Slaagkansexperiment

 

1. Inhoud en doelstelling

Met ingang van 1 juli 2000 is het experiment slaagkans van start gegaan. Het experiment heeft een looptijd van 1 jaar. Er zijn twee rapportagemomenten: per 1 januari 2001 en per 1 juli 2001. In deze notitie wordt verslag gedaan van de periode juli-december 2000.

 

In een notitie uit mei 2000 is het experiment uitgebreid beschreven. Het experiment slaagkans kent twee dimensies want met het experiment moet duidelijk worden of:

1.       de gemeente controleerbare afspraken kan maken met corporaties waardoor de positie van jongeren tot 30 jaar op de woningmarkt verbetert en

2.       het begrip slaagkans moet geļmplementeerd worden in het aanbodsysteem, waardoor de positie van jongeren daadwerkelijk verbetert.

 

Het experiment heeft betrekking op het aanbod van de zelfstandige woningen.

Het begrip slaagkans is als volgt gedefinieerd:

slaagkans per doelgroep =         totaal aantal verhuringen zelfstandige woningen per doelgroep *100%

                                               totaal aantal gewogen woningzoekenden per doelgroep

 

De definitie van slaagkans heeft betrekking op een jaar, maar kan ook gedurende een kortere periode berekend worden.

Gewogen woningzoekende houdt in dat elke woningzoekende meetelt naar rato van het aantal bonnen dat hij ingestuurd heeft voor een woningtype dat binnen de verhuringen onderscheiden kan worden.

 

Er zijn door de gemeente een aantal randvoorwaarden gesteld:

·         de starters tot 30 jaar moeten door het experiment een betere positie op de woningmarkt krijgen. In het verlengde daarvan is het niet onredelijk als de goede positie van oudere starters (vaak woningzoekenden die door een echtscheiding of verbreking van relatie weer woonruimte zoeken, zij worden pseudo-starters genoemd) binnen de groep starters verslechtert. Concreet komt dat erop neer dat minder woningen voor hen beschikbaar gesteld moeten worden. In totaal zal 25% van de 2, 3 en 4-kamerwoningen voor hen beschikbaar komen.

·         de slaagkans voor minima moet hoger blijven dan die van de BBSH-doelgroepen van beleid en de slaagkans van deze laatste groep moet op zijn beurt weer hoger zijn dan de slaagkans van de overige groepen woningzoekenden.

·         de bestaande passendheidscriteria uit de huisvestingsverordening moeten van kracht blijven.

 

De gemeenteraad heeft in april 2000 besloten dat 40% van de vrijkomende woningen voor doorstromers zal zijn en dat 60% aan starters toegwezen zal worden. Op basis van cijfers uit 1999 is er een nadere verdeling gemaakt naar woninggrootte gemaakt en deze woningen worden per leeftijdsklasse verdeeld. In figuur 1 is dat voor de periode juli 2000 – juni 2001 weergegeven.


 

Figuur 1 Aantal woningen toebedeeld aan starters per leeftijdsjaar in experiment, juli 2000-juni 2001

 


 

 

De corporaties hebben vervolgens een nadere verdeling gemaakt en deze is in tabel 1 opgenomen.

 

Tabel 1 Voorstel voor verdeling van woningen over corporaties die voor starters gelabeld worden, juli 2000-juni 2001

 

 

1-kamer

2-kamer

3/4-kamer

totaal

Vidomes

60

38

54

152

DUWO

88

56

83

227

Vestia

46

105

141

292

Delftwonen

122

147

192

462

totaal

317

346

470

1133

 

2. De resultaten van het eerste half jaar, juli-december 2000

 

2.1. Het verdelen van de woningen

In totaal zijn er 1085 verhuringen geweest in deze periode. 616 Starters hebben een woning kunnen huren en 469 doorstromers; resp. 57% en 43%. De doelstelling van 60-40% is nog niet volledig gehaald, maar er is wel een duidelijke verbetering ten opzichte van voorgaande jaar toen bijna 53% naar de starters is gegaan.

Actiepunt: iets vaker voor starters labellen.

 

De taakstelling per corporatie is erg wisselend gerealiseerd. In tabel 2 is de taakstelling per half jaar vergeleken met de gerealiseerde verhuringen aan starters. De meeste corporaties hebben iets te veel gelabeld voor starters dan nodig is ten opzichte van de taakstelling. Het hoge aandeel bij DUWO is het gevolg van het feit dat ook de zelfstandige woningen in studentencomplexen meetellen. Deze zijn door DUWO buiten de 60-40% verdeling gehouden. Als deze woningen (50 in totaal) niet meetellen, daalt het percentage voor starters tot 70%. Bij aanvang van het experiment hebben de corporaties overigens afgesproken dat het aanbod van 1-kamerwoningen per definitie voor de starters tot 30 jaar is. Deze woningen zijn relatief meer  vrijgekomen en dit verklaart voor een deel het hogere aandeel woningen voor starters bij enkele corporaties.


Tabel 2 Taakstelling en realisatie verhuringen aan starters per corporatie, juli-december 2000

 

Taakstelling

Realisatie

saldo

% voor starters

Vidomes

76

93

+17

65

Delftwonen

231

157

-74

41

DUWO

114

181

+67

77

Vestia

146

185

+39

57

totaal

567

616

+49

57

 

De verhouding in aanbod is voor de starters verbeterd, maar een belangrijke doelstelling van het experiment is de slaagkans van de starters onder de 30 jaar per leeftijdsjaar te verbeteren.

In tabel 3 is het aantal woningen per leeftijdsjaar weergegeven waarbij een onderscheid is gemaakt naar aantal kamers, de taak en de realisatie.

 

Tabel 3 Verdeling van woningen voor starters over leeftijdsjaren, onderscheiden naar aantal kamers en taak versus realisatie

 

1 kamer

2 kamer

3/4 kamer

 

taak

realisatie

taak

realisatie

taak

realisatie

18 jaar

12

13

0

0

0

0

19 jaar

12

15

0

2

0

0

20 jaar

25

18

7

1

3

1

21 jaar

22

20

7

8

7

4

22 jaar

20

27

7

16

10

3

23 jaar

17

22

16

7

13

5

24 jaar

15

28

16

15

16

6

25 jaar

12

9

16

12

20

3

26 jaar

10

8

16

14

23

4

27 jaar

8

6

16

14

26

14

28 jaar

5

5

16

16

29

17

29 jaar

3

4

16

18

32

11

>= 30 jaar

0

16

43

77

58

148

Totaal

159

191

173

200

235

216

 

De 1-kamerwoningen zijn redelijk goed verdeeld over de leeftijdsjaren. De starters van 20 jaar hebben iets te weinig gehad en de starters van 22, 23, 24 en 30 jaar hebben te veel woningen gekregen.

Het zijn DUWO en Vestia die te veel woningen aan deze groep hebben verhuurd (resp. 46 en 21) en Vidomes en Delftwonen die te weinig hebben verhuurd (resp. 11 en 24 woningen).

De 2-kamerwoningen zijn voor de 20- en 23-jarige starters achtergebleven bij de taakstelling en vooral de starters van 30 jaar en ouder hebben aanzienlijk te veel woningen gekregen.

Zowel DUWO als Vidomes hebben te veel 2-kamerwoningen verhuurd (resp. 17 en 32), Vestia is nagenoeg gelijk aan de taakstelling (4 te veel) en Delftwonen heeft 21 woningen te weinig verhuurd.

Bij de 3 en 4-kamerwoningen is de realisatie voor starters jonger dan 30 jaar achter gebleven bij de taakstelling. In alle leeftijdsjaren zijn te weinig woningen aan jonge starters verhuurd. De keerzijde is dat vooral de oudere starters te veel woningen hebben gekregen.

Vestia, Delftwonen en Vidomes hebben te veel 3-en 4-kamerwoningen aan starters van 30 jaar of ouder verhuurd (resp. 49, 21 en 17 woningen), DUWO heeft de taakstelling bijna bereikt (5 te veel).

De afspraak was dat in totaal 25% van de 2, 3 en 4-kamerwoningen aan starters van 30 jaar of ouder verhuurd zou worden. In het eerste half jaar is dat aanzienlijk hoger geweest: in totaal 54% van alle woningen voor starters is bij deze groep terecht gekomen. In 1999 was dit nog 48%.

 

De conclusie is dat het gericht labellen bij de vier corporaties niet goed gaat. In totaal worden wel voldoende starters aan een woning geholpen, maar is de verdeling van de 2-, 3- en 4-kamerwoningen niet volgens de afspraak. Actiepunt: bewuster labellen voor jonge starters.

 

2.2. De slaagkansen

De verdeling van woningen is een aspect, maar het vergroten van de slaagkans voor alle leeftijdsjaren is een belangrijker aspect.

In tabel 4 zijn de slaagkansen van doorstromers en starters in de periode 1998-2000 vermeld.

 

Tabel 4 Slaagkansen in de periode 1998-2000 onderscheiden naar starter en doorstromer

 

slaagkansen

1e helft 1998

2e helft 1998

1e helft 1999

2e helft 1999

1e helft 2000

2e helft 2000

doorstromer

0,23

0,25

0,25

0,14

0,21

0,15

starter

0,18

0,19

0,20

0,12

0,19

0,16

totaal

0,20

0,22

0,22

0,13

0,20

0,16

 

In elk half jaar tot de start van het experiment is de slaagkans van de doorstromers hoger dan die van de starters. Op basis van het onderzoek naar jongerenhuisvesting is geconcludeerd dat dit ongewenst is aangezien het effect is dat jongeren uit Delft vertrekken. De slaagkans van starters is sinds de start van het experiment voor het eerst hoger (16%) dan die van de doorstromers (15%). Dit is een positief effect van het experiment; bij het verdelen van de schaarse product woningen hebben starters een iets grotere kans op woonruimte. De totale slaagkans is met 16% lager dan in de 1e helft van 2000, maar dit is in geheel Haaglanden het geval.

De slaagkans wordt bepaald door twee factoren: het aantal aangeboden woningen en het aantal woningzoekenden.[1] Hierover is het volgende op te merken: in de tweede helft van 2000 is het aantal woningen hoger dan in de eerste helft van 2000, maar de slaagkans is lager. Dit heeft te maken met het feit dat er relatief meer woningzoekenden zijn gekomen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat bij de starters meer woningzoekenden op de markt zijn gekomen omdat de kans op een woning groter geworden is aangezien voor elke leeftijdsgroep geadverteerd is. Bij de doorstromers is de slaagkans verkleind doordat er minder woningen beschikbaar zijn gekomen.

 

Een andere doelstelling van het experiment is om de slaagkans voor de starters per leeftijdsjaar te verbeteren. In figuur 2 is dat in beeld gebracht.

In deze figuur valt op dat zich een verschuiving heeft voorgedaan in de hoogte van de slaagkansen in de loop van het jaar 2000. Terwijl in de periode 1998-1999 het beeld bestaat dat de 24- en 29-jarigen zeer kansrijk zijn, laat de tweede helft van 2000 een meer 'afgetopt' karakter zien. De slaagkansen in de van oudsher sterke leeftijdsgroepen zijn gedaald, ten gunste van leeftijdsjaren waar de slaagkans laag is.

De verbetering deed zich vooral voor bij 18- tot en met 22-jarigen en bij de 25- en 27-jarigen. De positie van de oudere starters (ouder dan 30 jaar) is gedaald, waardoor deze op de toch nog gunstige (en hoogste) slaagkans uitkomt van 25%.

De positie van de jongste starters (tot en met 20 jaar) en van 25- en 26-jarigen is met een kans van kleiner dan 10% nog steeds beduidend lager dan gemiddeld.[2]

Actiepunt: gerichter adverteren voor de starters tot en met 21 jaar en voor de 25- en 26-jarige starters en (veel) minder voor de starters vanaf 30 jaar.

 

Figuur 2  Slaagkans van starters per leeftijdsjaar, onderscheiden naar periode 1998-1999 en 2e half jaar 2000

 


 

De totale groep starters van ouder dan 30 jaar heeft een hoge slaagkans. Woningen voor starters zonder leeftijdcriterium gaan voornamelijk naar deze starters. Aangezien de oudste starter de woning toegewezen krijgt, is het aannemelijk dat starters tussen de 31 en 35 jaar moeilijk aan woonruimte kunnen komen. In bijlage 1 wordt dat ook duidelijk. Dit is echter niet anders dan in de situatie voor het experiment. Sterker nog; door het onvoldoende labellen voor jonge starters hebben de oudere starters zelfs meer woningen toegewezen gekregen in de tweede helft van 2000.

 

Een belangrijke randvoorwaarde bij het experiment is dat de slaagkansen onderscheiden naar inkomensgroepen niet mogen verslechteren voor de laagste inkomensgroepen. In tabel 5 is duidelijk dat de slaagkans in de tweede helft van 2000 voor de minima en doelgroepen conform de afspraken zijn en dat de positie van de minima verbeterd is. Dit heeft ondermeer te maken met de extra aandacht van de corporaties voor het halen van de regionale prestatie-afspraak om 50% van de vrijkomende woningen in Delft aan de minima toe te wijzen.

 

Tabel 5 Slaagkansen in de periode 1998-2000 onderscheiden naar minima, doelgroep en niet-doelgroep

 

slaagkansen

1e  helft 1998

2e helft 1998

1e  helft 1999

2e  helft 1999

1e  helft 2000

2e helft 2000

minima

0,20

0,20

0,21

0,12

0,22

0,19

overige doelgr.

0,19

0,22

0,20

0,14

0,22

0,16

niet-doelgroep

0,22

0,25

0,26

0,13

0,18

0,13

totaal

0,20

0,22

0,23

0,13

0,20

0,16

 

 

 

 

 

 

 

 


Bijlage 1 Starters onderscheiden naar leeftijdsjaar en aantal ingezonden bonnen, aantal verhuurde woningen en aantal gewogen woningzoekenden in tweede helft 2000

 

leeftijd

bonnen

verhuringen

woningzoekenden

slaagkans

17

59

14

16

88%

18

86

5

135

4%

19

969

17

232

7%

20

1883

20

279

7%

21

2992

32

267

12%

22

4042

46

330

14%

23

3876

34

318

11%

24

4920

49

290

17%

25

3817

24

260

9%

26

2724

26

266

10%

27

3006

35

199

18%

28

2430

38

159

24%

29

1726

33

137

24%

30

942

22

84

26%

31

1013

5

82

6%

32

886

7

58

12%

33

896

3

57

5%

34

852

8

60

13%

35

595

8

52

15%

36

591

14

61

23%

37

509

12

45

27%

38

396

10

43

23%

39

647

10

40

25%

40

326

4

38

11%

41

266

6

24

25%

42

224

12

29

41%

43

201

8

25

32%

44

162

7

30

23%

45

127

11

14

79%

46

99

7

19

37%

47

127

16

26

62%

48

76

11

14

79%

49

124

6

12

50%

50

58

6

12

50%

51

50

6

10

60%

52

41

7

12

58%

53

56

7

9

78%

54

34

5

11

45%

55

13

0

4

0%

56

19

1

4

25%

57

21

3

6

50%

58

39

0

5

0%

59

14

0

5

0%

60

16

2

4

50%

61

27

2

4

50%

62

7

0

1

0%

63

12

0

2

0%

64

9

2

3

67%

65

4

3

3

100%

66

7

1

4

25%

67

3

0

1

0%

68

2

1

2

50%

69

15

1

0

-

70

3

3

3

100%

71

1

0

1

0%

72

5

2

3

67%

73

 

0

2

0%

74

 

1

1

100%

75

12

2

3

67%

Totaal

42057

615

3816

16%

 



[1] In de tweede helft van 1999 is het effect van de introductie van de regionale woonkrant duidelijk; er komen meer woningzoekenden waardoor de slaagkans lager wordt. In de eerste helft van 2000 zijn er meer woningen beschikbaar en neemt het aantal woningzoekenden in Delft waarschijnlijk af; het effect is weer een iets hogere slaagkans.

[2] De slaagkans voor 18-jarigen is in figuur 2 niet correct omdat de 18-jarigen slechts 5 woningen hebben gekregen uit tabel 3 blijkt dat dit er 13 moeten zijn. Quintis zoekt dit verder uit.