Nota

 

Datum

15-02-2001

Ons Kenmerk

01/004141

Opsteller

Peter Boekelman

Bijlagen

2

Onderwerp

stand van zaken experiment

opplussen

 

 


Geacht college,

 

In het lopende collegeprogramma is het opplussen van de bestaande woningvoorraad als actiepunt aangewezen.

In 1999 hebben gemeente en corporaties over dit onderwerp in de beleidsvisie wonen de prestatieafspraak gemaakt ‘dat partijen minimaal drie experimenten voor het opplussen van de bestaande voorraad ontwikkelen’. Inzet op dat moment is voor 1 oktober 2000 minimaal 500 woningen op te plussen. Voor 2003 moeten in totaal 2000 woningen zijn opgeplust.

 

Eind 2000 is de stand van zaken van de gekozen experimenten opgemaakt. Deze nota is vooral bedoeld om hetgeen voor het verloop van de experimenten van belang is geweest kort samen te vatten. Op basis van conclusies wordt ingezet voor de vervolgopgave.

In de bijlagen bij deze nota wordt meer uitgebreid op de experimenten ingegaan.

 

A. Samenvatting experiment opplussen

 

1.       Experimenten opplussen

Om de experimenten te begeleiden stelt uw college in april 1999 een werkgroep in. Die bestaat naast de gemeente uit medewerkers van de Delftse corporaties en deskundige vertegenwoordigers van de Delftse ouderenbonden. De werkgroep formuleert voor haar taak enkele praktische uitgangspunten. De belangrijkste is dat de experimenten moeten leiden tot het opdoen van praktijkervaring met het opplussen. Die ervaringen vormen de basis voor nog te nemen besluiten over prestatieafspraken met de corporaties voor een meerjarig opplusprogramma en het door de gemeente te voeren subsidiebeleid.


2.       De plannen: keuze en proces

De werkgroep krijgt in april 1999 tot taak de volgende zeven opplusplannen te begeleiden:

1.   Bieslandsekade             (Delftwonen: 42 woningen)

2.   Congregatiehof             (idem : 35 woningen)

3.   Mozartlaan                  (idem : 196 woningen)

4.   Stefanna                     (Vestia : 79 woningen)

5.   Ternateflat                            (idem : 28 woningen)

6.  Maria van Jessehof         (idem : 73 woningen)

7.  Sterflat Griegstraat          (Vidomes : 50 woningen)

 

De plannen bestaan voornamelijk uit complexen galerijwoningen. Deze keuze is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek seniorenscore, eind 1998.

 

Om redenen van strategisch voorraadbeheer besluiten Vestia en Delftwonen begin 2000 om hun complexen Ternateflat respectievelijk Mozartlaan uit het experiment te halen. Begin 2001 besluit Delftwonen het complex Mozartlaan opnieuw aan te melden voor het opplusprogramma.

 

Het in 1999 gestelde doel alle plannen voor 1 januari 2000 in te dienen wordt om uiteenlopende redenen niet gerealiseerd (zie verder bij conclusies). De eerste plannen voor in totaal 326 woningen worden in juni 2000 ter beoordeling aan de SEV aangeboden.

 

3.       Samenwerking SEV

De werkgroep werkt in 2000 nauw samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV). Op verzoek van gemeente en corporaties adviseert de SEV. Wanneer bekend wordt dat Delft in aanmerking komt voor SEV-bijdrage voor haar plannen, wordt de samenwerking met de SEV nog verder  geïntensiveerd.

 

B. Conclusies en aanbevelingen

 

De werkgroep stelt eind 2000 vast dat van de zeven startprojecten er uiteindelijk vijf zijn ingediend. Het gaat om plannen voor in totaal 326 woningen. Op basis van de beschikbare procesgegevens komt de werkgroep tot de volgende conclusies en aanbevelingen.


Conclusies

Ø     Het lukt niet de plannen voor 1 januari 2000 te laten beoordelen. Tussen het moment van aanmelden van de diverse projecten en het uiteindelijk indienen bij de SEV ligt ruim anderhalf jaar. De corporaties geven zelf aan dat men het planproces heeft onderschat. Aanvankelijk werd er van uit gegaan dat de technische dienst het werk er wel ‘even’ bij kon doen. Duidelijk is dat de corporaties binnen de eigen organisatie over onvoldoende “know-how” van het opplussen beschikken. Het werken langs de lijn van de SEV levert daarnaast veel administratie op. Bovendien vragen enkele noodzakelijke technische oplossingen de nodige inventiviteit. Tenslotte de rol van bewoners bij het proces. Het omgaan met de belangen van bewoners, het rekening houden met wensen en ideeën is een nog onbekend terrein. Dat leidt in sommige gevallen tot een verkeerde inschatting van stappen om een volwaardig plan uit te werken. Dit kost uiteindelijk meer tijd dan verwacht.

 

Ø     Om het proces in tijd toch nog in goede banen te leiden kiezen enkele corporaties er alsnog voor de werkzaamheden uit te besteden. Gevolg hiervan is dat er geen duidelijke uniforme lijn in het proces bestaat.

 

De complexkeuze levert de conclusie op dat enkele corporaties in overleg met de gemeente bewust kiezen voor het realiseren van plannen om de mogelijkheden van ouderenhuisvesting in de binnenstad de vergroten. Het gevolg van die keuze is dat in die complexen enkele bouwtechnisch vrij ingewikkelde ingrepen nodig zijn. Dat leidt tot oplossingen die de nodige creativiteit vragen. Met name die creativiteit is te prijzen. Het bedenken van oplossingen zorgt er wel voor dat zowel de planindiening als de planbeoordeling langer duren.

 

Financiële conclusies zijn:

Ø     In de praktijk leidt de complexkeuze en daarmee de moeilijkheidsgraad tot investeringen die uitkomen boven het bedrag van ƒ 6.000,00.

Ø     Het vasthouden aan de normkosten van maximaal ƒ 6.000,00 voor ingrepen in galerijcomplexen is, nu de SEV zelf  bekend maakt dat de ervaringen landelijk hoger uitkomen, niet meer realistisch. Voor de portiekwoningen met lift en eengezinswoningen blijft de SEV-norm wel uitgangspunt.

 

Aanbevelingen

Het proces

Ø     Het is voor de gemeente op dit moment niet haalbaar om zelf de nodige bouwtechnische expertise vrij te maken en een actieve gesprekspartner voor de corporaties in het proces te zijn. Met name dat gegeven vraagt om heldere afspraken over het verdere plan(indienings)proces. De belangrijkst te maken afspraak is dat corporaties zich nadrukkelijk verantwoordelijk voelen voor het tijdig leveren van een goed product. Zij hebben wat het proces betreft de afgelopen anderhalf jaar voldoende kunnen proefdraaien. Zij weten op welke bouwtechnische en administratieve punten gelet moet worden.


     Aanbeveling is het bestaande opplusconvenant tussen SEV en

     gemeente om te bouwen tot een lokaal convenant. Corporaties worden

     opdrachtgever voor het toetsen/beoordelen van hun plannen. Dat

     gebeurt bij een door de SEV erkend bureau.

      

De complex- en maatregelkeuze

Ø     In het nog op te stellen lokale convenant wordt vastgelegd dat alle nog uit te werken plannen tenminste voldoen aan het niveau om het zogeheten oppluslabel[1] te verkrijgen.

Ø     Om de afgesproken aantallen woningen op te plussen ligt het voor de hand de aandacht te blijven richten op galerijcomplexen. Het is voor die complexen wel zaak vast te blijven houden aan het nu afgesproken oppluspakket. De maatregelen moeten qua investering dus zowel het woongebouw als tenminste een derde deel van de individuele woningen ten goede komen.

Ø     Bij de galerijcomplexen ligt het accent op de toegankelijkheid. Daarvoor is het gewenst maatregelen door te voeren die verder gaan dan het standaard SEV-pakket. Het gaat om specifieke maatregelen waarvan duidelijk is dat ze de beoogde toegankelijkheid bevorderen zoals elektrische deurdrangers en automatische liftdeuren in de desbetreffende gebouwen.

 

De kosten en bijdragen

Ø     Uitgaande van de gegevens die via de SEV (landelijk) bekend zijn over de oppluskosten van galerijcomplexen is het gewenst voor het vervolg uit te gaan van gemiddeld hogere investering per woning. Het ligt in de lijn van de huidige SEV-gegevens die investering te maximaliseren op

ƒ 9.000,00. Inherent hieraan is dat de maximale gemeentelijke bijdrage

(33%) wordt verhoogd van ƒ 2.000,00 tot ƒ 3.000,00.

Ø     Als de uiteindelijke gemiddelde investering per woning[2] boven de  ƒ9.000,00 komt en de meerkosten houden verband met het toepassen van maatregelen die strekken tot een verbeterde toegankelijkheid, is het gewenst dat de gemeente een bijdrage in die meerkosten levert. Op deze manier kan worden voorkomen dat naast collectieve voorzieningen op enig moment individuele bewoners van die complexen een beroep doen op WVG woonvoorzieningen. Aanbeveling is een bijdrage te hanteren tot maximaal 50% van aanvaardbare meerkosten. Een bijdrage die wordt gemaximeerd op ƒ 50.000,00 per in de planning opgenomen woongebouw.

 

 

[1] Het kwaliteitslabel dat woningen verkrijgen als deze voldoen aan de technische standaardeisen van de SEV en daardoor tenminste rolstoel bezoekbaar zijn.

2 De kosten per woning bestaan uit de kosten van ingrepen in zowel woongebouw als de woning zelf.


C. Voorstellen voor de vervolgopgave

 

a.       Het beleid

Voor 2003 in totaal 2.000 woningen opplussen is vooralsnog bestaand Delfts beleid. De corporaties onderschrijven de noodzaak om op te plussen nog steeds. Wel is en blijft hun uitgangspunt dat opplussen een proces is waarin een gezonde ambitie en realiteitszin hand in hand gaan. Dat betekent dat de lat in principe hoog wordt gelegd. Het betekent ook dat niet alles op alles wordt gezet om voor 2003 de resterende ca. 1.700 woningen[3] op te plussen. Het gaat niet primair om de kwantiteit maar om de kwaliteit die wordt geleverd.

Het vervolgprogramma staat dan ook op de agenda voor de binnenkort te starten nieuwe ronde van prestatieafspraken voor de komende jaren.

Vooruitlopend op de te maken afspraken hebben de corporaties gemeld bezig te zijn met een analyse van hun bezit, op geschiktheid voor doelgroepen. Voor eind 2001 moet bekend zijn welk deel van het bezit duurzaam beschikbaar zal zijn voor het huisvesten van o.a. ouderen. Verwacht wordt dat de corporaties die woningen in principe inzetten voor het maken van nieuwe afspraken over de opplusopgave.

 

Voorstel 1

In 2001 worden met de corporaties nieuwe afspraken gemaakt over het opplusprogramma voor de komende jaren. Inzet van de gemeente daarbij is met corporaties een convenant te sluiten dat voortborduurt op het huidige SEV-convenant.

 

b.       De complexen

De gemeente zet in op enkele specifieke ouderencomplexen, waarvan bekend is dat met enige regelmaat bewoners aankloppen voor individuele aanpassingen.

 

Het gaat volgens opgave van het vakteam WVG concreet om complexen in de Mahlerstraat, Burgwal/M. Van Reigersberchhof.

Bij die complexen gaat het meestal om voorzieningen die betrekking hebben op de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de woning. Dergelijke collectieve ingrepen leggen dan minder of mogelijk zelfs geen (extra) beslag meer op de WVG-middelen. Samen met het vergroten van de voorraad geschikte woningen was dit het argument om opplusbeleid te formuleren in Delft.

Hier ligt dus een belangrijk winstpunt voor zowel gemeente, corporaties als bewoners.

 

Voorstel 2

Tenzij de corporaties in de loop van 2001 op basis van hun analyses anders beslissen, de hiervoor genoemde complexen inzet maken van het op te stellen convenant. Daarnaast bij de verdere complexkeuze zoveel mogelijk gebruik maken van c.q. aanhaken bij de aanbevelingen uit het rapport "Oudervriendelijke woonlocaties" van het SBO.

c.       De toewijzing van opgepluste woningen

Eind 1998 hebben alle partijen die op enige wijze betrokken zijn bij het experiment opplussen de volgende stelling onderschreven: “Woningen die zijn opgeplust of opgeplust kunnen worden, worden bij mutatie het eerst aangeboden aan 55-plussers en/of mensen met een medische urgentie.”

 

Dat uitgangspunt is helder en geldt zodra de complexen na uitvoering van de oppluswerkzaamheden worden opgeleverd. De praktijk zal zijn dat diverse opgepluste woningen bewoond worden door huishoudens die niet tot de groep 55-plussers en/of mensen met een medische urgentie behoren. Als dat het geval is dienen die woningen bij mutatie wel specifiek aan leden van deze groep te worden aangeboden.

 

Om in aanmerking te komen voor het oppluslabel geldt de SEV eis dat tenminste éénderde van de woningen na gereedmelding van de werkzaamheden zijn voorzien van de vereiste opplusvoorzieningen (o.a. antislip vloeren, deurkrukken, seniorslot en douche-glijstang).

Met corporaties moet nog afspraak worden gemaakt, hoe verder om te gaan met de woningen waarin nog géén opplusvoorzieningen zijn aangebracht.

 

Voorstel 3

Met de corporaties binnen het kader van de Delftse woonruimteverdeling afspraken maken over het specifiek aanbieden van (na mutatie) opgepluste woningen aan 55-plussers en/of mensen met een medische urgentie.

 

d.       Financiële inzet voor afspraken over de vervolgopgave

Voorstel 4

Conform aanbeveling de gemeentelijke bijdrage in de kosten van het opplussen verhogen van nu maximaal ƒ 2.000,00 tot maximaal

ƒ 3.000,00 per woning. Daarbij geldt specifiek dat een galerijwoning na de ingreep volledig rolstoel bezoekbaar is.

Daarnaast per in de planning opgenomen woongebouw een bijdrage beschikbaar stellen tot maximaal 50% en een bedrag van maximaal

ƒ 50.000,00 in de meerkosten voor specifieke ingrepen als elektrische deurdrangers en liften/lifdeuren.

 

Kosten planbeoordeling

Volgens het huidige SEV-convenant draagt de gemeente voor de helft bij in de kosten van planbeoordeling. Het gaat voor de gemeente om een nettobedrag van ƒ 1.175,00 per plan.

Dergelijke kosten maken in de regel deel uit van de totale plankosten. Zij worden dus ‘versleuteld’. Voor een plan van bijvoorbeeld 100 woningen komt het dan neer op ƒ 11,75 per woning aan meerkosten. Als met voorstel 4 wordt ingestemd staat daar ƒ 1.000,00 extra opplusbijdrage van de gemeente tegenover. Op zich voldoende compensatie.

Corporaties en gemeente dienen hier afspraken over te maken.


Voorstel 5

De gemeente legt in het convenant met de corporaties vast dat de kosten voor planbeoordeling en -keuring deel uitmaken van de totale aanneemsom per in te dienen plan.

 

Financiële paragraaf

De gemeente heeft zich inmiddels verplicht de binnen het SEV convenant ingediende plannen voor 326 woningen een bijdrage van ƒ 326.000,00 beschikbaar te stellen. Daar komt de gemeentelijke bijdrage in de keuringskosten van ca. ƒ 6.000,00 bovenop.

Daarnaast is voor het opplussen van de 153 woningen van de Artemisflat een bijdrage van ƒ 2.000,00 per woning toegezegd. Deze woningen vallen buiten het convenant met de SEV en kunnen dus niet op de SEV bijdrage rekenen. Voor deze 153 woningen betekent dit een totaal bijdrage van de gemeente van ƒ 306.000,00.

 

Als wordt ingestemd met het voorstel (4, zie hiervoor) de gemeentelijke bijdrage voor alle verder nog op te plussen woning te verhogen tot

ƒ 3.000,00, dan is voor de vervolgopgave (i.c. 1.521 woningen) ca. 4,6 miljoen nodig. Als daarnaast ook wordt ingestemd met het voorstel om bij te dragen in de meerkosten van maatregelen die de algehele toegankelijkheid verbeteren is nog eens maximaal 0,75 miljoen extra nodig. Inclusief de inmiddels onder de vlag van het SEV-convenant ingediende plannen komt het benodigde budget daarmee uit op maximaal 6 miljoen.

 

Voorstel 6

Dekking van de voor de vervolgopgave benodigde middelen vindt als volgt plaats:

a)  maximaal 2 miljoen komt ten laste van de MRSV (jaarschijven 2000 t/m 2002)

b)  maximaal ƒ 800.000,00 komt ten laste van de jaarschijven 2003 en 2004 van het MR-ISV

c)  maximaal 3,2 miljoen komt ten laste van BWS fonds ‘vrijvallende middelen’

Over de dekking onder a) en b) heeft de raad al eerder besloten. Over c) moet uw college nog aanvullend een besluit nemen.


D. Voorstel

Samenvattend wordt u voorgesteld akkoord te gaan met:

1.   de conclusies en aanbevelingen die voortvloeien uit de nu gepresenteerde stand van zaken van het experiment opplussen;

2.   het in 2001 maken van nieuwe prestatieafspraken met de Delftse corporaties voor de vervolgopgave i.c. het nog openstaande programma voor 1.700 woningen en het daartoe sluiten van een lokaal opplusconvenant;

3.   een opplusprogramma dat in beginsel is gebaseerd op de door de corporaties en gemeente benoemde complexen en dat rekening houdt met het rapport ‘Oudervriendelijke woonlocaties’ van de Samenwerkende Bonden van Ouderen;

4.   het maken van afspraken met de corporaties over toewijzing van alle (na mutatie) opgepluste woningen aan 55-plussers en/of mensen met een medische urgentie;

5.   het met ƒ 1.000,00 per woning verhogen van de subsidie tot een maximum van ƒ 3.000,00 per opgepluste woning;

6.   een bijdrage per in de planning opgenomen woongebouw van 50% tot maximaal ƒ 50.000,00 in de redelijke meerkosten voor specifieke ingrepen als elektrische deuropeners en liftdeuren;

7.   te besluiten om in aanvulling op de reeds door de raad gevoteerde dekking van:

     a)   de MRSV tot maximaal 2 miljoen (jaarschijven 2000 t/m 2002);

     b)   de MR-ISV (jaarschijven 2003 en 2004) tot maximaal ƒ 800.000,-,

    om uit het BWS-fonds vrijvallende middelen, tot maximaal 3,2 miljoen

    aan te bestemmen voor het aanvullende opplusprogramma. Voor dit     

    laatste volgt nog een afzonderlijk voorstel aan het college;

8. de opgepluste woningen in de BGB (onroerend goed) administratie de   

   aantekening WVG te geven;

9. het bespreken van deze notitie in de raadscommissie Leefbaarheid van

   15 maart 2001.

 


Peter Boekelman

senior beleidsmedewerker Wonen     

 

Paraaf hoofd                    d.d.



 

 

[3] Dit aantal moet worden verminderd met 153 woningen Artemisflat, die buiten het SEV-experiment worden opgeplust