Gemeente
Delft
2002
CRISISPLAN
VOOR DE GEMEENTELIJKE ORGANISATIE
EN RAMPENPLAN IN DE ZIN VAN DE WET RAMPEN EN ZWARE ONGEVALLEN.
in samenwerking met
HULPVERLENINGSREGIO
HAAGLANDEN en de
INTERGEMEENTELIJKE
GESPREKSGROEP AMBTENAREN RAMPENBESTRIJDING HAAGLANDEN (IGAR)
INHOUD
PAGINA
1. Algemeen
1.1. Rampenplan 4
1.1.1. Begripsomschrijving 4
1.1.2. Wettelijke plicht 4
1.1.3. Doel rampenplan 4
1.1.4. Uitgangspunten 4
1.1.5. Uitwerkingen 6
1.1.5.1. Deelplannen 6
1.1.5.2. Operationeel Basisplan 6
1.1.5.3. Rampenbestrijdingsplannen 7
1.1.6. Het “Huis van Planvorming” in
Haaglanden 7
1.1.7. Opschaling 8
1.1.8. Oefenen 10
1.1.9. Wettelijke toezendingsprocedure 10
1.1.10. Wettelijke plicht bewaring gegevens
over rampenbestrijding. 10
1.2. Ramptypen 10
2. Leiding-
en coördinatiestructuren
2.1. Inleiding 12
2.2. Uitgangspunten voor de leiding- en
coördinatiestructuur 12
2.3. Schematisch overzicht samenhang
leiding en coördinatie 13
2.3.a. Organisatie bij crisis in 1
gemeente 14
2.3.b. Organisatie bij crisis in meer
gemeenten 15
2.4. De onderdelen van de
rampenbestrijdingsorganisatie (RBO) 16
2.5. Bevoegdheden,
verantwoordelijkheden en taken 16
2.5.1. De burgemeester (BGM) 16
2.5.2. De coördinerend burgemeester (CBGM) 18
2.5.3. De Gemeentelijke Crisisstaf (GCS) 18
2.5.4 De Ondersteuning Crisisstaf (OCS) 20
2.5.6. De wethouders 21
2.5.7. De Operationeel Leider (OL) 21
2.5.8. De hoofden van de gemeentelijke
sectoren en de vakteams 22
2.5.9. Het actiecentrum (AC) 23
2.5.10. Het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC) 24
2.5.11. De Dijkgraaf en het Hoogheemraadschap
van Delfland 24
2.5.12. De Commissaris van de Koningin (CdK) 26
2.5.13. De Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) 26
2.5.14. De actiecentra van in te
zetten/ingezette andere disciplines (“derden”) 27
2.5.15. Het Coördinatie Team Plaats Incident
(CTPI) 28
3. Randvoorwaarden voor het
functioneren van de RBO
3.1. Alarmering 29
3.2. Verbindingen 29
3.3. Faciliteiten 31
3.3.1. Minimale eisen 31
3.3.2. (Hulp)middelen 31
3.3.3. Registratie 31
3.3.4. Ondersteuning 32
3.3.5.
Uitwerking / uitvoering 32
4. Processen
4.1. Inleiding
33
4.2. Algemene uitgangspunten
33
4.3. De afwikkeling: nazorg
34
4.4. Procesbeschrijvingen
34
Proces
1: Alarmering van bestuur en uitvoerenden 36
Proces
2: Brand en ongevalbestrijding
37
Proces
3: Voorlichting
38
Proces
4: Waarschuwen bevolking
39
Proces
5: Ontruimen/verplaatsen bevolking
40
Proces
6: Afzetten/afschermen
41
Proces
7: Verkeer regelen
42
Proces
8: Ordehandhaving
43
Proces
9: Ontsmetten van mensen
44
Proces 10: Ontsmetten van
voertuigen/infrastructuur
45
Proces 11: Inzamelen van besmette waren
46
Proces 12: Preventieve
volksgezondheid/medisch-hygiënische maatregelen 47
Proces 13: Geneeskundige
hulpverleningsketen
48
Proces 14: Opvangen
49
Proces 15: Registreren van slachtoffers
50
….Proces
16: Identificerenvan slachtoffers 51
Proces 17: Uitvaartverzorging 52
Proces 18: Waarnemen/meten 53
Proces 19: Begidsen
54
Proces 20: Toegankelijk/begaanbaar maken,
opruimen 55
Proces 21: Verzorging/logistiek
rampenbestrijdingspotentieel 56
Proces 22: Voorzien in primaire
levensbehoeften van slachtoffers
57
Proces 23: Strafrechtelijk onderzoek
58
Proces 24: Geestelijke verzorging
59
Proces 25: Schadeafhandeling 60
4.5.
Overzicht verantwoordelijken processen
61
5. Lijst met afkortingen en begrippen
5.1. Afkortingen
62
5.2. Begrippen
64
6. Verzendlijst
73
Bijlagen
1. Toelichting op het rampenplan
74
2. Model
deelplan
93
3. Model
besluit vaststelling rampenplan
95
4. Model
besluit inzake intergemeentelijke samenwerking
rampenbestrijding
in de regio Haaglanden
96
5. Intergemeentelijke regeling ter
voorbereiding op de rampenbestrijding,
alsmede t.b.v. het verlenen van hulp en bijstand bij (dreigende) rampen
binnen
de HRH. 98
6. Regeling
Bestuurlijke coördinatie
100
7. Risico-inventarisatie
januari 2001 109
1.
Algemeen
1.1.
Rampenplan
1.1.1. Begripsomschrijving
De Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) geldt voor
zowel rampen als zware ongevallen. Met het
consequent vermelden van ‘ramp en/of zwaar ongeval’ is niet altijd de
leesbaarheid gediend. In het bijzonder valt daarbij te denken aan samengestelde
woorden, zoals ‘rampenplan’, ‘rampenbestrijding’, ‘ramptypen’,
‘rampenvoorlichting’ etc. Waar in dit plan wordt gesproken over ‘ramp’ of
hiermee samengestelde woorden, moet tevens gelezen worden dat dit geldt voor
een zwaar ongeval als bedoeld in de Wet rampen en zware ongevallen.
1.1.2. Wettelijke plicht
De Wet rampen en zware ongevallen verplicht de
gemeente zich voor te bereiden op de bestrijding van zware ongevallen en rampen
op haar grondgebied.
De wijze waarop invulling gegeven wordt aan deze
wettelijke plicht, dient te worden vastgelegd in een rampenplan.
1.1.3. Doel
rampenplan
Met en op grond van het rampenplan moeten zodanige
voorbereidingen zijn getroffen, dat de oorzaak van een zwaar ongeval of een
ramp zo adequaat mogelijk kan worden bestreden, de slachtoffers zo snel en
effectief mogelijk hulp kan worden geboden en de gevolgen voor personen, dieren
en/of goederen zo veel mogelijk beperkt kunnen worden.
Deze voorbereidingen moeten ook zodanig zijn, dat zij
zijn geënt op de bestrijding van een “dagelijks” incident, niet zijnde een
zwaar ongeval of ramp. Met andere woorden: zij moeten aansluiten op en in het
verlengde liggen van de dagelijkse taken.
Meer specifiek moet met het rampenplan het volgende
worden bereikt:
- bevoegdheden,
verantwoordelijkheden en taken worden toegewezen aan alle (onderdelen van)
organisaties en disciplines, die betrokken (kunnen) zijn bij de
rampenbestrijding;
- het
voorbereiden op en het organiseren van de rampenbestrijding moeten worden
uitgevoerd in de geest en binnen het kader van dit rampenplan;
- de
rampenbestrijdingsorganisatie (RBO) moet concreet worden uitgewerkt in
operationele deelplannen en plannen;
- dit
rampenplan moet bij die verdere uitwerking en invulling steeds worden gebruikt
als vertrekpunt en toetsinstrument.
1.1.4. Uitgangspunten
- De basis
voor dit rampenplan is altijd de vigerende wetgeving. Alle wetten, besluiten,
regelingen, voorschriften, e.d., worden, al of niet in dit plan vermeld of
opgenomen, als bekend verondersteld en geacht deel uit te maken van dit plan.
- Primair
dient de gemeente voor een adequate rampenbestrijding op het eigen grondgebied
te zorgen. De burgemeester is bestuurlijk verantwoordelijk voor de
daadwerkelijke bestrijding. Het college van burgemeester en wethouders is
verantwoordelijk voor een goede voorbereiding.
- Een zwaar ongeval of ramp is te zien als
een zodanige verstoring van de maatschappelijke orde in een gemeente, dat het
opheffen van deze verstoring en zijn gevolgen de capaciteit van de normale
gemeentelijke organisatie te boven gaat.
Naast bundeling van alle kennis en kunde van de
gemeentelijke organisatie op zowel het bestuurlijke als het uitvoerende vlak
(crisisbeheersing), moet de gemeente in de benodigde capaciteit voorzien door
samenwerking met andere gemeenten. Daartoe zijn in regionaal verband de nodige
afspraken gemaakt en in faciliteiten voorzien (zie hiervoor bijlage 5).
- Een
(grootschalig) incident, calamiteit, ramp of zwaar ongeval vormt een “extra”
boven de normale dagelijkse taakuitvoering van de gemeente. De dagelijkse
taakuitvoering dient steeds te worden gecontinueerd en te worden geprojecteerd
in de rampenbestrijdingsorganisatie. Er dient derhalve te worden gezorgd voor
een verantwoord evenwicht naar gewicht van de dagelijkse taken versus het
“extra werk”, onder het stellen van prioriteiten. Dit vereist een
crisisorganisatie, die een afspiegeling is van de “normale” organisatie. Dit
houdt in: geen bijzondere taken/werkpatronen/structuren creëren, maar in
omstandigheden van een ramp of een zwaar ongeval op dezelfde wijze te werk gaan
als bij de dagelijkse taakuitvoering.Er mag, behoudens andere/meer bevoegdheden
van de burgemeester, geen sprake zijn van een andere stijl van werken, er is
geen “kantelpunt”.
- Er worden
twee aandachtsgebieden, ofwel “hoofdstromen” aan activiteiten voor de
rampenbestrijding, onderscheiden:
- bron- en effectbestrijding:
het
opheffen van de oorzaak en van de directe gevolgen van eenzelfde aard, van een
verstoring van de maatschappelijke orde. Ofwel: alle (acuut) te verrichten
activiteiten ter directe bestrijding en stabilisatie van een incident en het
terugdringen van gevaar. Dit is de verantwoordelijkheid van de (regionaal georganiseerde)
parate hulpverleningsdiensten, al of niet in een gezamenlijk optreden, zonodig
en waar mogelijk ondersteund door niet-parate clusters van de gemeente;
- gevolgbestrijding:
de
bestrijding van de gevolgen van een andere aard van de verstoring van de
maatschappelijke orde. Ofwel: alle activiteiten ter verdere afhandeling van het
incident en van de directe en indirecte gevolgen, de terugkeer naar de
“normale” situatie en het gehele nazorgtraject. Dit is de verantwoordelijkheid
van de gemeente(n) (de “civiele” gemeentelijke clusters), zonodig en waar
mogelijk -in het verlengde van de bron- en effectbestrijding- facilitair
ondersteund door de (regionaal georganiseerde) parate hulpverleningsdiensten.
- In het
rampenplan worden bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken toegewezen aan
alle organisaties/clusters die betrokken (kunnen) zijn bij de bestrijding van
een zwaar ongeval of ramp. Het toegewezene dient dan ook zo veel mogelijk in de
lijn te liggen van de bestaande verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken
van een organisatie/cluster.
Uitvoering
ervan gebeurt ook in het kader, in de geest en in het verlengde van de “normale
dagelijkse” taakstelling.
- De basis
voor de (mogelijkheid tot) samenwerking met andere gemeenten wordt gelegd in
het rampenplan. Voor een optimale samenwerking moeten de rampenplannen van de
samenwerkende gemeenten daarom eenduidig zijn. Dit plan volgt daartoe het voor
die eenduidigheid regionaal ontwikkelde modelplan. Bij de parate
hulpverleningsorganisaties zijn het grootschalig optreden en de bijstand per
organisatie via separate regelingen verzekerd. Voor de onderlinge hulpverlening
van de andere onderdelen van de organisaties voor de rampenbestrijding dienen
soortgelijke regelingen te worden getroffen. Bijlage 4 van dit model voorziet
in zo’n regeling.
- De
bestrijding van zware ongevallen en rampen bestaat uit een aanéénschakeling van
activiteiten, waarvan de samenstelling afhankelijk is van het soort ongeval of
ramp. Voor de toedeling van taken in het kader van de rampenbestrijding zijn
alle denkbare activiteiten geclusterd in processen (series van samenhangende
activiteiten). Op deze manier is de rampenbestrijdingsorganisatie voor te
bereiden op de bestrijding van elk soort zwaar ongeval of ramp.
- Nadrukkelijk
zij vermeld dat omvang van de in te zetten organisatie en het gedeeltelijk dan
wel volledig gebruik maken van de structuur, afhankelijk is van het zich
voordoende incident/ ramptype. Al naar gelang de zich voordoende situatie dient
evenwel in de geest van dit raamwerk dynamisch te worden opgetreden, waarbij
verschuivingen in de posities van de diverse organisatie-onderdelen mogelijk
(moeten) zijn.
1.1.5.
Uitwerkingen
1.1.5.1.
Deelplannen
De in het rampenplan genoemde organisaties, sector /
vakteams werken hun bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken uit in een
deelplan per organisatie, sector/ vakteams.
Deze deelplannen dienen minimaal te zijn samengesteld
volgens het in bijlage 2 opgenomen model.
1.1.5.2.
Operationeel Basisplan (OBP)
Rampenbestrijding vereist een planmatige aanpak. Ten
behoeve van het gezamenlijke optreden van de hulpverleningsdiensten is hiertoe
een Operationeel Basisplan noodzakelijk, waarvan het opstellen een gezamenlijke
zorg en verantwoordelijkheid is van de drie operationele diensten
(POL/BRW/GHOR), waarin de coördinerende rol voor de Hulpverleningsregio
Haaglanden (HRH) is weggelegd. Omdat verwacht mag worden dat de
bron-/effectbestrijding al snel een intergemeentelijke aangelegenheid is en de
hulpverleningsdiensten regionaal georganiseerd zijn, stelt de HRH in regionaal
verband een Operationeel Basisplan op voor het gehele regionale gebied. Tot nu
toe bestaan er losse componenten, maar dit is nog niet tot éen geheel is
gemaakt.
Wel heeft de Hulpverleningsregio Haaglanden voor wat
betreft de Brandweer een HRH-multo-map samengesteld met daarin een overzicht
van de (20) meest belangrijke “Operationele Regelingen Brandweer”. Deze map kan
beschouwd worden als deelplan brandweerprocessen van het regionaal model
Rampenplan.
De regiopolitie Haaglanden
heeft de “Leidraad grootschalig en bijzonder optreden politie Haaglanden” de
gemeente doen toekomen. Ook beschikt de regiopolitie Haaglanden over het
concept-rapport “project rampenbestrijding”.
De GHOR-taken zijn neergelegd in: de
Leidraad Geneeskundige Combinatie van het ministerie van BZK; de Instructie
Geneeskundige Hulpverlening van de HRH (febr. 1998) en het Plan van Aanpak
PVGHOR Haaglanden (mei 1999).
De in deze stukken beschreven procedures en
protocollen, de uitvoering van de drie hoofdprocessen, te weten spoedeisende
medische hulp, psycho-sociale hulp en openbare gezondheidsbescherming, zijn
zonder meer tot op de dag van vandaag gewaarborgd. Wat er ligt functioneert.
De opschalings- en organisatiestructuur zijn nog onverkort van toepassing.
Verder wordt er door de HRH gewerkt aan het Informatiesysteem
Multidisciplinaire Incidenten (IMI)
1.1.5.3. Rampenbestrijdingsplannen
Voor elk redelijkerwijs mogelijk te achten zwaar
ongeval of ramp waarvan plaats, aard en gevolgen voorzienbaar zijn, wordt een
rampenbestrijdingsplan opgesteld.
Als zodanig is het een verbijzondering van het
Operationeel Basisplan ten aanzien van een bepaald gevaarzettend object of
activiteit.
De brandweer stelt deze rampenbestrijdingsplannen in
samenwerking met de HRH op.
1.1.6. Het “Huis van Planvorming” in Haaglanden
Het ‘Huis van Planvorming’
in Haaglanden
1.1.7. Opschaling
Opschaling is een centraal
begrip in de rampenbestrijding. Het begrip kent twee dimensies:
1.
het inzetten van meer
mensen en meer middelen voor de beheersing van een incident.
2.
het aanbrengen van een
extra niveau in de RBO.
Het proces van opschaling
tijdens incidenten sluit aan bij de normale werkwijzen van de
hulpverleningsdiensten (brandweer, GHOR en politie). De voorbereidingen op een
ramp of zwaar ongeval liggen in het verlengde van de dagelijkse taken van de
verschillende diensten. Met minimale wijzigingen kan hierdoor worden
overgeschakeld van kleinschalig naar grootschaligheid. Om te voorkomen dat
onnodig tijdverlies ontstaat ten tijde van een ramp, is het noodzakelijk dat
ongeacht de zich voordoende crisis het op elk moment duidelijk is hoe de
verantwoordelijkheden lopen. Deze duidelijkheid wordt bevorderd door een
onderscheid aan te brengen in coördinatiefasen. De basis van de
coördinatiefasen vormen de wettelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden
zoals die onder meer zijn vastgelegd in de Gemeentewet en in de Wrzo.
Coördinatiefase 0
Het Motorkapoverleg
Het monodisciplinair
optreden vormt de basis van de rampenbestrijdingsorganisatie. De
hulpverleningsdiensten verrichten de normale dagelijkse taken. Elke dienst
werkt volgens de eigen regels en procedures. Als een incident beperkt van aard
en omvang is kan het desondanks nodig zijn dat de diensten onderling
overleggen, dat is coördinatiefase 0. Ter plaatse vindt ad-hoc afstemming
plaats door de betrokkenen in het zogenaamde motorkapoverleg. In het
motorkapoverleg zitten Geneeskundig Officier van Dienst (ghor), de Officier van
Dienst (brandweer) en de chef van dienst (politie).
Coördinatiefase 1
Het Coördinatieteam Plaats Incident (CTPI)
In deze fase wordt het
Coördinatieteam Plaats Incident opgestart (CTPI). De parate diensten werken
multidisciplinair samen op de plaats van het incident en doen aan
bronbestrijding. Door de directe afstemmingsbehoefte van de diensten verzorgt
het CTPI de coördinatie en geeft leiding aan de uitvoerende activiteiten. In
het CTPI zitten de Commandant van Dienst (brandweer), de Geneeskundig Commandant
van Dienst (ghor), de bureauchef Delft (politie), een externe deskundige
(bijv.Rijkswaterstaat), een voorlichter (operationeel), een plotter en een
verslaglegger.
Als een CTPI opgestart
wordt, neemt ook de kernbezetting van het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC)
plaatst in de nabijheid van de meldkamers. De leiding in het RCC is in handen
van een tweede Commandant van Dienst van de brandweer, de Algemeen Commandant
van de politie en het Hoofd Geneeskundige Aangelegenheden van de GHOR, deze 3
functionarissen vormen de kernbezetting van het RCC.
Coördinatiefase 2
Het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC)
Als een incident een
duidelijke uitstraling naar de omgeving heeft, treedt coördinatiefase 2 in
werking. Op dit moment werken de diensten multidisciplinair samen, vinden er
tactische afstemming plaats. In deze fase zal de kernbezetting van het RCC
aangevuld worden tot een volledige bezetting om het CTPI te ondersteunen of aan
te sturen. Deze fase wordt gekenmerkt door bron- en effectbestrijding.
In deze 2e fase kunnen er
ook reeds actiecentra worden ingericht binnen de gemeente Delft. Zowel in
coördinatiefase 1 als in coördinatiefase 2 kan de burgemeester geďnformeerd dan
wel gealarmeerd worden. Het is de verantwoordelijkheid van de burgemeester om
te bepalen wanneer hij daadwerkelijk invulling geeft aan zijn functie als
opperbevelhebber.
Coördinatiefase 3
De Gemeentelijke Crisisstaf (GCS)
Besluit de burgemeester tot
invulling van zijn functie als opperbevelhebber, hij baseert dit dan op artikel
1 van de Wrzo, dan is er sprake van opschaling naar coördinatiefase 3.
Vervolgens dient de burgemeester over te gaan tot concrete maatregelen zoals
het bijeenroepen van de Gemeentelijke Crisisstaf (GCS) en het informeren van de
CdK. In coördinatiefase 3 vindt er niet alleen tactische maar ook strategische
afstemming plaats. Fase 3 kenmerkt zich door de bevolkingszorg binnen één
gemeente die cumuleert boven de bron- en effectbestrijding.
Voor verder informatie over
taak en bezetting van de GCS, zie paragraaf 2.5.3 van dit plan.
Coördinatiefase 4
Het Regionaal Beleidsteam (RBT)
Zodra de effecten van een
incident de gemeentegrens overschrijden, treedt coördinatiefase 4 in werking.
Kenmerkend voor deze fase is de intergemeentelijke bevolkingszorg en de
noodzaak tot een eenduidige bestuurlijke aansturing van de (veelal) regionaal
georganiseerde hulpdiensten. Bij deze noodzakelijk afstemming tussen de
verschillende gemeenten komt de coördinerend burgemeester in beeld (zie
paragraaf 2.5.2. van dit plan) die wordt bijgestaan door het RBT. Voor
samenstelling en taak van het RBT wordt verwezen naar paragraaf 2.5.5. van dit
plan. De coördinerend burgemeester vervult een ondersteunende rol. Hij kan met
andere woorden geen bevoegdheden overnemen van de burgemeester van Delft.
Hiermee wordt voorkomen dat er ingebroken wordt op de scheiding die de wet
aanbrengt tussen lokaal, provinciaal en nationaal bestuur.
Coördinatiefase 5
Het Provinciaal Coördinatiecentrum (PCC)
Wat het RBT niet kan, kan
de CdK wel, namelijk de nodige beleidsaanwijzingen geven over de bestrijding
van de ramp, waar de burgemeesters zich aan hebben te houden. Op grond van de
Wrzo en de ambtsinstructie Commissaris van de Koningin, hebben commissarissen
namelijk de verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke coördinatie in hun
provincie bij rampen en zware ongevallen van meer dan plaatselijke betekenis.
In fase 4 wordt deze functie in feite al, zij het in adviserende zin, vervuld
door de coördinerend burgemeester. Het PCC ondersteunt de CdK en heeft de taak te
zorgen voor een goede afstemming. Vanuit het PCC wordt de Minister van BZK
geďnformeerd.
Coördinatiefase 6
Het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC)
Wanneer de omvang van de
ramp het regionale en provinciale niveau te boven gaat wordt er opgeschaald tot
het rijksniveau, coördinatiefase 6. Zoals de CdK aanwijzingen kan geven in
overleg met de burgemeesters, kan de Minister van BZK in overleg met de CdK
aanwijzingen geven aan de commissarissen. De minister kan zelfs de bevoegdheden
van de CdK en de burgemeester geheel of gedeeltelijk naar zich toe trekken of
daarmee een andere autoriteit belasten. Het NCC ondersteunt de minister en
heeft nu de taak te zorgen voor een goede afstemming:
·
van de besluitvorming
op strategische niveau
·
van de
bijstandverlening naar de getroffen gebieden en
·
van de
informatievoorziening naar de bevolking, de media en de betrokken
(internationale) instanties.
De bovengenoemde coördinatiefasen
zijn wel in fasering strikt onderscheiden van elkaar, maar een noodzakelijke
volgordelijkheid is niet aanwezig. De vaste volgorde van fasen loopt in de
praktijk namelijk niet altijd volgens een vast schema. Het is bijvoorbeeld
mogelijk dat er bij een acute ramp ineens, vanuit de basis naar coördinatiefase
3 wordt opgeschaald zonder de daaraan voorafgaande fasen te doorlopen. Hoewel
coördinatiefasen kunnen worden overgeslagen moet de volledige bezetting van de
organisatieonderdelen worden nagestreefd.
1.1.8.
Oefenen
Het oefenen is
een deel van de voorbereiding van de gemeente op haar taken in het kader van de
rampenbestrijding.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de
(onderdelen van de) gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie zich door
regelmatig oefenen voorbereidt op de rampenbestrijding.
Gestreefd zal worden om elk jaar een bestuurlijke
oefening met de GCS te houden en daarnaast ook een oefening op tactisch niveau,
de actiecentra, te houden. Een alarmeringsoefening maakt ook onderdeel uit van
het oefenprogramma en zal meerdere keren per jaar uitgevoerd worden.
Ook zullen de burgemeester en wethouders er zorg voor
dragen dat regelmatig de rampenbestrijdingsplannen worden geoefend. Tijdens
zulk een oefening zal het rampenbestrijdingsplan op juistheid, volledigheid en
bruikbaarheid worden getoetst.
1.1.9.
Wettelijke toezendingsprocedure
Het rampenplan wordt uiterlijk een maand na de
vaststelling door burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten en, ter
kennisneming, aan de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland
gezonden.
Elk exemplaar dient voorzien te zijn van het
vaststellingsbesluit en een afzonderlijke aanbiedingsbrief.
Artikel 5 van de Wrzo geeft aan dat dit ook geldt
voor de wijzigingen in het rampenplan alsmede uitwerkingen daarvan (de
zogenaamde deelplannen), als bedoeld in art. 3, tweede lid Wrzo.
1.1.10.
Wettelijke plicht bewaring gegevens over rampenbestrijding
Via een circulaire van de staatssecretaris van BZK is
er een wettelijk verplichting in het leven geroepen tot het bewaren van
gegevens over rampenbestrijding. Voor documenten die betrekking hebben op het
beleid t.a.v. de (voorbereiding op de) rampenbestrijding en de uitvoering
daarvan geldt een bewaartermijn van 20 jaar. Voor bescheiden die direct aan
rampen zijn gerelateerd, wordt overbrenging na 20 jaar naar een
archiefbewaarplaats
wenselijk geacht.
1.2.
Ramptypen
In het kader van de rampenbestrijding worden achttien
ramptypen onderscheiden:
1. Luchtvaartongevallen;
2. Ongevallen
op water;
3. Verkeersongevallen
op land;
4. Ongeval
brandbare / explosieve stof;
5. Ongeval
giftige stof;
6. Kernongeval;
7. Bedreiging
volksgezondheid;
8. Ziektegolf;
9. Ongeval in
tunnels;
10. Branden in
grote gebouwen;
11. Instorting
van grote gebouwen;
12. Paniek in
menigten;
13. Verstoring
Openbare Orde;
14.
Overstromingen / wateroverlast;
15. Natuurbranden;
16. Extreme
weeromstandigheden;
17. Uitval
nutsvoorzieningen;
18. Ramp op
afstand.
Hiermee is slechts een ruwe indeling gegeven. De
feitelijke situatie tijdens een ramp of zwaar ongeval hangt immers af van vele
factoren. Bovendien is het aantal mogelijkheden binnen eenzelfde ramptype
groot, onder andere doordat een combinatie van verschijnselen (c.q. typen ramp
of zwaar ongeval) kan optreden.
De risico’s van het vóórkomen van
deze ramptypen in de gemeente, zowel van algemene aard als locatiegebonden,
dienen in beeld te worden gebracht. Dit is gebeurd in de gemeentelijke
inventarisatie risicovolle bedrijven, deze notitie is in januari 2001 door het college van Burgemeester en wethouders
vastgesteld.
Op basis van deze inventarisatie risicovolle
bedrijven is vervolgens nagegaan voor
welke gebeurtenissen c.q. locaties/objecten een rampenbestrijdingsplan
moet worden opgesteld.
Op het moment zijn er voor de volgende bedrijven
reeds een rampenbestrijdingsplan:
·
Asepta B.V.
·
Van der Helm Op- en
Overslag B.V.
·
Interfacultair Reactor
Instituut
Voor DSM Gist en de 3 LPG-stations in Delft worden er
ook rampenbestrijdingsplannen ontwikkeld in samenwerking met de
Hulpverleningsregio Haaglanden.
De gemeente Delft is ten opzichte van Rotterdam
Airport een zone-2 gemeente (gelegen in een straal van ongeveer 10 kilometer
rond het vliegveld) in de zin van de Leidraad vliegtuigongevallenbestrijding op
luchtvaartterreinen 1997. Dit brengt het risico van een vliegtuigongeval op het
grondgebied van de Gemeente Delft met zich mee. In interregionaal verband, dat
wil zeggen de Hulpverleningsregio Haaglanden, de Regionale Brandweer Hollands
Midden en de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond, samen met de
provincie Zuid-Holland, wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een “Leidraad
vliegtuigongevallenbestrijding voor zone-2 gemeenten”. Wanneer deze leidraad
klaar is zal deze als deelplan onderdeel gaan uitmaken van dit rampenplan.
De werkgroep risico-inventarisatie is in gewijzigde
samenstelling nog steeds actief en komt gemiddeld 5 keer per jaar bij elkaar.
De ontwikkelingen binnen Delft en ook de voortgang van de aanbevelingen van de
risico-inventarisatie worden door deze werkgroep op deze wijze structureel in de gaten gehouden waardoor
een actuele risico-inventarisatie gewaarborgd is.
Zie hiervoor verder de risiconotitie in bijlage 7.
Daarbij is de gemeente verplicht om zowel de
bevolking als de bij de rampenbestrijding betrokken personen, op passende wijze
te informeren over deze risico's en over de hieraan verbonden gevaarsaspecten,
de getroffen (voorzorgs)maatregelen, en de te volgen gedragslijn.
Deze informatieverschaffing dient plaats te vinden
zowel ter voorbereiding op (zogenaamde preventieve voorlichting) als tijdens
(de dreiging voor) rampen en zware ongevallen.
Voor meer informatie over de preventieve en acute
voorlichting zie het deelplan”Voorlichting” .
Indien een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden
dient de gemeente zorg te dragen voor een volledige analyse van de ramp of het
zware ongeval, en voor aanbevelingen om een herhaling van een soortgelijk(e)
ramp of zwaar ongeval in de toekomst te voorkomen en de gevolgen ervan te
beperken.
2.
Leiding- en coördinatiestructuren
2.1.
Inleiding
Een ramp, zwaar ongeval of grootschalig incident
kenmerkt zich vooral door een omvangrijke inzet van meerdere disciplines. Voor
een effectieve en efficiënte bestrijding zijn een goede samenwerking,
aansturing, leiding en - vooral - coördinatie vereist. Dit hoofdstuk geeft het
raamwerk en de hoofdlijnen daarvoor aan. Concrete uitwerking en invulling
hiervan vindt plaats binnen de organisatieonderdelen en de
samenwerkingsverbanden daarvan zelf, in onderling overleg, en maakt geen deel
uit van dit rampenplan. Wel geeft dit hoofdstuk de toetsingscriteria en de
structuur aan, aan de hand waarvan invulling dient plaats te vinden en die het
kader aangeven, waarin de rampenbestrijding wordt voorbereid en uitgevoerd.
Daarvoor wordt ook gewezen op het gestelde in 1.1.4.
2.2.
Uitgangspunten voor de leiding- en coördinatiestructuur
- Alle ingezette en in te zetten
organisaties/clusters hebben en behouden hun eigen bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden vanuit
de “normale dagelijkse” taakstelling volgens de gebruikelijke structuren voor
organisatie, inzet en aansturing.
- De
burgemeester heeft het opperbevel over alle
rampenbestrijdingsactiviteiten in de door een ramp of een zwaar ongeval getroffen
gemeente en zorgt voor een goede beleidsmatige coördinatie. Dit betekent dat alle optredende diensten onder zijn verantwoordelijkheid vallen.
Bij een ramp of een zwaar ongeval dat meerdere gemeenten treft, wordt uitgegaan
van een goede onderlinge, collegiale afstemming en communicatie tussen de
betrokken burgemeesters. In conflicterende situaties aangaande de bron- en
effectbestrijding heeft de Commissaris der Koningin aanwijzingsbevoegdheid. Hij
kan een coördinerend burgemeester aanwijzen. Op eigen initiatief kunnen
betrokken burgemeesters overigens ook een coördinerend burgemeester
inschakelen. Voor deze laatste optie heeft de regio Haaglanden gekozen. Voor
verdere uitwerking zie Regeling bestuurlijke coördinatie bijlage 6.
- De
burgemeester wordt bijgestaan door zijn Gemeentelijke Crisisstaf, die
beleidsmatig de
optredende
diensten aanstuurt. De burgemeester kan de Gemeentelijke Crisisstaf permanent
of ad hoc uitbreiden.
- In de
rampenbestrijdingsorganisatie (RBO) is primair sprake van collectief
leiderschap. Kernpunten daarvan zijn:
collegialiteit, gelijkheid en teamwork. De burgemeester heeft evenwel zijn bevoegdheden als opperbevelhebber en kan,
als daarvoor aanleiding is, bepalen dat sprake is van eenhoofdige leiding.
-
Een aantal gemeentelijke taken
wordt in regionaal verband uitgevoerd. De regionale organisatie staat daarbij facilitair ten dienste van de gemeente.
Acute incidentbestrijding (“bron- /effectbestrijding”) gebeurt door de parate,
regionaal georganiseerde hulpverleningsdiensten. Aansturing daarvan geschiedt
primair vanuit het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC).
- In de RBO
zijn verschillende (groepen) onderdelen te onderscheiden met eigen
bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken. De zelfstandigheid laat evenwel
onverlet de verplichting tot het in stand houden van regelmatige
informatiestromen naar andere onderdelen en niveaus.
- Uitvoering
van het beleid, i.c. de coördinatie van inzet en uitvoering gebeurt door:
-
het Regionaal
Coördinatiecentrum (BRW/POL/CPA) voor de samenwerkende
parate
hulpverleningsdiensten (RCC),
- de
actiecentra voor de “civiele” organisaties/clusters.
RCC en actiecentra onderhouden contacten, wisselen
informatie uit en stemmen activiteiten af met elkaar. Het RCC heeft vooral de
zorg voor de bron- en effectbestrijding, de “civiele” actiecentra vooral de
zorg voor de gevolgbestrijding.
2.3.
Schematisch overzicht samenhang leiding en coördinatie
In de navolgende schema’s wordt de structuur van de
rampenbestrijdingsorganisatie in hoofdlijnen geďllustreerd, waarbij de
onderlinge samenhang en samenwerking met de driehoeksvorm wordt benadrukt. Het
schema is geen zuiver organigram dat een staf- en lijnstructuur weergeeft, maar
geeft veeleer een beeld van de bedoeling van het voorgaande. Bij de schema’s
wordt het volgende aangetekend:
- zij geven
de volledig opgeschaalde organisatie in zijn onderlinge samenhang en niveaus
weer. Uiteraard is een facultatieve opschaling, afhankelijk van het incident,
de situatie en wijze van inzet en bestrijding, mogelijk;
- de
regionale organisatie is zelf verantwoordelijk voor het regelen van de
uitvoering en voor de mate van opschaling binnen haar eigen taakveld;
- de essentie van de schema’s is dat alle
bij de rampbestrijding in de gemeente betrokkenen, ook (van) de regionale
organisaties, onder het opperbevel van de burgemeester vallen.
2.3.a Organisatie bij crisis in 1 gemeente
2.3.b Organisatie bij crisis in meer gemeenten
2.4. De
onderdelen van de rampenbestrijdingsorganisatie
In de structuur van de rampenbestrijding zijn de
volgende niveaus en daarop
functionerende personen, groepen, onderdelen en eenheden te onderscheiden:
I. Het
opperbevel:
- de burgemeester.
II. Het
strategisch niveau:
- de Gemeentelijke Crisisstaf (GCS);
-
het Regionaal Beleidsteam
(RBT/de staf van de coördinerend burgemeester);
-
de Commissaris van de Koningin
(CdK);
-
de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK).
+ participerend in GCS:
-
de wethouders (facultatief);
-
de hoofden van de gemeentelijke sectoren
/ vakteams (facultatief).
+ participerend in GCS of RBT:
- Operationeel Leider.
III. Het tactisch niveau:
- de
ondersteuning crisisstaf (OCS)
- het gemeentelijke actiecentra (AC), zoals
Voorlichting, Burgerzaken, Schade, Opvang;
- het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC);
-
de actiecentra van in te
zetten / ingezette andere organisaties / lichamen /
systeembeheerders
/ systeemeigenaren enz.
IV. Het
uitvoerend niveau:
- het
Coördinatie Team Plaats Incident (CTPI) met de eenheden van de optredende
disciplines/diensten;
- ondersteunende/bijstandsverlenende
eenheden/teams van derden.
- specifieke eenheden van de gemeentelijke
actiecentra als:
- het perscentrum;
- het voorlichtingscentrum;
- de eenheden van het Centraal Registratie- en
Informatiebureau (CRIB);
- de eenheden van het bureau Centraal
Registratie Aanmeldpunt voor Schade (CRAS);
- het opvangcentrum / de opvangcentra.
2.5.
Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken
In de volgende
subparagrafen volgt een overzicht van de bovengenoemde in de structuur op enig
moment optredende personen en onderdelen van de RBO. Waar mogelijk en
noodzakelijk is daarvan voor de duidelijkheid en beeldvorming aangegeven de
positie, plaats en moment van optreden en de wijze van inschakelen.
Daadwerkelijke invulling van de organisatie (optreden van de beschreven
functies) is afhankelijk van het incident en van hetgeen de burgemeester
gewenst acht.
2.5.1. De
burgemeester
Positie
- De
burgemeester heeft de eindverantwoordelijkheid voor en de algehele leiding bij
het bestrijden van incidenten,calamiteiten, rampen en zware ongevallen in de
eigen gemeente;
- de burgemeester laat zich terzake kundig adviseren door een
Gemeentelijke Crisisstaf, waarvan hij/zij voorzitter is;
- de
burgemeester opereert met inachtneming van de bestaande politiek/bestuurlijke
structuren en legt in dat verband achteraf verantwoording af.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- De
burgemeester bepaalt na ingewonnen adviezen of sprake is van een ramp of een
zwaar ongeval in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen;
- de
burgemeester is bestuurlijk verantwoordelijk voor de rampenbestrijding in de
gemeente en voor een goede beleidsmatige coördinatie;
- de
burgemeester heeft het opperbevel over alle activiteiten voor de bestrijding
van een ramp of een zwaar ongeval in de gemeente, hij/zij kan alle bevelen of
regels geven die hij/zij nodig acht;
- de
burgemeester kan andere portefeuillehouders in de gemeente betrekken in de
bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval en taken aan hen delegeren;
- de
burgemeester kan zonodig ingrijpen in het systeem van collectief leiderschap
door het aanwijzen van een andere dan de
wettelijke Operationeel Leider, als de situatie en ontwikkelingen dit
vereisen;
- de
burgemeester laat zich bijstaan door de Gemeentelijke Crisisstaf met een
basissamenstelling; hij/zij kan de
samenstelling van die staf permanent of ad hoc uitbreiden;
- bij gemeentegrensoverschrijdende incidenten/rampen of zware
ongevallen houdt de burgemeester rekening met de belangen van de andere
gemeente(n); daartoe schakelt hij/zij voor afstemming van belangen en behoeften
de Commissaris der Koningin of de in de regio functionerende coördinerend
burgemeester, een en ander conform de vastgestelde regionale Regeling
bestuurlijke coördinatie (zie bijlage 5);
- de
burgemeester verantwoordt zijn/haar besluiten achteraf aan de gemeenteraad.
Taken
- Het
bestuurlijk/beleidsmatig leiding geven aan de activiteiten voor de bestrijding
van
een ramp
of een zwaar ongeval;
- het
voorzitten van de Gemeentelijke Crisisstaf;
- het stellen
van prioriteiten;
- het nemen
van beleidsbeslissingen;
- het
verzorgen van coördinatie en afstemming tussen de in te zetten diensten;
- het bepalen
van het voorlichtingsbeleid;
- het
onderhouden van contacten met collega-burgemeesters en andere gezagsdragers.
Locatie
- Primair
vervult de burgemeester zijn/haar functie in het Gemeentelijk
Coördinatiecentrum;
- in eerste
instantie kan de burgemeester bij een acuut (zich ontwikkelend) incident naar
de plaats incident zijn geroepen. Voorafgaand aan de opschaling naar een
crisiscentrum kan hij ter plaatse bij het CTPI zijn functie in een
commandovoertuig vervullen. Zo spoedig mogelijk optreden in het eigen
crisiscentrum moet worden nagestreefd.
Wanneer
- Bij een
grootschalig incident;
- bij een
incident, waarvan ingeschat wordt dat het zich kan/zal ontwikkelen tot een
grootschalig
incident, ramp of zwaar ongeval;
- bij een
acute ramp of een acuut zwaar ongeval;
- bij een
dreigend(e) ramp of zwaar ongeval of bij vrees voor het ontstaan daarvan.
Hoe
- Op grond
van bestaande procedures bij de parate diensten;
- door de
(gemeenschappelijke) meldkamer(s) van de parate diensten;
- of door de
gebruikelijke (gemeentelijke) communicatiekanalen;
- volgens de
gemeentelijke alarmeringsregeling.
2.5.2. De coördinerend burgemeester (CBGM)
(conform de regionale Regeling
bestuurlijke coördinatie)
Positie
- De
coördinerend burgemeester is bij een gemeentegrensoverschrijdend(e) ramp
of
zwaar
ongeval een noodzakelijke component voor de betrokken opperbevelhebbers
voor de
eenduidige aansturing van de bron- en effectbestrijding;
- de
coördinator is bemiddelaar en adviseur voor de betrokken opperbevelhebbers en
stuurt namens hen de bron- en effectbestrijding aan;
- hij/zij
staat ten dienste van iedere burgemeester in de regio, zonder hiërarchische
lijn of structuur;
- de
coördinerend burgemeester kan worden bijgestaan door een door hem samengestelde
staf.
Formeel kent de wetgever binnen de rampenbestrijding
geen bestuurlijke laag tussen de Commissaris van de Koningin en de
burgemeester. Hoewel de Regeling bestuurlijke coördinatie weliswaar geen
wettelijke basis kent, voorziet deze wel in een bestuurlijke en operationele
behoefte die is ontstaan in de praktijk. De CBGM is een eerste aanspreekpunt
voor de CdK en zorgt voor eenduidige aansturing van de operationele diensten in
de regio.
Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken
De burgemeesters hebben in
gezamenlijk overleg afspraken gemaakt over de functie van de coördinerend
burgemeester. Dat heeft geresulteerd in een regionaal vastgestelde Regeling
bestuurlijke coördinatie (zie bijlage 5). Deze afspraken regelen ook de
verhouding tussen de Commissaris der Koningin en de coördinerend burgemeester.
2.5.3. De
Gemeentelijke Crisisstaf
Positie
- Op het
moment dat de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheden op grond van de
Wet rampen en zware ongevallen, is dit de gemeentelijke rampenstaf in de zin
van die wet;
- de
Gemeentelijke Crisisstaf staat onder voorzitterschap van de burgemeester, onder
wiens leiding de bestrijding van een incident/ramp of zwaar ongeval
plaatsvindt; zij opereert op strategisch niveau;
- vormt tijdens een crisis, waaronder rampen en zware ongevallen,
het crisismanagement van de gemeentelijke organisatie;
- de leden
van de Gemeentelijke Crisisstaf sturen de onder hun individuele bevoegdheden
vallende organisatieonderdelen beleidsmatig aan.
Samenstelling
De Gemeentelijke Crisisstaf bestaat in ieder geval
uit:
- burgemeester;
- commandant
brandweer;
- chef bureau
Delft politie Haaglanden;
- regionaal
geneeskundig commandant (ghor);
- gemeentesecretaris
als manager gemeentelijke processen;
- ambtenaar
rampenbestrijding;
- hoofd
communicatie.
(of: door
deze functionarissen gemandateerde plaatsvervangers).
De burgemeester kan de Gemeentelijke Crisisstaf
permanent of ad hoc uitbreiden met:
- portefeuillehouders;
- vertegenwoordigers
van overige gemeentelijke organisaties/clusters;
-
specifieke deskundigen/vertegenwoordigers van andere
betrokken/belanghebbende organisaties, bedrijven, systeemeigenaren/-beheerders,
e.d.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- De leden
van de Gemeentelijke Crisisstaf stellen in collectief overleg de prioriteiten
vast voor de crisisorganisatie van de gemeente;
- de leden
van de Gemeentelijke Crisisstaf geven hun diensten / clusters uitvoeringsaanwijzingen;
- de leden van de Gemeentelijke Crisisstaf kunnen zich in de staf
(ad hoc of zo nodig permanent) laten vergezellen/ ondersteunen door eigen
materiedeskundige medewerkers, die de functie van klankbord, adviseur of
vertaler van genomen besluiten in opdrachten aan hun dienst / cluster kunnen
vervullen;
- de leden
van de Gemeentelijke Crisisstaf zijn verantwoordelijk voor het aandeel van hun
dienst / cluster in de bestrijding van het incident;
- zijn
verantwoordelijk voor het (laten) vastleggen van alle relevante gegevens van
het eigen
aandachtsgebied
in een logboek, voor de verslaglegging achteraf;
- zijn
verantwoordelijk voor het organisatorisch, juridisch en bestuurlijk juist
formuleren en uitdragen van alle beslissingen en maatregelen op het gebied van
bijstand, vorderingen, (nood)verordeningen, communicatie en voorlichting.
- zijn
verantwoordelijk voor het informeren van en onderhouden van contacten met
naasthogere bestuurlijke en operationele echelons.
Taken
- Het
voorbereiden van (tussen de diensten / clusters afgestemde) beleidsadviezen aan
de burgemeester;
- het vanuit
de eigen deskundigheid gevraagd en ongevraagd adviseren van de burgemeester en
van de collega-leden;
- het
vertegenwoordigen van een sector/vakteam of organisatie(-onderdeel);
- het
vertalen van het beleid in concrete opdrachten aan de eigen organisatie /
sector / vakteam;
- het
verzamelen van gegevens over de bestrijdingsactiviteiten van de eigen
organisatie / cluster;
- het
aangeven van taakgebieden waarop voorzieningen moeten worden getroffen.
Locatie
-
Het Gemeentelijk
Coördinatiecentrum.
Wanneer
- Als de burgemeester dit bepaalt.
Hoe
-
Conform de gemeentelijke
alarmeringsregeling.
2.5.4. De
ondersteuning crisisstaf (OCS)
De Ondersteuning Crisisstaf wordt gevormd door de 3
operationele diensten ( Brandweer, Politie en GHOR) en facultatief de hoofden
van de actiecentra Burgerzaken, Opvang, Schade en Stadsbeheer. De
hulpverleningsdiensten hadden altijd al een “rechterhand” op de achtergrond
zitten, die meeluisterden en meedachten met hun discipline binnen de crisisstaf
en zodoende direct actie konden nemen op vragen die naar boven kwamen of om
belangrijke informatie te filteren. Deze anticiperende werkwijze bleek in de
praktijk goed te werken.
De gemeentesecretaris ontbeerde zulk een
hulpfunctionaris. Vanaf halverwege 2002 heeft de ondersteuning van de
gemeentesecretaris gestalte gekregen in de vorm van een ondersteuningsstaf
bestaande uit hoofden van de actiecentra. De hoofden van de actiecentra, m.u.v.
actiecentrum Voorlichting, zullen op verzoek van de gemeentesecretaris
plaatsnemen in de ruimte gelegen direct naast de GCC. In deze ruimte is een
luisterverbinding aangebracht zodat rechtstreeks meegeluisterd kan worden wat
er besproken wordt in de crisisstaf.
De taak van de hoofden van de actiecentra ligt in de ondersteuning van
de gemeentesecretaris en heeft met name betrekking op:
a. zeef
voor binnengekomen berichten op relevantie voor crisisstafniveau;
b. het
in samenwerking met de andere schakelfunctionarissen tussen de crisisstaf en
het "thuisfront" ontvangen en uitvoeren van opdrachten vanuit de crisisstaf, in het bijzonder van
de gemeentesecretaris.
Voor het actiecentrum Stadsbeheer geldt dat de
werkzaamheden altijd plaatsvinden in een deelproces waarin of de brandweer of
de politie procesverantwoordelijk is. Het actiecentrum Stadsbeheer wordt direct
'aangestuurd' door het hoofd van het actiecentrum. Voor de aansturing van het
actiecentrum Voorlichting geldt dat de burgemeester deze zelf rechtstreeks
aanstuurt, doordat het Hoofd van het vakteam Communicatie reeds in de
crisisstaf zitting heeft. Op deze wijze is de linking pin van actiecentrum naar
de GCS dus gewaarborgd.
2.5.5. Het
Regionaal Beleidsteam
Positie
- Fungeert
als staf van de coördinerend burgemeester bij invulling van deze functie;
- bevindt zich op operationeel strategisch niveau in de hoofdstroom
“bron- en effectbestrijding”.
Samenstelling
De coördinerend burgemeester bepaalt de samenstelling
van het Regionaal Beleidsteam. Dit bestaat in ieder geval uit de Regionaal
Commandant van Dienst (brandweer), de
(plv) Korpschef van de politie Haaglanden, de Regionaal geneeskundig Commandant
(ghor),alsmede een hoofd voorlichting / communicatie, een perswoordvoerder en
overige ambtelijke ondersteuning.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- het
Regionaal Beleidsteam (RBT) zorgt voor de advisering van de coördinerend
burgemeester;
- de leden
van het RBT zijn individueel verantwoordelijk voor het aandeel van de eigen
dienst/organisatie
in de besluitvorming van de staf en in de bestrijding;
- het RBT is
verantwoordelijk voor een goede informatievoorziening aangaande de
bestrijding
aan de
Gemeentelijke Crisisstaf/Staven;
- het RBT
neemt hierbij de regionale Regeling bestuurlijke coördinatie (zie bijlage 5) in
acht.
Taken
- Het
adviseren van de coördinerend burgemeester aangaande de bron- en
effectbestrijding
op strategisch-beleidsmatig niveau;
- het
vertalen van beleidsbeslissingen van de coördinerend burgemeester in
samenhangende
opdrachten
voor de uitvoering(scoördinatie).
Locatie
- locatie Stadhuis te Den Haag.
2.5.6. De
wethouders
Positie
- In
omstandigheden van een ramp of een zwaar ongeval behouden de wethouders
dezelfde positie, zowel als portefeuillehouder dan wel als lid van het college
van burgemeester en wethouders, als in de “normale” situatie: zij geven
bestuurlijk en beleidsmatig leiding aan hun deel van de gemeentelijke
organisatie;
- indien de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheden van de
Wet rampen en zware ongevallen, zijn zij evenwel ondergeschikt aan zijn
opperbevel, voor wat betreft de te stellen
prioriteiten bij de gemeentelijke taakuitvoering en het
crisismanagement;
- binnen de
eigen portefeuille maken zij in eenzelfde positie deel uit van de
rampenbestrijdingsorganisatie.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- De normale
bevoegdheden van college en wethouders gelden onverkort, met dien verstande dat
zij ondergeschikt zijn aan het gedurende
de rampbestrijding te voeren crisismanagement en de daaruit voortvloeiende te stellen prioriteiten;
- kunnen uit
een oogpunt van adequate rampbestrijding binnen de eigen portefeuille alle
noodzakelijk geachte opdrachten geven en maatregelen nemen;
- kunnen
gevraagd en ongevraagd de burgemeester en de Gemeentelijke Crisisstaf adviseren
en bij langdurige situaties met het oog op de continuďteit de burgemeester in de GCS vervangen;
- dragen zorg voor de continuďteit van de normale dagelijkse
werkzaamheden binnen hun portefeuille.
Voor zover
daarbij een relatie bestaat/ontstaat met de crisisbestrijding, stemmen zij dit
af met de Gemeentelijke Crisisstaf.
Taken
- Conform de
reguliere taken;
- aanvullend:
binnen de eigen portefeuille beleidsmatig aansturen van de
rampenbestrijdingsorganisatie ter ondersteuning, aanvulling en - op termijn of
facultatief- vervanging van de Gemeentelijke Crisisstaf.
- bij
vervanging van de burgemeester, zie 2.4.1
Locatie
- De
gebruikelijke locatie voor uitvoering van de taken;
- afhankelijk van de situatie: locatie Gemeentelijke Crisisstaf of actiecentra.
Wanneer
- Op
aanwijzing van de burgemeester en Gemeentelijke Crisisstaf;
- op verzoek
van het betrokken organisatie-onderdeel, c.q. de directeur / hoofden van de
onder de
portefeuille vallende clusters / sectoren / vakteams ), enz.
Hoe
- Door de gebruikelijke (gemeentelijke) communicatiekanalen.
2.5.7. De Operationeel Leider
Positie
- Is “primus
inter pares” in het verband van “collectief leiderschap”;
- functioneert
in voorkomende gevallen als hoogst leidinggevende op operationeel/strategisch
niveau in de hoofdstroom “bron- en effectbestrijding”;
- staat onder
direct gezag van de burgemeester of coördinerend burgemeester.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- Treedt
eerst op indien de burgemeester daartoe besluit en dit noodzakelijk is voor een
adequate bestrijding van rampen en zware ongevallen;
- treedt
eerst op indien de coördinerend burgemeester dit, in overleg met de betrokken
burgemeesters, bij een gemeentegrensoverschrijdend(e) ramp of zwaar ongeval
besluit;
- heeft
eindbeslissingsbevoegdheid en -verantwoordelijkheid voor het operationeel
optreden door de parate diensten bij de bron- en effectbestrijding.
Taken
- Primair het
bevorderen van het “collectieve leiderschap”;
- secundair,
indien noodzakelijk, het geven van eenhoofdige leiding aan het operationeel
optreden;
- het in voorbereidende zin zorgen voor de noodzakelijke afstemming
en samenwerking tussen de bij de bestrijding optredende disciplines in de
hoofdstroom “bron- en effectbestrijding”;
- geeft
leiding aan het Regionaal Coördinatiecentrum.
Wanneer
- Op
aanwijzing van de burgemeester, als het collectief leiderschap door verschil
van inzicht of anderszins niet adequaat functioneert of de bestrijding van het
incident hindert op het gebied van prioriteitsstelling en coördinatie;
- bij een
gemeentegrensoverschrijdend(e) ramp of zwaar ongeval op aanwijzing van de
coördinerend burgemeester, in overleg met de betrokken burgemeesters.
Wie
- De
commandant van de gemeentelijke brandweer bij een ramp of zwaar ongeval binnen
de gemeente;
- de
commandant van de regionale brandweer bij een gemeentegrensoverschrijdend(e)
ramp of zwaar ongeval;
- in
voorkomende gevallen: de door de burgemeester aangewezen/aan te wijzen
functionaris.
Locatie
- De
Gemeentelijke Crisisstaf bij een ramp of een zwaar ongeval binnen de gemeente;
- het
Regionaal Beleidsteam bij een gemeentegrensoverschrijdend(e) ramp of zwaar
ongeval.
2.5.8. De
hoofden van de gemeentelijke sectoren en de vakteams
Positie
- De hoofden behouden hun gebruikelijke positie, d.w.z. zij staan
aan het hoofd van het betreffende sector / vakteam;
- zij voeren
vanuit de optiek “bestrijden van de ramp of het zware ongeval” hun
gebruikelijke functie uit, rekening houdend met de situatie, prioriteiten en
bestrijding-/crisisbeleid;
- zij zijn op
hun vak- en taakgebied adviseur van de burgemeester.
- hebben een
functionele/informatierelatie met de in de GCS zitting hebbende
gemeentesecretaris.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- Zij
behouden hun normale bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
- zij kunnen
daarbij beleidsaanwijzingen krijgen van de burgemeester als opperbevelhebber;
- afwijkende
acties (zoals die met financiële gevolgen, in strijd met bekende bestaande
procedures, bijstandsaanvragen derden, e.d.), die niet reeds middels convenants,
overeenkomsten, regelingen, enz., zijn te ondernemen, worden altijd primair aan
de Gemeentelijke Crisisstaf voorgelegd;
- ook al
geeft de situatie daartoe geen specifieke aanleiding, zij dragen ongevraagd en
gevraagd zorg voor informatie van en rapportage aan de Gemeentelijke Crisisstaf
in de vorm van periodieke “sitraps”, situatierapporten, die doorlopend de
actuele stand van zaken weergeven en anticiperen op in te schatten ontwikkelingen.
Taken
- Het geven
van leiding aan het onder hun bevoegdheid vallende organisatie-onderdeel;
- het
uitvoeren van besluiten van de Gemeentelijke Crisisstaf, het voldoen aan de
gestelde prioriteiten en het bijdragen aan het gemeentelijke crisismanagement.
Locatie
- bij
operationeel zijn van de Gemeentelijke Crisisstaf zijn zij in een ruimte
gelegen direct naast de GCC.
- Bij directe
aansturing van hun organisatieonderdeel zijn zij of door hen gemandateerden, aanwezig in het betreffende
actiecentrum;
Wanneer
- Bij elk incident van enige omvang, waarbij een meer dan
gebruikelijke inzet van het betreffende organisatieonderdeel noodzakelijk is;
- op verzoek
van de, burgemeester, gemeentesecretaris of eigen actiecentrum/personeel;
- conform de
in het deelplan van de betreffende sector /vakteam vastgelegde afspraken.
Hoe
- Conform de
gemeentelijke alarmeringsregeling.
-
Zoals in het deelplan van de
betreffende sector / vakteam is vastgelegd.
2.5.9. Het
actiecentrum
Positie
- Bevindt zich op tactisch niveau en stuurt de eigen sector,
vakteam of organisatieonderdeel aan;
- is
beleidsmatig ondergeschikt aan haar vertegenwoordiger in de Gemeentelijke
Crisisstaf.
- wanneer de
uitvoering van taken een nauwe samenwerking vereist, kunnen actiecentra
(eventueel uit meerdere gemeenten) worden gecombineerd tot één gemeenschappelijk
actiecentrum (GAC).
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- Het actiecentrum valt onder de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de desbetreffende hoofd;
- het geeft
alle “in het veld” opererende gemeentelijke eenheden en personen de noodzakelijke
opdrachten waar het gaat om de bestrijding van de ramp of het zware ongeval en
stuurt de uitvoering van de
dagelijkse taken aan;
- het houdt
de vertegenwoordigers in de Gemeentelijke Crisisstaf voortdurend op de hoogte
van alle acties en vorderingen;
- het dient
met andere actiecentra een nauwgezet contact te onderhouden, informatie uit te
wisselen en te zorgen voor een goede samenwerking en coördinatie van de
werkzaamheden.
Taken
- Het sturen van de uitvoering van alle bestrijdingsactiviteiten
van de eigen sector/organisatie en van de dagelijkse taakuitvoering.
Locatie
- Primair is
het actiecentrum gevestigd bij de eigen sector / vakteam / organisatie.
Wanneer
- Bij elk
incident van enige omvang, waarbij een meer dan gebruikelijke inzet van het betreffende
organisatieonderdeel noodzakelijk is (in geval van crisismanagement);
- wanneer een
gecoördineerde inzet van gemeentelijke sectoren /vakteams noodzakelijk is;
- op verzoek
van het betreffende sectorhoofd;
- conform de
in het deelplan van de betreffende sector vastgelegde afspraken.
Hoe
- Zoals in
het deelplan van de betreffende Sector of het vakteam is vastgelegd.
2.5.10. Het
Regionaal Coördinatiecentrum (RCC)
Positie
- Bevindt
zich op operationeel tactisch niveau in de hoofdstroom “bron- en effectbestrijding”;
- stuurt de
operationele parate, regionaal georganiseerde en optredende, hulpverleningsdiensten aan; het RCC is het
actiecentrum van die diensten;
- kan worden
gezien als een facilitair bedrijf voor de in een gemeente opererende parate
hulpverleningsdiensten.
Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken
Als van een actiecentrum,
met dien verstande, dat voor het RCC geldt:
- aansturing
van eigen, operationele diensten in de dagelijkse taakuitvoering en in de
incidentbestrijding
(CTPI’n);
- coördinatie
van de bron- en effectbestrijding;
- informeren
en/of adviseren van de GCS en/of het RBT.
Locatie
- In de nabijheid van de gemeenschappelijke meldkamer van de parate
hulpverleningsdiensten.
Wanneer
- Conform de procedures van de operationele diensten, op aanwijzing
van de leidinggevenden.
Hoe
- Door de (gemeenschappelijke) meldkamer(s).
2.5.11. De
Dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van
Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland is een
van de 53 waterschappen van Nederland.
Delfland is
verantwoordelijk voor het waterbeheer in de regio. Dit betreft niet alleen de
polder- en boezemwatergangen, maar ook de waterkeringen, zoals duinen, dijken
en kaden. Daarnaast zuivert Delfland het afvalwater en houdt het toezicht op de
kwaliteit van het oppervlaktewater. Delfland wil een centrale rol vervullen in
het waterbeheer. Op de eerste plaats voert Delfland bovenbedoelde taken uit,
zoals het keren, malen en zuiveren van water. Maar daarnaast denkt het
waterschap mee over de inrichting van het gebied en het bewaken van de belangen
van het waterbeheer. Niet alleen in polders maar ook in stedelijk gebied. De
rol die Delfland vervult in bebouwde gebieden is uitgewerkt in het
Waterbeheersplan (WBP) 2001 - 2005.
In het calamiteitenplan (het “rampenplan” voor HHvD)
staat in hoofdlijnen beschreven op welke wijze Delfland de voorbereiding op en
de bestrijding van calamiteiten ter hand neemt. Een belangrijk onderdeel ervan
betreft de - voor een effectieve bestrijding - in te stellen
organisatiestructuur. Deze is gericht op het in goede banen leiden van zowel de
interne als externe communicatie, waarbij rekening wordt gehouden met het feit
dat de druk hierop onder crisisomstandigheden veel groter is dan normaal.
De in het calamiteitenplan aangegeven hoofdlijnen
worden verder uitgewerkt in:
1.
Calamiteitenbestrijdingsplannen (de “rampenbestrijdingsplannen” van HHvD)
2. Supplementen op het calamiteitenplan
Samenwerking, helderheid
over de te vervullen taken en goede communicatie, zowel in- als extern, zijn
noodzakelijk te vervullen voorwaarden voor een effectieve bestrijding van een
calamiteit.
Gezien de wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid van de burgemeester voor
de openbare orde en veiligheid, is bij de bestrijding van (waterstaatkundige)
calamiteiten een goede samenwerking met de gemeenten van het grootste belang.
Waterstaatkundige rampen blijven doorgaans niet
beperkt tot het grondgebied van één gemeente.
Het spreekt vanzelf dat dit hoge eisen stelt aan de samenwerking tussen de
hulpverleningsregio’s, de gemeenten en Delfland. Om daaraan te voldoen zal, in
het kader van het opleidings- en oefenprogramma, onder meer gezamenlijk worden
geoefend. Daarnaast worden er van tijd tot tijd gezamenlijke
informatiebijeenkomsten gehouden, waar inzicht wordt gegeven in en afspraken
worden gemaakt over werkzaamheden, bevoegdheden en momenten van samenwerken.
Ook tijdens de
bestrijding van calamiteiten wordt samengewerkt tussen de
hulpverleningsregio’s, de gemeenten en Delfland. Op het plaats waar de (regionale)
coördinatie van de daadwerkelijke bestrijding plaatsvindt, het zgn. CTPI, is
ook een medewerker van het waterschap aanwezig om waterhuishoudkundige- en
gebiedskennis in te brengen. Op operationeel en beleidsniveau neemt veelal een
liaison van de hulpverleningsregio deel aan de besprekingen van het waterschap.
Op deze wijze wordt een goede samenwerking en uitwisseling van kennis en kunde
op de plaats waar die het best tot zijn recht komt, gewaarborgd.
Een bijzonder punt van aandacht bij de samenwerking is
de wijze waarop de inwoners en bedrijven binnen het door een calamiteit
getroffen gebied worden gewaarschuwd en geďnformeerd. Ten aanzien hiervan
dragen zowel Delfland als de gemeenten verantwoordelijkheid:
Delfland vanwege zijn kennis van het watersysteem en zijn vermogen om, mede in
het licht van de getroffen noodmaatregelen, een prognose te maken van het
verloop van de calamiteit;
de gemeenten omdat van hen verwacht wordt dat zij zich inspannen voor de
veiligheid van hun inwoners en zij ook in staat zijn aan die zorgplicht
invulling te geven.
Waar mogelijk en nodig zal in het kader van de
informatieverschaffing gebruik gemaakt worden van de regionale rampenzender RTV
West. Daarnaast zal bij Delfland de website actueel gehouden worden.
Om particulieren en bedrijven telefonisch antwoord te
kunnen geven op hun meer specifieke vragen over een waterstaatkundige
calamiteit (zoals ernstige wateroverlast, het overstromen of doorbreken van
waterkeringen, een ernstige verontreiniging van het oppervlaktewater of het
uitvallen van middelen voor transport en zuivering van afvalwater), wordt in
Delflands crisiscentrum een (telefonisch)informatiecentrum ingericht.
Speciale aandacht vraagt nog, mede gelet op de in
1998 opgetreden grootschalige wateroverlast in deze regio, de verhouding tussen
de bevoegdheden van de burgemeester en van het waterschapsbestuur/ dijkgraaf.
Toegespitst op het belang van de veiligheid van de bevolking, is deze
verhouding in hoofdlijnen als volgt. De bevoegdheden van de waterschapsbesturen
hebben de bescherming van specifieke (waterstaatkundige) belangen ten doel en
kunnen daarmee van betekenis zijn voor de algemene veiligheid van de bevolking.
Dit brengt met zich mee dat het waterschapsbestuur in de “normale” situatie de
waterstaatkundige maatregelen die van belang zijn voor de algemene veiligheid,
waar nodig coördineert met de gemeenten in het waterschapsgebied. Daarnaast
kent de wet aan de dijkgraaf bijzondere bevoegdheden toe bij dringend of
dreigend gevaar. Op dat moment ontstaat een nauw grensvlak met de bevoegdheden
van de burgemeester.
Immers kan laatstgenoemde dezelfde omstandigheid
aanmerken als een (dreigende) ramp en daarop maatregelen wensen te nemen. De
dijkgraaf zal in een dergelijke situatie de gemeentelijke crisisstaf adviseren,
de benodigde waterstaatkundige maatregelen treffen en personeel en materieel
ter beschikking bestellen. In geval van gebrek aan overeenstemming kan de
burgemeester het waterschap wel bindende aanwijzingen geven. Want ondanks het opperbevel van de burgemeester
kan hij niet zelfstandig treden in de wettelijke zelfstandige bevoegdheden van
de dijkgraaf.
2.5.12. De
Commissaris van de Koningin
De Commissaris van de
Koningin (CdK) maakt deel uit van het provinciaal bestuur én heeft een taak als
vertegenwoordiger van de landsregering in de provincie. Voor de Commissaris als
rijksorgaan zijn die taken en bevoegdheden geregeld in o.m. de Provincie- en
Gemeentewet en in de ambtsinstructie voor de Commissarissen van de Koningin. Zo
heeft de commissaris onder meer coördinerende bevoegdheden bij de
rampenbestrijding en bij de handhaving van de openbare orde.
De
coördinerende functie van de Commissaris van de Koningin komt bij verdere
opschaling tot uiting. In coördinatiefase drie moet hij geďnformeerd worden.
Het is mogelijk dat de CdK al in coördinatiefase vier actief wordt, maar deze
functie komt pas in verdere opschaling tot zijn recht. De CdK zal in eerste
instantie veel contact hebben met de Coördinerend burgemeester die zorgt voor een eenduidige aansturing van de
operationele diensten in de regio. Zie verder paragraaf 2.5.2 van dit plan over
de CBGM).
Bij
een gemeentegrens-overschrijdende ramp heeft de CdK de bevoegdheid om
aanwijzingen te geven aan de burgemeesters. Op grond van de Wrzo en de
ambtsinstructie Commissaris van de Koningin, hebben commissarissen namelijk de
verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke coördinatie in hun provincie bij
rampen en zware ongevallen van meer dan plaatselijke betekenis.
Tevens
heeft de CdK een taak op het gebied van de informatievoorziening tussen
overheden en instanties. Tenslotte coördineert de commissaris op verzoek van de
burgemeester(s) de bijstandsverlening. Als de CdK niet in dit verzoek kan
voorzien richt hij zich tot de Minister
van BZK. De commissaris wordt in al deze werkzaamheden bijgestaan door
een provinciale rampenstaf die zich in het Provinciaal Coördinatiecentrum (PCC)
bevindt.
2.5.13. De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Het is mogelijk nog verder
op te schalen, er vindt dan afstemming plaats op rijksniveau. Zoals de CdK
aanwijzingen kan geven in overleg met burgemeesters, kan de minister van BZK in
overleg met de CdK’s aanwijzingen geven aan de commissarissen. De minister kan
zelfs de bevoegdheden van de commissarissen en de burgemeesters geheel of
gedeeltelijk naar zich toe trekken of daarmee een andere autoriteit belasten.
De
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor
de afstemming van de orde- en veiligheidsmaatregelen op centraal niveau. Het
Nationaal Coördinatiecentrum speelt bij
de uitvoering van deze verantwoordelijkheid een centrale rol. De minister van
BZK komt in beeld als bij een ramp of zwaar ongeval het algemeen belang in het
geding komt. Het NCC ondersteunt de minister in zijn werkzaamheden. Op
rijksniveau opereert echter niet alleen de minister van BZK, ook andere
ministers hebben hun verantwoordelijkheden. Om te komen tot een gecoördineerd
optreden op rijksniveau functioneren departementale coördinatiecentra in
samenwerking met het NCC. Opleiding en oefening zijn daarbij van wezenlijk
belang. Wanneer zich een omvangrijke crisis voordoet, kan de kernbezetting van
het NCC worden uitgebreid. Hierin is voor de interdepartementale coördinatie
van de communicatie ook het Nationaal Voorlichtingscentrum opgenomen.
Wateroverlast
in de provincies, vechtende voetbalsupporters en de veiligheid van belangrijke
buitenlandse bezoekers vergen dat provincie en gemeente, politie en brandweer
in goed overleg de juiste veiligheidsmaatregelen toepassen. Mochten personeel
en materieel in de provincie niet toereikend zijn om de veiligheid te
garanderen, dan coördineert het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC) de
bijstandsverlening.Het Nationaal Coördinatiecentrum verzorgt de
informatievoorziening tussen de verschillende bestuurslagen en, als er
buitenlandse aspecten meespelen, voor de contacten met de ons omringende
landen. Het Nationaal Coördinatiecentrum verleent tevens faciliteiten voor een
goed functioneren van de beleidsteams en ambtenaren tijdens de opgeschaalde situatie.
Afspraken over interdepartementale coördinatie en besluitvormingsstructuren
zijn vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
2.5.14. De
actiecentra van in te zetten/ingezette andere disciplines (“derden”)
Positie
- Deze
actiecentra zijn een zaak van de betrokken disciplines zelf;
- in principe
vallen zij buiten de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeentelijke
rampenbestrijdingsorganisatie;
- de door
deze actiecentra aan te sturen eigen eenheden, die op het grondgebied van een
getroffen gemeente opereren, vallen wel onder het opperbevel van de
burgemeester; als zodanig maken de actiecentra deel uit van de gemeentelijke
RBO.
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
In te zetten/ingezette disciplines “van buiten”
(“derden”) behouden hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden, voor zover
niet strijdig met en ondergeschikt aan het gemeentelijke opperbevel van de
burgemeester(s), wetten, regelingen en andere bevoegdheden en
verantwoordelijkheden.
Taken
De taken van deze actiecentra zijn een zaak van de
organisaties zelf. Voor zover betrokken bij de rampbestrijding, dienen zij
contact te onderhouden met de ander actiecentra van gemeente(n) en operationele
parate diensten, voor een juiste afstemming en coördinatie van activiteiten en
voor uitwisselen van informatie.
2.5.15. Het
Coördinatie Team Plaats Incident (CTPI)
Positie
- Het CTPI
bevindt zich op uitvoerend niveau op de plaats van het incident/de ramp of het
zware ongeval;
- het CTPI is
het laatste/laagste coördinatieniveau in het traject van beleid (strategie)
naar uitvoering “in het veld” voor wat betreft de bron- en effectbestrijding.
- het CTPI
zal altijd binnen de grenzen van een of meer gemeenten opereren en valt onder
het
opperbevel
van de betreffende burgemeester(s).
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- Het CTPI
geeft in/op het incidentterrein of het terrein waar een ramp of een zwaar
ongeval heeft plaatsgevonden alle
aanwijzingen en opdrachten voor de uitvoering van werkzaamheden;
- het CTPI
opereert onder de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Regionaal
Coördinatiecentrum;
- alle
activiteiten van ondersteunende diensten en organisaties op het incidentterrein
geschieden onder verantwoordelijkheid van één van de in het CTPI
vertegenwoordigde hulpverleningsdiensten.
Taken
- de directe afstemming tussen de ingezette eenheden in het terrein
die belast zijn met (bron- en
effect)bestrijdingsactiviteiten, reddingsactiviteiten, geneeskundige en
politieactiviteiten.
- het geven
van opdrachten en leiding aan de eenheden in het inzetgebied, zowel van de
operationele parate hulpverleningsdiensten als van ondersteunende instanties;
- het
afstemmen van de inzet met andere CTPI’n.
Wanneer
De vorming en inzet van een CTPI ontstaat in de
opschaling van de RBO en zal als eindpunt van de opschaling in het veld bij de
bestrijding van een incident aanwezig zijn. In eerste instantie zal het gaan om
samenwerking en afstemming tussen de aangewezen en aanwezige leidinggevenden
van de hulpverleningsdiensten.
3.
Randvoorwaarden voor het functioneren van de RBO
Voor het goed en volwaardig functioneren van de in
hoofdstuk 2 weergegeven organisatie, is het noodzakelijk dat aan de volgende
randvoorwaarden wordt voldaan:
- een
alarmeringsregeling is aanwezig;
- verbindingen
zijn verzekerd;
- faciliteiten
zijn beschikbaar;
- het verloop
van de bestrijding wordt vastgelegd;
- ondersteuning
in personele, administratieve zin is aanwezig;
- aflossing
van personeel bij langdurige inzet.
3.1.
Alarmering
Uitgangspunten
- De gemeente
moet een alarmeringsregeling hebben om de gemeentelijke RBO te kunnen activeren, zie hiervoor deelplan “alarmering
bestuur en uitvoerenden”;
- alarmering kan “van binnenuit” plaatsvinden doordat één van de
hulpverleningsdiensten bij een incident de burgemeester laat waarschuwen
volgens een standaardprocedure, en de burgemeester besluit dat de RBO moet worden geactiveerd;
- alarmering
kan “van buitenaf” gebeuren door een hogere overheid, andere gemeente of
semi-overheidsinstanties. Daarvoor dient de gemeente te beschikken over een
alarmeringsadres, dat altijd bereikbaar is. Via dit adres wordt de
alarmeringsregeling uitgevoerd;
- aldus
gealarmeerde onderdelen van de gemeentelijke RBO dragen zelf zorg voor de
interne alarmering volgens het
betreffende deelplan;
- gealarmeerd
wordt op “sleutelfuncties”.
Uitvoering
- Volgens de
gemeentelijke alarmeringsregeling (zie ook hoofdstuk 4, proces 1).
3.2.
Verbindingen
Op hoofdlijnen kunnen de volgende coördinatiecentra
in de RBO worden onderscheiden:
- het
Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) van het Ministerie van BZK;
- het
Provinciaal Coördinatiecentrum (PCC);
- het
Regionaal Beleidscentrum ( Stadhuis Den Haag) van het RBT.
- het
Gemeentelijk Coördinatiecentrum (GCC) van de Gemeentelijke Crisisstaf;
- het
Regionaal Coördinatiecentrum (RCC) van de operationele, parate hulpverleningsdiensten;
- de
actiecentra (AC) van de sector/vakteam/organisaties;
- het
Coördinatie Team Plaats Incident (CTPI).
Vanuit deze centra moeten contacten met elkaar, met
diensten, met eenheden en met (centra van) derden kunnen worden onderhouden.
De centra dienen verbindingsgegevens ter
voorbereiding uit te wisselen.
Aard van de
voorzieningen
De noodzakelijke verbindingen worden nader uitgewerkt
in een (regionaal verband te normeren) verbindings- en communicatieplan.
3.2.a Principeschema
In het navolgende schema zijn de coördinatiecentra en
communicatiewegen aangegeven. Deze aangegeven wegen dienen te worden
aangehouden
Uitwerken
communicatieplan en realiseren voorzieningen
- Voor de
GCS: de gemeentelijke ambtenaar rampenbestrijding;
- voor RCC en CTPI: de regionale brandweer, c.q.
de samenwerkende operationele
parate
hulpverleningsdiensten;
- voor de
gemeentelijke actiecentra: de sectoren / vakteams zelf, ondersteund door de ARB.
Deze uitwerking wordt onderling afgestemd.
3.3.
Faciliteiten
De onderdelen van de RBO, met name de
coördinatiecentra, moeten over geëigende faciliteiten (kunnen) beschikken. Voor
die faciliteiten geldt het volgende:
3.3.1.
Minimale eisen
- Voor
plenair overleg en briefings dient/dienen voldoende geschikte ruimte(n)
beschikbaar te zijn;
- de ruimten
moeten een zekere afscherming hebben, zodanig, dat een ongestoorde
taakuitvoering in een zo rustig mogelijke sfeer mogelijk is;
- in de
directe nabijheid moeten voldoende neven-/werkruimten beschikbaar zijn of op
korte termijn kunnen komen, voor specifiek (onderdeels)overleg en taakgroepen,
administratie en ondersteuning;
- een
adequaat ingericht en bij voorkeur separaat verbindingscentrum, in de directe
nabijheid, dient beschikbaar te zijn of op zo kort mogelijke termijn te kunnen
worden ingericht;
- er moeten
voldoende voor de taakuitvoering noodzakelijke (hulp)middelen beschikbaar zijn;
- voorzieningen
op het gebied van verzorging en logistiek moeten aanwezig zijn, alsmede mogelijkheden voor recreatie/rusten.
3.3.2.
(Hulp)middelen
Voor het registreren en
beoordelen van situaties en voor het verzamelen, ver- en bewerken en
verspreiden van (grote hoeveelheden) gegevens moeten voldoende hulpmiddelen
aanwezig zijn of snel beschikbaar kunnen komen. Gedacht kan worden aan:
- computer/laptop
+ printmogelijkheden;
- kaart- en
plotmaterialen;
- naslagwerken,
registers, deelplannen, e.d.;
- communicatiemiddelen;
- materialen/apparatuur
voor het vastleggen, verwerken, rapporteren en verspreiden van opdrachten,
berichten, gesprekken, vergaderingen, enz.;
- audiovisuele
hulpmiddelen, presentatiematerialen (borden, flip-overs, e.d.).
In regionaal verband is
hiertoe voor RBT en GCS een ‘programma van eisen’ opgesteld.
3.3.3.
Registratie
Alle activiteiten bij de bestrijding van het voorval
en het verloop van de processen moeten nauwkeurig worden geregistreerd voor
coördinatie, evaluatie en voor verantwoording achteraf. Door alle onderdelen van de RBO moeten op alle niveaus zo veel mogelijk gegevens
systematisch worden vastgelegd. In eerste instantie kan registratie gebeuren
met hulpmiddelen als gespreksrecorders, dicteerapparaten, camera’s, e.d., bij
telefoongesprekken, briefings, vergaderingen, enz. Alle registraties moeten zo
spoedig mogelijk worden uitgewerkt, schriftelijk worden vastgelegd en
chronologisch gebundeld in een logboek, per dienst/organisatieonderdeel en per
centrum, op elk niveau.
De logboeken dienen voor het vastleggen van
afspraken, besluiten en opdrachten, voor de controle op uitvoering en voortgang
en als “naslagwerk” voor (tijdelijk) afwezige functionarissen.
3.3.4.
Ondersteuning
Verbindingen
Voor het bemensen van de verbindingscentra in de
gemeente worden ingeschakeld:
- in
GCC: Informatie &
Communicatietechnologie ( ICT) van cluster Facilitair ;
- in
Actiecentra: eigen personeel van het betreffende vakteam;
Administratie
De volgende gemeentelijke sectoren / vakteams leveren
personeel voor de administratieve ondersteuning van de RBO en voor het
verwerken van alle gegevens:
- in GCC: medewerkers Centrale Staf, bestuurlijke
processturing;
- in
Actiecentra: eigen personeel van het betreffende vakteam;
- in Pers- en
Voorlichtingscentrum: medewerkers Communicatie;
- in CRIB:
medewerkers burgerzaken;
- in CRAS:
medewerkers vakteam Treasury & riskmanagement;
- in
opvangcentra: medewerkers vakteam Werk inkomen en zorg.
Algemeen gezegd: personeel
van de hiervoor verantwoordelijke cluster / sector /vakteam.
Advisering op bestuurlijk/juridisch gebied
Voor bestuursrechtelijk advies en ondersteuning, het
leveren van expertise op het gebied van wetgeving, het opstellen van
(nood)verordeningen, e.d. levert het vakteam Juridische zaken ondersteuning aan
alle betrokken onderdelen, met name aan de Gemeentelijke Crisisstaf.
Verzorging/logistiek
In principe zijn alle ingezette sectoren en
vakteams zelf verantwoordelijk voor de
eigen verzorging / logistiek. Aanvulling van het eigen potentieel wordt
geleverd door het vakteam HSM.
Per organisatieonderdeel wordt de verzorging/logistiek
geregeld in het eigen deelplan. Coördinatie van die invulling en van de
noodzakelijke aanvulling gebeurt door de ambtenaar rampenbestrijding.
Met betrekking tot de verzorging/logistiek
rampenbestrijdingspotentieel bij bovenlokaal optreden van de operationele
diensten is er het “Logistiek Verzorgingsplan” wat opgesteld is door de
Hulpverleningsregio Haaglanden.
3.3.5.
Uitwerking / uitvoering
De beschikbare en te realiseren faciliteiten worden
voorbereid en vastgelegd in een deelplan voor het operationeel maken van de
RBO-onderdelen, i.c. de onderscheiden coördinatiecentra. Deze voorbereiding en
realisatie gebeurt door:
- voor GCC
c.a.: de ambtenaar rampenbestrijding;
- voor
gemeentelijk actiecentrum/-centra: het betreffende vakteam / organisatie zelf, ondersteund door de ambtenaar
rampenbestrijding en/of ondersteuningsgroep;
- voor
afzonderlijke sectoren/vakteams: de sectoren/vakteams zelf, zonodig ondersteund
door de ambtenaar rampenbestrijding;
- voor RCC:
dit is een verantwoordelijkheid van de operationele parate
hulpverleningsdiensten zelf.
De faciliteiten van het RCC zijn in ieder geval
afgestemd op schaal, samenstelling, risico’s en werkwijze in de regio, daarbij
ook rekening houdend met de door de gemeenten gewenste en voor hen
noodzakelijke ondersteuning.
4.
Processen
4.1.
Inleiding
Bij het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval
kan en zal ook een scala van activiteiten worden uitgevoerd, zowel geënt op en
in het verlengde van de dagelijkse werkzaamheden van de gemeentelijke
organisatie, als specifiek gericht op de rampenbestrijding. Alle uit te voeren
activiteiten zijn in dit hoofdstuk gegroepeerd in processen, die worden gevormd
door een aantal samenhangende activiteiten.
De beschrijving van de processen en benoeming van
activiteiten houdt evenwel niet in, dat bij elke calamiteit zonder meer sprake
is van daadwerkelijke totale uitvoering daarvan. Afhankelijk van aard,
omstandigheden, omvang, enz. kan worden gekozen voor een facultatieve ňf
volledige uitvoering van activiteiten en processen.
Elk proces wordt in dit hoofdstuk volgens een vast
stramien beschreven, waarbij is aangegeven welke diensten / sector bij de
uitvoering zijn betrokken en welke dienst / sector als “hoofdaannemer”
verantwoordelijk is voor voorbereiding en uitvoering van het proces.
De benoeming en beschrijving van de processen zijn
gebaseerd op de “Handleiding rampenbestrijding”. Deze handleiding is niet
geheel gevolgd, omdat de procesindeling en -verantwoordelijkheden primair ook
zijn gebaseerd op de in 1.1.4. en 2.2 vermelde uitgangspunten, met name op het
onderscheid bron-/effectbestrijding en gevolgbestrijding.
4.2.
Algemene uitgangspunten
- Bij elk proces is de daar vermelde
procesverantwoordelijke discipline de initiator, coördinator en bewaker van
alle noodzakelijke voorbereiding op en van een juiste en volledige uitvoering
van het proces. De procesverantwoordelijke is eindverantwoordelijk en
aanspreekbaar voor het proces, met een verplichting tot participatie van de
vermelde uitvoerenden.
- Uitwerking
van een proces door de procesverantwoordelijke gebeurt met inschakeling van en
in samenwerking/samenspraak met de vermelde uitvoerenden.
- Alle
disciplines/sectoren/vakteams stellen een eigen deelplan samen, op basis van de
in alle processen aan hen toegewezen uit te voeren activiteiten. Een
procesverantwoordelijke ziet er op toe, dat alle activiteiten binnen het proces
worden verwerkt in de afzonderlijke deelplannen van de bij dat proces betrokken diensten en vakteams / sectoren.
- Taken en
activiteiten worden in algemene termen / beschrijvingen vermeld. De vermelde
diensten /sectoren/vakteams dragen zelf zorg voor verdere precisering van de
processen en activiteiten, gebaseerd op en in de geest van dit rampenplan en
van de procesbeschrijving. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande kennis,
regelgeving, richtlijnen, handleidingen, literatuur, enz.
- De
“normale” reguliere, dagelijkse taken en activiteiten van de gemeentelijke
organisatie (sectoren, vakteams, enz.) zijn vanzelfsprekend en worden niet
expliciet vermeld. Zij worden geacht in omstandigheden van een ramp of een
zwaar ongeval te worden gecontinueerd, al of niet
ten dienste van de bestrijding van de ramp of het zware ongeval. In dit
hoofdstuk worden specifieke activiteiten voor de bestrijding van een ramp of
een en zwaar ongeval benoemd.
- Alle
gemeentelijke organisatieonderdelen worden geacht in algemene zin de
rampbestrijding te ondersteunen met personeel en materieel, waar zij zelf geen
directe taak hebben, zoals vermeld in dit hoofdstuk. Bij elk proces dient dan
ook bij elk organisatieonderdeel te worden gelezen: “algemene ondersteuning”.
- Niet
-gemeentelijke diensten/organisaties worden alleen vermeld als
“systeemeigenaar” van/voor een bepaalde voorziening en/of activiteit.
Uitgangspunt is dat de procesverantwoordelijke de nodige voorbereidingen treft
met de betreffende systeemeigenaar. Dit geldt zowel voor systeemeigenaren mčt
als zňnder eigen wettelijke taak in omstandigheden van rampen en zware
ongevallen.
4.3. De
afwikkeling: nazorg
Als de bestrijding van de ramp of een zwaar ongeval
is beëindigd, is het van bijzonder groot belang voortdurend en voldoende
aandacht te besteden aan de nazorg. Doel daarvan is:
- het
beperken van schadelijke gevolgen;
- het
voorkomen van een vervolgramp of zwaar ongeval;
- het op
gang brengen van het dagelijks leven;
- medische
en sociale zorg voor slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners;
- het
behandelen van schadeclaims;
- huisvesting
en wederopbouw;
- medische en psychosociale nazorg.
Aandachtspunten daarbij zijn:
- Activiteiten
van de processen moeten eerst worden/zijn teruggebracht tot proporties, die met
de gebruikelijke “normale” gemeentelijke organisatie kunnen worden verwerkt.
- Per
proces vindt de nazorg plaats.
- Evaluatie van de verschillende
nazorgtrajecten gebeurt plenair in GCS verband.
- Het maken van een deelplan om tot een
Informatie- en Adviescentrum (IAC) te komen, zal in samenwerking met de HRH tot stand komen
Het Onderzoek Vuurwerkramp
(Commissie Oosting) en het Onderzoek Cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001 (Commissie
Alders) hebben geleid tot het kabinetsstandpunt dat er een IAC moet komen in
elke gemeente. De website www.iac.enschede.nl
van de gemeente Enschede en de handreiking “Opzet van een Informatie- en
Adviescentrum na rampen” van het Ministeries van BZK en VWS geven meer
informatie over het onderwerp IAC.
Een nazorgaspect is de verplichting van B & W de
ramp of het zware ongeval te analyseren en
evalueren en om zo mogelijk maatregelen te nemen een
herhaling van de ramp of het
zware ongeval te voorkomen.
- Op de
nazorgfase zijn de bestuurlijke en operationele bevoegdheden uit de Wet rampen
en zware ongevallen van toepassing. Ook op de financiële regelingen die
betrekking hebben op de rampenbestrijding kan een beroep worden gedaan.
Alle procesverantwoordelijken zijn binnen het eigen
proces, voor zover relevant, verantwoordelijk voor een goede en juiste nazorg
bij en na de uitvoering van de in dit hoofdstuk benoemde processen.
4.4. Procesbeschrijvingen
Onderstaand volgt een beschrijving van de
desbetreffende processen, waarbij de (hoofd)verantwoordelijkheden voor de
uitvoering ervan worden toegewezen. In de procesbeschrijvingen worden bij
“Uitvoering” vermeld:
- slechts
díe organisatieonderdelen, welke in het kader van het rampenplan worden
ingeschakeld, waarbij het verantwoordelijke management een rol in de
Gemeentelijke Crisisstaf moet kunnen spelen;
- en welke
bestuurbaar zijn vanuit de eigen gemeentelijke organisatie.
In de procesbeschrijvingen gelden bij “Mogelijk in te
schakelen” de volgende criteria voor vermelding:
- het
betreft (semi-)overheid, systeemeigenaren/-beheerders;
- het
betreft organisaties met een eigen
taak op basis van wetten, regelingen, overeenkomsten, e.d., waarvan gebruik
gemaakt kan of moet worden;
- de
organisatie vormt een ondersteuning voor diensten met een soortgelijke taak;
- het
betreft geen bedrijven, particuliere
organisaties, e.d., die facilitair kunnen worden ingehuurd of waarmee
“waakvlamovereenkomsten” bestaan.
Aan het slot van deze beschrijvingen is een
samenvattende matrix van alle processen en disciplines opgenomen.
Proces 1:
Alarmering van bestuur en uitvoerenden
Doel
Het activeren van alle voor de rampbestrijding
benodigde functionarissen en instanties.
Aandachtspunten
- De
rampenbestrijding kent drie bestuursniveaus: rijk, provincie, gemeente. Elk
niveau kent een eigen coördinatiecentrum, resp. NCC, PCC en GCC. Alarmering in deze bestuurskolom loopt in beide
richtingen, afhankelijk van aard en omvang van de ramp of het zware ongeval.
Alarmering op rijksniveau gebeurt bij NCC, op provinciaal niveau bij PCC en op
gemeentelijk niveau bij de Centrale Meldkamer van de parate diensten (thans nog
RAC);
- gemeenten
en Centrale Meldkamer (thans nog RAC) wisselen alarmeringsgegevens uit volgens
een op te stellen gemeentelijke alarmeringregeling;
- de
gemeentelijke alarmeringsregeling geeft aan door wie en op welke wijze de in te
schakelen functionarissen en diensten/organisaties worden gealarmeerd;
- de
diensten/organisaties leggen hun interne alarmering vast in hun deelplan.
Procesverantwoordelijk
- ambtenaar
rampenbestrijding van de gemeente Delft
Uitvoering
- gemeentelijke
alarmeringsregeling ARB
- alarmeringsadres RAC
- interne
alarmering van een sector / vakteam / organisatie alle sectoren of betrokken vakteams
Proces 2: Brand- en ongevalbestrijding
Doel
- Het beperken en bestrijden van brand, van
ongevallen bij brand en van ongevallen, anders dan bij brand.
Aandachtspunten
- Dit proces is een deel van de feitelijke
brandweertaak conform de Brandweerwet 1985, artikel 1, lid 4.
Procesverantwoordelijk
- Commandant brandweer gemeente Delft
Uitvoering
- Brandbestrijding brandweer
- technische hulpverlening/redding brandweer
- milieuadvies en assistentie uitvoering sector
BTO / Brandweer
/milieudienst
- materiële ondersteuning sector
Stadsbeheer
- bouwkundig advies sector
BTO
- advies cultuurhistorische zaken Min.
van OCW
- energievoorziening Eneco
Energie
- watervoorziening Waterbedrijf
Europoort
Mogelijk in
te schakelen
- Systeemeigenaar/-beheerder
- Regionaal
Militair Commando West
-
Hoogheemraadschap van Delfland
Proces 3:
Voorlichting
Doel
De gevolgen van een ramp of het zware ongeval te
beperken door:
- de
bevolking te adviseren of te bewegen noodzakelijke maatregelen tijdens een ramp
of een zwaar ongeval te treffen;
- ondersteuning
te bieden bij de bestrijding, beheersing en afhandeling van de ramp of een
zwaar ongeval;
- het herstel
en terugkeer naar de normale situatie na een ramp of een zwaar ongeval zo
optimaal mogelijk te laten verlopen.
Aandachtspunten
- Voorlichting
bestaat uit drie onderdelen:
·
voorlichting over
rampen en zware ongevallen vooraf (preventie/preparatie);
·
voorlichting tijdens
een (dreigende) ramp of een zwaar ongeval (respons);
·
voorlichting in de
nazorgfase (herstel);
- deze
voorlichting kent drie trajecten:
·
(directe)
publieksvoorlichting;
·
persvoorlichting
(indirecte publieksvoorlichting);
·
(directe) interne
voorlichting (bestuur/rampenbestrijdingsorganisatie/andere (semi)
·
overheidsinstanties);
- de
coördinatie van de voorlichting volgt die van de opschaling van de
rampenbestrijdingsorganisatie (lokaal ŕ regionaal ŕ provinciaal ŕ landelijk);
- handboek
Voorlichting bij Rampen.
Procesverantwoordelijk
- Hoofd
vakteam Communicatie van de gemeente Delft
Uitvoering
- Alle
activiteiten COM.
Mogelijk in
te schakelen
- Voorlichters
andere gemeenten
- Voorlichters
andere (semi)overheidsinstanties.
- Voorlichters
van de grotere bedrijven
- Voorlichters van de Politie Haaglanden
- Voorlichters van de Brandweer
Proces 4:
Waarschuwen bevolking
Doel
Het opmerkzaam maken van de bevolking op een dreigend
gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies.
Aandachtspunten
- Het
waarschuwen vindt in principe plaats via de normale mediakanalen;
- bij een
acute dreiging wordt gebruik gemaakt van een attentiesignaal middels sirenes,
geluidswagens, e.d., direct gevolgd door een eerste gedragsadvies via snelle
media, zoals landelijke en/of lokale radio/tv. Met de regionale omroep Radio
West zijn hiertoe afspraken gemaakt;
- na een
acute waarschuwing moet het geven van aanvullende informatie volgen, dat
onderdeel is van proces 3.
Procesverantwoordelijk
- Hulpverleningsregio
Haaglanden
Uitvoering
- Waarschuwing COM.
- acute
waarschuwing met sirenes brandweer
- acute
waarschuwing met geluidswagens politie.
Mogelijk in
te schakelen
- Radio West
- landelijke
/lokale media.
Doel
- Ontruimen:
een bedreigd object of gebied binnen de gemeente vrij te maken van mensen en
dieren.
- Verplaatsen
bevolking: het weghalen van mensen en dieren uit een bedreigd gebied en ze
vervoeren naar een veilig gebied.
Aandachtspunten
- Het besluit
tot uitvoering van dit proces wordt door de burgemeester genomen;
- acute
ontruiming kan door de ter plaatse aanwezige hulpverleningsdiensten gebeuren.
Hierbij is geen sprake van verplaatsing, opvang, registratie en verzorging in
de zin van dit proces;
- uitgangspunt
is dat de bevolking zelf actief is, de overheid begeleidt bij die
zelfredzaamheid. Waar nodig, dient de overheid wel volledige ondersteuning te
geven aan hulpbehoevenden. Essentieel hierbij is een gedegen voorlichting:
- dit proces
kan ook op gezag van en gecoördineerd door een hogere overheid (provincie,
rijk) plaatsvinden:
- de gemeente
kan als opvanggemeente bij verplaatsing van de bevolking vanuit een andere
gemeente worden aangewezen. Rekening moet worden gehouden met een
opvangcapaciteit van maximaal 10% van het eigen inwonertal:
- dit proces
heeft een directe relatie met de processen 3, 14, 15 en 22. In deze
samenhang
is dan sprake van evacuatie.
Procesverantwoordelijk
- Politie Haaglanden.
Uitvoering
- Ontruimen politie
- regelen vervoer en begeleiden verplaatsing politie
- informeren bevolking COM.
- vervoer niet-ambulante personen GHOR
- bewaking politie.
Mogelijk in
te schakelen
-
Vervoerbedrijven, zoals Connexxion hier is een waakvlamovereenkomst mee
gesloten
door de
Hulpverleningsregio haaglanden;
- ziekenvervoerders;
- taxibedrijven;
- dierenambulance;
- veiligheidsdiensten.
Proces 6:
Afzetten/afschermen
Doel
Het zorgen voor het ongestoord kunnen plaatsvinden
van de activiteiten voor de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval, door het
afzetten van wegen en/of het afschermen van objecten en terreinen.
Aandachtspunten
- Gedacht
moet ook worden aan water-, spoorweg- en luchtverkeer;
- dit proces
in relatie met proces 7 uit te voeren.
Procesverantwoordelijk
- Politie Haaglanden .
Uitvoering:
- Aanbrengen
afzettingen/verwijsborden politie
/ Stadsbeheer
- informeren
publiek COM.
- toezicht
naleving politie.
Proces 7:
Verkeer regelen
Doel
Het voorkomen en/of oplossen van verkeersopstoppingen
of -stremmingen, zowel buiten als binnen het rampterrein.
Aandachtspunten
- Rekening
moet ook worden gehouden met het regelen van verkeersstromen op het water, via
het spoor en door de lucht;
- dit proces
in relatie met proces 6 uit te voeren.
Procesverantwoordelijk
- Politie
Haaglanden
Uitvoering
- Verkeer
regelen politie
- geven
verkeersinformatie
politie / COM
- aanbrengen
(tijdelijke) verkeerstekens
Stadsbeheer
- toezicht
naleving politie.
Mogelijk in
te schakelen
- Radio West
- Korps
Landelijke Politiediensten;
- Centrale
Meldkamer NS.
Proces 8: Ordehandhaving
Doel
Het - in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag in
overeenstemming met de rechtsregels - ervoor zorgen dat de openbare orde en de
rechtsorde daadwerkelijk worden gehandhaafd.
Aandachtspunten
- Bij het
handhaven van de openbare orde staat de politie onder gezag van de
burgemeester;
- bij het
handhaven van de rechtsorde staat de politie onder gezag van het Openbaar
Ministerie.
Procesverantwoordelijk
- Politie
Haaglanden
Uitvoering
- Ordehandhaving
op en rond het rampterrein politie
- opsporing
strafbare feiten justitie.
- Stadstoezicht
TOR
Proces 9:
Ontsmetten van mensen
Doel
Uitbreiding van radioactieve, chemische en/of biologische
besmetting voorkomen.
Aandachtspunten
- Ontsmetting
van mensen is een vorm van medisch inhoudelijk handelen. Bij ontsmetting van
gewonden staat de medische hulpverlening voorop, de ontsmetting vormt daarvan
een onderdeel;
- rekening
moet worden gehouden met ontsmetting van persoonlijke bezittingen, huisdieren
en andere zaken met gevoelswaarde;
- bij een
lichte vorm van besmetting kan het mogelijk zijn de bevolking te adviseren over
door hen zelf te nemen ontsmettingsmaatregelen. In andere gevallen zal de
ontsmetting in speciaal in te richten centra moeten plaatsvinden;
- aan de
ontsmetting kunnen andere zorgtaken (moeten) worden gekoppeld, zoals voorzien
in primaire levensbehoeften, geestelijke verzorging, registratie t.b.v. CRIB,
enz.;
- rekening
moet worden gehouden met de opvang en afvoer van afvalproducten t.g.v. de
ontsmetting;
- het
ontsmetten van uitrustingsstukken, persoonlijke beschermingsmiddelen c.a. van
ingezette hulpverleningsdiensten is onderdeel van proces 10.
Procesverantwoordelijk
- GHOR.
Uitvoering
- Advisering
maatregelen
GHOR/ GGD Delfland
- publieksvoorlichting COM
- ontsmetting GHOR
/ brandweer
- opvang en
afvoer afvalproducten Stadsbeheer
- geestelijke
verzorging GHOR
- eventueel
voorzien in primaire levensbehoeften WIZ
- eventuele
afzetting/afscherming/ordehandhaving politie
- registratie
t.b.v. CRIB GHOR
Mogelijk in
te schakelen
- Ministerie
van VWS;
- Ministerie
van VROM;
- Ministerie
van Defensie.
Proces 10:
Ontsmetten van voertuigen/infrastructuur
Doel
Uitbreiding van radioactieve, chemische en/of
biologische besmetting voorkomen.
Aandachtspunt
- Rekening
moet worden gehouden met de opvang en afvoer van afvalproducten t.g.v. de
ontsmetting.
Procesverantwoordelijk
- Hulpverleningsregio
Haaglanden
Uitvoering
- Ontsmetting brandweer
- opvang en
afvoer afvalproducten Stadsbeheer
Mogelijk in
te schakelen
- Systeembeheerders/-eigenaren
infrastructuur;
- Ministerie
VROM;
- Ministerie
Defensie.
- Vakteam
Milieuzorg Gemeente Delft
Proces 11:
Inzamelen van besmette waren
Doel
Het voorkomen van verdere besmetting.
Aandachtspunten
- Bij
incidenten met lokale/regionale oorsprong en uitstraling valt het proces onder
verantwoordelijkheid van de lokale overheid/overheden;
- bij
incidenten met een oorsprong buiten het lokale/regionale gebied en met
provinciale, nationale of internationale uitstraling valt het proces onder
verantwoordelijkheid van de centrale overheid, met participatie door de lokale
overheden;
- zie proces
12.
Procesverantwoordelijk
- GHOR
Uitvoering
- Advisering
maatregelen
GHOR/ GGD Delfland
- inventariseren
omvang besmetting/verspreiding GHOR
- publieksvoorlichting GHOR
/ COM
- inzamelen
besmette waren Stadsbeheer
- uitvoering
en toezicht op naleving maatregelen Politie
Haaglanden
Mogelijk in
te schakelen
- Ministerie
van VWS;
- Ministerie
van VROM;
- Ministerie
van LNV.
Proces
12: Preventieve
volksgezondheid/medisch-hygiënische maatregelen
Doel
Het voorkomen van bedreigingen van de volksgezondheid
of verspreiding van besmetting en ziekten door het vooraf geven van o.a. adviezen, voorlichting of medicamenten.
Aandachtspunten
- Het streven
dient primair te zijn gericht op het wegnemen van de bron van de
gezondheidsbedreiging.;
- verder moet
verspreiding vanuit de bron worden voorkomen, o.a. door het inzamelen van
besmette waren (proces 11) en maatregelen t.a.v. vee;
- Wet
Bestrijding van Infectieziekten en Opsporing van Ziekteoorzaken;
- Wet op de
Collectieve Preventie.
Procesverantwoordelijk
- GHOR
Uitvoering
- Publieksadvies/-voorlichting GHOR/
COM
- verstrekken
medicamenten GHOR.
-
Advisering
GGD Delfland
Mogelijk in
te schakelen
- Ministerie
van VWS;
- Ministerie
van VROM;
- Ministerie
van LNV.
Proces 13:
Geneeskundige hulpverleningsketen
Doel
Het garanderen van snelle, hoogwaardige geneeskundige
hulp, direct na het ontstaan van een ramp of een zwaar ongeval. Het gaat hier
om een keten van samenhangende en georganiseerde medische en paramedische
handelingen vanaf het opsporen van gewonden tot en met het moment dat verdere
behandeling in een ziekenhuis niet meer nodig is.
Aandachtspunten:
- Bij een
groot aantal gewonde slachtoffers kan de keten worden gesplitst in een hoofd-
en een nevenketen. De hoofdketen is gericht op alle spoedeisende ziekenhuisbehandelingen, bepaald via triage.
De nevenketen is gericht op (ambulante) gewonde slachtoffers, waarvan volstaan
kan worden met behandeling in een behandelcentrum, waarna zij mogelijk worden
overgedragen aan een opvangcentrum;
- splitsing
in een hoofd- en nevenketen gebeurt bij capaciteitsknelpunten in de keten zelf.
Bij triage in urgentieklassen 1, 2 en 3 worden klasse-3-slachtoffers in en
nevenketen behandeld:
- triage een
eerste hulp worden zo veel mogelijk ter plaatse door professionele
hulpverleners uitgevoerd.
- Wet
Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (WGHR);
- Handboek Geneeskundige
Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen.
Procesverantwoordelijk
- GHOR
Uitvoering
- Redding
(als onderdeel van proces 2) brandweer
- geneeskundige
hulpverlening, vanaf redding tot ziekenhuis GHOR
- aanwijzen
en inrichten van benodigde gebouwen GHOR
/ HSM
- gewondenspreidingsplan GHOR
- registratie
t.b.v. CRIB GHOR
Mogelijk in
te schakelen
- Vervoerbedrijven;
- Rode Kruis
/ EHBO-vereniging(en) / LOTT / SIGMA’s / Regionaal Militair Commando West.
- GGD
Delfland
Proces 14:
Opvangen
Doel
- Het bepalen
van aantal en locatie van de benodigde opvangcentra;
- het
verzamelen en/of verwijzen van ontredderden, daklozen, evacués en lichtgewonden
en het begeleiden daarvan naar opvangcentra, zo nodig via verzamellocaties;
- het
daadwerkelijk opvangen in opvangcentra.
Aandachtspunten
- Opvang in
de geneeskundige hulpverleningsketen valt hier buiten;
- niet-gehospitaliseerden
uit de geneeskundige hulpverleningsketen vallen dus ook onder dit proces;
- bij dit
proces behoort de direct noodzakelijke verzorging, vooruitlopend op proces 22,
dat een direct vervolg is van dit proces;
- in de
voorbereiding van de rampenbestrijding moet een lijst van mogelijke
opvangcentra worden opgesteld. Deze locaties moeten daartoe geschikt kunnen
worden gemaakt;
- rekening moet
worden gehouden met de opvang van huisdieren en van vee;
- kustgemeenten
kunnen worden aangewezen als opvanggemeente in het kader van het Rampenplan
Noordzee. In dat geval zorgt de Rijkswaterstaat voor het aan land brengen van
de slachtoffers.
Procesverantwoordelijk
- Hoofd Sector Werk, Inkomen & Zorg van de
gemeente Delft
Uitvoering
- Voorbereiding
en aanwijzen opvangcentra WIZ
+ HSM
- keuze
opvangcentra in acute situaties politie
- verzamelen/verwijzen politie
- bekend
maken verzamellocaties/opvangcentra via geluidswagens politie
- doorverwijzen
niet-gehospitaliseerden GGD
- plaatsen
verwijzingsborden Stadsbeheer
- inrichten
opvangcentra HSM
- bekend
stellen opvangcentra via media COM
- opvang en
beheer opvangcentra WIZ
- registratie
t.b.v. CRIB WIZ
- ordehandhaving politie
Mogelijk in
te schakelen
- Regionaal
Militair Commando West (via CdK) (inrichting opvangcentrum);
- dierenambulance;
- Veterinaire
Inspectie voor de Volksgezondheid.
Proces 15:
Registreren van slachtoffers
Doel
- Registreren,
verzamelen, groeperen en verifiëren van alle gegevens over slachtoffers;
- op basis
van de registratie, verstrekken van algemene informatie, aan de Gemeentelijke
Crisisstaf (burgemeester) en via deze staf aan Voorlichting t.b.v. informeren
van publiek en pers, en verstrekken van persoonlijke informatie aan
familie/relaties van slachtoffers.
Aandachtspunten
- Registratie
vindt plaats in een Registratiecentrum. Informatieverstrekking vindt plaats
vanuit een Informatiecentrum. Beide centra vormen het Centraal Registratie- en
Inlichtingenbureau (CRIB), zijn bij elkaar geplaatst, maar fysiek gescheiden:
- in eerste
instantie worden gegevens over slachtoffers verzameld door de politie. Bij het
operationeel worden van het CRIB moeten eerst deze gegevens worden overgenomen:
- bij het
registreren moet een totaalbeeld worden gevormd van zowel gevonden als vermiste
slachtoffers;
- het CRIB is
niet primair bedoeld om algemene
informatie te geven aan het publiek of aan de pers.
Dit is een
taak van Voorlichting.
Procesverantwoordelijk
- Hoofd
vakteam Burgerzaken van de gemeente Delft
Uitvoering
- Registratie BZ
- informatie
verstrekken BZ
/ COM
- opvang
relaties slachtoffers WIZ
/ GGD
- ordehandhaving politie
- registratie
in opvangcentra/bij tijdelijke huisvesting BZ
- registratie
geneeskundige hulpverleningsketen GHOR
- registratie
na identificatie politie
Mogelijk in
te schakelen
T.b.v. gegevens voor een totaalbeeld:
-
Wonen ( Wijk & Stadszaken)
/ volkshuisvesting;
-
belastingen (vastgoedinfo);
-
buurthuizen/woningbouwcoöperaties;
-
politie/vreemdelingendienst
(politie kan worden ingeschakeld bij info nabestaanden)
-
ziektekostenverzekeraars/bedrijfsverenigingen.
-
Actiecentrum CRAS
Proces 16:
Identificeren van slachtoffers
Doel
Het vaststellen van de identiteit van slachtoffers
aan de hand van bescheiden en lichaamskenmerken.
Aandachtspunten
- Het is van
belang de plaats van lichamen en voorwerpen nauwkeurig vast te stellen en te
registreren. Dit kan conflicteren met de daadwerkelijke rampbestrijding, door
b.v. veiligheid bij redding, omvang van de ramp of het zware ongeval, risico’s,
besmettingsgevaar, e.d.
Procesverantwoordelijk
- Politie
Haaglanden
Uitvoering
- Identificatie politie
- registratie
van gegevens t.b.v. CRIB politie
In te
schakelen
- Rampen Identificatie Team (RIT)van de KLPD.
Proces 17:
Uitvaartverzorging
Doel
De (meestal grote aantallen) slachtoffers van een
ramp of een zwaar ongeval een zorgvuldige uitvaartverzorging te geven.
Aandachtspunten
- In principe
wordt zo veel mogelijk de normale gang van zaken gevolgd, namelijk dat de
verzorging waar mogelijk en haalbaar wordt overgedragen/overgelaten aan de
nabestaanden. Indien dit niet meer lukt door te veel slachtoffers en/of de
volksgezondheid dit niet toelaat, zal de uitvaartverzorging collectief
plaatsvinden;
- op basis
van de Wet op de lijkbezorging is overleg met de Officier van Justitie
noodzakelijk;
- in het
kader van de nazorg voor de nabestaanden is het belangrijk dat de ramp of het
zware ongeval wordt “afgesloten” met een algemene rouwdienst.
Procesverantwoordelijk
- Hoofd
Sector Werk, Inkomen & Zorg van de Gemeente Delft
Uitvoering
- Regelen
begrafenis/crematie WIZ
- inrichten
morgue/chapelle ardente Stadsbeheer
- transport
overledenen naar morgue Stadsbeheer
- geestelijke
verzorging in chapelle ardente/morgue WIZ
+ GGD
- inrichten
noodbegraafplaatsen WIZ
- begraving/crematie
van overledenen, waarvoor anderen geen zorgdragen WIZ
- registratie
t.b.v. CRIB WIZ
- justitiële
begeleiding politie
- advisering
m.b.t. volksgezondheid GHOR
Mogelijk in
te schakelen
- Geestelijken;
- Ministerie
van VWS.
Proces 18:
Waarnemen en meten
Doel
Het georganiseerd en gestructureerd verzamelen van
(meet)gegevens over aard, ernst en omvang van een gevaarstoestand, om
beslissingen over de veiligheid van bevolking en bestrijders te kunnen nemen.
Aandachtspunten
- Uitvoering
gebeurt door gespecialiseerde eenheden (meetploegen Waarschuwings- en
Verkenningsdienst -WVD- van de regionale brandweer), deskundigen en/of
instellingen.
Procesverantwoordelijk
- Hulpverleningsregio
Haaglanden
Uitvoering
- Waarnemen / meten brandweer.
Mogelijk in
te schakelen
- Milieudienst(en)
- DCMR
- systeemeigenaren/-beheerders
meetnetten
- keuringsdiensten.
Proces 19:
Begidsen
Doel
Het begeleiden van transporten om de weg te wijzen en
vrije doorgang bij knelpunten te verzorgen.
Aandachtspunten
- Dit proces kan eventueel worden gecombineerd met
beveiligingstaken.
Procesverantwoordelijk
- Politie
Haaglanden
Uitvoering
- Begidsen (loodsen) politie.
Mogelijk in
te schakelen
- Ministerie van Defensie.
Proces
20: Toegankelijk/begaanbaar maken, opruimen
Doel
Het begaanbaar maken van aan- en afvoerwegen naar en
van het rampterrein en het opruimen van voor de bestrijding van de ramp of het
zware ongeval hinderlijke blokkades in het rampterrein.
Aandachtspunten
- Dit proces betreft niet het herstel van infrastructuur in
oorspronkelijke staat.
Procesverantwoordelijk
- commandant brandweer gemeente Delft.
Uitvoering
- Toegankelijkheid/opruimen
binnen-rampterrein brandweer /
Stadsbeheer
- toegankelijkheid/opruimen buiten-rampterrein
Stadsbeheer.
Mogelijk in
te schakelen
- Systeemeigenaren/-beheerders;
- reiniging; Stadsbeheer
- Ministerie
van Defensie.
Proces 21:
Verzorging/logistiek rampenbestrijdingspotentieel
Doel
Het beschikbaar stellen, beheren, verzorgen en op
peil houden van personele en materiële middelen, die noodzakelijk zijn voor het
op gang houden van de rampenbestrijdingsorganisatie.
Aandachtspunten
- In principe
zorgt elk organisatieonderdeel in eerste instantie voor de eigen
verzorging/logistiek en voor die van aan hen toegevoegde hulp- en
bijstandsverlenende eenheden;
- voor een
goede uitvoering is het “Logistiek verzorgingsplan” opgesteld, zie “ Logistiek verzorgingsplan” HRH;
- voor een
goede efficiency en in verband met mogelijke schaarste, is het nodig dat de
totale verzorging/ logistiek wordt gecoördineerd;
- het
verzorgingsplan dient te voorzien in de situatie dat de organisaties niet
langer in staat zijn (een deel van) hun verzorging/logistiek te realiseren.
Hiervoor is proces 22 gedeeltelijk van toepassing.
- Leveringen
door het Logistiek Centrum Zoetermeer geschieden in opdracht van het Nationaal Coördinatiecentrum van het
ministerie van BZK, na tussenkomst van de CdK.
Procesverantwoordelijk
- commandant brandweer gemeente Delft.
Uitvoering
- Eigen
verzorging/logistiek alle
organisaties
- Logistiek
verzorgingsplan HRH
- coördinatie brandweer
Mogelijk in
te schakelen
- Regionaal
Militair Commando West/Ministerie van Defensie;
- Leger des
Heils;
- vervoerbedrijven;
-
ANWB-Wegenwacht.
- Logistiek
Centrum Zoetermeer
Proces 22:
Voorzien in primaire levensbehoeften van slachtoffers
Doel
Het voorzien in (tijdelijke) huisvesting, voeding,
kleding, e.d. voor ontredderden, dakloos geraakten, evacués en lichtgewonden.
Aandachtspunten
- In eerste
instantie gebeurt dit in opvangcentra. In tweede instantie wordt gezocht naar
terugkeer naar de normale situatie, onderkomen bij familie/vrienden, in hotels,
noodonderkomens of ter beschikking gestelde woningen;
- dit proces
is een direct vervolg van proces 14;
-
dit voorzien geldt niet voor slachtoffers in de geneeskundige
hulpverleningsketen.
-
CRIB + CRAS
Procesverantwoordelijk
- Hoofd
sector Werk, Inkomen & Zorg van de gemeente Delft
Uitvoering
- Verstrekken
kleding, financiële middelen, recreatiemiddelen WIZ
/ TRM
- regelen voeding WIZ
- transport
voeding Stadsbeheer
- tijdelijke
huisvesting regelen WIZ
- vervangende
huisvesting regelen WONEN
- geestelijke
verzorging GGD
/ WIZ
- ordehandhaving politie
- geneeskundige
verzorging GGD
/ GHOR
Mogelijk in
te schakelen
- Leger des Heils;
- Rode Kruis;
- EHBO-vereniging;
- Nederlandse
Vrouwenraad;
- Regionaal
Militair Commando West/Ministerie van Defensie;
- Woningbouwcoöperaties/-verenigingen/Ministerie
van VROM.
- vakteam TRM
van de gemeente Delft ivm deelplan CRAS
Proces 23:
Strafrechtelijk onderzoek
Doel
Het opsporen van strafbare feiten.
Aandachtspunten
- Strafrechtelijk
onderzoek vindt plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie;
- strafrechtelijk
onderzoek kan een aandeel leveren in de evaluatie van een ramp of een zwaar
ongeval;
- om
conflicten tussen het strafrechtelijk onderzoek en de rampbestrijding te
voorkomen is overleg nodig tussen burgemeester en Officier van Justitie.
Procesverantwoordelijk
- politie / Officier van Justitie.
Uitvoering
- Onderzoek politie.
Proces 24:
Geestelijke verzorging
Doel
Het verlenen van hulp aan mensen met “psychisch
letsel” door de ramp of het zware ongeval/gebeurtenis: slachtoffers, relaties
van slachtoffers en hulpverleners.
Aandachtspunten
- In
eerste instantie is er sprake van collectieve hulpverlening tijdens de ramp of
het zware ongeval,
-
overgaand in meer specifieke,
individuele hulpverlening in de nazorgfase;
- plaatsen
voor geestelijke verzorging:
- slachtoffers in de
geneeskundige hulpverleningketen: verzamelplaats gewonden (incl. opvangplaats
terminale slachtoffers);
- slachtoffers
buiten de geneeskundige hulpverleningsketen: EHBO-posten, opvangcentra;
- relaties
van slachtoffers: informatiecentrum(CRIB), morgue(bij identificatie), chapelle
ardente;
- hulpverleners:
rampterrein (uitrustplaatsen).
Procesverantwoordelijk
- GHOR.
Uitvoering
- verlenen
geestelijke hulp GGD
/ GHOR / WIZ
Mogelijk in
te schakelen
- RIAGG;
- Leger des
Heils;
- Rode Kruis;
- EHBO-verenigingen;
- Nederlandse
Vrouwenraad;
-
Bureau Slachtofferhulp.
-
Rampenpastors van het
rampenpastoraat
Proces 25:
Schadeafhandeling
Doel
- Het
beperken van schade en het voorkomen van vervolgschade;
- beeldvorming
van omvang en ernst van de schade;
- stellen van
prioriteiten voor opruiming en herstel;
- vaststellen
van eventuele aansprakelijkheid;
- eventueel
starten van een strafrechtelijk onderzoek.
Aandachtspunten
- Dit proces
start reeds tijdens de acute rampbestrijding en loopt door in de nazorgfase.
Tijdens de bestrijding houdt schadeafhandeling in het beperken van schade, het
voorkomen van vervolgschade, het starten met schaderegistratie en het
regelmatig geven van een totaal-schadebeeld aan de Gemeentelijke Crisisstaf;
- voor
organisatie en coördinatie van de schaderegistratie en -afhandeling wordt een
bureau Centrale Registratie- en Aanmeldpunt voor Schade (CRAS) opgezet, waarin
overheid, verzekeraars en betrokkenen moeten samenwerken.
Procesverantwoordelijk
- Hoofd
vakteam Treasury & Risk Management van de gemeente Delft
Uitvoering
- Opzetten en
leiding geven aan een bureau CRAS TRM
- administratieve
registratie schade TRM.
- inschakelen
Bureau Coördinatie Experts TRM
- inschakelen
en coördineren betrokken gemeentelijke sectoren / vakteams TRM
- berichtgeving
schadebeeld (via GCS) COM.
Mogelijk in
te schakelen
-
Verzekeraars Hulpdienst (VHD)
- Verbond
van Verzekeraars (VvV)
- Stichting
Salvage
- Bureau
Coördinatie Expertise-organisatie (BCE)
- Bureau
Voorlichting Verzekering
- Stichting
Nationaal Rampenfonds
- Bureau Laser (uitvoeringsorganisatie
Ministerie van LNV t.b.v. de Wet tegemoetkoming schade bij rampen).
4.5. Overzicht
verantwoordelijken processen
Procesverantwoordelijke |
Nr. |
Processen |
Relatie met processen |
Ambtenaar
rampenbestrijding (Brandweer) Gemeente Delft |
1. |
Alarmering
van bestuur en uitvoerenden |
15.
21. |
Commandant
brandweer Gemeente Delft |
2.
20. 21. |
Brand
en ongevalbestrijding Toegankelijk / begaanbaar maken, opruimen Verzorging / logistiek
rampenbestrijdingspotentieel |
4.9.13 |
Hulpverleningsregio
Haaglanden |
4. 10. 18. |
Waarschuwen
van de bevolking Ontsmetten
van voertuigen en infrastructuur Waarnemen
/ meten |
2.
20. 21. 9. 13. |
Facilitaire
Dienstverlening (Hoofd Communicatie) Gemeente Delft |
3. |
voorlichting |
1.4.
5. 6. 7. 9. 11. 12. 14. 21.25. |
Politie
Haaglanden |
5. 6. 7. 8. 16. 19. 23. |
Ontruimen
/verplaatsen bevolking Afzetten
en afschermen Verkeer
regelen Ordehandhaving Identificeren
van slachtoffers Begidsen Strafrechtelijk
onderzoek |
4.9.11.14.15.21.22. |
GHOR |
9. 11. 12. 13. 24. |
Ontsmetten
van mensen Inzamelen
van besmette waren Preventieve volksgezondheid / medisch-hygiënische maatregelen Geneeskundige
hulpverleningsketen Geestelijke
verzorging |
5.
14. 15. 17. 21. 22. |
Publiekszaken
( Hoofd Werk, Inkomen & Zorg) Gemeente Delft |
14. 17. 22. |
Opvangen Uitvaartverzorging Voorzien
in primaire levens- behoeften slachtoffers |
9.
15. 21. 24 |
Publiekszaken
( Hoofd Burgerzaken) Gemeente Delft |
15. |
Registreren
van slachtoffers |
9.
25. 16 |
Centrale
Staf (Hoofd Treasury &
riskmanagement) Gemeente Delft |
25. |
Schandeafhandeling |
2.
6. 7. 10. 11. 14. 17. 20. 21. 22. |
5. Lijst
van afkortingen en begrippen
5.1.
Afkortingen
AC Actiecentrum
(gemeentelijke dienst)
ARB Ambtenaar
Rampenbestrijding
BC Bureauchef
(van politie)
BCE Bureau Coordinatie Expertise-organisaties
BGM Burgemeester
B&W College
van Burgemeesters en Wethouders
BRW Brandweer
BTO Sector
Bouwen, Toezicht & Ondernemen van de gemeente Delft
BUZA Ministerie
van Buitenlandse Zaken
BZ Sector
Burgerzaken van de gemeente Delft
BZK Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CBGM Coördinerend
burgemeester
CdK Commissaris
van de Koningin
COM (Vakteam)
Communicatie van de gemeente Delft
CPA Centrale Post
Ambulancevervoer
CRAS Centraal
Registratie- en Aanmeldpunt voor Schade
CRIB Centraal
Registratie- en Informatiebureau
CTPI Coördinatie
Team Plaats Incident
CvD Commandant
van Dienst (brandweer)
DCMR Dienst
Centraal Milieubeheer Rijnmond, Milieudienst Rijnmond
EZ Ministerie
van Economische Zaken
FIN. Afdeling
Financiën
GAC Gemeenschappelijk
Actiecentrum
GCC Gemeentelijk
Coördinatiecentrum
GCvD Geneeskundig
Commandant van Dienst
GCS Gemeentelijke
Crisisstaf
GGD Gemeenschappelijke
GezondheidsDienst
GHOR Geneeskundige
Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
GMH Gemeenschappelijke
Meldkamer Haaglanden
GNK Geneeskundig
HGA Hoofd
Geneeskundige Aangelegenheden
HHvD Hoogheemraadschap
van Delfland
HIvD Hoofd
Inspecteur van Dienst
HOvJ Hoofdofficier
van Justitie
HRH Hulpverleningsregio
Haaglanden
HSM Vakteam
huisvesting, services & middelen van de gemeente Delft
IMI Informatiesysteem
Multidisciplinaire Incidenten
KC Korpschef
(van politie)
KLPD Korps
Landelijke Politiediensten
KNRM Koninklijke
Nederlandse Reddings Maatschappij
KWC Kustwachtcentrum
LOTT (Stichting)
Landelijke Organisatie Trauma Teams
LNV Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
ME Mobiele
Eenheid (van politie)
ML Medisch
Leider
MK Meldkamer
MMK Mobiele
Meldkamer
MMK Medische
Milieukunde
MMT Mobiel
Medisch Team
NCC Nationaal
Coördinatiecentrum
NNet Nationaal
Noodnet
NRK Nederlandse
Rode Kruis
NVC Nationaal
Voorlichtingscentrum
OBP Operationeel
Basisplan
OCW Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OCS Ondersteuning
Crisisstaf
OGS Ongevalbestrijding
Gevaarlijke Stoffen
OL Operationeel
Leider
OM Openbaar
Ministerie
OvD Officier
van Dienst (van de brandweer)
OVDG Officier
van Dienst Geneeskundig
PCC Provinciaal
Coördinatiecentrum
POL Politie
PMK Politie Meldkamer
PRS Provinciale Rampenstaf
RAC Regionale
Alarmcentrale (brandweer)
RAV Regionale
Ambulancevoorziening
RBO Rampenbestrijdingsorganisatie
RBT Regionaal
Beleidsteam
RCC Regionaal
Coördinatiecentrum
RCvD Regionaal
Commandant van Dienst (van de brandweer)
RGC Regionaal
Geneeskundig Commandant
RIT Rampen
Identificatie Team (politie)
RIVM Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
RMC “West” Regionaal Militair Commando “West”
RedNed Reddingsbrigades
Nederland
ROGS Regionaal
Officier Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen (van de brandweer)
RVD Rijksvoorlichtingsdienst
RWS Rijkswaterstaat
SIGMA Snel
Inzetbare Groep ter Medische Assistentie
SITRAP Situatierapport
SZW Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TML Toegevoegd Medisch Leider
TOR (vakteam) Toezicht Openbare Ruimte
TRM (vakteam)
Treasury & riskmanagement van de gemeente Delft
V & W Ministerie
van Verkeer en Waterstaat
VG Verzamelplaats
Gewonden
VHD Verzekeraars
Hulpdienst
VvV Verbond van Verzekeraars
VROM Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VWS Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WIZ Sector
Werk, Inkomen & Zorg van de gemeente Delft
WVD Waarschuwings-
en Verkenningsdienst (brandweer)
ZAUSTAT Ziekenautostation
5.2.
Begrippen
Aanwijzing
Door de Commissaris der Koningin c.q. de Minister van
BZK krachtens de wet genomen beslissing met als doel richting te geven aan het
door de burgemeester c.q. de commissaris bij de rampbestrijding te voeren
beleid.
Actiecentrum
De plaats van waaruit een vakteam of organisatie de
eigen bijdrage aan de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval regelt (zie ook
gemeenschappelijk actiecentrum).
Acute
voorlichting over een ramp of een zwaar ongeval
Voorlichting die plaatsvindt wanneer een ramp of een
zwaar ongeval dreigt, zich voltrekt of zojuist heeft plaatsgevonden en die erop
gericht is de bevolking adequaat te laten reageren op de actuele omstandigheden
om zo schadelijke gevolgen te vermijden, te beperken of ertegen op te treden.
Alarmeren
Het geven van een attentiesignaal dat, al niet via
hetzelfde medium, dient te worden gevolgd door een oproep (eenheden/diensten)
of een waarschuwing (o.a. het publiek). Zie ook: waarschuwen.
Behandelcentrum
Een plaats waar lichtgewonde slachtoffers van een
ongeval/ramp, die niet in een ziekenhuis behoeven te worden opgenomen, worden
bijeengebracht voor een medische behandeling.
Berichtencentrum
Het centrum dat belast is met de verwerking van alle
inkomende en uitgaande berichten.
Besmetting
De neerslag en/of absorptie van radioactief
materiaal, biologische of chemische (strijd)middelen of andere (industriële)
chemische producten op en door gebouwen, terreinen, materiaal, voedingsmiddelen
en personen.
Bestuurlijke
organisatie
Het gedeelte van de leidingstructuur op nationaal,
provinciaal en gemeentelijk niveau: bestuurders en hun staven waaronder de
Gemeentelijke Crisisstaf.
Bevoegd
gezag
Al naar gelang de van toepassing zijnde wettelijke
bepaling de burgemeester, de voorzitter van de Hulpverleningsregio Haaglanden,
de Commissaris der Koningin, de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Bijstand
Aanvullend potentieel van buiten de eigen dienst,
aangevraagd door het bevoegd gezag.
Binnengrens-rampterrein
Begrenzing van het hulpverleningsgebied, alleen toegankelijk
voor de bij de rampbestrijding betrokken diensten.
Buitengewone
omstandigheden
Oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone
voorvallen en gebeurtenissen, waarbij het normaal ter beschikking staande
bevoegdhedeninstrumentarium niet toereikend is om de situatie het hoofd te
bieden.
Buitengrens-rampterrein
De uiterste begrenzing van het rampterrein.
Bron- en
effectbestrijding
Alle (acuut) te verrichten activiteiten ter directe
bestrijding en stabilisatie van een incident en het terugdringen van gevaar.
Calamiteit
Een ongewone gebeurtenis met aanzienlijke materiële
en/of gevolgschaden.
Centraal
Registratie en Aanmeldpunt voor Schade
Een gemeentelijke taakgroep van schade-experts die
zich door actief en passief informatie vergaren, richt op het op een centrale
plaats verkrijgen van een totaaloverzicht van ontstane schade.
Centraal
Registratie- en Inlichtingenbureau
Het gemeentelijk bureau verzamelt gegevens omtrent
doden, gewonden, vermisten en verplaatste personen, registreert deze gegevens,
en verstrekt deze op aanwijzingen van het bevoegd gezag aan belanghebbenden.
Centrale
meldkamer
Gemeenschappelijk centrum van de parate
hulpverleningsdiensten t.b.v. melding, alarmering en verbindingen.
Chapelle
ardente (rouwkapel)
De plaats waar de overleden slachtoffers van een ramp
of een zwaar ongeval worden opgebaard.
Collectief leiderschap
Het op basis van gelijkwaardigheid en goed onderling
overleg en afstemming in teamverband leiding geven aan in te zetten eenheden en
disciplines.
Commandostructuur
De leidingstructuur van de
rampenbestrijdingsorganisatie op uitvoerend niveau, de operationeel gerichte
leidingstructuur van een bepaalde dienst, van militaire eenheden of anderszins.
Coördinatie
De onderlinge afstemming van informatie, adviezen,
verantwoordelijkheden of taken ten einde een doeltreffende besluitvorming of
uitvoering te bevorderen.
Coördinatiecentrum
(rampenbestrijding)
De plaats van waaruit coördinatie, bestuurlijk dan
wel operationeel, plaatsvindt.
Crisis
Een ernstige verstoring van de basisstructuren van
het maatschappelijk systeem en/of aantasting van de fundamentele waarden en
normen van het maatschappelijk systeem.
Crisisbeheersing
Acties die leiden tot een beheersing van een crisis,
waarbij de bescherming van vitale maatschappelijke belangen centraal staat.
Crisismanagement
Het geheel van beheersingsacties dat samenhangend en
effectief verloopt, doordat voor een projectmatige aanpak is gekozen.
Driehoeksoverleg
Dit overleg is op gemeentelijk
niveau als volgt samengesteld: de burgemeester, de Officier van Justitie en
de bureauchef c.q. een lid van de Korpsdirectie van de regionale politie
Haaglanden.
Op regionaal niveau
is de samenstelling: de korpsbeheerder en de korpschef van de regionale politie
Haaglanden, alsmede de Hoofdofficier van Justitie.
Evacuatie
Een door de overheid gelaste verplaatsing van groepen
personen in Nederland met daaronder begrepen: vervoer(sbegeleiding), opneming,
verzorging en terugkeer van deze groepen, de voorbereiding daarvan en de
nazorg.
Gemeenschappelijk
actiecentrum
Een actiecentrum van enkele diensten of clusters /
sectoren, eventueel uit verschillende gemeenten, dat gericht is op één of meer
activiteiten in een niet scherp af te bakenen of onsamenhangend gebied.
Gemeentelijk
Coördinatiecentrum
Het centrum, van waaruit het bestuurlijke,
beleidsmatige optreden wordt geleid, zijnde het onderkomen van de Gemeentelijke
Crisisstaf.
(Ook wel aangeduid met benamingen als beleidscentrum,
noodbestuurspost, crisiscentrum.)
Gemeentelijke
Crisisstaf
Het door de burgemeester samengestelde orgaan dat hem
bijstaat bij het leidinggeven aan de bestrijding van een incident/ramp of zwaar
ongeval.(Ook wel aangeduid met benamingen als beleidsteam, crisisteam, e.d.)
Wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheden van de Wet rampen en zware
ongevallen, dan is dit de gemeentelijke
rampenstaf in de zin van deze wet.
Geneeskundige
combinatie
Een organisatorisch samenwerkingsverband van een
traumateam, 2 ambulanceteams (elk met 1 verpleegkundige en 1 chauffeur) en een
SIGMA, onder eenhoofdige leiding van een daartoe aangewezen geneeskundig
functionaris.
Geneeskundige
hulpverleningsketen
De keten van samenhangende en georganiseerde
reddings-, medische en paramedische handelingen, vanaf het opsporen van de
gewonden, tot het moment dat verdere behandeling in een ziekenhuis niet meer
nodig is.
Gevolgbestrijding
Alle activiteiten ter verdere afhandeling van een
incident en van de directe en indirecte gevolgen, de terugkeer naar de
“normale” situatie en het gehele nazorgtraject.
Gewondennest
Een eerste verzamelpunt voor gewonde slachtoffers in
het rampterrein.
Gewondenspreidingsplan
Een plan, waarin de spreiding van een groot aantal
gewonden over ziekenhuizen wordt voorbereid, en waarin wordt uitgegaan van de
medische behandelcapaciteit van de betrokken ziekenhuizen.
Hulpverleningsgebied
Dat deel van het rampterrein waarop de hulpverlening
zich concentreert omdat daar sprake is van waarneembare of te verwachten schade
aan de gezondheid van grote aantallen personen of aan grote materiële belangen.
Inzetvak
Het aangewezen gedeelte van het rampterrein, waarin
een daarvoor bestemde rampbestrijdingseenheid zijn opdracht uitvoert.
Klasse I t/m
V-goederen
Logistieke indeling van soorten goederen:
I. levensmiddelen;
II. uitrusting,
gebruiksmiddelen;
III. benzine,
olie en smeermiddelen (BOS);
IV. uitrusting
in tijdelijke bruikleen;
V. genees- en
verbandmiddelen, blusmiddelen.
Leidingstructuur
De structuur van de gehele leidinggevende organisatie
voor de rampbestrijding, waarin met name te onderscheiden: de bestuurlijke
organisatie en de commandostructuur.
Logistiek
1. De
verwerving, opslag, het beheer en onderhoud en de uitgifte van klasse I, II,
III, IV en V-goederen;
2. alle
voorbereidingen en handelingen die nodig zijn om het potentieel voor de
bestrijding van zware ongevallen en rampen zo doeltreffend mogelijk in te
zetten en te bevoorraden.
Loodspost
Een als regel vooraf bepaalde, gemakkelijk te vinden
plaats waar bijstandsverlening potentieel wordt opgevangen en van waaruit het
naar een gewenste plaats wordt geleid.
LOTT-team
Zie traumateam.
Medische
behandelcapaciteit
Het aantal gewonden van urgentieklasse 1 en 2, dat
per uur volgens de geldende medische inzichten kan worden behandeld in een
ziekenhuis.
Medische
transportcapaciteit
Het aantal gewonden dat per uur op geschikte wijze
kan worden vervoerd.
Morgue/mortuarium
De plaats buiten het terrein waar de ramp of een
zwaar ongeval heeft plaatsgevonden waarheen de stoffelijke resten van
slachtoffers worden overgebracht ter identificatie.
Noodbevoegdheden
(gemeentelijke)
Bevoegdheden van de burgemeester ter handhaving van
de openbare orde of ter beperking van gevaar, in geval van oproerige beweging,
van andere ernstige wanordelijkheden, of van rampen of zware ongevallen, dan
wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan (Gemeentewet artikelen 175 en
176).
Ondersteuning
Het geheel van secretariële, logistieke en
verbindingstechnische voorzieningen, dat ten doel heeft een staf of een
beleidsteam te laten functioneren.
Ondersteuningsgebied
Het deel van het rampterrein dat nodig is om het
optreden in het hulpverleningsgebied mogelijk te maken.
Ontruiming
Het voor korte duur verlaten van de verblijfplaats op
een advies van parate diensten. Brandweer en politie kunnen direct tot een
dergelijk advies overgaan, indien daarvoor, binnen aan te geven grenzen, een
mandaat is verstrekt. Een voorwaarde daarbij kan zijn dat zij de ontruiming
zelf in goede banen kunnen leiden (vergelijk: evacuatie).
Operationeel
Basisplan (OBP)
Een geordende verzameling operationele gegevens van
(vanuit en betreffende) alle bij de rampenbestrijding betrokken diensten in een
gemeente, dan wel regio.
Operationeel
Leider
De functionaris in de Gemeentelijke Crisisstaf (GCS)
of het Regionaal Beleidsteam (RBT) die door het bevoegd gezag is/wordt
aangewezen om de operationele leiding uit te oefenen. Hij adviseert de
opperbevelhebber over operationele aangelegenheden.
Operationele
leiding
De bevoegdheid tot het in opdracht van de
opperbevelhebber geven van bindende aanwijzingen aan commandanten/hoofden van
de bij de rampbestrijding samenwerkende zelfstandige diensten, zonder daarbij
te treden in de bevoegdheden van de commandanten/hoofden van de diensten
aangaande de wijze van uitvoeren van de taken.
Opperbevel
Opperbevel duidt op twee samenhangende noties:
enerzijds de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid, anderzijds de
zeggenschap over ieder die aan de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval
deelneemt, zulks in het bijzonder met het oog op een goede coördinatie.
Opvangcentrum
De plaats waar niet-gewonde en (behandelde)
lichtgewonden worden ondergebracht in afwachting van de mogelijkheid tot
terugkeer naar de eigen woongelegenheid of onderbrenging elders.
Perscentrum
De plaats waar onder verantwoordelijkheid van het
bevoegd gezag informatie wordt verstrekt aan de publiciteitsmedia over een ramp
of een zwaar ongeval.
Proces
Een combinatie of een aaneenschakeling van een aantal
samenhangende hulpverlenings- en/of rampbestrijdingsactiviteiten, die naar aard
en intensiteit afhankelijk zijn van het ramptype. Afhankelijk van aard,
omstandigheden, omvang, e.d. van een ramp of een zwaar ongeval, kan sprake zijn
van een gedeeltelijke uitvoering van een proces.
Procesverantwoordelijke
De eindverantwoordelijkheid van een organisatie of
dienst(hoofd) voor de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten en taken
binnen een proces. De procesverantwoordelijke is de initiator, coördinator en
bewaker van alle noodzakelijke voorbereiding op en van een juiste en volledige
uitvoering van het proces. waar ook andere diensten en / of vakteams/ sectoren
participeren.
Provinciale
Rampenstaf
Het door de Commissaris der Koningin samengestelde
orgaan dat hem bijstaat bij zijn coördinerende en bijstand regelende taak in de
rampenbestrijding.
Provinciaal
Coördinatiecentrum
De plaats waar de Commissaris der Koningin en
zijn/haar Provinciale Rampenstaf zijn gezeteld.
Provinciaal
Coördinatieplan
Het door de Commissaris van de Koningin vastgesteld
plan, waarin in ieder geval worden opgenomen een schema met betrekking tot de
leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de
bestrijding van een ramp of zwaar ongeval op provinciaal niveau, alsmede
gegevens over het verzoeken en verlenen van bijstand.
Ramp of zwaar
ongeval
Een gebeurtenis:
1.
waardoor een ernstige
verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de
gezondheid van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in
ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad, en
2.
waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van
verschillende discipline is vereist om de dreiging weg te nemen of de
schadelijke gevolgen te beperken.
Rampenbestrijdingsplan
Het samenstel van maatregelen dat voorbereid is voor
het geval zich een ramp of een zwaar ongeval voordoet die naar plaats, aard en
gevolgen voorzienbaar is. (Met "plaats" wordt niet slechts een gebied
bedoeld, maar ook een object of een traject (spoorweg, weg).)
Rampenbestrijding
Het geheel van overheidsmaatregelen ter bescherming
van mens en dier en gericht op de beperking of verzachting van de gevolgen van
zware ongevallen en rampen
Rampen
Identificatie Team (RIT)
Eenheid van politie met als taak het verlenen van
bijstand bij de berging en identificatie van slachtoffers van een ramp of een
zwaar ongeval.
Rampenplan
Een organisatieplan waarin in algemene zin is
aangegeven hoe in geval van een ramp of een zwaar ongeval of een dreigende ramp
of zwaar ongeval gehandeld dient te worden ten einde tot een doelmatig bestrijden
van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen daarvan te komen.
Rampgebied
Deel van het Nederlands grondgebied waarvoor
buitengewone omstandigheden in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen
zijn afgekondigd.
Rampterrein
Het door de opperbevelhebber aangewezen gedeelte van
een gemeente waarbinnen bijzondere regimes gelden ten aanzien van de handhaving
en het herstel van openbare veiligheid en openbare orde.
Regionaal
Beleidsteam (RBT)
Multidisciplinaire staf die de bestuurlijke
coördinator ondersteunt en adviseert vanuit de betrokken
hulpverleningsdiensten. Bevindt zich op strategisch niveau en is gerelateerd
aan het RCC en vertaalt daarvoor beleidsbeslissingen in concrete opdrachten
Regionaal
Coördinatiecentrum (RCC)
Gemeenschappelijk actiecentrum van de parate
hulpverleningsdiensten (brandweer, politie, geneeskundig). Bevindt zich op
tactisch niveau.
Regionaal
meetplan
Werkplan van de Waarschuwings- en Verkenningsdienst
(WVD) van de regionale brandweer, waarin het uitvoeren van metingen bij ongevallen
met gevaarlijke stoffen organisatorisch en technisch is uitgewerkt.
Regionaal
Deskundige Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen (ROGS)
Deskundige van de regionale brandweer op het gebied
van het optreden bij de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.
Snel
Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA)
Een geneeskundige groep van het geneeskundig peloton
van het Rode Kruis of samengesteld uit EHBO’ers, die bij toerbeurt
bereikbaarheidsdienst verricht voor een eerste optreden bij grootschalige incidenten.
Situatierapport
(SITRAP)
Een bondig rapport van de operationele en
verzorgingstoestand dat periodiek op eigen initiatief of op aanvraag aan het
hogere echelon wordt verstrekt.
Strategisch
niveau (hoogste niveau)
Dat niveau binnen de rampenbestrijdingsorganisatie
dat zich bezighoudt met de beleidsvoering en besluitvorming op hoofdlijnen ter
bestrijding van de crisis en zijn gevolgen op langere termijn.
Systeemeigenaar
Beheerder/eigenaar van een bedrijf, installatie of
ander systeem. Bijvoorbeeld RWS (o.a. vaar- en
verkeerswegen), waterschap/hoogheemraadschap (o.a.
dijken), NS, nutsbedrijf.
Tactisch
niveau (middelste niveau)
Dat niveau binnen de rampenbestrijdingsorganisatie
dat zich bezighoudt met het faciliteren en het coördineren van de te plegen
inzet van eenheden en diensten in het crisisgebied, alsmede met de vertaling
van op strategisch niveau genomen besluiten in uitvoerbare opdrachten en
acties.
Triage
Het classificeren van gewonden naar de ernst van de
opgelopen letsels. Deze classificatie resulteert in een aantal urgentieklassen
voor behandeling.
Traumateam
Een team dat in staat is ter plaatse (buiten een
ziekenhuis) triage uit te voeren en hoogwaardige specialistische hulp te
verlenen. Traumateams worden samengesteld en geleverd door ziekenhuizen die
zijn aangesloten bij de Stichting Landelijke Organisatie Trauma Teams (LOTT).
Uitgangsstelling
(UGS)
De plaats waar het bij de rampbestrijding in te
zetten potentieel wordt samengetrokken, van waaruit het wordt ingezet en
waarheen het na de werkzaamheden terugkeert.
Uitvoerend
niveau (laagste niveau)
Dat niveau binnen de rampenbestrijdingsorganisatie
dat zich bezighoudt met de uitvoering in het crisisgebied van de genomen
besluiten en de gegeven opdrachten.
Uitzonderingstoestand (beperkte of
algemene noodtoestand)
Situatie van oorlog en oorlogsgevaar of situaties van
complexe aard zoals grootschalige rampen en rampomstandigheden in vredestijd
met een bijzondere (op zichzelf staande) rechtstoestand op grond van Artikel 7
en/of 8 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden.
Urgentieklasse
De medische behandelurgentie van bepaalde gewonden.
Resultaat van triage. De classificatie geschiedt aan de hand van de toestand
van de Ademhaling (A), het Bewustzijn (B), en de Circulatie (C).
De urgentieklassen zijn:
1. Urgentieklasse
1 (A, B, C-instabiele slachtoffers):
gewonden
wier leven onmiddellijk wordt bedreigd door een obstructie van de ademwegen
en/of door stoornissen van de ademhaling en/of circulatie;
2. Urgentieklasse
2 (A, B, C-stabiele slachtoffers te behandelen binnen 6 uur):
gewonden
wier leven na enkele uren wordt bedreigd door een obstructie van de ademwegen,
stoornissen van de ademhaling en/of circulatie of die gevaar lopen op ernstige
infecties of invaliditeit, wanneer zij niet binnen 6 uur na oplopen van het
letsel behandeld worden;
3. Urgentieklasse
3 (A, B, C-stabiele slachtoffers):
gewonden
die niet bedreigd worden door een ademwegen-obstructie, stoornissen van de
ademhaling en/of circulatie, ernstige infecties of invaliditeit;
daarnaast
bestaat een urgentieklasse 4. Deze kan in principe alleen onder
oorlogsomstandigheden worden gehanteerd;
4. Urgentieklasse
4 (A, B, C-instabiele slachtoffers):
gewonden,
waarbij onder de gegeven omstandigheden de ademweg niet kan worden vrijgemaakt
en vrijgehouden, de ademhaling niet kan worden veiliggesteld, bloedingen niet
tot staan kunnen worden gebracht en shock niet toereikend kan worden bestreden.
Veiligheidszone
Een gebied rond het rampterrein dat de politie in
staat stelt dat terrein af te zetten/schermen.
Versterking
Aanvullend potentieel uit eigen dienst.
Verzamelplaats
gewonden (VG)
Een plaats waar gewonden bijeengebracht worden, waar
door georganiseerde hulpverleners een voortgezette triage plaatsvindt, ten
behoeve van het bepalen van de behandel- en vervoerurgentie, levensreddende en
stabiliserende behandelingen worden verricht en waar zij gereed gemaakt worden
voor verder vervoer naar een ziekenhuis.
Waarschuwen
Betrokkenen informeren over een gevaar en het daarbij
geven van een gedragsadvies.
Waarschuwings-
en Verkenningsdienst (WVD)
Technische eenheid van de regionale brandweer voor
het doen van waarnemingen bij nucleaire en chemische ongevallen, het verzamelen
van meetgegevens en het afbakenen van besmette gebieden.
Ziekenautostation
(ZAUSTAT)
Een plaats waar de aan het gewondenvervoer
deelnemende ziekenauto's zich melden om een rij-opdracht te ontvangen.
6. Verzendlijst
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de
verspreiding van het rampenplan en de bijlagen aan instanties en
functionarissen, die daarvoor in aanmerking komen. Zij stellen de door de ARB
samen te stellen en bij te houden verzendlijst vast.
De verzendlijst van de gemeente Delft vermeldt in
ieder geval:
·
de Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland;
·
het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
·
Algemeen Bestuur Hulpverleningsregio Haaglanden
·
de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten die tezamen de
Hulpverleningsregio Haaglanden vormen;
·
de directeur van de Geneeskundige Hulpverleningsregio
Haaglanden
·
de directeur van de GGD Delfland;
·
de Algemeen directeur van de Hulpverleningsregio
Haaglanden;
·
de korpschef
regionale politiekorps Haaglanden;
·
de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties;
·
de Hoofdofficier van Justitie van het
Arrondissementsparket Den Haag;
·
de Burgemeester van Delft;
·
de wethouders van Delft;
·
de gemeenteraadsfracties;
·
de gemeentesecretaris;
·
de Dijkgraaf van het hoogheemraadschap van Delfland;
·
de commandant van de brandweer gemeente Delft;
·
de bureauchef gemeente Delft van de politie
Haaglanden;
·
de clusterdirecteuren in de gemeente;
·
de ambtenaren rampenbestrijding binnen de regio
Haaglanden;
·
de ambtenaar rampenbestrijding Gemeente Delft;
·
openbare bibliotheek;
·
de directeur Eneco Energie;
·
de directeur Waterwinningsbedrijf Europoort;
·
de directeur van Aseptafabriek B.V.;
·
de directeur Van der Helm Op- en Overslag B.V.;
·
de directeur van de Technische Universiteit Delft;
·
de directeur van het Interfacultair Reactor
Instituut;
·
TNO;
·
De directeur Reiner de Graaf Groep;
·
De directeur van DSM Gist Bv.;
·
meldkamers BRW, POL, CPA.;
·
het Rode Kruis, afdeling Delft;
·
de pers;
Bijlage 1
Toelichting
op het rampenplan
Het
rampenplan in een breder perspectief
Algemeen
Het
rampenplan
Bij de opzet van dit rampenplan is uitgegaan van de
betrokken wetten en de hierop gebaseerde richtlijnen. Niet alleen de teksten
hiervan maar ook de gedachten die aan deze teksten ten grondslag lagen, vormden
hierbij de leidraad.
De verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding wordt
in de Wet rampen en zware ongevallen gelegd bij de gemeenten, en sluit aan bij
hetgeen in de Gemeentewet is geregeld.
De gemeente vormt hiermee de basis van de
rampbestrijding en door samenwerking met andere gemeenten moet tot de benodigde
grootschalige bestrijding gekomen worden. Blijkt echter dat deze samenwerking
tijdens de rampbestrijding te wensen over laat, dan voorziet de Wet rampen en
zware ongevallen hierin met de aanwijzingsbevoegdheid van de Commissaris der
Koningin, op grond van de artikelen 12 en 22 van de Wet rampen en zware
ongevallen.
De wijze waarop een gemeente zich heeft voorbereid op
de rampenbestrijding, is vastgelegd in een rampenplan (artikel 3 van de Wet
rampen en zware ongevallen).
Voor een adequate samenwerking tussen gemeenten bij
(het voorbereiden van) de rampenbestrijding is het dan ook essentieel, dat de
rampenplannen van de samenwerkende gemeenten eenduidig zijn.
Om dit te bereiken is door de gemeenten die deelnemen
aan de gemeenschappelijke regeling Hulpverleningsregio Haaglanden een
model-rampenplan opgesteld. Door het rampenplan van elke deelnemende gemeente
overeenkomstig dit model op te zetten, wordt in deze eenduidigheid voorzien.
Het voorliggende rampenplan is opgezet conform dit
model-rampenplan.
Het
fenomeen "ramp"
Artikel 1, eerste lid, onder b., van de Wet rampen en
zware ongevallen geeft een definitie van het begrip "ramp of zwaar
ongeval". Hieronder wordt verstaan een gebeurtenis:
1.
waardoor een ernstige
verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de
gezondheid van vele personen of grote materiële belangen in ernstige mate
worden bedreigd of zijn geschaad, en
2.
waarbij een
gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines
is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
De definitie is opgenomen omdat een zekere beperking
van de toepassing van de in deze wet neergelegde bevoegdheden gewenst was.
Anders zouden deze ook op een breed terrein van kleinschalige en beperkte
incidenten door de burgemeester kunnen worden gebruikt.
Tevens zou in dergelijke gevallen de
aanwijzingsbevoegdheid van de Commissaris der Koningin (artikelen 12 en 22,
eerste lid van de Wet rampen en zware ongevallen) en de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (artikel 22, tweede lid, van de Wet
rampen en zware ongevallen) van toepassing zijn.
Impliciet geeft deze beperking aan dat de normale
bevoegdheden van de bestuursorganen geacht worden toereikend te zijn voor een
adequate incidentenbestrijding.
De bevoegdheden van de Wet rampen en zware ongevallen
zijn dus aanvullend bedoeld en worden slechts daar toegepast, waar dit voor de
gewenste bestrijding noodzakelijk is; criterium in deze is de grootschaligheid
in combinatie met bestuurlijke coördinatie.
De
organisatie
Voor de organisatie van de rampenbestrijding betekent
dit, dat zij gebaseerd moet zijn op de organisatie van de "normale"
incidentbestrijding.
Tussen het bestrijden van dagelijkse incidenten en
het bestrijden van rampen of zware ongevallen zit echter een "gat":
het bestrijden van al de incidenten die in omvang/complexiteit uitstijgen boven
de dagelijkse incidenten, maar die nog geen ramp of zwaar ongeval zijn in de
zin van de Wet rampen en zware ongevallen. Hierop zijn de normale bevoegdheden
van de bestuursorganen van toepassing, echter de dagelijkse gemeentelijke
organisatie is ontoereikend georganiseerd voor een adequate bestrijding van
deze incidenten. Door bundeling van krachten (crisisbeheersing) en
"opschaling" moet in het benodigde vermogen van de gemeentelijke
organisatie worden voorzien. Deze crisisorganisatie ligt in het verlengde van
de normale gemeentelijke organisatie, dus met behoud van bevoegdheden,
verantwoordelijkheden en taken van betrokken functionarissen en (onderdelen
van) diensten cq sectoren /vakteams.
Door dit rampenplan op te zetten als het crisisplan
van de gemeente is het "gat" tussen het bestrijden van dagelijkse
incidenten en het bestrijden van rampen en zware ongevallen gedicht: de
crisisorganisatie sluit aan op de normale gemeentelijke organisatie, en met
toepassing van de bevoegdheden van de Wet rampen en zware ongevallen is er
sprake van de rampenbestrijdingsorganisatie.
In schema
als volgt weergegeven:
Gemeentelijke organisatie |
|||
|
Organisatie incidentenbestrijding |
Crisisorganisatie |
Rampenbestrijdings-organisatie |
Aard incident |
normaal dagelijks incident |
omvang/complexiteit stijgt uit boven normaal
dagelijks incident, er is echter geen sprake van een ramp of zwaar ongeval |
ramp of zwaar ongeval in de zin van de Wet rampen
en zware ongevallen |
Bevoegdheden |
normaal |
normaal |
Wet rampen en zware ongevallen |
Inzet materieel |
normaal |
bundeling krachten meerdere gemeenten/ sectoren /
vakteams uitgaande van de gemeentelijke organisatie |
bundeling krachten meerdere gemeenten/ sectoren /
vakteams uitgaande van de gemeentelijke organisatie |
De
aandachtsgebieden
Uit praktisch oogpunt bezien is een incident een
verstoring van de maatschappelijke orde. Bij de bestrijding ervan zijn twee
aandachtsgebieden te onderscheiden: de bron-/effectbestrijding en de
gevolgbestrijding.
De
bron-/effectbestrijding richt zich op de veroorzaker van de verstoring van
de maatschappelijke orde, ofwel het incident zelf en de directe effecten ervan.
Kenmerkend voor de bron-/effectbestrijding is het spoedeisende karakter;
inherent hieraan is dat het incidenten betreft op het gebied van de algemene
veiligheid.
Gezien het belang van een snel optreden bij acute
problemen op dit gebied zijn er via separate wetten (Brandweerwet 1985,
Politiewet 1993, Wet ambulancevervoer) hulpverleningsorganisaties ingesteld,
die "paraat" zijn en een regionale organisatiestructuur kennen. In
deze wetten en in aanvulling hierop in de Wet rampen en zware ongevallen en Wet
geneeskundige hulpverlening bij rampen, zijn de nodige voorzieningen getroffen
(o.a. voor wat betreft de bijstand) om ook grootschalige incidenten zoals
rampen en zware ongevallen te bestrijden voor de diensten: politie, brandweer
en ambulancedienst/GHOR.
De
gevolgbestrijding richt zich op datgene wat de verstoring van de
maatschappelijk orde tot gevolg heeft, ofwel de verdere afhandeling van het
incident en van de directe effecten ervan, en de terugkeer naar de normale
maatschappelijke orde. De gevolgbestrijding heeft niet het spoedeisende
karakter van de bron-/ effectbestrijding, en betreft de rest van de gebieden
waar een gemeente de zorg voor heeft.
Tot deze zorg behoort ook de nazorg.
Voorzover daarbij sprake is van nazorg als onderdeel
van het bereiken van een zodanig stabiele situatie dat het normale leven weer
doorgang kan vinden, zijn processen die betrekking hebben op het wegnemen van
de gevaarsbron of de bedreiging en de bevoegdheden uit de Wet rampen en zware
ongevallen van toepassing. Ook op financiële regelingen in het kader van de
rampenbestrijding kan een beroep worden gedaan. Te denken valt aan de Wet
tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen. Ook het feitelijk herstel
van de situatie valt onder nazorg in de zin van de Wet rampen en zware
ongevallen. Op het gebied van de gevolgbestrijding (en dus ook de nazorg) zijn
wettelijk geen voorzieningen getroffen voor grootschalig optreden en bijstand.
De voor deze taken verantwoordelijke ‘civiele’ gemeentelijke sectoren /
vakteams zullen dus zelf moeten regelen dat in de benodigde capaciteit wordt
voorzien.
De
samenwerking
Bij een incident van een zodanige omvang/complexiteit
dat er sprake is van een ramp of een zwaar ongeval, zal de bestrijding ervan de
capaciteit van de gemeentelijke organisatie te boven gaan. Bij minder ernstige
crises zou de gemeente nog in staat kunnen zijn de capaciteit van de
gemeentelijke organisatie door prioriteitsstellingen aan te wenden voor zowel
de crisisbestrijding als de continuering van de dagelijkse taakuitvoering. Bij
ernstige crises en zeker bij rampen en zware ongevallen zal de
capaciteitsbehoefte voor de crisisbestrijding echter zodanig groot zijn, dat er
te weinig capaciteit resteert voor de dagelijkse taakuitvoering. Gezien het
feit dat rampenbestrijding geen kortdurende aangelegenheid is en dat de
uitvoering van de dagelijkse gemeentelijke taken geen langdurig uitstel kan
velen, zal de gemeente in de extra benodigde capaciteit moeten voorzien door
samenwerking met andere gemeenten.
Sectoren / vakteams die extra capaciteit behoeven
kunnen hierin het beste voorzien door samenwerking met diensten met
soortgelijke taken van andere gemeenten. Omdat buurgemeenten eveneens bij de
incidentbestrijding betrokken kunnen zijn, zal met een groter aantal gemeenten
samengewerkt moeten kunnen worden en wel in regionaal verband.
Voor het regelen van deze onderlinge samenwerking
tijdens de incidentbestrijding en vooral voor het voorbereiden ervan, is een
separate regeling nodig. Om van een zodanige regeling verzekerd te zijn, is het
treffen ervan in het Besluit vaststelling rampenplan opgenomen. Pas dan hebben
de bij de rampenbestrijding betrokken sectoren/vakteams en diensten de
mogelijkheid een adequate invulling te geven aan de hun in dit rampenplan
opgelegde verantwoordelijkheden en taken.
De
uitwerkingen
De deelplannen
Elke in het rampenplan genoemde organisatie werkt
haar verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken uit in een deelplan. Daar
waar deze onderdeel uitmaken van een proces geschiedt deze uitwerking in
afstemming met de andere bij dit proces betrokken organisaties.
Voorwaarde voor een goede samenwerking met
soortgelijke sectoren/vakteams en diensten van andere gemeenten is, dat deze
uitwerking door betrokken sectoren / vakteams en diensten op eenzelfde wijze
wordt vastgelegd. Dit vereenvoudigt tevens de uitwisseling van gegevens en de
bundeling ervan in een overzicht van beschikbaar potentieel. Om tot deze
eenduidige uitwerking te komen dienen de deelplannen opgesteld te worden
conform het als bijlage 2 opgenomen model. Vanuit de hun in artikel 2 van de
Wet rampen en zware ongevallen opgelegde verantwoordelijkheid voor de
voorbereiding op de rampenbestrijding, worden de deelplannen door burgemeester
en wethouders vastgesteld.
In relatie tot haar verantwoordelijkheden,
bevoegdheden en taken in het kader van de rampenbestrijding is de organisatie
zelf verantwoordelijk voor het volgen van relevante ontwikkelingen, het
vertalen ervan in consequenties en het implementeren hiervan in de
(voorbereiding op de) uitvoering. Waar dit de betrokkenheid in processen (zie
Hoofdstuk 4) betreft, geschiedt dit in afstemming met andere betrokken
organisaties. Een aldus gewijzigd deelplan dient opnieuw door burgemeester en
wethouders te worden vastgesteld.
Zo de deelplannen van de gemeentelijke organisaties
worden vastgesteld door burgemeester en wethouders, zo vallen de deelplannen
van de in het rampenplan genoemde niet-gemeentelijke organisaties hier buiten.
De nutsbedrijven hebben echter een eigen wettelijke taak ten tijde van een ramp
of zwaar ongeval. Een goede voorbereiding hierop is slechts mogelijk als
aansluiting gezocht wordt met de rampenplannen van de gemeenten die in het
werkgebied liggen van deze organisaties; daarbij komt dat ten tijde van een
ramp en een zwaar ongeval alle activiteiten van zo'n organisatie in een
gemeente onder het opperbevel van de burgemeester vallen. Elk van deze
organisaties stelt daarom een deelplan op dat aangeboden wordt aan burgemeester
en wethouders van elke betrokken gemeente. Voor regionale georganiseerde
hulpverleningsorganisaties geldt dat de gemeente de zeggenschap heeft over het
in de gemeente werkzame deel van zo'n organisatie; de rest van deze organisatie
staat facilitair ten dienste van dit "gemeentelijke" deel. Het
deelplan dat opgesteld wordt zal dan ook het deelplan voor de gehele
organisatie zijn, met een verbijzondering voor het gemeentelijke deel.
Burgemeester en wethouders stellen het deelplan vast.
Het
Operationeel Basisplan
Rampenbestrijding in het algemeen en de spoedeisende
bron-/effectbestrijding in het bijzonder, vereist een planmatige aanpak.
Onderdeel hiervan is het voorbereiden van het optreden zelve, zoals het
opstellen van een algemeen operationeel scenario.
Daarbij dienen er geordende gegevens beschikbaar te
zijn over het beschikbare potentieel van de hulpverleningsdiensten (deelplan,
bijstands-mogelijkheden, inschakelen van derden, e.d.) en over de
omgevingsfactoren in het verzorgingsgebied (infrastructuur, voorzieningen,
soort bebouwing, bevolkingsdichtheid, e.d.) . Dit alles bij elkaar vormt een
Operationeel Basisplan. Omdat de bestrijding een gezamenlijke actie is van de
hulpverleningsdiensten, stelt de brandweer vanuit haar "spilfunctie"
het gezamenlijke Operationeel Basisplan op.
Omdat een ramp of een zwaar ongeval (dan wel de
effecten ervan) al snel gemeentegrens-overschrijdend is en de
hulpverleningsdiensten regionaal georganiseerd zijn, zal de brandweer in
regionaal verband komen tot een Operationeel Basisplan voor het gehele
regionale gebied.
Rampenbestrijdingsplannen
Zo het Operationeel Basisplan een planmatige
voorbereiding is voor het optreden bij rampen of zware ongevallen in het
algemeen, zo is een rampbestrijdingsplan (artikel 7 Wet rampen en zware
ongevallen) een invulling van het Operationeel Basisplan ten aanzien van het
optreden bij een bepaald gevaarzettend object of activiteit.
Net zoals voor het Operationeel Basisplan is het een
zorg voor de brandweer deze plannen op te zetten, en zal de brandweer in
regionaal verband voor alle bedoelde objecten en activiteiten binnen het
regionale gebied rampbestrijdingsplannen opstellen.
Het oefenen
Een onderdeel van de zorg van burgemeester en
wethouders voor de voorbereiding van de rampenbestrijding, is het oefenen van
hetgeen voorbereid is (artikel 2 Wet rampen en zware ongevallen). Het zal
duidelijk zijn dat het oefenen van de gehele rampenbestrijdingsorganisatie
hoewel noodzakelijk, gezien het grootschalige karakter ervan niet frequent zal
kunnen plaatsvinden. Wel frequenter kunnen kleinschaligere oefeningen
plaatsvinden van onderdelen van de gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie.
Zo zullen de kleinschaligere oefeningen van de
separate organisaties en van de Gemeentelijke Crisisstaf minstens één maal per
jaar dienen plaats te vinden. Zo'n oefening betreft ten minste de alarmering,
de leiding- en de verbindingsstructuur. Waar mogelijk worden deze oefeningen
gecombineerd.
De gehele gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie
dient minstens éénmaal per vier jaar geoefend te worden, op ten minste de
alarmering, de leiding- en de verbindingstructuur. Waar mogelijk wordt deze
oefening gecombineerd met een soortgelijke oefening van andere gemeenten.
Gemeentebesturen in de regio dienen hiertoe in onderling overleg jaarlijkse en
vierjaarlijkse oefenplannen op te stellen.
De regionale brandweer ontvangt jaarlijks een bedrag
voor het oefenen van het "parate" deel van de
rampenbestrijdingsorganisatie. Dit biedt de mogelijkheid de gemeentelijke
oefeningen te combineren met de oefeningen die door de regionale brandweer
worden georganiseerd. Gezien het belang van het oefenen is in het Besluit
vaststelling rampenplan opgenomen dat burgemeester en wethouders elk jaar een
oefenschema (passend in vierjarige cycli) vaststellen.
De
ramptypen
Conform de "Leidraad Maatramp" worden er in
het kader van de rampenbestrijding de 18 ramptypen onderscheiden die mogelijk
in Nederland kunnen plaatsvinden.
Deze zijn in het rampenplan opgenomen omdat het
bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval beter gaat als van tevoren bekend
is wŕt er bestreden moet worden (zie ook artikel 4, eerste lid, onder b, van de
Wet rampen en zware ongevallen). Het is dus noodzakelijk dat geďnventariseerd
wordt welke van deze ramptypen ook binnen de gemeente mogelijk zijn, gevolgd
door een analyse naar aard, omvang en effecten van de zo gevonden risico's. Op
basis hiervan kan de gemeente zich gericht voorbereiden op het bestrijden van
de op haar gebied mogelijke rampen en zware ongevallen en het beperken van de
gevolgen ervan.
Hoewel het buiten het kader van het rampenplan valt
zal de gemeente al het mogelijke (moeten) doen om de kans van het plaatsvinden
van zo'n ramp of zwaar ongeval en de gevolgen ervan te beperken. Als
bestuursautoriteit heeft zij hiervoor de geëigende middelen (b.v. wettelijke
middelen aangaande risicovolle objecten/activiteiten).
Binnen het kader van het rampenplan valt de
voorbereiding voor ŕls zo'n mogelijk(e) ramp of zwaar ongeval plaatsvindt. Dit
kan geschieden in de vorm van op de geanalyseerde risico's toegespitste
algemene en specifieke rampbestrijdingsplannen.
Gezien haar betrokkenheid bij de operationele
voorbereiding van de rampenbestrijding zorgt de brandweer voor het (laten)
verrichten van de inventarisatie van mogelijke ramptypen en de bijbehorende
analyse, en zal in regionaal verband komen tot een inventarisatie en analyse
voor het gehele regionale gebied.
Eveneens behorend tot deze voorbereiding is het
(verplichte) geven van algemene voorlichting
over rampen en zware ongevallen en het verstrekken van informatie over
specifieke risico's (artikel 2a Wet rampen en zware ongevallen en het Besluit
informatie inzake rampen en zware ongevallen).
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de
bevolking, de Commissaris der Koningin en de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties in de voorbereiding op de rampenbestrijding informatie
krijgen over:
- de rampen
en zware ongevallen die de bevolking en het milieu kunnen treffen;
- de
maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van deze rampen en
zware ongevallen;
- de bij deze rampen en zware ongevallen te
volgen gedragslijn.
De burgemeester verschaft deze informatie tijdens een
(dreigende) ramp of een (dreigend) zwaar ongeval (artikel 11a Wet rampen en
zware ongevallen en het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen).
De bij de bestrijding van de ramp- of het zware
ongeval betrokken personen ontvangen van burgemeester en wethouders informatie
over:
- de rampen
en zware ongevallen die de bevolking en het milieu kunnen treffen;
- de
risico's die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid;
- de voorzorgsmaatregelen die in verband
daarmee zijn of zullen worden getroffen.
Tijdens een (dreigende) ramp of een (dreigend) zwaar
ongeval informeert de burgemeester hen dienaangaande.
De benodigde informatie voor de algemene voorlichting
kan worden ontleend aan de (door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties geďnitieerde) landelijke voorlichtingscampagnes. Deze
algemene voorlichting is het effectiefst als zij in (inter)regionaal verband
wordt gehouden en aansluit op deze landelijke campagnes.
De informatie over specifieke risico's kan worden
ontleend aan de rampbestrijdingsplannen die voor deze risico's zijn opgezet en
als zodanig informatie bevatten over de aard van de risico's, de mogelijke
gevolgen en de te nemen maatregelen.
De informatieverschaffing maakt onderdeel uit van
proces 3 "Voorlichting".
Heeft er een ramp of zwaar ongeval plaatsgevonden,
dan zal deze/dit volledig moeten worden geanalyseerd (artikel 2b van de Wet
rampen en zware ongevallen). Hoewel deze analyse het sluitstuk vormt van de
nazorgfase, is het zinvol hiermee al in het begin van de rampbestrijding te
starten.
Omdat ook het functioneren van de (onderdelen van de)
gemeentelijke organisatie wordt geanalyseerd, verdient het aanbeveling de
analyse te laten verrichten door externe deskundigen.
Leiding- en
coördinatiestructuren
De gemeente vormt de basis bij de rampenbestrijding,
en de burgemeester voert daarover het opperbevel (artikel 11 Wet rampen en
zware ongevallen). In hiërarchische volgorde komt daarboven de provincie met de
Commissaris der Koningin, en daarboven het Rijk met de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Deze bestuursorganen zullen bij een ramp of een zwaar
ongeval niet per definitie gebruik maken van de bevoegdheden (de éénhoofdige
leiding) die hun in de Wet rampen en zware ongevallen worden toegekend: bij een
ramp of een zwaar ongeval hebben zij deze bevoegdheid (latent) maar zullen er
pas gebruik van maken (manifest) als dit noodzakelijk is voor een adequate
rampenbestrijding.
In de organisatie voor de rampbestrijding worden de
normale bevoegdheden van alle betrokkenen dus in stand gehouden; de éénhoofdige
leiding is hierop een aanvulling.
De
burgemeester
De burgemeester heeft onder normale omstandigheden
reeds bevoegdheden die hem in staat stellen inbreuken op de algemene veiligheid
in de gemeente aan te pakken. Zo heeft hij het opperbevel bij brand, alsmede
bij ongevallen anders dan bij brand, voorzover de brandweer daarbij een taak
heeft.
Hij kan in dat kader bevelen geven die met het oog op
het voorkomen, beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn (artikel 173 van de Gemeentewet).
Indien de politie in een gemeente optreedt ter
handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak,
staat zij onder het gezag van de burgemeester (artikel 12 van de Politiewet
1993 juncto artikel 172 van de Gemeentewet).
Hij is bevoegd bij de verstoring van de openbare orde
of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die
noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde (artikel
172, derde lid, van de Gemeentewet). Daarnaast geven de artikelen 175 en 176
van de Gemeentewet hem de mogelijkheid bij een (dreigende) inbreuk op de
openbare orde en veiligheid (zoals een ramp of een zwaar ongeval) aan personen
gerichte bevelen te geven en (nood)verordeningen uit te vaardigen.
Onder omstandigheden van een ramp of een zwaar
ongeval worden deze bevoegdheden, op grond van artikel 11 van de Wet rampen en
zware ongevallen, uitgebreid met het "opperbevel": de bestuurlijke
verantwoordelijkheid voor de rampbestrijding in de gemeente en de zeggenschap
over allen die aan deze bestrijding deelnemen (de éénhoofdige leiding).
Ook de burgemeester zal de normale bevoegdheden en
structuren binnen de gemeente (zo veel mogelijk) in stand laten; in aanvulling
hierop zal hij daar waar dit voor een adequate rampbestrijding nodig is,
gebruik maken van de bevoegdheden van de Wet rampen en zware ongevallen.
De
gemeentelijke organisatie
Voor de gemeente betekent dit, dat ook onder
omstandigheden van een ramp of een zwaar ongeval zo lang mogelijk de normale
bevoegdheden, verantwoordelijkheden en structuren in stand worden gehouden. Wel
zal de gemeente inspelen op de omstandigheden en zich richten op crisisbeheersing.
Organisatorisch gezien vereist dit korte lijnen, directe contacten en het
beslissen in kleine kring door eindverantwoordelijken. Dit geldt voor de
gemeentelijke organisatie in zijn geheel zowel als voor de onderdelen ervan.
Een grootschalig incident, ramp of zwaar ongeval
vormt een "extra" boven de normale dagelijkse taakuitvoering van een
gemeente. Hoe belangrijk dit extra werk ook is, de dagelijkse taakuitvoering
verdient eveneens aandacht. Er dient derhalve voortdurend te worden gezorgd voor
een verantwoord evenwicht in het verdelen van de aandacht tussen de dagelijkse
taken en het extra werk, onder het stellen van prioriteiten. Slechts zo kan de
gemeentelijke capaciteit optimaal aangewend worden gedurende het gehele
(tijds)traject rampbestrijding (waaronder nazorg in de zin van de Wet rampen en
zware ongevallen)-> terugkeer naar de normale maatschappelijke orde ->
nazorg (voorzover de Wet rampen en zware ongevallen niet van toepassing is).
Dit vereist een crisisorganisatie die een afspiegeling
is van de normale gemeentelijke organisatie.
De
Gemeentelijke Crisisstaf
Deze crisisorganisatie wordt aangestuurd door de
Gemeentelijke Crisisstaf.
Maakt de burgemeester gebruik van de bevoegdheden van
de Wet rampen en zware ongevallen, dan is deze Gemeentelijke Crisisstaf de
gemeentelijke rampenstaf in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Wet
rampen en zware ongevallen.
Voor een goede crisisbeheersing dient optimaal
gebruik gemaakt te worden van de kennis en kunde van de gemeentelijke organisatie.
Dit is te realiseren door alle eindverantwoordelijken
voor de gemeentelijke organisatie(onderdelen) op zowel het bestuurlijke als
ambtelijke niveau hierbij te betrekken (dus alle portefeuillehouders, de
gemeentesecretaris en alle clusterdirecteuren).
Crisisbeheersing vereist echter ook slagvaardigheid:
de besluitvorming dient plaats te vinden in een kleine groep van
eindverantwoordelijken, die door directe contacten en korte lijnen in staat
zijn de organisatie(onderdelen) aan te sturen. Met de samenstelling van de
Gemeentelijke Crisisstaf zal dus een optimum tussen deze tegengestelde
uitgangspunten nagestreefd moeten worden.
Voor het bepalen van dit optimum moge het volgende
als leidraad dienen.
De samenstelling van de Gemeentelijke Crisisstaf zal
eveneens wijzigen met het aanbod van de te verrichten
crisisbestrijdingsactiviteiten.
In het begin van de crisis zal het aandachtsgebied
van de staf nagenoeg geheel liggen bij de bron-/ effectbestrijding, en hebben
de bij deze bestrijding betrokken eindverantwoordelijken zitting in de
Gemeentelijke Crisisstaf. Naarmate de bron-/effectbestrijding zich stabiliseert
en de gevolgbestrijding in prioriteit toeneemt, zullen de
eindverantwoordelijken voor de gevolgbestrijding aan de Gemeentelijke
Crisisstaf worden toegevoegd. Als de bron-/effectbestrijding beëindigd is
hebben alleen de eindverantwoordelijken voor de gevolgbestrijding nog zitting
in de Gemeentelijke Crisisstaf.
De Gemeentelijke Crisisstaf varieert dus in grootte
en samenstelling met de hoeveelheid en de aard van de te verrichten
bestrijdingsactiviteiten.
Om optimaal gebruik te kunnen maken van de kennis en
kunde van de gemeentelijke organisatie is het vereist dat alle
eindverantwoordelijken die geen zitting in de Gemeentelijke Crisisstaf hebben,
optimaal geďnformeerd worden over hetgeen in de Gemeentelijke Crisisstaf
besproken en besloten is. Dit voorkomt tevens dat de niet-zitting hebbenden
acties initiëren die conflicteren met hetgeen in de Gemeentelijke Crisisstaf
besloten is.
Een adequate oplossing hiervoor is de andere
eindverantwoordelijken passief te laten deelnemen aan de Gemeentelijke
Crisisstaf. Dit is zeker aan te bevelen voor de eindverantwoordelijken die in
een later stadium toch zitting zullen hebben in de Gemeentelijke Crisisstaf (ten
behoeve van de gevolgbestrijding).
Een andere mogelijkheid is om naast het overleg van
de Gemeentelijke Crisisstaf zelf, regelmatig "briefings" te houden
met de leden van de Gemeentelijke Crisisstaf en alle (eventuele)
eindverantwoordelijken, dan wel met alleen de eventuele eindverantwoordelijken
.
Rampverklaring
Als de burgemeester de crisis tot een ramp of een
zwaar ongeval verklaart betekent dit, dat een éénhoofdige leiding (naar
verwachting) nodig is voor:
- ňf de
operationele coördinatie van de bron-/effectbestrijding (de Operationeel
Leider);
- ňf de
bestuurlijke coördinatie (de opperbevelhebber);
- ňf voor
beide.
In deze is het uitoefenen van de bevoegdheid van
operationele leiding niet mogelijk zonder dat de bevoegdheid van het opperbevel
wordt uitgevoerd.
Hierbij zij vermeld dat het uitgeven van een
schriftelijke ‘rampverklaring’ niet meer nodig is. Wél moet de burgemeester in
stafverband uitspreken gebruik te willen gaan maken van de hem toekomende
bevoegdheden uit de Wet rampen en zware ongevallen. Het moet voor alle
betrokkenen helder zijn of wordt gewerkt in een crisisorganisatie of een
daadwerkelijke rampenbestrijdingsorganisatie..
Tevens dienen door dan wel namens de burgemeester van
het uitspreken van een rampverklaring zo spoedig mogelijk op de hoogte te
worden gesteld:
- de
Commissaris der Koningin;
- de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
- de
burgemeesters van de buurgemeenten.
De Gemeentelijke Crisisstaf is vervolgens
"rampenstaf" in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen. Voor de
verhoudingen binnen de rampenstaf houdt dit in dat de burgemeester als
opperbevelhebber de (bestuurlijke) eindverantwoordelijkheid heeft voor alle
bestrijdingsactiviteiten; de portefeuillehouders blijven verantwoordelijk voor
hun portefeuille minus de zaken die de bestrijding betreffen. De rampenstaf
heeft een adviserende functie aan de burgemeester, die de besluiten neemt.
De samenstelling van noch de besluitvorming in de
rampenstaf hoeven door het opperbevel van de burgemeester te veranderen. De
burgemeester bepaalt in hoeverre hij in deze zin het opperbevel uitoefent.
Hierbij mag als leidraad gelden dat zo lang mogelijk de samenstelling en de
besluitvormings-procedures van de Gemeentelijke Crisisstaf gehandhaafd blijven.
Dit garandeert immers de afspiegeling van de dagelijkse organisatie die nodig
is voor een verantwoord evenwicht in het stellen van prioriteiten bij het
uitvoeren van taken in het kader van de rampbestrijding en dagelijkse
gemeentelijke taken. De Operationeel Leider zal onder directe
verantwoordelijkheid van de opperbevelhebber en namens hem zorg dragen voor de
coördinatie van de bron-/effectbestrijding.
De verhouding van de Operationeel Leider ten opzichte
van de andere bij deze bestrijding betrokken eindverantwoordelijken, is die van
"primus inter pares".
Het betrekken van portefeuillehouders in de
Gemeentelijke Crisisstaf heeft een aantal voordelen:
- er is
permanent een goede afweging mogelijk tussen de inzet van de gemeentelijke
organisatie ten behoeve van de rampbestrijding en de uitvoering van de normale
gemeentelijke taken;
- het
vergroot de draagkracht op het bestuurlijke/politieke niveau;
- het kan de
"span of control" van de burgemeester vergroten.
Dit alles uiteraard onverlet de bevoegdheden van de
burgemeester als opperbevelhebber als de crisis tot ramp of zwaar ongeval is
verklaard. Eveneens zinvol is de aanwezigheid van de loco-burgemeester: dit
biedt de mogelijkheid voor de burgemeester zich te laten vervangen indien hij
voor kortere of langere tijd de Gemeentelijke Crisisstaf verlaat.
De burgemeester kan de Gemeentelijke Crisisstaf
permanent dan wel ad hoc uitbreiden met andere portefeuillehouders,
vertegenwoordigers van andere gemeentelijke clusters/sectoren/vakteams, en
specifieke deskundigen/vertegenwoordigers van andere betrokken/belanghebbende
organisaties, bedrijven,
systeemeigenaren/-beheerders, e.d. Uitgangspunt in
deze is dat met de samenstelling van de Gemeentelijke Crisisstaf een optimale
advisering aan de burgemeester wordt nagestreefd en het realiseren van een
maximale beleidsmatige aansturing van de rampenbestrijdingsorganisatie.
De burgemeester heeft de keus om zelf de
Gemeentelijke Crisisstaf voor te zitten, dan wel dat hij dit overlaat aan een
technisch voorzitter die als zodanig geen deel uitmaakt van de Gemeentelijke
Crisisstaf. Dit laatste heeft als voordeel dat de burgemeester zich geheel kan
concentreren op zijn andere taken. Daarbij biedt het de mogelijkheid de
technisch voorzitter verantwoordelijk te stellen voor (de voorbereiding van) al
hetgeen nodig is om de vergaderingen van de Gemeentelijke Crisisstaf optimaal
te laten verlopen. Elk lid van de Gemeentelijke Crisisstaf kan zich laten
bijstaan door één of meer stafleden; deze stafleden hebben geen zeggenschap in
de Gemeentelijke Crisisstaf, zij hebben slechts een adviserende/klankbord
functie. Daarbij kunnen deze stafleden de taak hebben de beleidsbeslissingen
van de Gemeentelijke Crisisstaf voor hun organisatie te vertalen in opdrachten.
Dit biedt de mogelijkheid dat met stafleden van
andere organisaties direct afspraken gemaakt kunnen worden hoe gezamenlijke
activiteiten uitgevoerd gaan worden. De consequentie is wel dat de ruimten van
de Gemeentelijke Crisisstaf gelegenheid bieden voor de aanwezigheid van
stafleden en de door hun uit te voeren taken.
In principe is het ambtelijke niveau in de
Gemeentelijke Crisisstaf vertegenwoordigd door de directeuren van de
betreffende clusters / organisaties. Elke
directeur kan zich echter tijdelijk dan wel permanent, laten vervangen
door een mandataris.
Als meerdere gemeenten bij een crisis betrokken zijn,
zullen organisaties die meerdere gemeenten als werkgebied hebben
(nutsbedrijven, hulpverleningsdiensten, Hoogheemraadschap, e.d.) niet in staat
zijn het hoofd van de organisatie (dan wel diens gemandateerde) in de
Gemeentelijke Crisisstaf van elke betrokken gemeente zitting te laten nemen.
Hier zal dus gewerkt moeten worden met een vertegenwoordiger per gemeente die
gemandateerd is voor het betreffende gemeentelijke gebied. Ingeval van het
instellen van een coördinerend burgemeester, zal het hoofd (of diens
gemandateerde) zitting nemen in de staf van deze coördinerend burgemeester
(zijnde het Regionaal Beleidsteam).
De
Actiecentra
Elke in het rampenplan genoemd(e) vakteam / organisatie die betrokken is bij
de crisisbestrijding, stelt een actiecentrum in. In dit centrum worden alle
beleidsopdrachten van (de vertegenwoordiger in de) Gemeentelijke Crisisstaf
vertaald in uitvoeringsopdrachten, die uitgezet worden binnen het vakteam / organisatie. Het actiecentrum
initieert, coördineert en controleert alle activiteiten van de vakteam /
organisatie; waar activiteiten met andere vakteams / organisaties moeten worden
uitgevoerd wordt dit afgestemd met de actiecentra van deze vakteams / organisaties.
Over de voortgang van de activiteiten informeert het actiecentrum regelmatig de
(vertegenwoordiger in de) Gemeentelijke Crisisstaf.
Indien de vertegenwoordiger in de Gemeentelijke
Crisisstaf zich laat bijstaan door stafleden die de beleidsbeslissingen
vertalen in opdrachten voor de organisatie, behoeft dit in het actiecentrum
niet te gebeuren. Een organisatie heeft dus de mogelijkheid te bepalen welke
manier van werken het meest overeenkomt met haar normale manier van werken.
Bij activiteiten waar meerdere sectoren/ vakteams /
organisaties intensief met elkaar moeten samenwerken kan één gezamenlijk
actiecentrum worden ingesteld. De hulpverleningsdiensten hebben hun actiecentra
samengevoegd in het zogenaamde Regionaal Coördinatiecentrum.
Het CTPI
Het Coördinatie Team Plaats Incident is het team dat
gevormd wordt door de leidinggevenden van de hulpverleningsdiensten ter plaatse
van het incident. Het team is verantwoordelijk voor alle activiteiten die op
het incidentterrein plaatsvinden. Is het incident tot ramp of zwaar ongeval
verklaart dan zal de vertegenwoordiger van de dienst/organisatie die de
operationele leiding heeft, deze leiding uitoefenen als "primus inter
pares". Alle personen/eenheden van andere (gemeentelijke)
sectoren/vakteams / organisaties die werkzaamheden op het incidentterrein te
verrichten hebben, doen dit onder de verantwoordelijkheid van één van de in het
CTPI vertegenwoordigde hulpverleningsdiensten.
De
intergemeentelijke/regionale samenwerking
De burgemeester heeft het opperbevel over de
rampbestrijding binnen zijn gemeente.
Bij een gemeentegrensoverschrijdend(e) ramp of zwaar
ongeval zijn echter meerdere gemeenten betrokken bij de bestrijding van
dezelfde ramp of hetzelfde ongeval.
Zo de gevolgbestrijding door een geringere tijdsdruk
per gemeente afgehandeld zou kunnen worden en samenwerking tussen gemeenten
door collegiale afstemming tussen de opperbevelhebbers kan plaatsvinden, zo is
een adequate bron-/effectbestrijding door de tijdsdruk slechts mogelijk als de
opperbevelhebbers in deze één lijn trekken.
De mogelijkheid hiertoe is het aanwijzen van een
coördinerend burgemeester: een burgemeester wiens gemeente niet zelf betrokken
is bij de rampbestrijding, en die namens de opperbevelhebbers de bron-/
effectbestrijding aanstuurt; als zodanig is hij het bestuurlijke aanspreekpunt
voor de hulpverleningsorganisaties.
Hetzelfde geldt voor crises die (nog net) niet tot
ramp of zwaar ongeval zijn verklaard; hiervoor geldt echter niet dat de
Commissaris der Koningin aanwijzingen kan geven indien de crisisbestrijding
naar zijn zin niet adequaat verloopt. In dit rampenplan wordt er dan ook vanuit
gegaan dat het instellen van een coördinerend burgemeester ook mogelijk is
zonder dat er sprake is van het opperbevel van de burgemeester(s).
Deze coördinerend burgemeester kan zich bij laten
staan door een door hem samengestelde staf, die in ieder geval bestaat uit
vertegenwoordigers van de hulpverleningsdiensten. De coördinerend burgemeester
zal plaatsnemen bij het Regionaal Beleidsteam.
Bij het activeren van een coördinerend burgemeester
is het verstandig ook de voorlichting aangaande de
bron-/effectbestrijding te coördineren. Deze
coördinatie zal dan binnen de bevoegdheden van de coördinerend burgemeester
onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.
Omdat het voor een adequate bron-/effectbestrijding
noodzakelijk is dat vóóraf bekend is welke bevoegdheden gelden en welke
procedures van kracht zijn, is de functie van coördinerend burgemeester in het
rampenplan opgenomen. Dit biedt de mogelijkheid deze functie reeds in de
voorbereidingen (procedures en oefeningen) te integreren in de
crisisbeheersingsorganisatie. Hierdoor wordt voorkomen dat onder de spanning en
tijdsdruk tijdens de crisisbestrijding deze functie ad hoc geregeld moet
worden, zonder dat hiertoe voorbereidingen zijn getroffen.
Het opnemen in het vaststellingsbesluit van het
rampenplan dat de burgemeester verzocht wordt te komen tot intergemeentelijke
afspraken betreffende de bestuurlijke coördinatie, moet leiden tot de
daadwerkelijke invulling van de functie van coördinerend burgemeester. Naast
het vastleggen van de bevoegdheden en de procedures zal dan ook de personele
invulling van de functie van coördinerend burgemeester geregeld zijn. In deze
kan gedacht worden aan het Algemeen Bestuur van de regionale brandweer als een
platform voor de individuele burgemeesters, om tot afspraken betreffende de
bestuurlijke coördinatie te komen.
Een andere vorm van samenwerking is opgenomen in een
bij dit plan behorende bijlage 4, waarin een modelbesluit is opgenomen, ter
vaststelling door de onderscheiden colleges van burgemeester en wethouders.
Deze vorm van intergemeentelijke samenwerking
voorziet in structurele afstemming in de voorbereiding op de rampenbestrijding
binnen de regio, alsmede het verlenen van materiële en personele
intergemeentelijke ‘burenhulp’ bij daadwerkelijke crises.
De
Commissaris der Koningin
Artikel 12 van de Wet rampen en zware ongevallen
geeft de commissaris de bevoegdheid bij een ramp of een zwaar ongeval van meer dan
plaatselijke betekenis, de betrokken burgemeesters beleidsaanwijzingen te geven
aangaande de rampbestrijding (bron-/effectbestrijding). Hij kan tevens voorzien
in de operationele leiding.
Dit betekent dat de commissaris in kan grijpen als de
bestuurlijke coördinatie dan wel de uitvoeringscoördinatie, naar zijn zin niet
tot een adequate rampbestrijding leidt.
De commissaris zal van de bevoegdheden van de Wet
rampen en zware ongevallen pas dan gebruik maken als dit voor een adequate
rampbestrijding noodzakelijk is.
Bij rampen of zware ongevallen van meer dan
plaatselijke betekenis in een of meer gemeenten zal de commissaris gebruik
maken van de bevoegdheden van de Wet rampen en zware ongevallen en de betrokken
bestuurlijke coördinatoren de nodige beleidsaanwijzingen geven aangaande de
rampbestrijding.
Alle aanwijzingen van de commissaris laten de
bevoegdheden van de betrokken burgemeesters onverlet aangaande de
rampbestrijding op het grondgebied van hun gemeente.
In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere
buitengewone omstandigheden kan de commissaris de burgemeester de nodige
aanwijzingen geven inzake de rampbestrijding (artikel 22, eerste lid, van de
Wet rampen en zware ongevallen).
De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De minister wordt door de Wet rampen en zware
ongevallen dezelfde bevoegdheden gegeven (met uitzondering van het voorzien in
de operationele leiding) ten aanzien van de Commissarissen van de Koningin, als
de commissaris volgens deze wet heeft ten aanzien van de burgemeesters.
In deze dient voor "de gemeente" "de
provincie" gelezen te worden, en voor "de provincie" "het
Rijk".
In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere
buitengewone omstandigheden kan de minister de commissaris opdragen aan de
burgemeester de nodige aanwijzingen te geven inzake de rampbestrijding (artikel
22, tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen). Hij kan tevens voorzien
in de uitoefening van bevoegdheden van zowel de commissaris als de
burgemeester, door die uitoefening geheel of gedeeltelijk aan zich te trekken
dan wel een andere autoriteit ermee te belasten.
Randvoorwaarden
voor het functioneren
Met het aangeven van bevoegdheden,
verantwoordelijkheden, en structuren zoals gedaan in de hoofdstukken 1 en 2,
heeft de organisatie voor de bestrijding van rampen of zware ongevallen
gestalte gekregen. Voor het kunnen functioneren van de organisatie is echter
meer nodig; de voorwaarden hiervoor worden gegeven in dit hoofdstuk.
De
alarmering
De gemeente kan op twee manieren gewaarschuwd worden:
van binnenuit of van buitenaf.
In het eerste geval zullen de parate
hulpverleningsorganisaties (ambulancedienst/GGD, brandweer, politie)
geconfronteerd zijn met een plotseling incident van een zodanige omvang, dat de
brandweer en/of de politie volgens de normale procedures van deze organisaties,
de burgemeester laat waarschuwen. De burgemeester bepaalt dan na overleg met de
ambtenaar rampenbestrijding en de ter plaatse aanwezige commandanten van de
brandweer en de politie, of (delen van) de gemeentelijke crisisorganisatie
gealarmeerd moet worden.
Als dit zo is, worden volgens de gemeentelijke
alarmeringsregeling de betrokken organisaties gealarmeerd. Hoe een organisatie
gealarmeerd moet worden is aangegeven in het deelproces alarmering bestuur en
uitvoerenden van de gemeente. De
organisatie draagt zelf zorg voor de interne alarmering van de organisatie
(conform het deelplan).
In het tweede geval wordt de gemeente gewaarschuwd
door een andere gemeente, de provincie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, of een (semi)overheidsinstantie. Op dit soort alarmeringen
dient de gemeente voorbereid te zijn door hiervoor een alarmeringsadres bekend
gesteld te hebben dat 24 uur per dag bereikbaar is. Gezien zijn spilfunctie in
de rampenbestrijding komt de alarmcentrale van de regionale brandweer hiervoor
het meest in aanmerking. Deze alarmcentrale zal dan volgens de gemeentelijke
alarmeringsregeling de gemeentelijke organisatie alarmeren.
De ambtenaar rampenbestrijding draagt zorg voor het
opzetten van de gemeentelijke alarmeringsregeling.
De
verbindingen
Zonder goede verbindingen is de
rampenbestrijdingsorganisatie niet tot een adequate bestrijding in staat: voor
alle sleutelfuncties in de organisatie is een goede onderlinge uitwisseling van
informatie noodzakelijk. Is persoonlijk contact tussen deze functionarissen
fysiek niet mogelijk, dan moet dit met verbindingsmiddelen mogelijk worden
gemaakt.
Wat voor de interne communicatie in de
rampenbestrijdingsorganisatie geldt, geldt ook voor de communicatie van die
organisatie met andere overheden en (semi)overheidsinstanties.
De minimale voorzieningen hiertoe zijn in paragraaf
3.2 aangegeven.
In principe draagt elke bij de rampenbestrijding
betrokken organisatie zelf zorg voor het uitwerken van een verbindingsplan en
het realiseren van de daarbij behorende voorzieningen voor de eigen
organisatie. Dit wordt vastgelegd in het deelplan van de organisatie.
De ambtenaar rampenbestrijding doet dit voor het
Gemeentelijk Coördinatiecentrum (de locatie van de crisis/rampenstaf).
De
faciliteiten en de ondersteuning
Elk bij de rampbestrijding betrokken
coördinatiecentrum (GCC, Actiecentra, RCC) dient te beschikken over de
faciliteiten benodigd voor een goed functioneren van het centrum, en een
ondersteuning voor het goed kunnen functioneren in het centrum.
In deze dient er rekening mee gehouden te worden dat
het actiecentrum gedurende langere tijd moet kunnen blijven functioneren
(aflossing, voeding, e.d.).
Als zodanig maken ze onderdeel uit van de coördinatiecentra
en dienen ze in de voorbereiding opgenomen te worden.
De ambtenaar rampenbestrijding regelt dit voor het
Gemeentelijk Coördinatiecentrum, de betreffende dienst voor zijn Actiecentrum,
en de brandweer voor het Regionaal Coördinatiecentrum van de hulpverleningsdiensten.
Processen
Het bestrijden van incidenten is te zien als een
aanéénschakeling van activiteiten. De soort activiteiten en de samenstelling
ervan is afhankelijk van het soort incident, en onafhankelijk van de grootte
van het incident. Wel zal de omvang van de activiteiten toenemen met de grootte
van het incident (meer van het zelfde).
Door alle ramptypen te bekijken die verondersteld
worden in ons land mogelijk te zijn, hebben we een overzicht van alle denkbare
activiteiten die in het kader van de rampbestrijding mogelijk zijn.
Voor de toedeling van taken in het kader van het
rampenplan zijn deze activiteiten geclusterd in processen (series van
samenhangende activiteiten). Bij elk proces is met een doelstelling aangegeven
wat ermee beoogd wordt en de vermelde activiteiten zijn met een trefwoord
beschreven.
Per proces is een organisatie verantwoordelijk
gesteld, de procesverantwoordelijke. Tevens zijn per proces organisaties
aangegeven die verantwoordelijk zijn voor bepaalde activiteiten die onderdeel
uitmaken van dat proces. Gezamenlijk dienen deze organisaties zich voor te
bereiden op de uitvoering van het proces door het maken van afspraken en het
treffen van regelingen, het up-to-date houden, en het beoefenen ervan; hierbij
is de procesverantwoordelijke de initiator en de coördinator.
Er is bewust gekozen voor deze opzet in plaats van
een gedetailleerde taaktoedeling per organisatie.
Dit laatste suggereert namelijk een nauwkeurigheid
die in een dynamisch proces niet geboden kan worden, en laat de organisaties de
mogelijkheid zich zelfstandig voor te bereiden op de taken zonder dat hiervoor
afstemming met andere organisaties nodig is.
Met de beschrijving in algemene termen wordt bereikt
dat uitgegaan moet worden van het dynamische karakter van een proces, en dat
een goede uitvoering ervan slechts mogelijk is door samenwerking; een
samenwerking die al in de voorbereidende fase aanwezig moet zijn. Een
organisatie is nu niet in staat het deelplan van de organisatie zelfstandig op
te zetten: per proces waarbij de organisatie betrokken is, moeten de taken nu
door de organisatie zelf beschreven worden in relatie tot de taken van de
andere bij dat proces betrokken organisaties.
De deelplannen van alle organisaties tezamen
beschrijven dus de rampenbestrijding gezien vanuit de taken van organisaties,
de processen beschrijven die bestrijding gezien vanuit de te verrichten
activiteiten. Met de eis dat elke dienst op de hoogte blijft van relevante
ontwikkelingen en deze in zijn taken (en dus in het deelplan) verwerkt, is er
in voorzien dat de (voorbereiding op de) uitvoering van de processen bij de
tijd blijft.
Nazorg (‘een plan in
hoofdlijnen m.b.t. het beperken van de schadelijke gevolgen’)
1. Inbedding in de systematiek van
crisisbeheersing binnen Haaglanden
De nazorg is geen separaat proces maar ligt in het
verlengde van de rampbestrijdingsprocessen.
Voorzover daarbij sprake is van nazorg als onderdeel
van de processen die betrekking hebben op het wegnemen van de gevaarsbron of de
bedreiging en het bereiken van een zodanig stabiele situatie dat het normale
leven weer doorgang kan vinden, zijn de bevoegdheden uit de Wet rampen en zware
ongevallen van toepassing. Met de nazorg is vooral de "normale"
gemeentelijke organisatie belast. Het feitelijk herstel van de situatie valt
niet onder de nazorg, behoudens voorzover dit nodig is om weer terug te keren
tot de normale verhoudingen.
Artikel 4, lid 1, onder l, van de Wet rampen en zware
ongevallen verplicht gemeentebesturen in het rampenplan op te nemen ‘een plan
in hoofdlijnen met betrekking tot het beperken van de schadelijke gevolgen’. De Memorie van Toelichting behorende
bij deze wetswijziging licht toe dat het er hierbij met name om gaat de nazorg
onder het begrip ‘ramp of zwaar ongeval’ te vatten, zodat de coördinerende taak
van de burgemeester ook daarop betrekking heeft.
Als voorbeelden noemt de MvT onder meer het
afwikkelen van schadeclaims, het treffen van regelingen inzake tijdelijke
huisvesting en van maatregelen gericht op het normaliseren van het dagelijks
leven, het treffen van voorzieningen om de kans op een volgende ramp te
verminderen en het geven van voorlichting. Nazorg start, in de systematiek
binnen Haaglanden, als onderdeel van processen reeds in de bron- en effectbestrijding, loopt door in en gaat vérder dan de gevolgbestrijding (gevolgbestrijding
wordt hierdoor als het ware in tweeën geknipt: namelijk in een gedeelte
specifieke ‘nazorgprocessen’ en in een overig pakket te nemen maatregelen).
2.
Operationele leiding, verantwoordelijkheden en procesbenadering
Een ander belangrijk aspect met betrekking tot de
nazorg, betreft de aansturing. De bestuurlijke
verantwoordelijkheid is duidelijk; dat is neergelegd bij de burgemeester.
Maar wie is operationeel
verantwoordelijk voor de nazorg? In de systeembenadering binnen Haaglanden is
nazorg zowel in processen binnen de aandachtsgebieden bron- en effectbestrijding als gevolgbestrijding
verweven.
Dit impliceert weer dat de diverse
procesverantwoordelijke organisaties alle zelf verantwoordelijk zijn voor het
deelaspect ‘nazorg’ in hun processen. Het ‘plan in hoofdlijnen’ bestaat dus
reeds globaal, zij het versnipperd. In deze systematiek is derhalve slechts
sprake van toepasbaarheid van operationele bevoegdheden op de nazorg, voorzover
deze vervat is in de processen binnen het aandachtsgebied ‘bron- en
effectbestrijding’. De procesverantwoordelijkheid voor het overige blijft
geheel overeind.
3.
Uiteenlopende terminologieën
Tot slot zij vermeld dat de gehanteerde term ‘nazorg’
(geen wettelijke term!) tot enige begripsverwarring kan leiden. Immers,
‘nazorg’ als separaat proces bestond reeds voor deze wetswijziging, zij het dat
dit betrekking heeft op hulpverlening aan slachtoffers én hulpverleners op
medisch en maatschappelijk terrein. Daarvoor bestaan dan ook reeds separate
deelplannen. In deze context is nazorg een apart onderdeel van de
gevolgbestrijding.
Bovendien was het begrip als zodanig ook al
geďntroduceerd in een andere context, namelijk die van het Integraal
Veiligheidsmodel (toepasbaar op meer dan één veiligheidsgebied). In Haaglanden
leeft de visie dat het doel van deze laatste wetswijziging het meest aan bij de
omschrijving van de schakel ‘nazorg’ van de gehele veiligheidsketen (pro-actie,
preventie, preparatie, repressie, nazorg). De Integrale Veiligheidsrapportage
1993 noemt hierbij als voorbeelden het verlenen van hulp aan slachtoffers en
nabestaanden en het afwikkelen van schadeclaims. Kortweg: de afwikkeling van
(im)materiële schade.
Het model
deelplan volgens bijlage 2
Eerder is in deze Toelichting (bij "De
uitwerkingen") een beschrijving gegeven van de plaats van het deelplan in
zijn omgeving. In de volgende beschrijving zal de inhoudelijke kant van het
deelplan belicht worden, bedoeld als hulp bij het opzetten van een deelplan.
Voor het inzichtelijk maken is het totaal gegroepeerd
naar onderdelen (c.q. hoofdstukken); het is de bedoeling dat elk deelplan
volgens dezelfde indeling wordt opzet.
Onderdeel
"Algemeen"
Hierin wordt verwezen naar de reden van het deelplan,
namelijk als onderdeel van het rampenplan: als onderdeel van het rampenplan
heeft de raad het college opgedragen per dienst een deelplan op te zetten.
In algemene termen wordt daarna het deelplan
"ingeleid".
Onderdeel
"Alarmering"
In geval van een grootschalig incident, ramp of zwaar
ongeval kan de hulp van uw dienst nodig zijn. In dat geval moet deze wel
bereikbaar zijn.
Op een door-de-weekse-dag zal dit geen probleem
opleveren want iedereen kan het nummer van de telefooncentrale bellen. Buiten
werktijd is dit anders, niet alleen voor de ambtenaar rampenbestrijding om uw
vakteam te alarmeren, maar ook voor degene die gealarmeerd is en nu de eigen
organisatie moet gaan alarmeren.
In dit hoofdstuk moet u dus aangeven:
- hoe uw
vakteam gealarmeerd moet worden;
- hoe de
organisatie van uw vakteam gealarmeerd moet worden;
- waar het
actiecentrum gevestigd is.
Voor de belangrijkste functies binnen uw organisatie
is een semafoon het overwegen waard!
Onderdeel
“Organisatie”
Bij een ramp of een zwaar ongeval zal de gemeente
overgaan op "crisismanagement", zo ook de vakteams die een taak
hebben in het kader van de rampenbestrijding.
Dit houdt in dat het vakteam via verkorte
hiërarchische lijnen gaat werken.
Het sectorhoofd of een gemandateerde kan gevraagd
worden deel uit te maken van de Gemeentelijke Crisisstaf, terwijl het vakteam
zelf "bestuurd" wordt door het hoofd van een in te stellen
Actiecentrum. (N.B. Op de momenten dat het sectorhoofd of zijn gemandateerde
niet bij de Gemeentelijke Crisisstaf zit, zal hij/zij op het Actiecentrum
aanwezig zijn).
Het Actiecentrum zelf is het coördinatiecentrum van
uw vakteam; hier worden de opdrachten uit de Gemeentelijke Crisisstaf vertaald
in werkopdrachten voor personen/eenheden van uw vakteam, en wordt gecontroleerd
of een goede uitvoering plaatsvindt. Het Actiecentrum heeft zogezegd de
ingezette personen/eenheden "aan een touwtje".
Om dit te kunnen zijn in het Actiecentrum een aantal
functies nodig: een hoofd/één of meer telefoniste(n)(s), afhankelijk van de te
ondernemen acties/logboekschrij(ver)(ster)/één of meer staffunctionarissen ter
ondersteuning van het hoofd, eveneens afhankelijk van de te ondernemen acties.
Deze functies moeten tijdens de gehele bestrijding van de ramp of het zware
ongeval bezet zijn, m.a.w. personen moeten afgelost worden. Verder moet gedacht
worden aan (simpele) dingen als voeding en drinken. Zoals het Actiecentrum
permanent bezet is kunnen ook in andere delen van het vakteam permanent bezette
functies aanwezig zijn; houdt ook hier rekening met aflossing en voeding/drank.
Vermeld moet dus worden hoe de (crisisbestrijdings)organisatie opgezet is.
Onderdeel
"Communicatie"
Zonder communicatie weet men niet wat er gebeurt, of
men moet toevallig iemand spreken. Er is dus noodzaak tot het hebben van
verbindingen.
Dit kunnen de normale telefoonlijnen zijn, zeker
binnen het vakteam als beschikt wordt over een eigen huiscentrale. Buitenlijnen
lopen via de telecommunicatiecentrales die bij overbelasting "plat"
gaan, en dus communicatie via het openbare telefoonnet onmogelijk maakt.
Het is zinvol alle Actiecentra aan te sluiten op het
Nationale Noodnet (een landelijk telefoonnet t.b.v. crisisomstandigheden; het
is separaat van het openbare telefoonnet, maar via telefonistes kan aansluiting
gevraagd worden op het openbare net), zodat communicatie tussen actiecentra van
de vakteams / sectoren die aan de rampbestrijding deelnemen verzekerd is. De
Gemeentelijke Crisisstaf is eveneens aangesloten op dit noodnet, zodat ook de
communicatie hiermee geen gevaar loopt.
Het risico van verstoorde communicatie kan dus
optreden met derden die u nodig heeft voor de uitvoering van uw taken, en met
ingezette personen/eenheden van uw vakteam, als bij beide slechts gebruik
gemaakt kan worden van het openbare telefoonnet.
Als er noodzaak is met de ingezette personen/eenheden
in direct contact te blijven, kan overwogen worden tot het gebruik maken van
het autotelefoonnet. Ook dit net kan echter "plat" gaan, hoewel later
dan de telefooncentrale in de directe omgeving van het incident/ramp of zwaar
ongeval. Een andere mogelijkheid is gebruik te maken van de radiofrequenties;
het aanschaffen van mobilofoons is echter een stevige investering.
Werken uw ingezette personen/eenheden
"onder" één van de parate diensten dan bestaat de mogelijkheid berichten
via de communicatie-infrastructuur van die parate dienst te laten lopen; deze
mogelijkheid is echter een noodmaatregel omdat het principe is, dat ieder
vakteam / sector in eerste instantie in zijn eigen behoeften voorziet.
In het deelplan dient aangegeven te worden hoe de
communicatie van uw (crisisbestrijdings)organisatie is geregeld en met welke
verbindingsmiddelen.
Onderdeel
"Taken van het vakteam"
Zoals bij vele zaken kan ook hier gebruik gemaakt
worden van het geheugensteuntje "Wie, wat, waar, wanneer en hoe". Dit
geheugensteuntje kan namelijk gebruikt worden zodra er een actie ondernomen
moet worden. Deze acties kunt u zien als de separate taken die uw vakteam in
het kader van de crisisbestrijding heeft gekregen.
Door nu per taak dit geheugensteuntje in te vullen,
krijgt u voor elke taak een schematisch ingevuld actieplan.
De taken van de vakteams zijn te herleiden uit de processen (Hoofdstuk 4 van het
rampenplan). Bij de meeste van deze processen voeren meerdere vakteams één of meerdere acties uit. Om zo'n proces
goed te laten verlopen zullen deze verschillende acties wel op elkaar afgestemd
moeten worden.
Per proces dient u dus na te gaan welke acties van uw
vakteam van dat proces deel uitmaken, waarbij per actie gekeken moet worden met
welke andere dienst(en) / vakteams
afstemming gezocht moet worden.
Per proces is een procesverantwoordelijk aangewezen.
Deze procesverantwoordelijke dient deze afstemming te initiëren en te
coördineren.
Het kan voorkomen dat voor de uitvoering van een taak
uw vakteam geen personeel en/of middelen (genoeg) heeft. In dat geval zult u
moeten zorgen dat het benodigde elders wordt gehaald. Dit "elders"
kunnen soortgelijke vakteams van andere gemeenten of overheden zijn, of derden.
In beide gevallen zult u van te voren moeten regelen dat u verzekerd bent van
de benodigde ondersteuning op het moment dat u daar behoefte aan heeft.
Voor deze samenwerking tussen de gemeenten in het
gebied van de Hulpverleningsregio Haaglanden zullen de betrokken
gemeentebesturen tot een regeling komen.
Voor soortgelijke afspraken met particulieren zult u
een (waakvlam)overeenkomst moeten sluiten; indien uw dienst hiertoe niet
gemandateerd is, dient dit via burgemeester en wethouders geregeld te worden.
In het deelplan zal dus per taak vermeld moeten
worden welk proces het betreft en hoe u hier uitvoering aan geeft:
"wie, wat, waar, wanneer en hoe" binnen het
eigen vakteam, en
"wie, wat, waar, wanneer en hoe" voor de
van buiten geregelde ondersteuning.
N.B. Dit onderdeel heeft invloed op het onderdeel
"organisatie".
Onderdeel
"Beschikbare middelen"
Om een inschatting te kunnen maken van het totale
potentieel wat de gemeente kan mobiliseren, zal elk vakteam een overzicht moeten geven over welke
middelen zij (kan) beschikken.
Onder middelen wordt verstaan personeel zowel als
materieel.
Dit betreft een overzicht wat het vakteam zelf heeft
én wat het vaktam kan regelen via andere (semi)overheidsinstanties en derden.
In dit laatste geval is het van belang de opkomsttijd erbij te vermelden (dit
is de tijd die verstrijkt tussen het moment van aanvraag en het moment dat het
gevraagde op de afgesproken plaats ter beschikking is).
Het model
besluit vaststelling rampenplan volgens bijlage 3
Dit model is bijgevoegd om ervoor te zorgen dat zaken
die in het rampenplan verondersteld worden geregeld te worden, ook
daadwerkelijk geregeld worden. Deze regelingen zijn essentieel voor
- de
samenwerking tussen gemeenten bij (het voorbereiden van) de crisisbestrijding;
- om te
voorkomen dat het vastgestelde rampenplan niet een "papieren tijger"
blijft die daadwerkelijke voorbereiding en beoefening van het voorbereide
ontbeert.
Vooral in het belang van het eerste punt is het
noodzakelijk dat alle samenwerkende gemeenten besluiten tot het treffen van
dezelfde regelingen. Dit model is bedoeld om tot deze eenduidigheid te komen.
Het model
besluit inzake intergemeentelijke samenwerking rampenbestrijding in de regio
Haaglanden volgens bijlage 4
Dit model is bijgevoegd vanuit de behoefte bij de
gemeenten binnen het gebied van de Hulpverleningsregio Haaglanden de
onderlinge, intergemeentelijke hulp- en bijstandsverlening, zowel in materiële
als in personele zin, goed te regelen. Deze besluitvorming dient ter uitwerking
van sub. 4 van voorgaande bijlage 3, waarin voor de colleges van burgemeester
en wethouders is opgenomen de verplichting te komen tot een intergemeentelijke
regeling voor onderlinge hulpverlening bij rampen of zware ongevallen, zoals
bedoeld in hoofdstuk 1, onder paragraaf 1.1. sub 1.1.4. van het rampenplan.
Bijlage 2
Model
deelplan
Elke in het rampenplan genoemde sector / vakteam /
organisatie werkt haar verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken uit in een
deelplan. Daar waar deze onderdeel uitmaken van een proces, geschiedt deze
uitwerking in afstemming met de andere bij dit proces betrokken sectoren /
vakteams /organisaties.
Een deelplan bevat minimaal de volgende onderdelen:
I. Algemeen
Inleiding op
het deelplan, in algemene termen,
waarin o.a. aan de orde kunnen komen:
- Benaming,
doel en werkingssfeer van het deelplan;
- de betekenis / waarde van het sector/ vakteam /organisatie voor
de bestrijding van rampen of zware ongevallen.
II.
Alarmering
De
alarmeringsregeling van het vakteam/sector / organisatie:
- intern: wie worden in welke gevallen op welke wijze door wie
opgeroepen, wat is de opkomstplaats, wat is de plaats van het actiecentrum;
- extern:
welke organisaties, die acuut nodig zijn voor de taakuitvoering, zijn door wie
op welke wijze te bereiken/mobiliseren.
In de
alarmeringsregeling kunnen twee scenario’s worden opgenomen:
bereikbaarheid/alarmering via de “normale” en (als reserve in geval van falen)
via alternatieve verbindingswegen/ kanalen.
III.
Organisatie
- Een
beschrijving van de organisatie onder crisisomstandigheden;
- een overzicht van in te vullen functies met bevoegdheden,
verantwoordelijkheden en taken.
IV.
Communicatie
- Een overzicht van de verbindingen:
·
locaties eigen en
andere sectoren /vakteams / organisaties met verbindingswegen/bereikbaarheid
(soort verbinding en data);
·
lijst van
verbindingsmiddelen met soort, plaats en data.
V. Taken
- Een overzicht van uit te voeren taken:
·
de processen waarvoor
men verantwoordelijk is;
·
de activiteiten binnen
processen, die uitgevoerd moeten worden voor anderen; dit op basis van
hoofdstuk 4 van het rampenplan.
- Een overzicht van de afspraken met derden:
·
andere gemeentelijke
vakteams;
·
andere diensten/
overheden / collega-gemeenten;
·
bedrijven/instellingen.
Dit overzicht bevat zowel
de afspraken in het kader van zelf hulp ontvangen als in het kader van hulp
verlenen áán derden.
Daarin kunnen worden vermeld:
- omvang
van de afspraken (het pakket) en de basis daarvan (overeenkomst, verordening,
regeling, e.d.);
- wijze van
aanvragen, krijgen, verlenen, zo mogelijk met vermelding tijdsduur beschikbaar
komen/zijn;
-
naam/adres/woonplaats en
alarmeringsgegevens.
VI.
Beschikbare middelen
- Een overzicht van het beschikbare personeel
met hun oproepbaarheid/bereikbaarheid. Het kan hier gaan om gegevenslijsten van
namen, plaats/positie, vakteams, werkplek, telefoonnummers, en zo mogelijk
-voor zover privacy is gewaarborgd- huisadressen met telefoonnummers.
- Een overzicht van de beschikbare materialen:
·
materieel (voertuigen,
werktuigen, machines, e.d.);
·
materialen
(hulpmiddelen, gereedschappen, e.d.);
·
apparatuur (computers,
kopieermachines, meetapparatuur, e.d.);
·
gebouwen (zowel voor
eigen gebruik als voor uitvoering van processen/activiteiten).
·
logistieke gegevens
over voeding, dranken en aflossing.
Bij de
middelen kan worden vermeld: plaats, beschikbaarheid/inzetbaarheid, tijdsduur
tot beschikbaar zijn, inzetmogelijkheden, technische gegevens, eigendom,
contactpersoon, e.d.).
Bijlage 3
Model
besluit vaststelling rampenplan
De raad van de gemeente
............................... ;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;
Gelet op de bepalingen van de Wet rampen en zware
ongevallen;
besluit:
1. vast te
stellen het rampenplan voor de gemeente ................................ overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage;
2. aan
burgemeester en wethouders de bevoegdheid te delegeren om noodzakelijke
wijzigingen van ondergeschikte aard in het plan aan te brengen, onder
voorwaarde dat deze wijzigingen telkens ter kennis van de raad worden gebracht;
3. te bepalen
dat burgemeester en wethouders nadere regels kunnen stellen ten aanzien van de
onderwerpen genoemd in hoofdstuk 4 van het rampenplan;
4. burgemeester
en wethouders op te dragen te komen tot een intergemeentelijke regeling voor
onderlinge hulpverlening bij rampen of zware ongevallen, zoals bedoeld in
hoofdstuk 1 onder paragraaf 1.1. sub 1.1.4. van het rampenplan en deze
overeenkomst, binnen een termijn van een jaar na datum van dit raadsbesluit,
vast te stellen;
5. de
burgemeester te verzoeken te komen tot intergemeentelijke afspraken betreffende
de bestuurlijke coördinatie, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 onder paragraaf 2.4.
sub 2.4.2. van het rampenplan;
6. burgemeester
en wethouders op te dragen de in het rampenplan vastgelegde taken van
gemeentelijke clusters uit te werken in een deelplan per vakteam / sector en
deze instructies, binnen een termijn van een jaar na datum van dit
raadsbesluit, vast te stellen;
7. burgemeester
en wethouders op te dragen jaarlijks een schema vast te stellen aangaande het
oefenen van (onderdelen van) de gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie,
zoals bedoeld in hoofdstuk 1, onder paragraaf 1.1., sub 1.1.6. van het
rampenplan en dit ter kennis van de raad te brengen.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van
...............................1999.
De secretaris, De
voorzitter,
Bijlage
4
Model
besluit inzake intergemeentelijke samenwerking
rampenbestrijding
in de regio Haaglanden.
De burgemeester en wethouders van de gemeenten Den
Haag, Delft, ‘s-Gravenzande, Leidschendam-Voorburg, De Lier, Maasland, Monster,
Naaldwijk, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Schipluiden, Wassenaar, Wateringen en
Zoetermeer,
overwegende dat:
• een ramp of zwaar ongeval
op het grondgebied van één van de gemeenten die behoren tot de
Hulpverleningsregio Haaglanden, bijna altijd in enigerlei vorm gevolgen heeft
voor één of meer aangrenzende gemeenten;
• de getroffen gemeente(n)
in het algemeen niet over voldoende materiële en/of personele middelen
beschikt/beschikken om de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval op een snelle
en adequate wijze te bestrijden;
• snelle en adequate hulp en
bijstand van andere gemeenten vereist kan zijn om erger leed en/of materiële
schade te voorkomen;
• ten aanzien van het vragen
of verlenen van hulp en bijstand van de niet-parate onderdelen van de
gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie geen wet- of regelgeving bestaat;
• de gemeenschappelijke
regeling Hulpverleningsregio Haaglanden hierin evenmin voorziet, daar deze
regeling zich baseert op andere wetgeving dan de Gemeentewet en laatstgenoemde
wet bij uitsluiting van andere wetgeving de inzet van gemeentelijk personeel
regelt;
• behoefte bestaat aan een
regionaal dekkende regeling, waarbij in voorbereidende en aanvullende zin
de mogelijkheid wordt geboden ingeval
van een (dreigende) ramp of zwaar ongeval snel en adequaat hulp en bijstand te
verlenen aan de getroffen gemeente(n);
• voorts de noodzaak wordt
onderkend ook in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding
intergemeentelijke afspraken te maken ten aanzien van de uitwerking van die
processen uit het gemeentelijk rampenplan, waarvoor gemeentelijke clusters
procesverantwoordelijk zijn;
• door het Algemeen Bestuur
van de Hulpverleningsregio Haaglanden op 5 juli 1995 het eerste regionaal
model-gemeentelijk rampenplan is vastgesteld, aan de hand waarvan de
regiogemeenten vervolgens hun lokale rampenplannen hebben vastgesteld;
• in het regionaal
model-gemeentelijk rampenplan als bijlage 3 een modelbesluit vaststelling
rampenplan is opgenomen, ter uniformering van de wettelijk vereiste
vaststelling van de lokale rampenplannen door de afzonderlijke gemeenteraden;
•
sub 4. van voornoemde bijlage 3 bepaalt dat de gemeenteraad het college
van burgemeester en wethouders opdraagt te komen tot een intergemeentelijke
regeling voor onderlinge hulpverlening bij rampen of zware ongevallen, zoals
bedoeld in hoofdstuk 1, onder paragraaf 1.1. sub 1.1.4. van het rampenplan;
• voorts Artikel 4, tweede
lid, van de Wet rampen en zware ongevallen onder meer voorschrijft dat in het
rampenplan de afstemming op plannen, vastgesteld voor het gebied van
aangrenzende gemeenten, dient te zijn gewaarborgd;
b e s l u i t e n :
1. vast te stellen de bij dit
besluit behorende ‘Intergemeentelijke regeling ter voorbereiding op de
rampenbestrijding, alsmede ten behoeve van het verlenen van hulp en bijstand
bij (dreigende) rampen en zware ongevallen binnen de Hulpverleningsregio
Haaglanden’;
2. zich bereid te verklaren
in geval van (dreigende) rampen of zware ongevallen desgevraagd naar vermogen
met gemeentelijk personeel hulp en bijstand te verlenen aan de zulks behoevende
gemeente(n), welke is/zijn gelegen binnen het gebied van de Hulpverleningsregio
Haaglanden;
3. een afschrift van dit
besluit te zenden aan de Hulpverleningsregio Haaglanden en deze te verzoeken de
dekkendheid van deze afspraken binnen de gehele regio te bewaken.
Aldus
besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders
d.d................................1999.
De
secretaris, De
burgemeester,
Bijlage 5
INTERGEMEENTELIJKE
REGELING TER VOORBEREIDING OP DE RAMPENBESTRIJDING, ALSMEDE TEN BEHOEVE VAN HET
VERLENEN VAN HULP EN BIJSTAND BIJ (DREIGENDE) RAMPEN EN ZWARE ONGEVALLEN BINNEN DE
HULPVERLENINGSREGIO HAAGLANDEN.
Artikel 1. Doel van de samenwerking
De in deze regeling bedoelde samenwerking richt zich
alleen op de hulp en bijstand van de niet-parate onderdelen van de
gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisaties en heeft tot doel :
1. in voorbereidende en aanvullende zin een mogelijkheid te
bieden waarop in geval van een
(dreigende) ramp of zwaar ongeval een beroep kan worden
gedaan, teneinde zo snel en
adequaat mogelijk onderlinge hulp en bijstand te verlenen;
2. een
continue uitwisseling te waarborgen van kennis en ervaring op het terrein van
de
rampenbestrijding in het algemeen en de gemeentelijke
procesverantwoordelijkheden in het bijzonder;
3. te komen
tot verdergaande afstemming en gezamenlijke implementatie van plannen en
deelplannen, werkinstructies, poolvorming e.d. op het
terrein van rampenbestrijding, van de binnen het gebied van de
Hulpverleningsregio Haaglanden gelegen gemeenten.
Artikel 2. Inhoud van de samenwerking
1. De
samenwerking geldt voor de rampenbestrijding in de zin van de Wet rampen en
zware
ongevallen. Hieronder wordt het gehele nazorgtraject
eveneens begrepen.
2. Hulp en
bijstand ingeval van een (dreigende) ramp of zwaar ongeval strekt zich uit
over
personele en/of materiële middelen, een en ander
overeenkomstig de in deze regeling
omschreven
procedure
3. Ter
voorbereiding van mogelijke hulp- en bijstandsverlening zullen gemeenten:
a. elkaar in de gelegenheid stellen kennis te nemen van de eigen
rampenplannen, deelplannen e.d.;
b. regelmatig gegevens
uitwisselen over elkaars hulp- en bijstandspotentieel -zowel in personele als
in materiële zin-, alsmede over opvangcapaciteit van niet-gewonde slachtoffers;
c. in samenspraak met de
Hulpverleningsregio Haaglanden verdere organisatorische afspraken maken over
poolvorming gemeentelijke processen en andere aangelegenheden de
rampenbestrijding betreffende.
Artikel 3. Hulp- en bijstandsvoorwaarden
1. Gemeenten
zullen eerst een verzoek tot hulp en bijstand doen, nadat het gemeentelijk
rampenplan geheel of gedeeltelijk in werking is gesteld en nadat is gebleken
dat de eigen middelen ontoereikend zijn.
2.
Indien binnen gemeenten
reeds andere hulp- en bijstandsregelingen bestaan, zal hiervan in eerste
instantie gebruik worden gemaakt.
3. Gemeenten verlenen hulp en
bijstand naar vermogen. Aan een verzoek om hulp en bijstand kunnen nimmer
rechten worden ontleend.
4. Alle aantoonbare kosten
welke rechtstreeks het gevolg zijn van het verlenen van hulp en bijstand komen
voor rekening van de bijstandvragende gemeente, tenzij hierin op enigerlei
andere wijze is voorzien.
Artikel 4. Procedure voor het aanvragen van hulp en
bijstand
1. Een bijstandsverzoek als
bedoeld in deze regeling dient te worden gericht aan de burgemeester van de
desbetreffende gemeente.
2.
Is de gevraagde
bijstand eenmaal toegezegd, dan zal de (coördinatie van de) uitvoering daarvan
door de betrokken burgemeester worden opgedragen aan ambtenaar
rampenbestrijding of diens plaatsvervanger.
3.
Alarmering van de
burgemeester vindt plaats overeenkomstig de in of krachtens het gemeentelijk
rampenplan vastgelegde procedure.
Bijlage 6
Regeling bestuurlijke coördinatie
In oktober 1994 is door het toenmalig Algemeen
Bestuur van de Hulpverleningsregio Haaglanden i.o. het regionaal
model-gemeentelijk rampenplan vastgesteld. Bij de vaststelling van het
modelplan is ook een model voor het bijbehorend raadsbesluit vastgesteld. In
dit model-raadsbesluit is aan het college van burgemeester en wethouders van
elke gemeente afzonderlijk opgedragen, te voorzien in een regeling voor
bestuurlijke coördinatie, zoals bedoeld in § 2.4.2 van het rampenplan.
Bestuurlijke coördinatie is een breed begrip. In deze regeling wordt eronder
verstaan die coördinatie die er primair op is gericht eenduidige aansturing
door burgemeesters te waarborgen van de operationele diensten in
gemeentegrensoverschrijdende crisisomstandigheden. Dit ter onderscheiding van
de wettelijk taak die een Commissaris der Koningin als bestuurlijk coördinator
heeft bij rampen of zware ongevallen.
Gelet op het in de Brandweerwet 1985
neergelegde takenpakket van de regionale brandweer is de in voornoemd
model-raadsbesluit omschreven opdracht ter ambtelijke voorbereiding bij de
Hulpverleningsregio Haaglanden neergelegd. Teneinde een voldragen voorstel te
kunnen aanbieden, is vanuit de Hulpverleningsregio Haaglanden het initiatief
genomen om met een vertegenwoordiging van de Intergemeentelijke Gespreksgroep
Ambtenaren Rampenbestrijding een werkgroep bestuurlijke coördinatie te vormen.
Deze concept-regeling is vervolgens ter toetsing gezonden aan de Commissaris
der Koningin in de provincie Zuid-Holland (CdK). Met in achtname van de door de
CdK gemaakte opmerkingen is deze regeling vervolgens aangepast en
geactualiseerd.
De
begrippen ‘rampen en zware ongevallen’, ‘crisis’ en ‘rampenbestrijding’
In de Wet rampen en zware ongevallen is de
omschrijving voor het begrip ‘ramp of zwaar ongeval’:
“een gebeurtenis”
1. waardoor een
ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven
en de gezondheid van vele personen, milieu of grote materiële belangen in
ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad, en
2. waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van
verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de
schadelijke gevolgen te beperken”.
Het regionaal model-gemeentelijk rampenplan richt
zich niet op rampenbestrijding alleen, maar sluit zoveel mogelijk aan bij de
normaal bestaande structuren. Dit komt onder meer in de titel tot uitdrukking:
"Crisisplan voor de gemeentelijke organisatie en rampenplan in de zin van
de Wet rampen en zware ongevallen." Doelbewust is het plan opgezet vanuit
de crisisbeheersing. Rampenbestrijding is in deze systematiek een bijzondere
vorm van crisisbeheersing. Met nadruk dient daarom te worden gesteld dat deze
regeling dus ook in de overige gevallen van crisisbeheersing kan worden benut.
Een definitie van een ‘crisis’ zou kunnen luiden:
Een ernstige
verstoring van de basisstructuren dan wel aantasting van fundamentele waarden
en normen van een maatschappelijk systeem (KPMG Management Consulting).
Onder ‘rampenbestrijding’ wordt verstaan: de bestrijding
van rampen en zware ongevallen.
Processen,
bron-, effectbestrijding, gevolgbestrijding en
nazorg
In het regionaal model-gemeentelijk rampenplan zijn
in de feitelijke rampenbestrijding processen onderscheiden. Voor ieder proces
is een discipline verantwoordelijk gesteld. Ook zijn de processen gerelateerd
aan een onderscheid in bron-, effect-, en gevolgbestrijding.
In het geval van de bron-en effectbestrijding zijn het over het algemeen de regionaal
georganiseerde operationele hulpverleningsdiensten de verantwoordelijke
disciplines. Aansturing van deze diensten vindt regionaal plaats vanaf het
Regionaal Coördinatiecentrum (RCC).
In het geval van de gevolgbestrijding zijn het over het algemeen de gemeentelijke
clusters / sectoren die als verantwoordelijke discipline zijn aangewezen.
Aansturing van deze vakteams / sectoren vindt plaats vanuit de Gemeentelijke
Crisisstaf (GCS).
Daarnaast wordt, sinds de Tweede Wijziging van de
Rampenwet (waarbij onder meer de naam wijzigde in Wet rampen en zware
ongevallen) verder nog onderscheiden als apart onderdeel binnen de
rampbestrijdingssystematiek: de nazorg, ofwel
zoals de wet formuleert: “een plan in hoofdlijnen met betrekking tot het
beperken van de schadelijke gevolgen.” Deze component is thans opgenomen in het
regionaal model-gemeentelijk rampenplan. Onder “nazorg” wordt in dit verband
verstaan: het wegnemen van de gevaarsbron of de bedreiging en het bereiken van
een zodanige stabiele situatie dat het normale leven weer doorgang kan vinden.
Daarbij wordt in Haaglanden, kijkend naar de in het plan verwoorde
procesverantwoordelijkheden, nazorg gezien als onderdeel van de bron- en effectbestrijding, alsmede als
een onderdeel van de gevolgbestrijding.
Het kan wenselijk zijn de bestuurlijke coördinatie en operationele leiding ook
van toepassing te laten zijn op de nazorgprocessen. Daarbij wordt aangetekend
dat van operationele leiding op de nazorg alleen sprake kan zijn, voorzover
deze nazorg valt binnen de bron- en effectbestrijdingsprocessen.
Het
opperbevel bij rampen en zware ongevallen, of in geval van ernstige vrees voor
het ontstaan daarvan, is volgens
artikel 11 van de Wet rampen en zware ongevallen in handen van de burgemeester.
Aangezien de autoriteit van de burgemeester slechts
geldig is binnen de grenzen van de gemeente, beperkt de reikwijdte van zijn
opperbevel zich tot de gemeentegrenzen. In het geval van een
gemeentegrens-overschrijdende ramp of zwaar ongeval, is dus sprake van meerdere
opperbevelhebbers, voor elke betrokken gemeente één. Iedere opperbevelhebber
laat zich bijstaan door een Gemeentelijke Crisisstaf. De taak en samenstelling
van deze staven is terug te vinden in het regionaal model-gemeentelijk
rampenplan.
Volgens artikel 11, 2e lid van de Wet ramp en zware
ongevallen is de operationele leiding van de rampenbestrijding in handen van
degene die de leiding over de brandweer heeft, tenzij de burgemeester een
andere voorziening treft. Door vaststelling van het regionaal
model-gemeentelijk rampenplan hebben de burgemeesters in onze regio feitelijk
een andere voorziening getroffen. In paragraaf 2.4.6. van het model-rampenplan
staat namelijk dat bij een ramp binnen de commandant van de gemeentelijke
brandweer als Operationeel Leider optreedt, terwijl bij een
gemeentegrens-overschrijdende ramp de commandant van de regionale brandweer als
Operationeel Leider zal optreden. Het voorbehoud van de mogelijkheid tot het
treffen van een andere voorziening, blijft daarbij overigens gehandhaafd.
In het geval van een gemeentegrens-overschrijdende
ramp treedt de Operationeel Leider op vanaf het RCC dan wel vanaf het Regionaal
Beleidsteam (RBT), dat functioneert als ondersteunende staf van de
coördinerend burgemeester in de regio.
Bij een gemeentegrens-overschrijdende ramp of zwaar
ongeval is dus sprake van meerdere opperbevelhebbers met hun gemeentelijke
crisisstaven, terwijl er op regionaal niveau sprake is van één Operationeel
Leider (OL). In formele zin wordt het beleid betreffende de gehele
rampenbestrijding (dus bron- en
effectbestrijding en
gevolgbestrijding) op gemeentelijk niveau bepaald. Voor wat betreft de
bron- en effectbestrijding is sprake van een regionale uitvoerende voorziening,
zijnde de Operationeel Leider. Aangezien het, omwille van een effectieve en
efficiënte bron-en effectbestrijding, niet wenselijk is dat de Operationeel
Leider van meerdere opperbevelhebbers mogelijk tegenstrijdige opdrachten
ontvangt, is bestuurlijke coördinatie zeer gewenst.
Er is echter nog een tweetal redenen die bestuurlijke
coördinatie wenselijk, zo niet noodzakelijk, maken. De eerste reden wordt
gevormd door de enorme tijdsdruk waaronder rampenbestrijding plaatsvindt. Met
name gedurende de eerste uren van een ramp of zwaar ongeval is het zaak de
chaosfase te beperken en te komen tot een planmatige aanpak.
Dit moet onmogelijk worden geacht
indien geen sprake is van, tot op zekere hoogte gemandateerde, bestuurlijke
coördinatie. In dat geval zou de Operationeel Leider wel gedwongen zijn,
alvorens zijn plan van aanpak te formuleren, de betrokken opperbevelhebbers te
consulteren. Het zal duidelijk zijn dat hiervoor eenvoudigweg de benodigde tijd
ontbreekt.
De tweede reden is dat ook voor de gevolgbestrijding
bestuurlijke coördinatie mogelijk gewenst is. Het lijkt voor de hand te liggen
dat de meerwaarde van bestuurlijke coördinatie ook wordt benut voor de
gevolgbestrijding. Uiteraard is daarbij de tijdsdruk veel minder, hetgeen
verdergaand overleg mogelijk maakt. Reden om ervoor te kiezen een duidelijk
beslispunt voor deze situatie aan te brengen. De
burgemeesters/opperbevelhebbers zijn in het geval van de gevolgbestrijding meer
gebonden aan gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden, zij kunnen via het
overleg van burgemeesters kiezen voor het al dan niet toepassen van
bestuurlijke coördinatie bij de gevolgbestrijding.
Gezien het karakter van de bestuurlijke coördinatie,
moet worden vastgesteld dat de coördinerend burgemeester in de zin van deze
regeling een burgemeester dient te zijn. Ten aanzien van de coördinerend
burgemeester wordt in het regionaal model-gemeentelijk rampenplan aangegeven
dat deze zich in de nabijheid van het RCC in casu de OL bevindt.
Voor de goede zij nog vermeld dat het functioneren
van een coördinerend burgemeester in de zin van deze regeling geen wijziging
ten principale brengt in de bevoegdheden van de individuele burgemeesters, noch
in de bestuurlijk positie van de Commissaris der Koningin en diens verhouding
tot de burgemeesters in het betrokken gebied.
Bekleding
functie coördinerend burgemeester/nauwe relatie met lidmaatschap Dagelijks
Bestuur
Uitgangspunt is dat de functie van
coördinerend burgemeester als bedoeld in deze regeling tenminste wordt bekleed
door één van de leden van het Dagelijks Bestuur van de Hulpverleningsregio
Haaglanden, waarbij het wenselijk wordt geacht in volgorde van beschikbaarheid,
de navolgende DB-leden op te laten treden als coördinerend burgemeester: de
Voorzitter, de plaatsvervangend Voorzitter of één van de overige DB-leden
(Veelal zal de vervulling verder samenhangen met het burgemeesterschap van de
qua inwonertal grootste gemeenten in Haaglanden, te weten: Den Haag,
Zoetermeer, Delft).
De keuze voor de wenselijk geachte
directe relatie tussen coördinerend burgemeesterschap en deelname in het
Dagelijks Bestuur valt als volgt te verklaren.
In elke rampsituatie in een groter,
meer gemeenten omvattend gebied vormen de sturing van de inzet van personeel en
middelen, het genereren via de CdK van de benodigde bijstand van buiten de
regio, de prioriteitsstelling in dit kader en de formulering van de
gezamenlijke uitgangspunten van het operationele beleid de eerste opgaven voor
de gecoördineerde rampenbestrijding in het gebied. Hierop bestaat vanuit het
Dagelijks Bestuur, en in het bijzonder natuurlijk bij de Voorzitter vanuit zijn
dagelijkse regionale bestuurs- en beheersfunctie op dat terrein, het beste
zicht.
Aangezien de coördinerend
burgemeester de bevoegdheden van de afzonderlijke opperbevelhebbers niet kan
overnemen, maar faciliterend voor hen werkt, is overleg noodzakelijk. Daartoe
is het nodig om gedurende de rampenbestrijding periodiek, dus niet continu, een
overleg van burgemeesters te houden. Dit overleg wordt door de coördinerend burgemeester,
als onafhankelijk bemiddelaar, voorgezeten.
Gezien de tijdsdruk, met name bij aanvang van de
rampenbestrijding, kan het uiteraard niet altijd mogelijk zijn direct een
fysiek plenair overleg van burgemeesters op te starten. De coördinerend burgemeester
zal in zo'n situatie uiteraard de betrokken opperbevelhebbers wel telefonisch
kunnen consulteren.
Op het Nationaal Noodnet is hiertoe een faciliteit
voor het telefonsich vergaderen aanwezig. In het overleg van burgemeesters zijn
alle onderwerpen betreffende het geheel van de rampenbestrijding bespreekbaar.
Vanuit de afstemmingsgedachte wordt ook het informeren dan wel consulteren van
de Commissaris der Koningin in het overleg van burgemeesters besproken.
In het rapport “Referentiekaders gewenst zorgniveau”,
dat in het kader van het Project Versterking Brandweer (P.V.B.) is uitgegeven,
zijn paragraaf 4.1.1 en bijlage 3 gewijd aan het onderwerp bestuurlijke
coördinatie. Bij het samenstellen van de regeling is gebruik gemaakt van deze
informatie.
Volledigheidshalve wordt verwezen naar het rapport.
De bestuurlijke bevoegdheden bij de rampenbestrijding
is neergelegd in de Wet rampen en zware ongevallen. Deze wet kent de volgende
structuur: burgemeester, Commissaris der Koningin , Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze
drie bestuursorganen zijn over en weer verplicht elkaar informatie te
verschaffen teneinde steeds een deugdelijke uitoefening van de eigen bevoegdheden
te kunnen waarborgen. Deze structuur
is gericht op afstemming in de bestuurlijke lijn. De Commissaris der Koningin
heeft daarin een bestuurlijk coördinerende taak tussen gemeenten onderling
en/of andere overheidsorganen dan wel (rijks)overheidsdiensten in de provincie.
Daarnaast heeft de Commissaris der Koningin een wettelijke
aanwijzingsbevoegdheid, teneinde
belangen van de verschillende gemeenten indien nodig goed tegen elkaar af te
kunnen wegen.
Het moge duidelijk zijn dat, in tegenstelling tot het
voorgaande, de bestuurlijke coördinatie waarvan in deze regeling wordt
gesproken, weliswaar geen wettelijke
basis kent, maar wel duidelijk voorziet in een bestuurlijke én operationele
behoefte die is ontstaan in de
praktijk. Formeel kent de wetgever echter binnen de rampenbestrijding geen
bestuurlijke laag tussen Commissaris der Koningin en burgemeester.
De juiste positionering van de coördinerend
burgemeester waarvan in deze regeling sprake is, behoeft derhalve expliciete
aandacht. Vermeden moet immers worden
dat ten tijde van crises onduidelijkheden danwel conflicten kunnen ontstaan in
de taakafbakening van de Commissaris der Koningin als wettelijk bestuurlijk
coördinator en in de taakuitoefening door de coördinerend burgemeester in de zin van deze regeling. Laatstgenoemde
treedt op als “primus inter pares”; fungeert als spreekbuis richting of
aanspreekpunt van Commissaris der Koningin, de Operationeel Leider etc.
Teneinde de deugdelijke uitoefening van de wettelijke
bevoegdheden van de Commissaris der Koningin
te kunnen waarborgen, draagt de coördinerend burgemeester ervoor zorg,
dat deze in aanvang en daarna periodiek goed wordt geďnformeerd over het
verloop van de rampenbestrijding; eventuele verwachtingen; mogelijke knelpunten
in de besluitvorming etc. Al naar gelang de aard en verloop van de crisis
kunnen Commissaris der Koningin en coördinerend burgemeester alsdan tevens
nadere werkafspraken maken. Op deze wijze wordt tevens gewaarborgd dat het
overleg van burgemeesters (dat onder voorzitterschap van de coördinerend
burgemeester met regelmaat wordt gehouden) steeds op de hoogte blijft van de
visies, bevindingen, acties e.d. van de zijde van de Commissaris der Koningin.
Overigens staat het de Commissaris der Koningin uiteraard geheel vrij zich desgewenst direct te wenden tot één of meer
individuele burgemeesters die bij de crisis zijn betrokken.
De coördinerend burgemeester (in de
zin van deze regeling) treedt niet op met een mandaat namens de Commissaris der
Koningin. De desbetreffende wetgeving biedt hiervoor geen mogelijkheid.
Wel kan de coördinerend burgemeester dus in
voorkomende gevallen fungeren als diens
spreekbuis.
Speciale aandacht vraagt nog, mede gelet op de in
1998 opgetreden grootschalige wateroverlast in deze regio, de verhouding tussen
de bevoegdheden van de burgemeesters en van de waterschapsbesturen/ dijkgraven.
Toegespitst op het belang van de veiligheid van de bevolking, is deze
verhouding in hoofdlijnen als volgt. De bevoegdheden van de waterschapsbesturen
beogen de bescherming van specifieke (waterstaatkundige) belangen en kunnen
daarmee van betekenis zijn voor de algemene veiligheid van de bevolking. Dit
brengt met zich mee dat het waterschapsbestuur in de “normale”
situatie de waterstaatkundige
maatregelen die van belang zijn voor de algemene veiligheid, waar nodig
coördineert met de gemeenten in het waterschapsgebied. Daarnaast kent de wet
aan de dijkgraaf bijzondere bevoegdheden toe bij dringend of dreigend gevaar.
Op dat moment ontstaat een nauw grensvlak met de bevoegdheden van de
burgemeester.
Immers kan laatstgenoemde dezelfde omstandigheid
aanmerken als een (dreigende) ramp en daarop maatregelen wensen te nemen.
Bestuurlijke coördinatie is dan zeer gewenst; het opperbevel van de burgemeester
kan de wettelijke zelfstandige bevoegdheden van de dijkgraaf in voorkomende
gevallen zelfs “overrulen”.
Verhouding
coördinerend burgemeester en loco-burgemeesterschap in de eigen gemeente
Zodra een burgemeester weggaat of wegblijft uit de
crisisstaf en in zijn of haar plaats een wethouder als loco-burgemeester
optreedt, dan is laatstgenoemde volledig in functie van burgemeester in de zin
van de Wet rampen en zware ongevallen. Er
is immers geen juridische basis voor mandaat of delegatie van bevoegdheden;
de bevoegdheden zijn expliciet toegekend aan de burgemeester als functionaris.
De loco-burgemeester treedt in dergelijke gevallen dus niet op namens
burgemeester of iets dergelijks, maar is op
dat moment de burgemeester als bedoeld in voornoemde wet. I.c. is in juridische
zin dan sprake van een vervanging/waarneming als bedoeld in art. 77 van de
Gemeentewet (“het ambt wordt waargenomen”).
Eenhoofdige verantwoordelijkheid bij de handhaving
van de openbare orde moet door één persoon worden waargenomen. Zo leert
jurisprudentie bijvoorbeeld dat het treffen van noodverordeningen door
loco-burgemeesters rechtsgeldig is. Dat kan alleen wanneer wordt onderkend dat
het optreden als loco-burgemeester een volledige
waarneming van het ambt als zodanig betekent. Wel behoeft het aandacht dat de
momenten waarop de waarneming door een loco-burgemeester begint en eindigt,
worden gemeld aan de Commissaris der Koningin (geen wettelijke verplichting,
wel wenselijk). Dat bij crises achteraf sprake is van een wettelijke verantwoordingsplicht
voor de (echte) burgemeester mogelijk duidelijk zijn. Ook de loco-burgemeester
heeft dan een verantwoordingsplicht op het moment dat hij het ambt van
burgemeester heeft waargenomen.
In Haaglanden is ervoor gekozen het functioneren van
een RBT en GCS principieel gescheiden te houden. Het is dus in deze regio niet
zo dat de coördinerend burgemeester tegelijkertijd optreedt als
opperbevelhebber in diens eigen gemeente en zijn/haar crisisstaf zwaarder dan
anders optuigt met extra (regionaal georganiseerde) stafleden. De vraag rijst
dan waar het opperbevelhebber ligt op het moment dat in de gemeente die de
coördinerend burgemeester “levert”, een Gemeentelijke Crisisstaf actief is,
onder voorzitterschap van een loco-burgemeester. Anders geformuleerd luidt de
juridische vraag of in voorkomende gevallen is sprake van ‘verhindering’ of
‘ontstentenis’ van de burgemeester in de zin van artikel 77 Gemeentewet. Gelet op voorgaande uiteenzetting
wordt dit een vrijheid van de desbetreffende burgemeester zelf geacht om te
bepalen of hij/zij zichzelf verhinderd acht en zo ja, op welke wijze hij/zij de
waarneming regelt. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer hij/zij
de crisisstaf verlaat om zich ter ruste te begeven of om buiten de gemeente overleg
te gaan plegen met collega-bestuurders. Alsdan vindt formele waarneming van het
ambt plaats door de loco-burgemeester, waarmee de loco-burgemeester dus geheel
treedt in de bevelsbevoegdheden van de burgemeester.
Tekst van
de regeling
Artikel 1. Begrippen.
A. Algemeen
Bestuur:
Het Algemeen Bestuur van de Hulpverleningsregio
Haaglanden, ingevolge artikel 6 van de Gemeenschappelijke Regeling.
B. Dagelijks
Bestuur:
Het Dagelijks Bestuur van de Hulpverleningsregio
Haaglanden, ingevolge artikel 16 van de Gemeenschappelijke Regeling.
C. De
Voorzitter, de Secretaris, de Penningmeester:
De Voorzitter, de Secretaris, de Penningmeester van
het Algemeen Bestuur, ingevolge artikel 6 van de Gemeenschappelijke Regeling.
D. De
coördinerend burgemeester:
De burgemeester die is aangewezen als coördinerend
bestuurder.
E. De
algemeen directeur/regionaal commandant:
De algemeen directeur/regionaal commandant van de
Hulpverleningsregio Haaglanden, ingevolge artikel 24 van de Gemeenschappelijke
Regeling.
Artikel 2. Doel.
Doel van de Regeling bestuurlijke coördinatie is om,
in geval van een gemeentegrensoverschrijdende incident/ramp of zwaar ongeval of
crisisbeheersingsoperatie, binnen het territoriale gebied van de
Hulpverleningsregio Haaglanden te kunnen voorzien in een eenduidige
bestuurlijke aansturing van (de -regionaal- Operationeel Leider terzake van) de
bron-en effectbestrijding. Terzake van de gevolg-bestrijding bestaat de
mogelijkheid gebruik te maken van bestuurlijke coördinatie. Ook kan desgewenst
bestuurlijke coördinatie plaatsvinden terzake van de nazorgprocessen.
Artikel 3. Bestuurlijke coördinatie.
Onder bestuurlijke coördinatie wordt in deze regeling
verstaan:
1. Het
vaststellen van een eenduidig regionaal beleidsplan terzake van de bestrijding
van het incident/de ramp of zwaar ongeval (strategie), na consultatie van de
betrokken bestuurders.
2. De
verdeling van de schaarste aan mensen en middelen.
3. De
onderlinge afstemming van bestuurlijke informatiestromen en het
voorlichtingsproces.
4. De
consultatie van bestuurlijke en/of technische deskundigheid.
5. De
anticipatie op de ontwikkeling van het incident/de ramp of zwaar ongeval.
Artikel 4. De coördinerend burgemeester.
A. De functie van coördinerend burgemeester in
de zin van deze regeling is voorbehouden aan burgemeesters, die bovendien alle
een functie dienen te bekleden in het Dagelijks Bestuur.
B. Als coördinerend burgemeester treden, in
volgorde van beschikbaarheid, op:
1. De Voorzitter;
2. De plaatsvervangend Voorzitter;
3.
Eén van de overige leden van het Dagelijks Bestuur.
C. Terzake van
het opperbevel in de eigen gemeente, treft de coördinerend burgemeester een
voorziening als bedoeld in artikel 77 Gemeentewet.
D. De
Voorzitter zorgt ervoor, dat steeds vooraf duidelijk is wie als coördinerend
burgemeester optreedt.
Artikel 5. De taak van de coördinerend
burgemeester.
De taken van de coördinerend burgemeester bestaan
uit:
A. De bevordering van eenduidige aansturing van
(de -regionaal- Operationeel Leider van) de bron-en effectbestrijding. De
aansturing van (de (regionaal) Operationeel Leider terzake van) de bron-en
effectbestrijding, vindt plaats in lijn met hetgeen in het regionaal
model-gemeentelijk rampenplan en het Operationeel Basisplan is voorbereid.
B. De
eenduidige aansturing van de gevolgbestrijding, voor zover zulks in het overleg
van burgemeesters expliciet is overeengekomen. Deze aansturing van de
Gemeentelijke Crisisstaven vindt plaats in lijn met hetgeen in het regionaal
rampenplan en het operationeel basisplan is voorbereid.
Teneinde invulling aan de onder A. en B. omschreven
taken te geven, gebruikt de coördinerend burgemeester de volgende middelen:
1.
Overleg in het
(Regionaal) Beleidsteam.
2.
Overleg met de
betrokken opperbevelhebber(s) (in het overleg van burgemeesters).
3. Overleg
met de Commissaris der Koningin.
C. De invulling van de taak van de Voorzitter, waar het betreft de
besluitvorming terzake van bijstandsaanvragen en/of verzoeken om interregionale
bijstand.
D. Het
zorgdragen voor een eenduidige (pers en publieks)voorlichting.
De coördinerend burgemeester laat zich in zijn taak
bijstaan en adviseren door een (Regionaal) Beleidsteam, waarin tenminste de
(regionaal) Operationeel Leider, de hoofden van de drie regionale operationele
diensten en een coördinerend voorlichter zitting hebben. Dit beleidsteam wordt
op instigatie van de coördinerend burgemeester geformeerd en functioneert onder
zijn leiding.
Artikel 6. Het overleg van burgemeesters.
A. Teneinde de bestuurlijke coördinatie te kunnen laten
plaatsvinden op basis van voldoende overleg met de betrokken
opperbevelhebber(s), voorziet de regeling in een, periodiek te houden, overleg
van burgemeesters.
B. Het overleg van burgemeesters wordt gehouden op initiatief van:
1. De Commissaris der Koningin;
2. De
coördinerend burgemeester, in ieder geval zo kort mogelijk na het activeren van
de regeling.
3. Eén van de
betrokken burgemeesters.
C. De
coördinerend burgemeester stelt de agenda van het overleg samen, hij bepaalt
het tijdstip, de duur en de plaats van het overleg.
D. Na
afloop van het overleg formuleert de coördinerend burgemeester schriftelijk het
resultaat van dit overleg. Hij brengt deze direct ter kennis van:
1. De
Commissaris der Koningin.
2. Overige
betrokken bestuurders.
E. Na afloop van het overleg formuleert de coördinerend
burgemeester schriftelijk een zakelijke weergave van de beleidsvoornemens naar
aanleiding van dit overleg. Hij brengt deze schriftelijke weergave direct ter
kennis van:
1. Het
(Regionaal) Beleidsteam.
2. De
(regionaal) Operationeel Leider.
F. De betrokken burgemeesters verstrekken de benodigde informatie
uit het overleg aan de gemeentelijke crisisstaven.
Artikel 7. Consultatie van de Commissaris der
Koningin.
A. De coördinerend burgemeester draagt ervoor zorg dat de
Commissaris der Koningin in een zo vroegtijdig mogelijk stadium en daarna
periodiek inhoudelijk over de voortgang van de crisisbeheersing, de
besluitvorming daaromtrent, alsmede relevante ontwikkelingen wordt geďnformeerd.
Dit mede ter voldoening aan het bepaalde in artikel 14 van de Wet rampen en
zware ongevallen. Deze informatie-voorziening is erop gericht de Commissaris
der Koningin te allen tijde tot een
deugdelijke (wettelijke) taakuitoefening in staat te stellen.
B.
Ingeval
van knelpunten in de besluitvorming in het overleg van burgemeesters raadpleegt
de coördinerend burgemeester in elk geval de Commissaris der Koningin en kan
deze desnoods om een aanwijzing verzoeken. De coördinerend burgemeester maakt
hiervan terstond melding aan de betrokken burgemeesters.
Artikel 8. Activeren van de regeling.
A. De regeling kan worden geactiveerd door:
1. De
coördinerend burgemeester.
2. Eén van de
betrokken burgemeesters.
3. De
Commissaris der Koningin.
B. Indien de regeling wordt geactiveerd, geeft de coördinerend
burgemeester hiervan onverwijld kennis aan de bovenstaande functionarissen en
aan de (regionaal) Operationeel Leider. Daarbij vermeldt de coördinerend
burgemeester:
1. Door welke
functionaris de regeling is geactiveerd.
2. De reden
van activering van de regeling.
Artikel 9. De-activeren van de regeling.
A. De regeling wordt gedeactiveerd door de coördinerend burgemeester en
eerst na consultatie van:
1. Het
overleg van burgemeesters.
2. De Commissaris der Koningin.
3. Het (Regionaal) Beleidsteam.
4. De (regionaal) Operationeel Leider.
B. Indien de regeling wordt gedeactiveerd, geeft de coördinerend
burgemeester hiervan onverwijld kennis aan de bovenstaande functionarissen en
teams.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen
Bestuur van de Hulpverleningsregio Haaglanden van 17 maart 1999.
De Voorzitter, De
Secretaris,
Drs. W.J. Deetman Mw.
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
HRH/OV/MM150699
De ramp in Enschede is mede
aanleiding om de situatie voor Delft met betrekking tot risicovolle objecten op
een rij te zetten.
Vanuit de samenleving wordt
gevraagd of de gemeente op de hoogte is van de risico’s en is voorbereid op de
gevolgen van een eventuele calamiteit.
Ook vanuit de Provincie is
naar aanleiding van de ramp in Enschede gevraagd om de risicovolle bedrijven en
objecten in de gemeente te inventariseren. Dit vanwege hun extern
veiligheidsbeleid en op grond van artikel 4 lid1 van de Wet rampen en zware
ongevallen (Wrzo), waarin is aangegeven dat het rampenplan van de gemeente een
dergelijk overzicht dient te bevatten.
Deze notitie is opgesteld
door een werkgroep bestaande uit J. Bron (brandweer), J. Lutz (brandweer), A.
de Ruijter (brandweer), G.J. van Leeuwen (Bouwtoezicht en Monumenten), R.J.
Blom (Planvoorbereiding), J. Berg (Service centrum bedrijven), C. de Vree-van
Wagtendonk (communicatie) en B. Joon (Milieuzorg thans Milieu).
Bij de toetsing van risico’s
wordt uitgegaan van de Kans op een
ongeval en het Effect (uitgedrukt als
overlijdensrisico). De kans op een ongeval is veelal laag en wordt
uitgedrukt als individueel risico (dit is de kans op overlijden van een persoon
ten gevolge van een ongewoon voorval). Als norm wordt vanuit de rijksoverheid
een kans van 1/1.000.000 (10-6) op een dodelijk ongeval aanvaardbaar
geacht. In de meeste regelgeving is dit omgerekend naar een afstand van het
bedrijf/object naar de omgeving (woningen e.d.).
De gevolgen voor de omgeving
en de maatschappelijke ontwrichting kunnen echter, als er daadwerkelijk iets
gebeurt, zeer groot zijn. Gelet ook op de schuldvraag zouden wij als lokale
overheid misschien meer nadruk moeten leggen op de mogelijke gevolgen en hierop
onze inspanningen wat betreft de veiligheid, de bedrijfsmilieutaak en het
ruimtelijke ordening beleid moeten afstemmen. Uit dat oogpunt is deze notitie
geschreven.
Onderstaand zal worden
ingegaan op de mogelijke gevolgen van ongevallen bij bedrijven en op de
gevolgen van bij transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het
water en bij het luchtverkeer.
|
Figuur 1:
Risico-objecten
Uit het Milieu Informatie
Systeem van het Vakteam Milieuzorg is een eerste selectie gemaakt van
potentiële bedrijven op basis van de bezoekfrequentie (categorie 3, 4 en 5
bedrijven). In de categorie-indeling is het risico-aspect verdisconteerd. Deze
lijst is aangevuld met bedrijven waarvoor de Provincie en het Rijk bevoegd
gezag zijn. De selectie is verfijnd door deze te vergelijken met een reeds
eerder uitgevoerde risico-inventarisatie (Rapportage
resultaten inventarisatie en evaluatie risicodragende objecten van de gemeenten
regio Delft; juni 1992) en de daarin gehanteerde methodiek van risicoweging
(geschatte aantal slachtoffers, het geschatte aantal gewonden, het groepsrisico
en het individueel risico). Daarnaast is de checklist van de provincie (zie
bijlage) gebruikt. Hierbij wordt uitgegaan van de mogelijke ‘ramp’ scenario’s (brand,
explosie) en de beheersbaarheid daarvan. Dit alles levert het bijgaande
overzicht op van risicovolle inrichtingen en activiteiten. Hierbij zijn tevens
risicovolle inrichtingen en activiteiten in de directe omgeving van Delft
opgenomen. Op de figuur is een overzicht van de “grootste” objecten in Delft
gegeven.
Bedrijven of activiteiten
die in het kader van de ruimtelijke ordening en/of de preparatie/planvorming
van de brandweer geen bijzondere aandacht behoeven, zoals bijvoorbeeld
de Gelatinefabriek en transportbedrijf Van der Lee, zijn wel betrokken bij de
inventarisatie, maar niet opgenomen.
Hoewel de mogelijke gevolgen
naar de omgeving gering zijn, zijn door de grote hoeveelheid aanwezige
brandbare stoffen tankstations zonder LPG opgenomen en door de combinatie van
gevaarlijke stoffen de zwembaden opgenomen. Dit ook om te voldoen aan de
inventarisatie verplichting opgelegd door de Provincie.
Het scenario Asbestbrand
wordt buiten beschouwing gelaten; hiervoor bestaat een separaat plan.
Wet- en regelgeving
De voor de veiligheid
belangrijkste Wet- en regelgeving wordt gevormd door het Bouwbesluit, de
Gebruiksvergunning en de Wet Milieubeheer.
Een gebruiksvergunning beoogt een brandveilig gebruik van
gebouwen (zonder enige uitzondering) te regelen. De voorwaarden betreffen onder
andere het vrij houden van vluchtwegen, onderhoud van installaties etcetera.
Dit is intern gericht en houdt geen rekening met mogelijke externe effecten.
Ten aanzien van bouwkundige
voorzieningen is het Bouwbesluit van
toepassing. Momenteel wordt er alleen getoetst als er bouwactiviteiten of
bestemmingswijzigingen zijn waarvoor aanvragen om vergunningen worden gedaan
(responsief). De eerste stap in de toetsing is het planologisch criterium -past
het bedrijf volgens het vigerende bestemmingsplan- op basis van een categorie
indeling. Het Bouwbesluit geeft algemene voorschriften voor veiligheid,
gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. Er gelden geen bijzondere
(verdergaande) regelingen voor risicovolle bedrijven.
Wat betreft bestaande bouw geldt een vergelijkbaar
stramien met een lager eisenpakket, beperkt tot veiligheid en gezondheid. Dit
is het referentiekader, waaraan bouwtoezicht en brandweer bij handhavingsacties
gebonden zijn.
Met betrekking tot het
milieu (schade en/of hinder buiten de inrichting) is de Wet Milieubeheer met onderliggende regelingen (zoals onder andere
de CPR- richtlijnen) maatgevend. In de vergunningen of algemene maatregelen van
bestuur zijn voorwaarden gesteld voor het beperken van de risico’s en het
beperken van de schade. Dit gebeurt op basis van risico (= kans x effect)
berekeningen.
De voorzieningen die worden
geëist zijn afgestemd op de omgeving van het bedrijf en kunnen verder gaan dan
het Bouwbesluit. Voor bedrijven met geringe risico’s en effecten is het
Bouwbesluit bepalend; hiervoor worden geen voorschriften in het kader van de
Wet milieubeheer gesteld.
Bij de beschreven bedrijven wordt voldaan aan de wet-
en regelgeving. Waar tijdens controle geconstateerd wordt dat niet wordt
voldaan wordt handhavend opgetreden.
Het al dan niet aanwezig zijn van
een gebruiksvergunning en/of een bouwvergunning is niet in alle gevallen
bepalend voor de externe effecten. Deze vergunningen worden veelal verleend
voor delen van bedrijven. Op de fact-sheets worden ze dan ook niet expliciet
genoemd.
Uit de inventarisatie is een
goed beeld naar voren gekomen van de in Delft en omgeving aanwezige risicovolle
bedrijven en activiteiten. De fact-sheets geven per bedrijf of activiteit
aanbevelingen. De belangrijkste worden hieronder weergegeven.
Een belangrijk punt van zorg
is de planvorming. De afgelopen
periode is vanuit de brandweer veel aandacht besteed aan planvorming door het
maken van rampenbestrijdingsplannen. Ook is voor de komende periode het beleid
erop gericht om zowel rampenbestrijdingsplannen als andere bestrijdingsplannen
te ontwikkelen.
Ook bij de
hulpverleningsregio Haaglanden (HRH) is binnen het project Versterking
Brandweer (PVB) planvorming aangemerkt als een van de belangrijkste knelpunten.
In overleg met de HRH zal worden gezocht naar oplossingen in de vorm van
modellen en concrete ondersteuning.
Duidelijk is dat toezicht en
handhaving bij risicovolle bedrijven een belangrijk aspect is. Hoewel er al een
nauwe samenwerking is tussen de sectoren BTO en Brandweer is intensivering op
het gebied van handhaving noodzakelijk. Hiervoor loopt een separaat traject
(Integrale handhaving) waarin ook eventuele consequenties voor de formatie
zullen worden aangegeven.
In samenwerking met de
politie zal worden gekeken naar de beveiliging van de bedrijven om de risico’s
voor inbraak en vandalisme te beperken.
Alle LPG-tankstations voldoen aan de geldende milieuwetgeving. Maar
alleen Texaco aan de Rijksweg A13 voldoet aan de voorschriften voor nieuwe
stations (voor nieuwe stations gelden ruimere afstandscriteria). Het verdient
aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre de overige stations verder kunnen
worden aangepast om de veiligheid te vergroten, bijvoorbeeld door het
verplaatsen van het vulpunt. Dit zal regionaal (Haaglanden) en bij de VNG en de
Minister van VROM worden aangekaart.
Door de ongunstige ligging
van Deko aan de Nijverheidsstraat, verdient
het aanbeveling om het bedrijf te verplaatsen zodra hiervoor de
mogelijkheid bestaat.
Voor alle stations zal een
toezichtsplan worden opgesteld, waarbij niet alleen naar het station zelf wordt
gekeken, maar ook naar de bevoorrading en de omgeving van het station.
DSM-Gist
vormt een groot complex met veelal onbekende processen. De aanwezige stoffen
zijn wel bekend. De gevolgen van mogelijke voorvallen blijven beperkt tot
binnen het bedrijfsterrein. Inzicht in de gevolgen van DSM-Gist voor de
omgeving en belemmeringen voor mogelijke ontwikkelingen in de omgeving is
gewenst.
Het bedrijf Van der Helm aan de Schieweg voldoet aan
de geldende wet- en regelgeving. De gevolgen in geval van een brand kunnen
ernstig zijn, niet alleen vanwege de aanwezige gevaarlijke stoffen maar ook
vanwege de grote hoeveelheid overige stoffen en de bouwkundige situatie. Het
verdient aanbeveling het bedrijf te verplaatsen zodra hiervoor de mogelijkheid
bestaat. Bekeken zou moeten worden wat de mogelijkheden zijn de verdere
uitbreiding van het bedrijf (‘bevriezen’) te beperken. Daarnaast moeten,
voorzover mogelijk, (nieuwe) bedrijven met een verhoogd brandgevaar of veel
werknemers in de omgeving worden geweerd.
Asepta
ligt qua omgeving gunstige en heeft vergaande veiligheidsvoorzieningen
getroffen. De omgeving wordt echter verder ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van
de omgeving dient rekening te worden gehouden met het bedrijf.
Over het Interfacultair reactor instituut van de
TU-Delft loopt op dit moment overleg om te komen tot een rampbestrijdingsplan.
Daarin worden de ongevallenscenario’s verder uitgewerkt alsmede de
afstandscriteria. Het IRI voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.
Bij de herontwikkeling van
het TU-gebied dient rekening te worden gehouden met het IRI.
De vuurwerkopslag in Delft geeft geen problemen. In aanvulling op de
controle voor en tijdens de verkoopdagen verdient het aanbeveling om na de
verkoopdagen te controleren in hoeverre er nog restanten vuurwerk aanwezig zijn
en of deze correct worden opgeslagen. Ook dient beleid te worden opgesteld voor
de opslag van meer dan 1000kg vuurwerk in de binnenstad.
De zwembaden vormen een risico door de combinatie van gevaarlijke
stoffen en veel mensen aanwezig. Het verdient aanbeveling om deze bedrijven
snel een gebruiksvergunning te laten aanvragen, waar nog nodig een aanvalsplan
op te stellen en in overleg te komen tot ontruimingsplannen. De effecten van
een ongeval zullen beperkt blijven tot de directe omgeving.
Over de bedrijven buiten
Delft dient overleg plaats te vinden met omliggende gemeenten en binnen de
Hulpverleningsregio Haaglanden. De mogelijke effecten, ook qua
ontwikkelingsmogelijkheden op Delfts grondgebied, moeten inzichtelijk worden
gemaakt.
Over de transportmodaliteiten wegverkeer, scheepvaart en spoorweg bestaat
weinig inzicht in de risico’s. Noch de soorten en aantallen transporten met
gevaarlijke stoffen zijn bekend, noch de mogelijke effecten en risicocontouren.
Hier dient op korte termijn onderzoek naar te worden gedaan mede gelet op
ruimtelijke ontwikkelingen in de nabije toekomst. Ook zal, indien daartoe
aanleiding bestaat, een rampenbestrijdingsplan moeten worden opgesteld.
Na de ramp in Enschede is de
discussie op gang gekomen in hoeverre bewoners en bedrijven in de directe
omgeving van een risicovol bedrijf op de hoogte moeten worden gesteld van de
aanwezigheid van zo’n bedrijf. Er zijn eigenlijk twee lijnen in een
communicatieaanpak te kiezen. Allereerst de passieve voorlichting, waarbij
gewacht wordt op vragen van derden die dan door de gemeente worden beantwoord.
De andere lijn is de actieve voorlichting, waarbij de gemeente zelf het
initiatief neemt.
Voorgesteld wordt om voor de
actieve lijn te kiezen en met name de betreffende bedrijven actief op de hoogte
te stellen van deze inventarisatie. Ook een publikatie in de Stadskrant is dan
aan te raden. Belangstellenden moeten bovendien de nota kunnen opvragen. De
gemeente kan daarbij aangeven wat er aan gebeurt om de risico’s zoveel mogelijk
te verkleinen. Wanneer het college goedkeuring geeft aan deze nota, zal er een
brief uit gaan naar de betrokken bedrijven (concept is bijgevoegd) en daarna
een persbericht (concept is bijgevoegd).
Samenvattend stellen wij u voor:
·
kennis te nemen van de
conclusies en akkoord te gaan met bovengenoemde aanbevelingen;
·
na goedkeuring van de
inventarisatie deze door te sturen naar de Provincie Zuid-Holland en de
Hulpverleningsregio Haaglanden;
·
de conceptbrief en het
persbericht vast te stellen, zodat deze kunnen worden verstuurd.
Lijst van inrichtingen/activiteiten waarvoor
factsheets zijn opgesteld:
1. Tankstations
met LPG:
1.1 BP-Buitenhof, Buitenhofdreef
1.2 Deko, Nijverheidsstraat
1.3 Kinesis, Vulcanusweg
1.4 Garage Hoeke, Rotterdamseweg
1.5 Texaco, Rijksweg A13
4.1 DSM-Gist, Wateringseweg
4.2 Van der Helm, Schieweg
4.3 Asepta, Cyclotronweg
6.1 diverse lokaties
6.2 CMC-Daas, Anthony Fokkerweg
6.3 Interfacultair reactor instituut (IRI), Mekelweg
10.1
Zwem- en Squashcentrum,
Clara v. Sparwoudestraat
10.2
Sportfondsenbad,
Weteringlaan
10.3
Revalidatiecentrum
Sophia, Reinier de Graafweg
Bijlage 1: checklist van de provincie
Bijlage 2: fact-sheets
Deze 2 bijlagen van de Gemeentelijke
inventarisatie risicovolle bedrijven zijn niet opgenomen als onderdeel van dit
voorliggende Rampenplan Gemeente Delft 2002
Lijst van inrichtingen/activiteiten waarvoor
factsheets zijn opgesteld:
Inrichtingen
1.1
etc.