Nota

 

Datum

20-02-2001

Ons Kenmerk

01/004372

Opsteller

denise van Look

Bijlagen

2

Onderwerp

invoering van wijkbudgetten in Delft

 

 

Verantwoording.

 

Met de komst van het nieuwe college in 1998 is de wijkaanpak hoog op de politieke agenda geplaatst. Om hier invulling aan te geven is er een ingrijpend proces in gang gezet van organisatieontwikkeling, cultuurverandering en instrumentontwikkeling, waarbij de voortgang in het ‘gewone’ werk zoveel mogelijk gewaarborgd moest blijven.

Het wijkgericht werken wordt in belangrijke mate  vormgegeven in de matrixorganisatie van het cluster Wijk- en Stadszaken, terwijl er in de uitvoering een prominente rol is weggelegd voor het cluster Bedrijven. Met de cultuurverandering wordt beoogd dat betrokken ambtenaren meer volgens de logica van bewoners gaan denken en werken (1). Daarnaast vraagt een nieuw beleidsterrein om nieuwe instrumenten.

Zo zijn er inmiddels zes wijkbeschrijvingen en vier wijkplannen geproduceerd, terwijl er nu nog twee wijkplannen en de wijkprogramma’s in de maak zijn. Sluitstuk van de planningscyclus is het budgetteren van de wijkprogramma’s en het voteren van de benodigde gelden.

Hiermee is de actualiteit van het onderwerp wijkbudgetten geduid. Invoering van wijkbudgetten vindt dus plaats op een natuurlijk moment, dat wil zeggen op het moment dat het geld nodig is. Overigens is het denken en discussiëren over wijkbudgetten reeds gestart in 1997 met het uitkomen van het ‘dossier wijkgericht werken’(2) . De eerste concrete voorstellen zijn verwoord in een ambtelijk werkdocument, dat op 12-10-2000 is besproken in de raadscommissie Leefbaarheid. Verder is bij het schrijven van de nota dankbaar gebruik gemaakt van ervaringen elders uit den lande. In het stedennetwerk wijkgericht werken, staat het onderwerp wijkbudgetten regelmatig op de agenda. In bijlage 1 is wat uitvoeriger weergegeven langs welke lijnen het denken over wijkbudgetten in Delft zich heeft ontwikkeld en welke bronnen daarbij zijn gebruikt.

Gebleken is dat het om een weerbarstige materie gaat, waarbij er sprake is van een spanningsveld tussen politieke ambities en praktische realiseerbaarheid. In deze nota wordt voorgesteld snel met wijkbudgetten aan de slag te gaan, op grond van de nu beschikbare kennis en organisatorische mogelijkheden. Hierbij is de gedachte dat het beter is ambities op basis van positieve ervaringen in opwaartse zin bij te stellen, dan het omgekeerde. Gekozen wordt dus voor een groeimodel, waarbij het perspectief is dat de omvang en reikwijdte van wijkbudgetten kan toenemen. Het principe van de lerende organisatie, zoals omschreven in ‘de wijken centraal’ (3), is nadrukkelijk ook van toepassing op het werken met wijkbudgetten.

 

 

Begripsbepaling.

 

In de vakwereld is ‘wijkbudget’ niet een eenduidig gedefinieerd begrip. Een gemeentelijke knelpuntenpot per wijk is van een heel andere orde dan een wijkgebonden vastgoedfonds, waar meerdere partijen geld in storten. Kortom, het is nodig te definiëren wat er in Delft onder een wijkbudget wordt verstaan. In een eerdere notitie (4) is uitgegaan van het onderscheid tussen stedelijke- en wijkbudgetten, waarbij de laatstgenoemde budgetten ingedeeld worden in een vast, een flexibel en een vloeibaar deel. Het vaste deel is nodig om de kerntaken van de gemeente uit te voeren. Bij een flexibel budget kan er geschoven worden met prioriteiten binnen de omschrijving van de begrotingspost. Een vloeibaar budget is vrij te besteden, mits het natuurlijk bijdraagt aan het doel van wijkgericht werken.

 

Gaandeweg is gebleken, dat dit een te theoretische benadering is, die erom vraagt dat de gemeentelijke financiële huishouding volledig opnieuw wordt ingericht. In deze benadering schuilt ook het gevaar dat hij teveel wordt gezien als een boekhoudkundige opgave, terwijl de essentie van de operatie wijkbudgetten is dat bewonersinvloed wordt geïnstrumenteerd. Tot slot moet opgemerkt worden, dat het onderscheid tussen flexibel en vloeibaar budget verwarring kan wekken, althans slecht wordt begrepen.

De conclusie is, dat de eerder voorgestelde indeling en definities niet functioneel zijn.

In deze nota wordt uitgegaan van de volgende omschrijving:

Een wijkbudget is een naar de wijk gedecentraliseerd budget ter bevordering van de leefbaarheid, waarbij bewoners en instellingen een grote mate van invloed hebben op, dan wel zeggenschap over de besteding ervan.

Het gaat om het organiseren van twee parallelle trajecten, die onlosmakelijke met elkaar zijn verbonden: het decentraliseren van budgetten en van zeggenschap.

De reikwijdte van de wijkbudgetten zal in belangrijke mate bepaald worden door de omvang. Voor de komende drie jaar wordt deze vastgesteld op

 ¦ 2.000.000,- (€ 908.000) per jaar. Dit komt neer op ¦ 21,- per inwoner. Het totaal van de zeven wijkbudgetten - dus de ¦ 2.000.000,- - wordt de wijkreserve genoemd.

 

 

 

Doel en middel.

 

Op 23 juni 2000 is er een landelijke discussiedag gehouden over het thema: decentralisatie van zeggenschap en gelden bij wijkgericht werken, waaraan ook Delft een bijdrage heeft geleverd (5). Hier werd duidelijk dat veel gemeenten met dezelfde worsteling bezig zijn om wijkbudgetten operationeel te maken. Vermeldenswaard is, dat er in den lande twee stromingen zijn te onderscheiden. Volgens de ene stroming, verwoord door G. de Klein, is een wijkbudget vooral een middel om bepaalde doelen te realiseren, terwijl volgens de andere stroming het introduceren van wijkbudgetten een doel op zich is om bewonersinvloed te organiseren. De eerstgenoemde opvatting laat zich als volgt samenvatten. Er zijn drie kritische succesfactoren voor het wijkgericht werken:

- het dagelijks beheer moet op orde zijn, naar tevredenheid van bewoners

- er moeten goede wijkplannen worden gemaakt

- de bewonersparticipatie, bij het maken van die plannen moet goed geregeld zijn.

In genoemde visie is het een vanzelfsprekendheid dat er voldoende middelen (menskracht en geld) beschikbaar worden gesteld om de plannen uit te voeren. Voorstanders van deze visie onderbouwen dit ook nog met de stelling dat bewonersorganisaties in het algemeen geen behoefte hebben budgetverantwoordelijkheid te dragen.

De andere stroming, uit meer wetenschappelijke hoek ( Verwey-Jonker instituut) zoekt naar een nieuw vraagsturingsinstrument op wijkniveau, waarbij behoeftes van de wijk en haar bewoners centraal staan. In een expertmeeting is het als volgt verwoord: “Een andere conclusie is dat de zeggenschap over budgetten blijkbaar een zeer sterke organiserende kracht is. Zolang ambtenaren budgethouder zijn zullen ze budgetten als ‘hun’ aangelegenheid zien.

Ontkokering en gebiedsgericht werken wordt dan een zaak van rationalisering naar ambtelijke maatstaven..... Daarom is het van belang dat bewoners over budgetten beschikken waarmee ze tevens een organiserende werking hebben naar diensten toe” (6). Simpelweg kan ook gesteld worden: ‘geld is macht’ en als je bewoners macht wilt geven, moet je ze ook budgetverantwoordelijkheid geven.

In een bestuurskundige debat is het hier beschreven onderscheid tussen wijkbudget als middel en als doel interessant, maar voor de dagelijkse Delftse praktijk minder relevant. Hier kan volstaan worden met de notie, dat een wijkbudget een middel is om het wijkprogramma uit te voeren en dat een belangrijke doel is bewoners invloed/zeggenschap te verschaffen.

 

 

Omvang en voeding van wijkbudgetten.

 

De omvang van het wijkbudget is afhankelijk van de gekozen definitie. Het uitgangspunt is vooralsnog een ‘smalle’ benadering. Dat wil zeggen dat reguliere budgetten voor beheer en onderhoud geen deel uitmaken van het wijkbudget.

Er moet uiteindelijk een relatie zijn tussen de omvang van het wijkbudget en de behoefte zoals die naar voren komt in de wijkprogramma’s. De voorbereiding en budgettering van alle wijkprogramma’s zal echter nog geruime tijd in beslag nemen. Hier kan dus niet op gewacht worden. Er is niet alleen een bestuurlijke wens, naar ook een roep uit wijken concreet met de uitvoering van wijkplannen aan de slag te gaan. Hiervoor is geld nodig. Om nu toch de hoogte van het wijkbudget vast te stellen zijn er twee soorten referenties beschikbaar.

Zo kan in de eerste plaats gekeken worden naar andere steden waar al enige ervaring is opgedaan met wijkbudgetten. In Leeuwarden is het wijkbudget

¦ 1.000.000,-. Dit komt per inwoner neer op ¦ 11,-. Deventer stelt ¦ 15,- per inwoner beschikbaar. Bij een inwonertal van 80.000 geeft dat een wijkbudget van ¦ 1.200.000,-. Amersfoort kiest voor een groeimodel. Er is gestart met ¦ 10,- per inwoner. Het streven daar is dat met nieuw beleidsgeld over een aantal jaren dit bedrag groeit naar ¦ 20,- per inwoner. Eindhoven maakt een onderscheid tussen georganiseerde en niet georganiseerde buurten. Deze krijgen respectievelijk

¦ 10,- en ¦ 6,- per woning.

In de tweede plaats moet gekeken worden naar de ‘omzetcapaciteit’. Bedoeld wordt de capaciteit van de organisatie om een bepaalde hoeveelheid geld in de wijken te besteden, volgens de principes van het wijkbudget. Als het jaarlijks krediet meerjarenraming straataanpak (MRSA) wordt beschouwd als een voorloper van het wijkbudget dan was die omzet tot op heden een kleine

¦ 1.000.000,- per jaar. Daar het wijkbudget echter een veel ruimere bestedingsmogelijkheid heeft dan het MRSA krediet wordt als uitgangspunt genomen dat de omzet moet kunnen verdubbelen, waarbij Delft aan de bovenkant gaat zitten van wat in den lande voorkomt.

Het voorstel luidt dus de omvang van het wijkbudget vast te stellen op

¦ 2.000.000,- (€ 908.000) per jaar. Dit is ¦ 21,- ( € 9 ) per inwoner.

In het werkdocument werd voor de voeding van het flexibele budget een afroming van en vijftal beheerbudgetten voorzien, met een percentage van 2,5%, oplopend naar 10%.

Nu het wijkbudget als volledig vloeibaar is gedefinieerd wordt de methode van afroming op dit moment afgewezen.

Er wordt van uit gegaan, dat het wijkgericht werken op termijn leidt tot meer tevreden bewoners, ook over het beheer en onderhoud. Voor de toekomst wordt een overheveling van budgetten zoals hiervoor genoemd dan ook zeker niet uitgesloten.

Voorgesteld wordt het wijkbudget voor de komende drie jaar te voeden met het jaarlijkse krediet MRSA, van ¦ 1.200.000,- (€ 545.000) en met drie jaarschijven uit de meerjarenraming stadsvernieuwing van ¦ 800.000,-  (€ 363.000) ten laste van de post : bevordering herstructerering en leefbaarheid. Deze financieringsvorm geldt voor een periode van drie jaar.

Na twee jaar zal de werking van het wijkbudget worden geëvalueerd, aan de hand waarvan de omvang en de voeding opnieuw worden bepaald. Als perspectief wordt er uitgegaan van een groeimodel.  Na drie jaar moet voor de

¦ 800.000,- voeding uit het stadsvernieuwingsfonds in ieder geval een andere bron worden gevonden, omdat dan de rijksbijdrage voor de stadsvernieuwing stopt. Hiervoor zijn er drie mogelijkheden:

- overheveling van (een deel van) reguliere budgetten.

- inzet van ISV gelden.

- inzet van nieuw beleidsgelden.

 

Besteding van wijkbudgetten

 

Het spreekt voor zich dat het wijkbudget aan de wijk ten goede moet komen, dat wil zeggen dat het bij moet dragen aan de leefbaarheid.

Behoudens de kosten voor voorbereiding en communicatie hebben de uitgaven uit het wijkbudget een incidenteel karakter. Ze kunnen betrekking hebben op (kleine) investeringen, activiteiten en eenmalige subsidies. Regulier onderhoud wordt niet uit het wijkbudget betaald. De structurele component, de kosten voor voorbereiding en communicatie zal naar schatting 8 % van het budget bedragen: ƒ 175.000,- ( €80.000)

Bij voorbereiding moet gedacht worden aan administratie, budgetbeheer en verslaglegging. Communicatiemiddelen voor bewonersorganisaties en bewonersondersteuning (waarmee goede communicatie met de achterban wordt bewerkstelligd) maken deel uit van dit budget.

Een deel van het wijkbudget krijgt de bestemming knelpuntenpot. Deze is bedoeld om snel in te kunnen spelen op incidentele wensen en klachten. Hiervoor wordt van elke wijk ƒ 25.000,- per jaar beschikbaar gesteld.

De volgende spelregels worden gehanteerd:

·     De knelpuntenpot wordt gebruikt voor zaken die de leefbaarheid ten goede komen.

·     De knelpuntenpot kan alleen gebruikt worden voor incidentele zaken.

·     De knelpuntenpot mag niet gebruikt worden voor maatregelen die indruisen tegen het gemeentelijk beleid.

·     De knelpuntenpot mag niet gebruikt worden voor een individueel belang.

 

 

 

Instellen wijkreserve

 

De ervaring die de gemeente Delft tot nu toe heeft opgedaan, heeft geleerd dat de voorbereiding en uitvoering van wijkprojecten langer duurt dan 1 jaar. Voorgesteld wordt om voor de wijkbudgetten een reserve in te stellen: de wijkreserve. Hiermee kan tevens een wijk de vrijheid worden gegeven om in het ene jaar meer te besteden dan het andere jaar. Voorkomen moet worden, dat te veel geld wordt opgepot. Het voorstel is dan ook dat de maximum stand van de reserve fl. 4 mln bedraagt. De reserve mag uiteraard niet negatief staan. Jaarlijks wordt minimaal het bedrag voor de knelpuntenpotten en de kosten voor voorbereiding en communicatie uit de reserve onttrokken. Het onderliggende bestedingsplan van de reserve is vastgelegd in de verschillende wijkprogramma’s. De wijkprogramma’s worden vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Het financieel overzicht luidt:

 

knelpuntenpot 7 x ƒ 25.000,-

ƒ    175.000

   80.000

voorbereiding en communicatie

ƒ    175.000

   80.000

uitvoering wijkprogramma's

ƒ 1.650.000

€ 748.000

totaal: wijkreserve

ƒ 2.000.000

€ 908.000


Verdeling over de wijken

 

De meest simpele verdeling van het geld is naar rato van het aantal inwoners, of het aantal woningen. Deze verdeel systematiek wordt in respectievelijk Leeuwarden en Eindhoven gehanteerd. Deventer kent wijkbudgetten ter hoogte van ƒ 120.000,- , ƒ 200.000,- en ƒ 280.000,- , afhankelijk van de ernst van de problematiek in de wijk. De raadscommissie in Delft heeft zich uitgesproken voor een verdeelsysteem, dat objectief is, niet te ingewikkeld, maar wel recht doet aan enige bevolkingskenmerken. Hier is nog een voorwaarde aan toe te wegen, dat de gegevens beschikbaar zijn in de gemeentelijke statistieken. Er is gekozen voor de volgende verdeelsleutel:

 

 

W =  a + b

         2

 

W       = Wijkbudget, uitgedrukt in een percentage.

a       = Aantal inwoners per 1 januari 2000 in procenten.

b       = Het aantal huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum,

    ( excl. Studenten), in procenten.

 

 

 

Zoals in de formule aangegeven hebben de twee factoren eenzelfde gewicht gekregen.

Deze sleutel leidt tot de volgende verdeling van de wijkbudgetten:

 

 

 

            A

           B

         C

       D

Binnenstad

          11.8 %

ƒ  195.000,-

ƒ  220.000,-

  100.000,-

Vrijenban

          10.6 %

ƒ  175.000,-

ƒ  200.000,-

    91.000,-

Voordijkshoorn

          19.0 %

ƒ  313.000,-

ƒ  338.000,-

  153.000,-

Tanthof

          13.5 %

ƒ  223.000,-

ƒ  248.000,-

  112.000,-

Voorhof

          15.5 %

ƒ  256.000,-

ƒ  281.000,-

  128.000,-

Buitenhof

          18.2 %

ƒ  300.000,-

ƒ  325.000,-

  147.000,-

Wippolder

          11.4 %

ƒ  188.000,-

ƒ  213.000,-

    97.000,-

Totaal

        100.0 %

ƒ1.650.000,-

ƒ 1.825.000,-

  828.000,-

 

 

A :      Verdeelsleutel in %

B :      Wijkbudget exclusief knelpuntenpot in guldens

C :      Wijkbudget inclusief knelpuntenpot in guldens

D :      Wijkbudget inclusief knelpuntenpot in euro’s

 

In bijlage 2 zijn de definities en berekeningen nader toegelicht.

 


De wijkplancyclus

 

De wijkplancyclus start met het opstellen van een wijkbeschrijving. Deze bevat zowel objectieve als subjectieve gegevens over de staat van de wijk.

Op basis van de wijkbeschrijving wordt in samenspraak met betrokkenen het wijkplan gemaakt. Het wijkplan geeft op doelstellingenniveau de gewenste ontwikkeling aan voor een periode van vier jaar. Het wijkplan wordt vertaald in een wijkprogramma, waarin de uit te voeren projecten en maatregelen staan opgesomd. De volgende stap is, dat het wijkprogramma wordt gebudgetteerd. Het vakteam wijkzaken inventariseert welke projecten uit reguliere budgetten betaald worden en welke in aanmerking komen om te dekken uit het wijkbudget.

Aangezien wijkprojecten veelal een doorlooptijd kennen van meer dan een jaar, heeft het wijkprogramma het karakter van een voortschrijdend meerjarenplan, vergelijkbaar met de meerjarenraming  stadsvernieuwing. Het wijkprogramma wordt jaarlijks in overleg met de wijk opgesteld en vervolgens vastgesteld door de raad.

De wijkplancyclus wordt afgesloten met het wijkverslag en jaarrekening. Hierin wordt verslag gedaan van de uitgevoerde activiteiten en verantwoording afgelegd over de besteding van het  wijkbudget.

De wijkplancyclus bevindt zich nog in een ontwikkelfase en loopt daarvoor nog niet parallel met de gemeentelijke beleidscyclus. Het is de bedoeling dat dit over enige jaren wel het geval zal zijn.

 

 

Instrumenten om invloed/zeggenschap te organiseren.

 

Zoals eerder in deze nota is benadrukt is de essentie van wijkbudgetten, dat wijkbewoners een grote mate van invloed hebben op de besteding ervan. Die invloed begint bij het opstellen van de wijkbeschrijvingen. Hiermee is gezegd, dat bij het organiseren van die invloed niet louter naar de verdeling van het geld gekeken moet worden, maar naar de betrokkenheid bij de totale wijkplanyclus. In de afgelopen twee jaar zijn hiervoor de volgende instrumenten ontwikkeld en ingezet:

 

·     wijkgesprekken tussen bestuurders en bewoners

·     reactieformulieren, waarop wensen en klachten kunnen worden aangegeven

·     wijkbijeenkomsten van professionals met vertegenwoordigers van bewoners instanties en bedrijven (wijknetwerk)

·     wijkpanels, een representatieve groep bewoners.

·     wijkmarkt, waar het wijkplan wordt gepresenteerd.

·     EZH-campagne, waarbij bewoners bestedingsvoorstellen kunnen aandragen, waarover wordt gestemd.

·     bewonersplatform, een groep van actieve bewoners die zich inzet voor verbetering van de leefbaarheid.

 

Aan bewonersparticipatie wordt de bestuurlijke eis gesteld van de democratische legitimatie. Bij de gekozen omvang van de wijken is dit geen eenvoudige opgave. Om deze reden wordt niet gefocust op één bepaald vertegenwoordigingsprincipe, maar wordt een heel scala aan instrumenten ingezet. Zoveel mogelijk wijkbewoners krijgen informatie over de wijkprogrammering en degenen die dat willen krijgen de mogelijkheid hun stem te laten horen en hun invloed te doen gelden. Hiermee is niet gezegd dat de wijkdemocratie in Delft nu uitputtend geregeld is. Aan de hand van opgedane ervaringen, gewijzigde inzichten en maatschappelijke verhoudingen zullen participatie vormen voortdurend bijgesteld en aangescherpt moeten worden.

Zo zou een perspectief op de wat langere termijn bijvoorbeeld kunnen zijn dat wijkbewoners via internet stemmen over de besteding van het wijkbudget. In dit verband moet opgemerkt worden dat college in gesprek is met prof. P.W.Tops over een onderzoeks- en coachingstraject  op het vlak van wijkdemocratie.

 

 

 

18-02-2001, T.Kramer en G. Huizing

 

 

noten:

 

1.   Collegeprogramma 1998-2002, pag. 4.

2.   Dossier wijkgericht werken, 1997 van de gelijknamige projectgroep, pag.8

3.   De wijken centraal, startnotitie wijkgericht werken in delft 1998, pag.8.

4.   Werkdocument wijkbudgetten in Delft 28-09-00, pag. 4.

5.   Discussiedag , gehouden op 26-06-2000, over de nieuwe managementopgave : Decentralisatie van zeggenschap en gelden bij wijkgericht werken, georganiseerd door het Nederlands Studie Centrum en Laagland’ advies B.V.

6.   Het wijkgebonden budget als vraag sturingsinstrument, discussienotie van het Verweij-Jonker Instituut.

 

 

 


Bijlage 1

 

Beknopt chronologisch overzicht van de wijkbudgettendiscussie

 

 

december 1997

 

In het kader van de gemeentelijke organisatieverandering verschijnt het dossier wijkgericht werken, opgesteld door gelijknamige projectgroep. De projectgroep schrijft dat het dossier desgewenst een bijdrage kan leveren aan de onderhandelingen over een nieuw collegeprogramma in 1998. Over wijkbudgetten wordt het volgende gezegd: “Wil wijkgericht werken van de grond komen, dan zal het een financiële vertaling moeten krijgen in de gemeentebegroting. Voor de gedachtenvorming in de projectgroep uitgegaan van het (theoretische) concept waarbij de gemeentebegroting wijksgewijs wordt ingericht. De aldus ontstaande wijkbudgetten zullen voor een belangrijk deel geoormerkt zijn voor reguliere beheeractiviteiten, waarvoor dezelfde budgethouders verantwoordelijk blijven als in de huidige situatie. Essentieel is dat van de wijkbudgetten een substantieel deel als het ware “vloeibaar” wordt gemaakt, zodat het ingezet kan worden volgens de vraagpatronen in de wijken. Dit deel wordt het vrij besteedbare wijkbudget genoemd, waarvan de wijkmanager budgethouder is.

 

 

 

april 1998

 

In het college programma 1998-2002 krijgt het wijkgerichte werken een hoge prioriteit. Over wijkbudgetten wordt geschreven: “De sector Wijkzaken krijgt de verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke budgetten, die de gemeente nu op wijkniveau inzet. Dit geld is bestemd voor onderhoud, reiniging, buurt-en wijkwerk en dergelijke, maar ook voor de prioriteiten die zijn opgenomen in de wijkplannen”

 

 

 

november 1998

 

In de concernbegroting 1999-2002, deel 1 valt te lezen: “Het college heeft de intentie om budgetten voor beheer, renovatie, onderhoud e.d. per wijk in te delen. Daarnaast is het streven om jaarlijks 2,5 % van deze budgetten “vloeibaar” (dat wil zeggen flexibel inzetbaar) te maken, om na 4 jaar op een totaal van 10 % uit te komen. De Bestuursdienst (CFB) heeft hierin het voortouw” Op grond van deze uitspraak is een ambtelijke werkgroep, bestaande uit T. Kramer, P. Verhoef en G. Huizing aan de slag gegaan om de introductie van wijkbudgetten voor te bereiden.

 

 

 


1999

 

De hiervan genoemde werkgroep heeft het werkdocument wijkbudgetten in Delft geproduceerd. Hierin worden de vaste, flexibele en vloeibare budgetten gedefinieerd.  Verder worden voorstellen gedaan over:

·     een gefaseerde invoering van wijkbudgetten

·     de voeding van het flexibele en bloeibare budget uit afroming van reguliere budgetten

·     de verdeling over de wijken

 

 

 

23 juni 2000

 

Landelijke discussiedag over het thema: De nieuwe managementopgave: decentralisatie van zeggenschap en gelden bij wijkgericht werken, georganiseerd door het Nederlands Studie Centrum en Laagland’advies BV. Op deze studiedag zijn Deventer en Delft als case ingebracht.

 

 

 

 

12 oktober 2000

 

C-discussie over wijkbudgetten in de commissie leefbaarheid, onder voorzitterschap van H. Hoogvorst. In de discussie stonden twee vragen centraal:

·     waarom wil de raad wijkbudgetten?

·     welke rol wil de raad daarbij?

 

Op hoofdlijnen is er consensus over het doel van wijkbudgetten: Betrokkenheid bij, zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor de leefomgeving versterken. De kloof tussen burger en bestuur moet verkleind worden. Er is bereidheid bij de raad een deel van haar verantwoodelijkheid af te staan aan de wijken. Controle achteraf op de besteding van wijkbudgetten organiseren. Toetsen op doelmatigheid en democratisch gehalte.

Overige conclusies/opmerkingen uit de discussie waren:

·     knelpuntenpot snel invoeren

·     invoering wijkbudgetten is een leerproces: gewoon beginnen

·     onderscheid tussen flexibele en vloeibare budgetten laten vallen

·     een verdeelsleutel opstellen op basis van objectieve criteria, die recht doet aan een aantal gebieds- en bevolkingskenmerken

·     het vraagstuk van de democratische legitimatie blijft aandacht vragen.

 


Verder is er uitvoerig gediscussieerd over het minimum niveau van een aantal kerntaken, om daarmee de minimale omvang van de reguliere beheerbudgetten te kunnen vaststellen.

Over dit onderwerp was er sprake van een verschil van inzicht. Een deel van de commissie is van mening dat de budgetten eerder historisch bepaald zijn, dan objectief gedefineerd.

 

 

 

 

19-02-2001 G. Huizing

 


Bijlage 2

 

 

Overzicht percentages aantal inwoners en aantal minima:

 

 

 

Aantal inwoners in %

Aantal minima in %

Binnenstad

                            12.0

11,5

Vrijenban

9,8

11,5

Voordijkshof

21,5

16,4

Tanthof

17,3

9,8

Voorhof

13,1

                              18.0

Buitenhof

15,2

21,3

Wippolder

11,2

11,5

Totaal

                          100.0

                            100.0

 

 

Lijst met definities tbv varianten in wijkbudgetten

 

Inwoners:

Aantal inwoners op 1 januari 2000.

 

 

Huishoudens met inkomen sociaal minimum (excl. studenten):

Hierbij is uitgegaan van het aantal particuliere huishoudens met een laag inkomen volgens cijfers van het CBS in 1998.

Particuliere huishoudens met lage inkomens zijn huishoudens met een besteedbaar inkomen dat minder is dan 16 000 gld. (exclusief huursubsidie), waarbij het inkomen van het huishouden is gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van het huishouden (standaardiseren) en gecorrigeerd is met prijsindexcijfers voor een- en meerpersoonshuishoudens naar lopende prijzen van 1990. Dus als na deze correcties het inkomen van het huishouden minder is dan 16 000 gld. dan pas is er sprake  van een huishouden met een laag inkomen. In dit particuliere huishouden met een laag inkomen moet het hoofd en/of de partner van het hoofd van het huishouden het gehele jaar inkomen hebben genoten. Voor alle typen huishoudens is het inkomen uitgedrukt in koopkracht van een alleenstaande in 1990. De koopkracht van een alleenstaande die uitsluitend op een bijstandsuitkering was aangewezen, lag in de periode 1977 - 1990 tussen 13 400 en 15 900 gulden. Op grond hiervan is de grens die inkomens verdeelt in lage en niet-lage inkomens gesteld op 16 duizend gulden. Voor 1998 geldt een te besteden bedrag van 19 900 gulden voor een alleenstaande gelijk is aan de welvaartspositie van een echtpaar zonder kinderen met een te besteden bedrag van 26 700 gulden.