorging van
gelijktijdig ten hoogste:
1. 4 kinderen in de leeftijd van 0-1 jaar;
2. 5 kinderen in de leeftijd van 1-2 jaar;
3. 6 kinderen in de leeftijd van 2-3 jaar;
4. 8 kinderen in de leeftijd van 3-4 jaar;
5. 10 kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot het einde van de
basisschoolleeftijd;
6. bij een gemengde groep van kinderen wordt het aantal functionarissen
bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven wordt afgerond.
c. In afwijking van het onder A.b. 1 t/m 6 gestelde kan gedurende een beperkte
tijd, doch niet meer dan één uur na opening en één uur voor sluiting van het
kindercentrum, alsmede in bijzondere incidentele omstandigheden, één
functionaris minder ingezet worden, met dien verstande dat tenminste één
functionaris wordt ingezet.
d. Indien slechts één functionaris ingezet wordt ingevolge het onder A.b. 1
t/m 6 of A.c. bepaalde wordt naast deze functionaris tenminste één andere
functionaris -zulks per ten hoogste 3 groepen met één functionaris-
ingezet ter ondersteuning van die functionaris.
B: Peuterspeelzalen:
a. 18 in de leeftijd van 2 tot 4 jaar;
Tenminste één functionaris en één begeleider
wordt ingezet voor de opvang en verzorging.
C: Peuterplus:
a. 18 in de leeftijd van 2 tot 4 jaar.
Tenminste
twee functionarissen worden ingezet voor de opvang en verzorging.
artikel 20
Verblijfsruimte kindercentra
1. Elke groep heeft een
afzonderlijke vaste verblijfsruimte.
2. Voor elk kind moet per
verblijfsruimte minimaal 3 vierkante meter netto speel-/werkoppervlak
beschikbaar zijn bepaald overeenkomstig NEN 2630.
3. Het kindercentrum dient te
beschikken over een voldoende beveiligde buitenspeelruimte, waarvan de
oppervlakte minimaal 4 vierkante meter per spelend kind bedraagt,
overeenkomstig NEN 2630.
Paragraaf 2
SPECIFIEKE REGELS PER
VOORZIENING
artikel 21
Specifieke regels
kinderdagverblijven
1. Een groep van kinderen in de
leeftijd van nul tot anderhalf jaar heeft, naast een vaste verblijfsruimte, een
(aparte) slaapruimte.
2. Kinderen die ouder zijn dan
anderhalf jaar moeten kunnen slapen in een rustige, afgescheiden ruimte.
3. De verblijfsduur van een kind
bedraagt ten hoogste 12 uur per dag.
artikel 22
Specifieke regels
peuterspeelzalen
De verblijfsduur van een kind bedraagt ten hoogste 3 uur per dag.
artikel 22 a
Vervallen
artikel 23
Specifieke regels
buitenschoolse kinderverblijven
De verblijfsduur van een kind bedraagt ten hoogste 12 uur per dag.
Paragraaf 3
Overige regels
artikel 24
Voorkoming verspreiding
infectieziekten
1. Het is aan de houder, dan wel
degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:
a. enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in
verbinding staande lokaliteit, toe te laten of daarin zelf te vertoeven,
wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van
overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten
en opsporing ziekte-oorzaken, aanwezig is;
b. enige persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in
verbinding staande lokaliteit, toe te laten of daarin zelf te vertoeven,
wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden, dat daarmee het gevaar van overbrenging
van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a. vermelde wet, aanwezig
is.
2. Van het in het eerste lid onder
a. omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een
schriftelijke verklaring heeft afgegeven, dat de kans op overbrenging van een
infectieziekte is uitgesloten.
3. De bepalingen in het eerste en
tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder
a., genoemde wet.
HOOFDSTUK 3
UITZONDERINGS- STRAF-,
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
artikel 25
Uitzonderingsbepalingen
De verordening is niet van toepassing op:
a. voorzieningen waarbij de
kinderopvang is geregeld bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift dan
deze verordening;
b. lokaliteiten waarin aan bezoekers
van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur
van het bezoek te doen verblijven.
artikel 26
Strafbepaling
Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2 en 13 en het
bepaalde in Hoofdstuk 2, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee
maanden of een geldboete van de tweede categorie.
artikel 27a
Opsporingsambtenaren
1. Burgemeester en wethouders
kunnen, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde
opsporingsambtenaren, één of meer ambtenaren belasten met de zorg voor de
naleving van deze verordening.
2. Zij die belast zijn met de zorg
voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven
voorschriften, zijn bevoegd tot het binnentreden in al dan niet besloten
ruimten en plaatsen zonder toestemming van de rechthebbende of gebruiker.
3. Tevens zijn zij die belast zijn
met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven
voorschriften bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van
de bewoner, rechthebbende of gebruiker, voor zover deze voorschriften strekken
tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het
leven of de gezondheid van personen.
Artikel 27b
Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders
aangewezen personen.
artikel 28
Overgangsbepaling
Houders, die reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening een
kindercentrum en/of gastouderbureau beheerden, dienen binnen een termijn van
twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening aan de in en krachtens deze
verordening gestelde eisen te voldoen en ervoor zorg te dragen dat het
kindercentrum, respectievelijk gastouderbureau eveneens aan de in en krachtens
deze verordening gestelde eisen voldoet.
artikel 29
Slotbepaling
1. Deze verordening kan worden
aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Delft, 1992
2. Zij treedt in werking op 1
januari 1993.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 oktober 1992.
H.V. van Walsum ,burgemeester.
D.J. van Doorninck ,lo.secretaris.
Bericht van ontvangst van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 30
december 1992, no. WEB/164449.
Gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 1993. Bericht van ontvangst van
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 13 januari 1994, nr. WEB/215148. Bij
besluit van burgemeester en wethouders van 1 maart 1994 is de datum van
inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening bepaald op 15 maart 1994.
Gewijzigd bij raadsbesluit van 7 juli 1994. Bekendgemaakt op 22 juli 1994.
Deze wijziging treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van
bekendmaking.
Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996. Bekendgemaakt 17 mei 1996.
Laatstelijk
gewijzigd bij raadsbesluit van 24 februari 2000. Bekendgemaakt 9 maart 2000.
Toelichting op de
Verordening tot wijziging van de Verordening Kinderopvang 1992
Algemeen
Het Rijk stelt aan gemeenten de voorwaarde dat zij minimum
kwaliteitsregels voor de kinderopvang vastleggen in een verordening. Het Rijk
heeft hiervoor het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang opgesteld.
Gemeenten moeten minimaal deze kwaliteitseisen vastleggen; meer mag ook.
De gemeente Delft heeft deze kwaliteitsregels toegepast en
in de verordening kinderopvang vastgelegd. Op de artikelen die betrekking
hebben op de groepsgrootte en de aantallen functionarissen in relatie tot de
aantallen kinderen stelt de gemeente Delft hogere eisen, dan dat het Tijdelijk
Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang voorschrijft omdat deze betere kwaliteit
garanderen.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de werkgevers en
werknemers binnen de kinderopvang om in hun collectieve arbeidsovereenkomst
(CAO) voor de kinderopvang al dan niet afspraken te maken over
arbeidsvoorwaarden die tevens betrekking hebben op de kwaliteit van de
kinderopvang, zoals over het maximale aantal kinderen dat een groep kan
omvatten. Daarbij zal tenminste voldaan moeten worden aan de eisen van het
Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang.
De Gemeente ziet toe op de naleving van de kwaliteitseisen
op grond van de Verordening.
Opsporingsambtenaren
Op grond van artikel 27 zijn opsporingsambtenaren belast met de zorg voor
de naleving van de verordening. De opsporingsambtenaren komen in beeld als er
al een vermoeden is van overtreding van de verordening of
vergunningvoorschriften. Het betreft repressief
toezicht. Als opsporingsambtenaar kunnen optreden de politie of speciaal
daarvoor door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren, die een
opleiding bijzonder opsporingsambtenaar moeten hebben gevolgd.
Toezichthouders
De verordening biedt op dit moment geen mogelijkheid om de voorzieningen
voor kinderopvang periodiek te bezoeken voor preventief toezicht, d.w.z. zonder dat er een vermoeden is van
overtreding van de verordening of de
vergunningvoorschriften.
Het is om verschillende reden wenselijk om naast opsporingsambtenaren ook
toezichthouders te kunnen inschakelen. Een toezichthouder heeft minder
vergaande bevoegdheden dan een opsporingsambtenaar. De Algemene wet
bestuursrecht (artikelen 5:11 t/m 5:20) regelt de bevoegdheden van de
toezichthouder.
Toezichthouders kunnen onwenselijke situaties voorkomen door periodiek de
kinderdagverblijven te bezoeken, zonder dat sprake is van een “zware” controle.
De toezichthouder heeft veeleer de rol van contactpersoon tussen de gemeente en
de kinderdagverblijven. De gemeente houdt op deze manier overzicht over de
kinderdagverblijven en de kinderdagverblijven kunnen op hun beurt van de
toezichthouder informatie krijgen over de geldende regels. Als duidelijk is dat
een kinderdagverblijf niet aan de regels voldoet, dan kan op basis van het
verslag van bevindingen van de toezichthouder - indien nodig - worden
opgetreden.
De wettelijke basis om een toezichthouder te kunnen aanwijzen moet
vastgelegd zijn in de verordening. Het onderhavige voorstel strekt daartoe.
Het is mogelijk om op basis van de voorgestelde bepaling
voor verschillende aspecten ook verschillende toezichthouders aan te wijzen,
bijvoorbeeld medewerkers van de GGD waar het gaat om regels ten aanzien van
veiligheid en hygiëne.
Groepsgrootte en
aantallen functionarissen in relatie tot de aantallen kinderen
In artikel 19 A.a. 1 t/m 3 wordt een eis gesteld ten aanzien
van de maximale groepsgrootte, die varieert met de leeftijd van de kinderen. De
gekozen formulering geeft houders van kindercentra ruimte ten aanzien van de
samenstelling van groepen. Deze aantallen zijn maxima, uiteraard kunnen
kleinere groepen worden geformeerd.
Met de bepaling in artikel 19 A.a. 1 t/m 3 wordt gesteld dat
altijd ten hoogte 12 kinderen in de leeftijd van 0 tot 1 jaar bij elkaar in één
groep kunnen. Voor (gemengde) groepen bestaande uit 0 tot 13-jarigen geldt een
maximum van in totaal 16 kinderen, waaronder ten hoogste 8 baby’s.
Een groep van alleen basisschoolkinderen kan maximaal 20
kinderen omvatten.
In artikel 19 A.b. 1 t/m 6 worden - variërend met de
leeftijd van de kinderen - eisen gesteld ten aanzien van het maximaal aantal
kinderen per functionaris. In de praktijk kan, wanneer over aantallen kinderen
gesproken wordt, onderscheid gemaakt worden naar drie niveau’s: de capaciteit
van de voorziening, de bezetting op papier en tot slot het aantal aanwezige
kinderen, waaraan op enig moment feitelijk opvang en verzorging wordt geboden.
Dit besluit spreekt wanneer het om het aantal kinderen in relatie tot het
aantal functionarissen gaat over het aantal feitelijk aanwezige kinderen.
Hierdoor is een flexibele bedrijfsvoering mogelijk.
Voor gemengd samengestelde groepen van 0 tot 13-jarigen
wordt het aantal kinderen per functionaris bepaald aan de hand van het
gemiddelde van de voor de aanwezige leeftijdscategorieën geldende maximale
aantal kinderen.
Voorbeeld: een verticale groep bestaat uit 12 kinderen met 3
kinderen van 0-1 jaar, 3 van 1-2 jaar, 3 van 2-3 jaar en 3 van 3-4 jaar.
Tegelijkertijd mogen er 4 van 0-1 jaar, 5 van 1-2 jaar, 6 van 2-3 jaar en 8 van
3-4 jaar worden opgevangen. Gemiddeld is dit 4+5+6+8=23:4=5.75 ofwel 6 kinderen
per leidster. Voor twee leidsters 12 kinderen.
Voorbeeld: een babygroep bestaat uit kinderen van 0-1 en van
1-2 jaar. Tegelijkertijd mogen er 4 van 0-1 jaar en 5 van 1-2 jaar worden
opgevangen. Gemiddeld is dit 4+5=9:2=4.5 kinderen ofwel 5 per leidster. Dit is
voor twee leidsters dus 10 kinderen.
In artikel 19 A.c. wordt gesteld dat voor een beperkte tijd,
namelijk één uur na opening en één uur
voor sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden, er één
functionaris minder ingezet kan worden dan artikel 19 A.b., in relatie tot het
aantal feitelijk aanwezige kinderen bepaalt. Onder bijzondere incidentele
omstandigheden wordt verstaan niet voorziene situaties of gebeurtenissen,
waardoor een functionaris tijdelijk niet bij de groep kan zijn. Bijvoorbeeld
plotseling ziekte van een functionaris of bezoek met een kind aan de EHBO. De
omschrijving “in bijzondere incidentele omstandigheden” geeft aan dat
dergelijke situaties van aanwezigheid van slechts één functionaris uit de aard
der zaak niet in het rooster zijn in te plannen. Ook in de situatie dat er voor
de beperkte periode van één uur maar één functionaris op de groep is, dient er
altijd een achterwacht te zijn. Artikel 19 A.d. bepaalt nader dat wanneer
ingevolge A.b. of c. slechts één functionaris ingezet wordt, er naast deze
functionaris ten minste een functionaris ingezet wordt ter ondersteuning van
die functionaris. Artikel 19 A.b. maakt het mogelijk om te werken met een
zogenaamde halve groep met één functionaris of anderhalve groep met drie
functionarissen. Wanneer er gewerkt wordt
met “halve groepen” met één functionaris moet er altijd een extra
functionaris ingezet worden. Als er op een bepaald moment een, twee of drie
halve groepen draaien met elk één functionaris, dan moet er bovendien een
functionaris extra zijn, die kan assisteren in de groepen. Deze extra
functionaris wordt achterwacht genoemd.
Mochten er vier halve groepen draaien dan zijn er twee
achterwachten nodig. De achterwacht, die kan inspringen, moet altijd een
functionaris zijn en niet de secretariaatsmedewerkster die de deur van haar
kantoor openhoudt. Ook een stagiaire of Melkert-groepshulp telt niet als
functionaris. Een groepshulp of stagiaire die de LKC of de SPW-opleiding volgt
en die daarvoor loon ontvangt kan wel als achterwacht functioneren.
Deze eis heeft te maken met de veiligheid van de kinderen.
Momenten waarop aldus gehandeld kan worden zijn die wanneer er over het
algemeen minderen kinderen aanwezig zijn.