Nota

 

Datum

24-04-jjjj

Ons Kenmerk

     

Opsteller

Jaap van Konijnenburg

Bijlagen

1

Onderwerp

Nota “Gemeentelijk speelautomatenbeleid”

 

 


Voorwoord

 

Voor u ligt de nota “Gemeentelijk speelautomatenbeleid”. Deze nota is geschreven naar aanleiding van belangrijke wijzigingen van de Wet op de Kansspelen die op 1 juni 2000 in werking zijn getreden, waaronder invoering van een landelijk opstelplaastenbeleid voor kansspeelautomaten in de horeca. In deze nota worden de recente wetswijzigingen uiteengezet en wordt tevens aandacht geschonken aan het vestigen van (een) amusementshal(len) in Delft.

 

De inhoud is als volgt:

 

1.         Voorgeschiedenis

2.         Wetswijziging van 1 juni 2000

2.1.      Productdifferentiatie

2.2.      Wettelijk onderscheid aard inrichtingen en het belang daarvan

2.3.      Gevolgen voor de Delftse situatie

2.4.      Zedelijkheidseisen

3.         Vastleggen van het opstelplaatsenbeleid bij verordening

4.         Overgangsrecht

5.         Toezicht en Handhaving

6.         Legeskosten

7.         Te verwachten consequenties bij implementatie van het nieuwe beleid

8.         Amusementshallen

9.         Voorstel

 

 

Nota Gemeentelijk speelautomatenbeleid

 

1. Voorgeschiedenis

Bij wetswijziging van de Wet op de Kansspelen werden vanaf 1 december 1986 de geld uitbetalende kansspelautomaten in de horeca gelegaliseerd. Al snel na deze wetswijziging constateerden gemeenten dat het nagestreefde evenwicht tussen het belang van de bescherming van kwetsbaren en het belang van voorkoming van illegaliteit (door economische rendabele exploitatie) steeds meer onder druk kwam te staan. Gemeenten gingen dan ook zoeken naar mogelijkheden om het aantal kansspelautomaten te beperken .

Vanaf 1990 hanteren veel gemeenten een onderscheid in de drempeligheid van een horeca-inrichting. Naarmate het makkelijker is voor jongeren om een gelegenheid te betreden, wordt een gelegenheid als laagdrempelig beschouwd. Op de exacte omschrijving van de begrippen hoog- en laagdrempelig wordt later in deze nota ingegaan.

 

2. Wetswijziging van 1 juni 2000

De wijziging heeft betrekking op de volgende onderwerpen

1.    invoering productdifferentiatie in amusementshallen

2.    invoering wettelijk onderscheid hoog- en laagdrempelige inrichting

3.    invoering landelijk opstelplaatsenbeleid en verplichte verankering van dit beleid in verordening

4.    invoering leeftijdsgrens van 18 jaar voor het bespelen van kansspelautomaten

5.    verbod uitkering op behendigheidsautomaten

6.    zedelijkheidseisen (antecedentenonderzoek)

 

Hieronder volgt een nadere uiteenzetting.

 

2.1. Productdifferentiatie

Produktdifferentiatie heeft louter betrekking op kansspelautomaten in amusementshallen en houdt in dat in deze hallen andere kansspelautomaten mogen worden geplaatst dan in de reguliere horeca, zoals meerspelers (dit zijn spellen waaraan gezamenlijk deel kan worden genomen).

 

2.2.  Wettelijk onderscheid aard inrichtingen en het belang daarvan

De wet onderscheidt drie soorten inrichtingen:

a. hoogdrempelige

b. laagdrempelige

c.   samengestelde

Bij het in de wet definiëren van de onderhavige soorten inrichtingen heeft de wetgever aansluiting gezocht bij de in de jaren negentig ontstane jurisprudentie. Belangrijk uitgangspunt van de wetswijziging  was dan ook codificatie van deze jurisprudentie.

Voor een correcte uitvoering van de Wet is het van groot belang dat de horecabedrijven worden gerangschikt naar hun drempeligheid. In de wet is namelijk bepaald dat uitsluitend in hoogdrempelige inrichtingen (maximaal) twee kansspelautomaten mogen worden opgesteld, terwijl in laagdrempelige inrichtingen uitsluitend behendigheidsautomaten mogen worden opgesteld.

Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van de begrippen.

 

ad a Hoogdrempelige inrichtingen

Een inrichting is hoogdrempelig als deze als café of restaurant wordt gebruikt en daarvoor een geldige horecavergunning is afgegeven. Een café in deze betekenis is een inrichting die het publiek in eerste instantie pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcoholhoudende drank.

Als restaurant worden die inrichtingen gezien waar maaltijden worden geserveerd. Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten dat ten minste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen (dus: geen plateservice):

·       vlees, vis, gevogelte of wild (eventueel te vervangen door andere bestanddelen in geval van een vegetarisch restaurant)

·       groente

·       aardappelen, rijst of meelspijzen.

 

Indien de  inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten is er sprake van een restaurant. Daarnaast is kenmerkend voor een restaurant dat de menu’s uit meerdere gangen bestaan en dat de roulatiesnelheid van de klanten in een restaurant doorgaans minimaal één uur bedraagt.

 

Daarnaast dient het café- en restaurantbezoek op zichzelf te staan en mogen er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. “Zelfstandige betekenis” houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt. Tot slot moeten de activiteiten gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

 

Ad. b Laagdrempelige inrichtingen

Een laagdrempelige inrichting wordt gezien als een inrichting die het publiek dus niet in de eerste plaats pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcohol en/of een maaltijd. Deze inrichtingen voldoen dus niet aan de in de vorige paragraaf opgesomde  criteria.

 

De rechter heeft de afgelopen jaren bepaalde soorten inrichtingen als laagdrempelig aangemerkt, waaronder snackbars, shoarmazaken e.d.. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de feitelijke situatie bepalend is; de benaming van de inrichting bepaalt dat dus op zichzelf niet.

 

ad. c Samengestelde inrichtingen

Van een samengestelde inrichting is sprake indien de inrichting uit meerdere ruimten bestaat die onderscheidenlijk kunnen worden aangemerkt als hoog- en laagdrempelig.

Met andere woorden: als de inrichting laagdrempelig is kan er toch sprake zijn van een voldoende afgescheiden en zelfstandig deel dat hoogdrempelig is en waar dus kansspelautomaten mogen worden geplaatst. De vraag rijst direct wat onder “voldoende afgescheiden” wordt verstaan.  Volgens de wettekst is sprake van voldoende afgescheiden ruimten indien de laagdrempelige ruimten in de inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst de hoogdrempelige ruimten te betreden. Complicerende factor hierbij is dat de  MvT verder gaat dan de wettekst. De MvT voegt aan de cursief gedrukte zin nog toe “en omgekeerd”. Of de wettekst of de MvT door de rechter zal worden gevolgd zal moeten blijken uit jurisprudentie.

 

2.3. Gevolgen voor de  Delftse situatie

In Delft wordt reeds sinds 1995 een beleid gevoerd waarbij kansspelautomaten worden geweerd uit laagdrempelige inrichtingen. Naar redelijke verwachting zal er dus niet veel veranderen in het Delftse plaatsingsbeleid van kansspelautomaten, omdat het rijksbeleid een voortzetting is van het Delftse beleid. Het in Delft gevoerde beleid was echter t.a.v. sommige laagdrempelige inrichtingen (b.v. discotheken en bowlingcentra) soepeler dan het nieuwe landelijke beleid in die zin, dat in die gelegenheden wel kansspelautoamten werden toegelaten. Voor deze inrichtingen treden er dus bij ongewijzigde exploitatie veranderingen op.

 

2.4.  Zedelijkheidseisen

Nieuw is dat de aanvrager van een aanwezigheidsvergunning (dit is de wettelijke benaming voor een “speelautomatenvergunning”), alsmede zijn bedrijfsleiders en beheerders in het horecabedrijf, moeten voldoen aan “eisen van zedelijk gedrag”. Hiermee wordt niets anders bedoeld dan dat deze personen moeten voldoen aan een antecedentenonderzoek. Overigens begint een ieder voor dit beleid met een schone lei omdat is bepaald dat misdragingen die zijn begaan voor het in werking treden van de wetswijziging niet mogen worden meegerekend.

 

Daarnaast moet worden beschikt  over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving. Dit kan blijken uit het bezit van certificaat Sociale Hygiëne.

 

3. Vastleggen van het opstelplaatsenbeleid bij verordening

Bij gemeentelijke verordening moet worden vastgelegd dat in laagdrempelige inrichtingen geen kansspelautomaten mogen worden geplaatst, terwijl in hoogdrempelige inrichtingen maximaal twee kansspelautomaten moeten worden toegestaan. De gemeentelijke beleidsvrijheid beperkt zich slechts tot het vaststellen van het maximum aantal behendigheidsautomaten per inrichting. Als aansluiting wordt gezocht bij het in Delft in het verleden gevoerde beleid, betekent dit dat in een horecabedrijf maximaal drie speelautomaten mogen worden geplaatst. Vervolgens bepaalt de wet dat hiervan ten hoogste twee stuks kansspelautomaten mogen zijn in hoogdrempelige inrichtingen, en dat in laagdrempelige inrichtingen in het geheel geen kansspelautomaten mogen worden geplaatst.

Daarnaast kan in een dergelijke verordening nog worden opgenomen:

·       eventuele voorschriften en beperkingen die aan een aanwezigheidsvergunning worden gesteld; in ieder geval moet de voorwaarden worden gesteld dat de opgestelde speelautomaten eigendom moeten zijn van personen die daarvoor een door de Minister afgegeven exploitatievergunning hebben. Daarnaast mogen voorwaarden worden opgelegd ten aanzien van werving en reclame die gericht is tot de speler, en aanvullende voorwaarden die zien op de bescherming van de speler zoals de verplichting een kansspelautomaat duidelijk in het zicht te plaatsen. Ook kunnen voorwaarden worden gesteld die het toezicht op de naleving vereenvoudigen, zoals de verplichting om de aanwezigheidsvergunning op een bepaalde plaats te bewaren.

·       of (en hoeveel) amusementshallen in de gemeente worden toegestaan;

·       het gemeentelijk beleid t.a.v. lokale kleine kansspelen zoals bingo’s, loterijen e.d. Over dit laatste punt zal de VNG t.z.t. nog modelbepalingen en nadere informatie verstrekken.

 

4. Overgangsrecht

Voor 1 juni 2001 moet zijn voldaan aan de gewijzigde regelgeving. Tot die tijd is het dus mogelijk dat kansspelautomaten worden aangetroffen in laagdrempelige inrichtingen.

 

5. Toezicht  en handhaving

De gemeente heeft de mogelijkheid handhaving uit te oefenen op de volgende punten:

·       controle op de leeftijd van de aanwezigen in amusementshallen waar kansspelautomaten staan opgesteld;

·       de deugdelijkheid van de toegangscontrole bij amusementshallen;

·       de controle van hoog- en laagdrempelige inrichtingen op het type en de aantallen speelautomaten die staan opgesteld.

 

6. Legeskosten

De legeskosten blijven wettelijk vastgelegd en zijn niet verhoogd; ook hier geldt geen gemeentelijk vrijheid.

 

7. Te verwachten consequenties bij de invoering van de nieuwe regelgeving

Er is een inventarisatie gemaakt van horecabedrijven waar met vergunning kansspelautomaten staan opgesteld en die onder het nieuwe beleid zeer waarschijnlijk als laagdrempelig moeten worden aangemerkt. Wellicht zullen er ondernemers zijn die het karakter van hun bedrijf veranderen zodat alsnog sprake is van een hoogdrempelige inrichting.

Het aantal geinventariseerde bedrijven  bedraagt 44. Er van uitgaande dat een kwart van deze bedrijven alsnog als hoogdrempelig moet worden aangemerkt na wijziging van het bedrijfskarakter dan wel bij feitelijke controle, kan dit een reductie betekenen van enige tientallen kansspelautomaten in Delft.

 

8. Amusementshallen

Zoals reeds eerder is opgemerkt kan de gemeente amusementshallen toestaan bij verordening. Als een of meer hallen worden toegestaan is het overigens niet mogelijk om kansspelautomaten in speelhallen te verbieden en een speelhal dus te beperken tot het aanwezig hebben van uitsluitend behendigheidsautomaten.

 

Er geldt een wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar voor het aanwezig zijn in amusementshallen waar kansspelautomaten staan opgesteld.

Tevens geldt een wettelijke toegangscontrole op de leeftijd aan de ingang van de amusementshal. Aldus wordt de kans dat jongeren onder de 18 jaar met kansspelautomaten worden geconfronteerd in speelautomatenhallen tot een minimum gereduceerd. Overtreding van de leeftijdsgrens en van het toegangsverbod in amusementshallen is strafbaar gesteld in de Wet economische delicten.

 

Nu een wettelijke identificatieplicht is ingevoerd bij de toegangscontrole heeft de rijksoverheid gemeend er goed aan te doen om exploitanten de mogelijkheid te bieden om meer en andere producten aan te bieden in amusementshallen. Hieronder worden verstaan de “meerspelers”; dit zijn kansspelautomaten waarop met meer dan één speler tegelijk gespeeld kan worden waardoor het sociale aspect wordt vergroot en in samenhang met de langere tijd per spel wordt hiervoor een gunstig effect op het verkleinen van het ontstaan van overmatig speelgedrag verwacht.

Op deze wijze zouden speelautomatenhallen voor wat betreft het aanbod van kansspelautomaten een tussenpositie kunnen gaan innemen tussen horecagelegenheden enerzijds en casino’s anderzijds.

 

Het merendeel van de huidige amusementscentra zijn tegenwoordig kwalitatief hoogwaardige uitgaanscentra met een casinoachtige uitstraling. Bovendien zijn veel van deze centra Kema gecertificeerd en beschikken zij over een wettelijk erkende beveiligingsdienst. In Delft is tot op heden het vestigen van een amusementshal tegengehouden.

 

Zeker met de gewijzigde regelgeving t.a.v deze centra lijken er voldoende garanties te zijn om met vetrouwen dergelijke hallen in Delft toe te staan. Gedacht wordt aan een maximum aantal van twee. Dit aantal wordt ingegeven door het feit, dat op dit punt monopoliepositie minder gewenst is, maar anderzijds toch een beperking dient te worden opgelegd. Overigens bepaalt de marktvraag of dit aantal ook wordt ingevuld.

 

Tot slot wordt nog opgemerkt dat het politiekorps Haaglanden positieve ervaring opgedaan met  o.a. bij het opzetten van een amusementshal in het

centrum van Den Haag. Daarnaast is deze kwestie door de Delftse afdeling van Horeca Nederland geagendeerd in het reguliere bestuurlijk overleg. Alhoewel KHN geen formeel standpunt heeft ingenomen staat zij in beginsel niet negatief tegenover het vestigen van een amusementshal in Delft.

 

9. Voorstel

Voorgesteld wordt om de Raad in te laten stemmen met bijgevoegd ontwerp-besluit waarbij aan Hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992 een afdeling 10 wordt toegevoegd getiteld “Speelautomaten”, waarin is geregeld:

1.    dat maximaal drie speelautomaten mogen worden geplaatst met vergunning per inrichting, met dien verstande dat uitsluitend in hoogdrempelige inrichtingen van deze drie automaten maximaal twee stuks kansspelautomaten mogen zijn en dat in laagdrempelige inrichtingen in het geheel geen kansspelautomaten mogen worden geplaatst;

2.    dat maximaal twee vergunningen kunnen worden verleend voor het vestigen van amusementshallen in Delft.