Onderwerp
invoering
van wijkbudgetten in Delft
Met de komst van het nieuwe college in 1998 is de
wijkaanpak hoog op de politieke agenda geplaatst. Om hier invulling aan te
geven is er een ingrijpend proces in gang gezet van organisatieontwikkeling,
cultuurverandering en instrumentontwikkeling, waarbij de voortgang in het
‘gewone’ werk zoveel mogelijk gewaarborgd moest blijven.
Het wijkgericht werken wordt in belangrijke
mate vormgegeven in de
matrixorganisatie van het cluster Wijk- en Stadszaken, terwijl er in de
uitvoering een prominente rol is weggelegd voor het cluster Bedrijven. Met de
cultuurverandering wordt beoogd dat betrokken ambtenaren meer volgens de logica
van bewoners gaan denken en werken (1). Daarnaast vraagt een nieuw
beleidsterrein om nieuwe instrumenten.
Zo zijn er inmiddels zes wijkbeschrijvingen en vier
wijkplannen geproduceerd, terwijl er nu nog twee wijkplannen en de
wijkprogramma’s in de maak zijn. Sluitstuk van de planningscyclus is het
budgetteren van de wijkprogramma’s en het voteren van de benodigde gelden.
Hiermee is de actualiteit van het onderwerp
wijkbudgetten geduid. Invoering van wijkbudgetten vindt dus plaats op een
natuurlijk moment, dat wil zeggen op het moment dat het geld nodig is.
Overigens is het denken en discussiëren over wijkbudgetten reeds gestart in
1997 met het uitkomen van het ‘dossier wijkgericht werken’(2) . De eerste concrete voorstellen zijn
verwoord in een ambtelijk werkdocument, dat op 12-10-2000 is besproken in de
raadscommissie Leefbaarheid. Verder is bij het schrijven van de nota dankbaar
gebruik gemaakt van ervaringen elders uit den lande. In het stedennetwerk wijkgericht
werken, staat het onderwerp wijkbudgetten regelmatig op de agenda. In bijlage 1
is wat uitvoeriger weergegeven langs welke lijnen het denken over wijkbudgetten
in Delft zich heeft ontwikkeld en welke bronnen daarbij zijn gebruikt.
Gebleken is dat het om een weerbarstige materie
gaat, waarbij er sprake is van een spanningsveld tussen politieke ambities en
praktische realiseerbaarheid. In deze nota wordt voorgesteld snel met
wijkbudgetten aan de slag te gaan, op grond van de nu beschikbare kennis en organisatorische
mogelijkheden. Hierbij is de gedachte dat het beter is ambities op basis van
positieve ervaringen in opwaartse zin bij te stellen, dan het omgekeerde.
Gekozen wordt dus voor een groeimodel, waarbij het perspectief is dat de omvang
en reikwijdte van wijkbudgetten kan toenemen. Het principe van de lerende
organisatie, zoals omschreven in ‘de wijken centraal’ (3), is nadrukkelijk ook
van toepassing op het werken met wijkbudgetten.
Begripsbepaling.
In de vakwereld is ‘wijkbudget’ niet een eenduidig
gedefinieerd begrip. Een gemeentelijke knelpuntenpot per wijk is van een heel
andere orde dan een wijkgebonden vastgoedfonds, waar meerdere partijen geld in
storten. Kortom, het is nodig te definiëren wat er in Delft onder een
wijkbudget wordt verstaan. In een eerdere notitie (4) is uitgegaan van het
onderscheid tussen stedelijke- en wijkbudgetten, waarbij de laatstgenoemde
budgetten ingedeeld worden in een vast, een flexibel en een vloeibaar deel. Het
vaste deel is nodig om de kerntaken van de gemeente uit te voeren. Bij een
flexibel budget kan er geschoven worden met prioriteiten binnen de omschrijving
van de begrotingspost. Een vloeibaar budget is vrij te besteden, mits het
natuurlijk bijdraagt aan het doel van wijkgericht werken.
Gaandeweg is gebleken, dat dit een te theoretische
benadering is, die erom vraagt dat de gemeentelijke financiële huishouding
volledig opnieuw wordt ingericht. In deze benadering schuilt ook het gevaar dat
hij teveel wordt gezien als een boekhoudkundige opgave, terwijl de essentie van
de operatie wijkbudgetten is dat bewonersinvloed wordt geïnstrumenteerd. Tot
slot moet opgemerkt worden, dat het onderscheid tussen flexibel en vloeibaar
budget verwarring kan wekken, althans slecht wordt begrepen.
De conclusie is, dat de eerder voorgestelde
indeling en definities niet functioneel zijn.
In deze nota wordt uitgegaan van de volgende
omschrijving:
Een
wijkbudget is een naar de wijk gedecentraliseerd
budget ter bevordering van de leefbaarheid, waarbij bewoners en instellingen
een grote mate van invloed hebben op, dan wel zeggenschap over de besteding
ervan.
Het gaat om het organiseren van twee parallelle
trajecten, die onlosmakelijke met elkaar zijn verbonden: het decentraliseren
van budgetten en van zeggenschap.
De reikwijdte van de wijkbudgetten zal in
belangrijke mate bepaald worden door de omvang. Voor de komende drie jaar wordt
deze vastgesteld op
¦
2.000.000,- (€ 908.000) per jaar. Dit komt neer op ¦
21,- per inwoner. Het totaal van de zeven wijkbudgetten - dus de ¦
2.000.000,- - wordt de wijkreserve genoemd.
Doel en
middel.
Op 23 juni 2000 is er een landelijke discussiedag
gehouden over het thema: decentralisatie van zeggenschap en gelden bij
wijkgericht werken, waaraan ook Delft een bijdrage heeft geleverd (5). Hier
werd duidelijk dat veel gemeenten met dezelfde worsteling bezig zijn om
wijkbudgetten operationeel te maken. Vermeldenswaard is, dat er in den lande
twee stromingen zijn te onderscheiden. Volgens de ene stroming, verwoord door
G. de Klein, is een wijkbudget vooral een middel om bepaalde doelen te
realiseren, terwijl volgens de andere stroming het introduceren van
wijkbudgetten een doel op zich is om bewonersinvloed te organiseren. De
eerstgenoemde opvatting laat zich als volgt samenvatten. Er zijn drie kritische
succesfactoren voor het wijkgericht werken:
- het dagelijks beheer moet op orde zijn, naar
tevredenheid van bewoners
- er moeten goede wijkplannen worden gemaakt
- de bewonersparticipatie, bij het maken van die
plannen moet goed geregeld zijn.
In genoemde visie is het een vanzelfsprekendheid
dat er voldoende middelen (menskracht en geld) beschikbaar worden gesteld om de
plannen uit te voeren. Voorstanders van deze visie onderbouwen dit ook nog met
de stelling dat bewonersorganisaties in het algemeen geen behoefte hebben
budgetverantwoordelijkheid te dragen.
De andere stroming, uit meer wetenschappelijke hoek
( Verwey-Jonker instituut) zoekt naar een nieuw vraagsturingsinstrument op
wijkniveau, waarbij behoeftes van de wijk en haar bewoners centraal staan. In
een expertmeeting is het als volgt verwoord: “Een andere conclusie is dat de
zeggenschap over budgetten blijkbaar een zeer sterke organiserende kracht is.
Zolang ambtenaren budgethouder zijn zullen ze budgetten als ‘hun’
aangelegenheid zien.
Ontkokering en gebiedsgericht werken wordt dan een
zaak van rationalisering naar ambtelijke maatstaven..... Daarom is het van
belang dat bewoners over budgetten beschikken waarmee ze tevens een
organiserende werking hebben naar diensten toe” (6). Simpelweg kan ook gesteld worden: ‘geld is macht’ en als je
bewoners macht wilt geven, moet je ze ook budgetverantwoordelijkheid geven.
In een bestuurskundige debat is het hier beschreven
onderscheid tussen wijkbudget als middel en als doel interessant, maar voor de
dagelijkse Delftse praktijk minder relevant. Hier kan volstaan worden met de
notie, dat een wijkbudget een middel is om het wijkprogramma uit te voeren en
dat een belangrijke doel is bewoners invloed/zeggenschap te verschaffen.
Omvang en
voeding van wijkbudgetten.
De omvang van het wijkbudget is afhankelijk van de
gekozen definitie. Het uitgangspunt is vooralsnog een ‘smalle’ benadering. Dat
wil zeggen dat reguliere budgetten voor beheer en onderhoud geen deel uitmaken
van het wijkbudget.
Er moet uiteindelijk een relatie zijn tussen de
omvang van het wijkbudget en de behoefte zoals die naar voren komt in de
wijkprogramma’s. De voorbereiding en budgettering van alle wijkprogramma’s zal
echter nog geruime tijd in beslag nemen. Hier kan dus niet op gewacht worden. Er
is niet alleen een bestuurlijke wens, naar ook een roep uit wijken concreet met
de uitvoering van wijkplannen aan de slag te gaan. Hiervoor is geld nodig. Om
nu toch de hoogte van het wijkbudget vast te stellen zijn er twee soorten
referenties beschikbaar.
Zo kan in de eerste plaats gekeken worden naar
andere steden waar al enige ervaring is opgedaan met wijkbudgetten. In
Leeuwarden is het wijkbudget
¦ 1.000.000,-. Dit komt per
inwoner neer op ¦ 11,-. Deventer stelt ¦
15,- per inwoner beschikbaar. Bij een inwonertal van 80.000 geeft dat een
wijkbudget van ¦ 1.200.000,-. Amersfoort
kiest voor een groeimodel. Er is gestart met ¦ 10,- per inwoner. Het
streven daar is dat met nieuw beleidsgeld over een aantal jaren dit bedrag
groeit naar ¦ 20,- per inwoner. Eindhoven maakt een onderscheid
tussen georganiseerde en niet georganiseerde buurten. Deze krijgen
respectievelijk
¦ 10,- en ¦
6,- per woning.
In de tweede plaats moet gekeken worden naar de
‘omzetcapaciteit’. Bedoeld wordt de capaciteit van de organisatie om een
bepaalde hoeveelheid geld in de wijken te besteden, volgens de principes van
het wijkbudget. Als het jaarlijks krediet meerjarenraming straataanpak (MRSA)
wordt beschouwd als een voorloper van het wijkbudget dan was die omzet tot op
heden een kleine
¦ 1.000.000,- per jaar. Daar
het wijkbudget echter een veel ruimere bestedingsmogelijkheid heeft dan het
MRSA krediet wordt als uitgangspunt genomen dat de omzet moet kunnen
verdubbelen, waarbij Delft aan de bovenkant gaat zitten van wat in den lande
voorkomt.
Het voorstel luidt dus de omvang van het wijkbudget
vast te stellen op
¦ 2.000.000,- (€ 908.000)
per jaar. Dit is ¦ 21,- ( € 9 ) per inwoner.
In het werkdocument werd voor de voeding van het
flexibele budget een afroming van en vijftal beheerbudgetten voorzien, met een
percentage van 2,5%, oplopend naar 10%.
Nu het wijkbudget als volledig vloeibaar is
gedefinieerd wordt de methode van afroming op dit moment afgewezen.
Er wordt van uit gegaan, dat het wijkgericht werken
op termijn leidt tot meer tevreden bewoners, ook over het beheer en onderhoud.
Voor de toekomst wordt een overheveling van budgetten zoals hiervoor genoemd
dan ook zeker niet uitgesloten.
Voorgesteld wordt het wijkbudget voor de komende
drie jaar te voeden met het jaarlijkse krediet MRSA, van ¦
1.200.000,- (€ 545.000) en met drie jaarschijven uit de meerjarenraming
stadsvernieuwing van ¦ 800.000,- (€ 363.000) ten laste van de post :
bevordering herstructerering en leefbaarheid. Deze financieringsvorm geldt voor
een periode van drie jaar.
Na twee jaar zal de werking van het wijkbudget
worden geëvalueerd, aan de hand waarvan de omvang en de voeding opnieuw worden
bepaald. Als perspectief wordt er uitgegaan van een groeimodel. Na drie jaar moet voor de
¦ 800.000,- voeding uit het
stadsvernieuwingsfonds in ieder geval een andere bron worden gevonden, omdat
dan de rijksbijdrage voor de stadsvernieuwing stopt. Hiervoor zijn er drie
mogelijkheden:
- overheveling van (een deel van) reguliere
budgetten.
- inzet van ISV gelden.
- inzet van nieuw beleidsgelden.
Besteding van
wijkbudgetten
Het spreekt voor zich dat het wijkbudget aan de
wijk ten goede moet komen, dat wil zeggen dat het bij moet dragen aan de
leefbaarheid.
Behoudens de kosten voor voorbereiding en
communicatie hebben de uitgaven uit het wijkbudget een incidenteel karakter. Ze
kunnen betrekking hebben op (kleine) investeringen, activiteiten en eenmalige
subsidies. Regulier onderhoud wordt niet uit het wijkbudget betaald. De
structurele component, de kosten voor voorbereiding en communicatie zal naar
schatting 8 % van het budget bedragen: ƒ 175.000,- ( €80.000)
Bij voorbereiding moet gedacht worden aan
administratie, budgetbeheer en verslaglegging. Communicatiemiddelen voor
bewonersorganisaties en bewonersondersteuning (waarmee goede communicatie met
de achterban wordt bewerkstelligd) maken deel uit van dit budget.
Een deel van het wijkbudget krijgt de bestemming
knelpuntenpot. Deze is bedoeld om snel in te kunnen spelen op incidentele
wensen en klachten. Hiervoor wordt van elke wijk ƒ 25.000,- per jaar
beschikbaar gesteld.
De volgende spelregels worden gehanteerd:
·
De knelpuntenpot wordt gebruikt voor zaken die de leefbaarheid ten goede
komen.
·
De knelpuntenpot kan alleen gebruikt worden voor incidentele zaken.
·
De knelpuntenpot mag niet gebruikt worden voor maatregelen die indruisen
tegen het gemeentelijk beleid.
·
De knelpuntenpot mag niet gebruikt worden voor een individueel belang.
Instellen
wijkreserve
De ervaring die de gemeente Delft tot nu toe heeft
opgedaan, heeft geleerd dat de voorbereiding en uitvoering van wijkprojecten
langer duurt dan 1 jaar. Voorgesteld wordt om voor de wijkbudgetten een reserve
in te stellen: de wijkreserve. Hiermee kan tevens een wijk de vrijheid worden
gegeven om in het ene jaar meer te besteden dan het andere jaar. Voorkomen moet
worden, dat te veel geld wordt opgepot. Het voorstel is dan ook dat de maximum
stand van de reserve fl. 4 mln bedraagt. De reserve mag uiteraard niet negatief
staan. Jaarlijks wordt minimaal het bedrag voor de knelpuntenpotten en de
kosten voor voorbereiding en communicatie uit de reserve onttrokken. Het
onderliggende bestedingsplan van de reserve is vastgelegd in de verschillende
wijkprogramma’s. De wijkprogramma’s worden vastgesteld door de gemeenteraad.
Het financieel overzicht luidt:
knelpuntenpot 7 x ƒ 25.000,- |
ƒ
175.000 |
€
80.000 |
voorbereiding en communicatie |
ƒ
175.000 |
€
80.000 |
uitvoering wijkprogramma's |
ƒ 1.650.000 |
€ 748.000 |
totaal:
wijkreserve |
ƒ
2.000.000 |
€
908.000 |
Verdeling
over de wijken
De meest simpele verdeling van het geld is naar
rato van het aantal inwoners, of het aantal woningen. Deze verdeel systematiek
wordt in respectievelijk Leeuwarden en Eindhoven gehanteerd. Deventer kent
wijkbudgetten ter hoogte van ƒ 120.000,- , ƒ 200.000,- en ƒ 280.000,- ,
afhankelijk van de ernst van de problematiek in de wijk. De raadscommissie in
Delft heeft zich uitgesproken voor een verdeelsysteem, dat objectief is, niet
te ingewikkeld, maar wel recht doet aan enige bevolkingskenmerken. Hier is nog
een voorwaarde aan toe te wegen, dat de gegevens beschikbaar zijn in de
gemeentelijke statistieken. Er is gekozen voor de volgende verdeelsleutel:
W = a + b
2
W =
Wijkbudget, uitgedrukt in een percentage.
a =
Aantal inwoners per 1 januari 2000 in procenten.
b = Het
aantal huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum,
( excl. Studenten), in procenten.
Zoals in de formule aangegeven hebben de twee
factoren eenzelfde gewicht gekregen.
Deze sleutel leidt tot de volgende verdeling van de
wijkbudgetten:
|
A |
B |
C |
D |
Binnenstad |
11.8 % |
ƒ
195.000,- |
ƒ
220.000,- |
€
100.000,- |
Vrijenban |
10.6 % |
ƒ
175.000,- |
ƒ
200.000,- |
€
91.000,- |
Voordijkshoorn |
19.0 % |
ƒ
313.000,- |
ƒ 338.000,- |
€ 153.000,- |
Tanthof |
13.5 % |
ƒ 223.000,- |
ƒ
248.000,- |
€
112.000,- |
Voorhof |
15.5 % |
ƒ
256.000,- |
ƒ
281.000,- |
€
128.000,- |
Buitenhof |
18.2 % |
ƒ
300.000,- |
ƒ
325.000,- |
€
147.000,- |
Wippolder |
11.4 % |
ƒ
188.000,- |
ƒ
213.000,- |
€
97.000,- |
Totaal |
100.0 % |
ƒ1.650.000,- |
ƒ
1.825.000,- |
€ 828.000,- |
A : Verdeelsleutel
in %
B : Wijkbudget
exclusief knelpuntenpot in guldens
C : Wijkbudget
inclusief knelpuntenpot in guldens
D : Wijkbudget
inclusief knelpuntenpot in euro’s
In bijlage 2 zijn de definities en berekeningen
nader toegelicht.
De
wijkplancyclus
De wijkplancyclus start met het opstellen van een
wijkbeschrijving. Deze bevat zowel objectieve als subjectieve gegevens over de
staat van de wijk.
Op basis van de wijkbeschrijving wordt in
samenspraak met betrokkenen het wijkplan gemaakt. Het wijkplan geeft op
doelstellingenniveau de gewenste ontwikkeling aan voor een periode van vier
jaar. Het wijkplan wordt vertaald in een wijkprogramma, waarin de uit te voeren
projecten en maatregelen staan opgesomd. De volgende stap is, dat het
wijkprogramma wordt gebudgetteerd. Het vakteam wijkzaken inventariseert welke
projecten uit reguliere budgetten betaald worden en welke in aanmerking komen
om te dekken uit het wijkbudget.
Aangezien wijkprojecten veelal een doorlooptijd
kennen van meer dan een jaar, heeft het wijkprogramma het karakter van een
voortschrijdend meerjarenplan, vergelijkbaar met de meerjarenraming stadsvernieuwing. Het wijkprogramma wordt
jaarlijks in overleg met de wijk opgesteld en vervolgens vastgesteld door de
raad.
De wijkplancyclus wordt afgesloten met het
wijkverslag en jaarrekening. Hierin wordt verslag gedaan van de uitgevoerde
activiteiten en verantwoording afgelegd over de besteding van het wijkbudget.
De wijkplancyclus bevindt zich nog in een
ontwikkelfase en loopt daarvoor nog niet parallel met de gemeentelijke
beleidscyclus. Het is de bedoeling dat dit over enige jaren wel het geval zal
zijn.
Instrumenten
om invloed/zeggenschap te organiseren.
Zoals eerder in deze nota is benadrukt is de
essentie van wijkbudgetten, dat wijkbewoners een grote mate van invloed hebben
op de besteding ervan. Die invloed begint bij het opstellen van de
wijkbeschrijvingen. Hiermee is gezegd, dat bij het organiseren van die invloed
niet louter naar de verdeling van het geld gekeken moet worden, maar naar de
betrokkenheid bij de totale wijkplanyclus. In de afgelopen twee jaar zijn
hiervoor de volgende instrumenten ontwikkeld en ingezet:
·
wijkgesprekken tussen bestuurders en bewoners
·
reactieformulieren, waarop wensen en klachten kunnen worden aangegeven
·
wijkbijeenkomsten van professionals met vertegenwoordigers van bewoners
instanties en bedrijven (wijknetwerk)
·
wijkpanels, een representatieve groep bewoners.
·
wijkmarkt, waar het wijkplan wordt gepresenteerd.
·
EZH-campagne, waarbij bewoners bestedingsvoorstellen kunnen aandragen,
waarover wordt gestemd.
·
bewonersplatform, een groep van actieve bewoners die zich inzet voor
verbetering van de leefbaarheid.
Aan bewonersparticipatie wordt de bestuurlijke eis
gesteld van de democratische legitimatie. Bij de gekozen omvang van de wijken
is dit geen eenvoudige opgave. Om deze reden wordt niet gefocust op één bepaald
vertegenwoordigingsprincipe, maar wordt een heel scala aan instrumenten ingezet.
Zoveel mogelijk wijkbewoners krijgen informatie over de wijkprogrammering en
degenen die dat willen krijgen de mogelijkheid hun stem te laten horen en hun
invloed te doen gelden. Hiermee is niet gezegd dat de wijkdemocratie in Delft
nu uitputtend geregeld is. Aan de hand van opgedane ervaringen, gewijzigde
inzichten en maatschappelijke verhoudingen zullen participatie vormen
voortdurend bijgesteld en aangescherpt moeten worden.
Zo zou een perspectief op de wat langere termijn
bijvoorbeeld kunnen zijn dat wijkbewoners via internet stemmen over de
besteding van het wijkbudget. In dit verband moet opgemerkt worden dat college
in gesprek is met prof. P.W.Tops over een onderzoeks- en coachingstraject op het vlak van wijkdemocratie.
18-02-2001, T.Kramer en G. Huizing
noten:
1.
Collegeprogramma 1998-2002, pag. 4.
2.
Dossier wijkgericht werken, 1997 van de gelijknamige projectgroep, pag.8
3.
De wijken centraal, startnotitie wijkgericht werken in delft 1998,
pag.8.
4.
Werkdocument wijkbudgetten in Delft 28-09-00, pag. 4.
5.
Discussiedag , gehouden op 26-06-2000, over de nieuwe managementopgave :
Decentralisatie van zeggenschap en gelden bij wijkgericht werken, georganiseerd
door het Nederlands Studie Centrum en Laagland’ advies B.V.
6.
Het wijkgebonden budget als vraag sturingsinstrument, discussienotie van
het Verweij-Jonker Instituut.
Bijlage 1
Beknopt chronologisch overzicht van de
wijkbudgettendiscussie
december 1997
In het kader van de
gemeentelijke organisatieverandering verschijnt het dossier wijkgericht werken,
opgesteld door gelijknamige projectgroep. De projectgroep schrijft dat het
dossier desgewenst een bijdrage kan leveren aan de onderhandelingen over een nieuw
collegeprogramma in 1998. Over wijkbudgetten wordt het volgende gezegd: “Wil
wijkgericht werken van de grond komen, dan zal het een financiële vertaling
moeten krijgen in de gemeentebegroting. Voor de gedachtenvorming in de
projectgroep uitgegaan van het (theoretische) concept waarbij de
gemeentebegroting wijksgewijs wordt ingericht. De aldus ontstaande
wijkbudgetten zullen voor een belangrijk deel geoormerkt zijn voor reguliere
beheeractiviteiten, waarvoor dezelfde budgethouders verantwoordelijk blijven
als in de huidige situatie. Essentieel is dat van de wijkbudgetten een
substantieel deel als het ware “vloeibaar” wordt gemaakt, zodat het ingezet kan
worden volgens de vraagpatronen in de wijken. Dit deel wordt het vrij
besteedbare wijkbudget genoemd, waarvan de wijkmanager budgethouder is.
april 1998
In het college programma
1998-2002 krijgt het wijkgerichte werken een hoge prioriteit. Over
wijkbudgetten wordt geschreven: “De sector Wijkzaken krijgt de
verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke budgetten, die de gemeente nu op
wijkniveau inzet. Dit geld is bestemd voor onderhoud, reiniging, buurt-en wijkwerk
en dergelijke, maar ook voor de prioriteiten die zijn opgenomen in de
wijkplannen”
november 1998
In de concernbegroting
1999-2002, deel 1 valt te lezen: “Het college heeft de intentie om budgetten
voor beheer, renovatie, onderhoud e.d. per wijk in te delen. Daarnaast is het
streven om jaarlijks 2,5 % van deze budgetten “vloeibaar” (dat wil zeggen flexibel
inzetbaar) te maken, om na 4 jaar op een totaal van 10 % uit te komen. De
Bestuursdienst (CFB) heeft hierin het voortouw” Op grond van deze uitspraak is
een ambtelijke werkgroep, bestaande uit T. Kramer, P. Verhoef en G. Huizing aan
de slag gegaan om de introductie van wijkbudgetten voor te bereiden.
1999
De hiervan genoemde
werkgroep heeft het werkdocument wijkbudgetten in Delft geproduceerd. Hierin
worden de vaste, flexibele en vloeibare budgetten gedefinieerd. Verder
worden voorstellen gedaan over:
· een gefaseerde invoering
van wijkbudgetten
· de voeding van het
flexibele en bloeibare budget uit afroming van reguliere budgetten
· de verdeling over de wijken
23 juni 2000
Landelijke discussiedag
over het thema: De nieuwe managementopgave: decentralisatie van zeggenschap en
gelden bij wijkgericht werken, georganiseerd door het Nederlands Studie Centrum
en Laagland’advies BV. Op deze studiedag zijn Deventer en Delft als case
ingebracht.
12 oktober 2000
C-discussie over
wijkbudgetten in de commissie leefbaarheid, onder voorzitterschap van H.
Hoogvorst. In de discussie stonden twee vragen centraal:
· waarom wil de raad
wijkbudgetten?
· welke rol wil de raad
daarbij?
Op hoofdlijnen is er
consensus over het doel van wijkbudgetten: Betrokkenheid bij, zeggenschap over
en verantwoordelijkheid voor de leefomgeving versterken. De kloof tussen burger
en bestuur moet verkleind worden. Er is bereidheid bij de raad een deel van
haar verantwoodelijkheid af te staan aan de wijken. Controle achteraf op de
besteding van wijkbudgetten organiseren. Toetsen op doelmatigheid en
democratisch gehalte.
Overige
conclusies/opmerkingen uit de discussie waren:
· knelpuntenpot snel invoeren
· invoering wijkbudgetten is
een leerproces: gewoon beginnen
· onderscheid tussen
flexibele en vloeibare budgetten laten vallen
· een verdeelsleutel
opstellen op basis van objectieve criteria, die recht doet aan een aantal
gebieds- en bevolkingskenmerken
· het vraagstuk van de
democratische legitimatie blijft aandacht vragen.
Verder is er uitvoerig
gediscussieerd over het minimum niveau van een aantal kerntaken, om daarmee de
minimale omvang van de reguliere beheerbudgetten te kunnen vaststellen.
Over dit onderwerp was er
sprake van een verschil van inzicht. Een deel van de commissie is van mening
dat de budgetten eerder historisch bepaald zijn, dan objectief gedefineerd.
19-02-2001 G. Huizing
Bijlage 2
Overzicht percentages aantal inwoners en aantal
minima:
|
Aantal inwoners in % |
Aantal minima in % |
Binnenstad |
12.0 |
11,5 |
Vrijenban |
9,8 |
11,5 |
Voordijkshof |
21,5 |
16,4 |
Tanthof |
17,3 |
9,8 |
Voorhof |
13,1 |
18.0 |
Buitenhof |
15,2 |
21,3 |
Wippolder |
11,2 |
11,5 |
Totaal |
100.0 |
100.0 |
Lijst met
definities tbv varianten in wijkbudgetten
Inwoners:
Aantal inwoners op 1 januari 2000.
Huishoudens
met inkomen sociaal minimum (excl. studenten):
Hierbij is uitgegaan van het aantal
particuliere huishoudens met een laag inkomen volgens cijfers van het CBS in
1998.
Particuliere huishoudens met lage
inkomens zijn huishoudens met een besteedbaar inkomen dat minder is dan 16 000
gld. (exclusief huursubsidie), waarbij het inkomen van het huishouden is
gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van het huishouden (standaardiseren)
en gecorrigeerd is met prijsindexcijfers voor een- en meerpersoonshuishoudens
naar lopende prijzen van 1990. Dus als na deze correcties het inkomen van het
huishouden minder is dan 16 000 gld. dan pas is er sprake van een huishouden met een laag inkomen. In
dit particuliere huishouden met een laag inkomen moet het hoofd en/of de
partner van het hoofd van het huishouden het gehele jaar inkomen hebben
genoten. Voor alle typen huishoudens is het inkomen uitgedrukt in koopkracht
van een alleenstaande in 1990. De koopkracht van een alleenstaande die
uitsluitend op een bijstandsuitkering was aangewezen, lag in de periode 1977 -
1990 tussen 13 400 en 15 900 gulden. Op grond hiervan is de grens die inkomens
verdeelt in lage en niet-lage inkomens gesteld op 16 duizend gulden. Voor 1998
geldt een te besteden bedrag van 19 900 gulden voor een alleenstaande gelijk is
aan de welvaartspositie van een echtpaar zonder kinderen met een te besteden
bedrag van 26 700 gulden.