Inhoudsopgave
1 Inleiding 1
2 Ontwikkelingen op het terrein van het peuterspeelzaalwerk 3
2.1 Geschiedenis 3
2.2 Recente ontwikkelingen 4
3 De Delftse Voorschool 7
3.1 Achtergrond 7
3.3.1 VVE opgenomen in het Landelijk Beleidskader 8
3.2.1 Informatiemiddag en aanmelding van de
Voorschool-clusters 10
3.3 Kenmerken Delftse Voorschool 11
3.3.1 Huisvesting 13
3.3.2 Programmakeuze en invoeringstraject 14
3.3.3 Integraal concept 17
3.3.4 Bereik doelgroep en interne doorstroom 20
3.3.5 Vier dagdelen per week in veilige ruimten 22
3.3.6 Kwalificatie personeel en dubbele bezetting 23
3.3.7 Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de
wijk 24
3.4 Aansturing, communicatie en samenwerking
in de Delftse Voorscholen 25
3.4.1 Gemeentelijke organisatie 25
3.4.2 Voorschool-clusters 26
3.4.3 Financiële aandachtspunten 27
4 De functie en positie van de peuterspeelzalen 28
4.1 Korte historische schets 28
4.2 Herziening van het peuterspeelzaalbeleid 28
4.3 Lokaal jeugdbeleid 29
4.3.1 De peuterspeelzaal in het lokaal jeudbeleid 29
4.3.2 De gemeente heeft de regie in het lokaal
jeugdbeleid 30
4.4 Peuterspeelzaalbeleid in de gemeente
Delft 31
4.4.1 Huidige functie en faciliteiten van de
speelzalen in Delft 31
4.4.2 Communicatie en samenwerking 32
4.4.3 Knelpunten 32
4.5 Toekomst peuterspeelzaalbeleid gemeente
Delft 33
4.5.1 Landelijke tendens in de toekomst van het
peuterspeelzaalwerk 33
4.5.2 Peuterspeelzaalwerk in de 21ste
eeuw 34
4.5.3 Beleidsbrief peuterspeelzaalwerk 36
4.5.4 Jeugd op de agenda 37
5 Financiële analyse peuterspeelzalen Delft 41
6 Conclusies en aanbevelingen 47
6.1 Conclusies betreffende de Delftse
Voorschool 47
6.2
Conclusies
betreffende de toekomst van het peuterspeelzaalbeleid in de
Gemeente Delft 48
6.3
Aanbevelingen
voor herziening van het peuterspeelzaalbeleid en
Optimalisatie van de Voorscholen in Delft 49
6.3.1
Het
peuterspeelzaalbeleid is lokaal beleid, een basisvoorziening 50
6.3.2
Doelgroepkinderen
in de speelzalen van de Delftse Voorscholen 52
6.3.3
Aandacht
voor samenwerking en doorgaande lijn in de Delftse Voorschool 55
6.3.4
Organisatie
en randvoorwaarden van de Delftse Voorschool 56
6.3.5
Specifieke
aanbevelingen op het gebied van financiering van de speelzalen 58
Bijlage
1 Ombouw huidige peuterspeelzalen
naar vaste groepen
59
Bijlage
2 Gegevens per
Voorschool-cluster
61
Bijlage
3 Overzicht van geïnterviewde
personen
90
Bijlage
4 Overzicht van geraadpleegde
documenten
91
Het
peuterspeelzaalwerk is onderwerp van een hernieuwde politieke belangstelling,
zowel landelijk als lokaal. De meeste aandacht is de laatste jaren uitgegaan
naar de kinderopvang: er vond en vindt een enorme uitbreidingsoperatie plaats,
omdat steeds meer ouders zorg en arbeid combineren.
Het
peuterspeelzaalwerk wordt elk jaar trouw in de begroting meegenomen, zonder dat
daar altijd specifiek aandacht aan werd besteed. Sinds enige tijd is er een
kentering gaande. Het belang van de voorschoolse periode van kinderen wordt als
zeer wezenlijk gezien voor de verdere ontwikkeling van kinderen. Om eventuele
problemen bij kinderen te voorkomen, kun je er niet vroeg genoeg bij zijn, zo
lijkt het motto.
Zo
wordt in het Bestuurlijk Akkoord Nieuwe Stijl (BANS, maart 1999) het accent
gelegd op de
0 – 6
jarigen. Rond dezelfde tijd heeft het Rijk middelen beschikbaar gesteld voor de
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE), een regeling die zich op de
leeftijdscategorie van 2 – 6 jarigen richt. Als men daarbij bedenkt dat
landelijk zo’n 50 tot 60% van de peuters een peuterspeelzaal bezoekt, is de
hernieuwde belangstelling voor deze werksoort niet zo vreemd.
In
januari 2002 verscheen een beleidsbrief van de toenmalige staatssecretaris van
VWS, mevr. Vliegenthart over het peuterspeelzaalwerk waarin een aantal beleidsopties
voor het peuterspeelzaalwerk wordt geformuleerd. Tevens wordt in deze brief een
lans gebroken voor landelijke kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk.
In de
gemeente Delft is eveneens sprake van meer aandacht voor het
peuterspeelzaalwerk. In de nota Kinderopvang in perspectief – stand van zaken
eind 2001 – Beleidskaders vanaf 2002/2004, is over het peuterspeelzaalwerk te lezen:
“In 2002 zal het beleid met alle betrokkenen worden aangepast aan nieuwe
inzichten ten aanzien van inhoud, organisatie en financiën.” Verder is in de nota
te lezen dat inhoudelijk gezien bij het peuterwerk meer en meer de relatie
wordt gelegd met doelgroepen- en achterstandenbeleid (Voorschool)
De
gemeente Delft heeft KIX Advies – expertise in kinderopvang en lokaal
jeugdbeleid - benaderd voor ondersteuning bij het analyseren en verbeteren van
het peuterspeelzaalwerk en VVE.
De
vraag aan KIX Advies heeft een inhoudelijke component, die vooral de Delftse
Voorschool betreft, en een financiële component. Voor de financiële component
is samenwerking gezocht met Syneff Consult.
Het
rapport van KIX Advies bevat een analyse van het peuterspeelzaalwerk in Delft
en aansluitend zullen adviezen worden gegeven.
Voor
het onderzoek is deskresearch gedaan. Relevante beleidsstukken/regelingen zijn
bestudeerd en geanalyseerd, zoals VVE-beleidsnota gemeente Delft,
activiteitenverslag VVE, jaarverslag Voorscholen 2001-2002 en de Nota Kinderopvang
in perspectief – stand van zaken eind 2001 – Beleidskaders vanaf 2002/2004.
Voor de
financiële analyse zijn de jaarstukken van 2001 gebruikt.
Verder
zijn aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst interviews afgenomen
met:
-
Vakteam
Onderwijs gemeente Delft
-
Vakteam
Welzijn gemeente Delft
-
GOA-Delft
-
Zes
Voorschoolclusters
-
Besturen
van de vier peuterspeelzalen
Op 29 oktober 2002 is voor
alle betrokkenen een werkconferentie georganiseerd. Tijdens deze werkconferentie
zijn de (landelijke) ontwikkelingen op het terrein van het peuterspeelzaalwerk
geschetst. Daarna is in subgroepen een aantal stellingen rondom het
peuterspeelzaalwerk en de Voorscholen bediscussieerd en zijn de resultaten uit
de verschillende subgroepen vervolgens plenair gepresenteerd. Daarna zijn de
(voorlopige) resultaten van het onderzoek door KIX Advies gepresenteerd.
Vervolgens
is de hand gelegd aan het definitieve rapport, dat thans voor u ligt.
Om dit
rapport te maken was weinig tijd beschikbaar, we willen daarom alle mensen die
hun medewerking hebben verleend binnen deze korte tijd, hiervoor hartelijk bedanken.
KIX
Advies
Mevrouw
J. van Berkel
De heer
Th. Blom
Mevrouw
M. van der Zee
De heer
C. Posma (Syneff Consult)
Het
peuterspeelzaalwerk is de oudste werksoort van de kinderopvang. Het is in het
midden van de jaren zestig ontstaan. De initiatiefneemsters waren vooral
moeders “die in de gordijnen vliegen omdat ze met hun handen en voeten aan
hun schoongepoetst huis en kleine kinderen zijn gekluisterd” (De Speelzaal,
Arnhem, 1969). De speelzalen worden aanvankelijk door moeders gerund. Vervolgens
doen de eerste betaalde leidsters hun intrede.
Het speelzaalwerk neemt al snel een grote vlucht. Momenteel kent elk
dorp of wijk één of meerdere speelzalen. Landelijk bezoeken gemiddeld 60% van
de peuters in de leeftijdscategorie van 2(½) - 4 jaar een speelzaal. In
grote(re) gemeenten ligt dit percentage soms wat lager (mede afhankelijk van de
capaciteit van de kinderopvang), in sommige plattelandsgemeenten kan dit
percentage oplopen tot ruim negentig procent.
In 1975
stelt het rijk via een interim-regeling voor het plaatselijk jeugd- en
jongerenwerk subsidie beschikbaar. Er wordt per speelzaal ƒ 2.500,- per jaar
beschikbaar gesteld. In 1981 komt de rijksregeling te vervallen en worden de
middelen gedecentraliseerd naar gemeenten. Vanaf dat moment is het
speelzaalwerk puur een gemeentelijke aangelegenheid.
Het
speelzaalwerk staat lange tijd niet of nauwelijks op de politieke agenda. Het
maakt deel uit van het welzijnswerk en wordt elk jaar trouw in de begroting
meegenomen.
Het
speelzaalwerk is grotendeels georganiseerd binnen zelfstandige stichtingen voor
peuterspeelzaalwerk (77%). Dit zijn veelal kleine, platte organisaties
bestaande uit een bestuur en een aantal leidsters en (soms) vrijwilligers. Er
wordt met veel inzet gewerkt.
De
zwakke punten die deze organisaties kennen zijn de mate van professionalisering en de bestuurlijke
discontinuïteit. Mensen nemen deel aan het bestuur voor de duur dat hun kind de
speelzaal bezoekt, zo’n 1½ tot 2 jaar. Het bestuurswerk wordt over het algemeen
als zwaar ervaren, met name voor wat betreft de werkgeverstaak. Naast het
bestuur zijn er de leidsters. De meeste peuterspeelzalen kennen geen
vrijgestelde functies.
Dit
leidt er toe dat speelzalen vaak naar binnen gerichte organisaties zijn. Alle
tijd en energie van bestuur en leidsters gaat zitten in het goed draaiende
houden van de peuterspeelzaal. Er is geen tijd zich naar buiten toe te
profileren, bijvoorbeeld naar de lokale politiek. Of men komt door tijdnood
niet toe aan het schriftelijk formuleren van het pedagogisch beleid of een
beleidsplan, op basis waarvan de speelzalen duidelijk kunnen maken wat het
belang van hun bestaan betekent voor de vele peuters die de speelzaal bezoeken.
Er lijkt
sprake van een vicieuze cirkel. Om zich te kunnen versterken en verder te
professionaliseren zal het speelzaalwerk zich moeten profileren, maar de
randvoorwaarden daarvoor ontbreken.
Bij een
aantal speelzalen is dit de laatste jaren wel gelukt door een proces van
schaalvergroting. Speelzalen fuseren onderling of doen dat met
kinderopvangorganisaties. In Delft zijn een groot aantal peuterspeelzalen
meegegeaan met de fusie waar Octopus BV uit voort is gekomen en zijn een paar
peuterspeelzalen als zelfstandig rechtspersoon blijven bestaan.
Uit een
recent onderzoek van Regioplan[1] plan blijkt dat de grote(re)
organisaties voor peuterspeelzalen en de speelzalen die deel uit maken van
organisaties voor kinderopvang een grotere mate van professionalisering kennen.
De
decentralisatie van het peuterspeelzaalwerk heeft er toe geleid dat er grote
verschillen bestaan tussen peuterspeelzalen in verschillende gemeenten of zelfs
ook binnen één en dezelfde gemeente.
Dat kunnen verschillen zijn in groepsgrootte, aantal betaalde leidsters
op de groep, de hoogte en de systematiek (vaste versus inkomensafhankelijke)
van de ouderbijdrage, de hoogte van de gemeentelijke subsidie en de
subsidiegrondslag, al dan niet opgenomen in de gemeentelijke verordening
kinderopvang, enzovoort.
In de
politiek is een kentering te bespeuren voor de waardering van het
speelzaalwerk. Deze aandacht richtte zich vooralsnog op de zogeheten
plusfuncties van het speelzaalwerk. Naast de basisfuncties ‘spelen,
ontwikkelen en ontmoeten’ komen daar bij de plusspeelzalen taalstimulering
en achterstandsbestrijding bij.
Per 1
augustus 1998 is de wet Gemeentelijk OnderwijsAchterstandsbeleid (GOA) van
kracht geworden. De ontwikkeling van een relatie tussen de voorschoolse periode
(peuterspeelzaalwerk) enerzijds en de vroegschoolse periode (onderbouw
basisonderwijs) anderzijds, is één van de zes prioriteiten.
Midden
1999 heeft de Kamer ruim € 9 miljoen beschikbaar gesteld voor de Voor- en Vroegschoolse
Educatie (VVE). Medio 2000 moest in 69 geselecteerde gemeenten op basis van
deze extra middelen een gestructureerd aanbod tot stand komen voor de voor- en
vroegschoolse periode. Later heeft de Kamer hier nog € 23 miljoen voor
uitgetrokken, waardoor ruim 170 gemeenten in aanmerking komen voor de
VVE-regeling. Recentelijk is besloten dit aantal te verhogen naar 325
gemeenten. De gemeente Delft komt in
aanmerking voor deze regeling en financiering. Met ingang van 1 augustus 2002
is de VVE opgenomen in het Landelijk Beleidskader Gemeentelijk
OnderwijsAchterstandsbeleid.
In
maart 1999 is het BestuursAkkoord Nieuwe Stijl (BANS) ondertekend door het
Rijk, het InterProvinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), waarin is afgesproken een gezamenlijke visie op het (integraal)
jeugdbeleid te ontwikkelen. Die gezamenlijke visie is in december 1999
vastgelegd in de nota ‘Jeugdbeleid in Ba(la)ns’. De drie bestuurslagen zijn
overeengekomen in deze kabinetsperiode een structurele versterking van een samenhangend
aanbod voor alle kinderen van 0 - 6 jaar en hun ouders te realiseren. Ten
aanzien van de peuterspeelzalen wordt geconstateerd dat in meer dan de helft
van de gemeenten wachtlijsten bestaan en dat de kwaliteit van het aanbod en de
deskundigheid van de beroepskrachten een knelpunt is.
Momenteel
ligt de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK) ter behandeling bij het parlement.
De WBK had per 1 januari 2003 van kracht moeten worden. Dit is inmiddels
uitgesteld tot 1 januari 2004. Eind 2000 is door het ministerie van VWS de
Hoofdlijnen Wet Basisvoorziening Kinderopvang naar de Kamer gestuurd. De
peuterspeelzalen vallen – vooralsnog - niet onder de WBK. In december 2000 is
de notitie over de hoofdlijnen WBK in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Door
veel fracties is er toen bij de staatssecretaris op aangedrongen de peuterspeelzalen
in deze wet onder te brengen. De staatssecretaris heeft toegezegd deze mogelijkheid
te willen bekijken, met als optie dat de peuterspeelzalen in een later stadium
onder de werking van de WBK zullen gaan vallen. De speelzalen zijn in het
huidige wetsontwerp, dat in juni 2002 naar de Staten-Generaal is gestuurd, niet
opgenomen.
In 2001
heeft de MOGroep (branchevereniging van onder meer kinderopvang) het “Visiedocument
Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw – Het werkveld aan het woord –
“gepubliceerd. Dit document is tot stand gekomen na een brede discussie binnen
het peuterspeelzaalwerk.
De
kernopdracht van het peuterspeelzaalwerk wordt in dit document als volgt
geformuleerd: “Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle
kinderen in de leeftijd van 2-4 jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende
speelmogelijkheden”.
Daarbij
wordt gesteld dat de essentie van het peuterspeelzaalwerk niet gelegen is in
achterstandenbestrijding. Een peuterspeelzaal is bedoeld voor alle kinderen en
niet uitsluitend voor kinderen met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand.
Wel wordt gesteld dat uitvoering van de geformuleerde kernopdracht het
voorkomen van achterstanden tot effect heeft. Evenzo is het voorbereiden van
kinderen op de basisschool geen kernopdracht op zich, maar wel een effect van
het bezoeken van de peuterspeelzaal.
Tijdens
het debat over de WBK is door staatssecretaris Vliegenthart toegezegd dat het
Ministerie van VWS met een beleidsbrief over het peuterspeelzaalwerk zal komen.
Deze brief is op 23 januari 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd.
In de
brief wordt het peuterspeelzaalwerk als volgt omschreven: “het creëren van
optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2-4 jaar
door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden”. Het
speelzaalwerk wordt gezien als een voorziening die een belangrijke rol vervult
in de ontwikkeling van het jonge kind. Tevens wordt, aldus de brief, in
toenemende mate het belang onderkend van de rol van de peuterspeelzaal ter voorkoming
en bestrijding van dreigende achterstanden, onder andere door de inzet van
VVE-programma’s. Tevens speelt de peuterspeelzaal, gelet op het grote bereik,
een heel belangrijke schakel in de doorgaande ontwikkelingslijn voor kinderen.
Zodoende spelen de peuterspeelzalen een belangrijke rol in BANS over de
versterking van het 0-6 jarigen beleid en het Landelijk Beleidskader
Gemeentelijk OnderwijsAchterstandsbeleid.
De
brief constateert dat vanwege het toenemend belang dat aan het
peuterspeelzaalwerk wordt toegekend, de vraag legitiem is of er geen eisen
omtrent kwaliteit, het toezicht en de toegankelijkheid van het speelzaalwerk
opgesteld moeten worden. Bij deze kwaliteitseisen gaan de gedachten uit naar de
inrichting van de peuterspeelzaalruimte (binnen- en buitenruimte), de hygiëne,
de veiligheid, de groepsgrootte, het aantal kinderen per leidster, een vorm van
medezeggenschap van ouders, pedagogisch beleid en opleidingseisen te stellen
aan het personeel. Dit laatste is overigens sinds 1998 vastgelegd in de CAO
Welzijn, waar de peuterspeelzalen onder vallen. Deze kwaliteitseisen zouden
wettelijk moeten worden vastgelegd.
Er
wordt in de brief een lans gebroken voor de financiële toegankelijkheid van de
speelzalen. Hierbij wordt gedacht aan een inkomensafhankelijke ouderbijdrage.
De brief voegt hier aan toe: “Voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid is de
gemeente verantwoordelijk”.
De
brief presenteert drie modellen voor het peuterspeelzaalwerk.
1. Het eerste model gaat uit van het versterken van de
specifieke functie van het peuterspeelzaalwerk binnen het gemeentelijk beleid,
dat medesturing biedt op het netwerk van lokale voorzieningen. Het uniformeren
van de kwaliteit wordt hier wenselijk geacht, maar de regie en verantwoordelijkheid
blijven decentraal geregeld. De Welzijnswet 1994 blijft het wettelijk kader
voor het peuterspeelzaalwerk. Kwaliteitsregels kunnen in een algemene maatregel
van bestuur op grond van die wet worden gesteld.
2. Het tweede model gaat uit van het feit dat er overeenkomsten
zijn tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang, waardoor eenzelfde systematiek
kan worden toegepast. De ordeningsprincipes uit de komende WBK zouden daarom
ook voor het peuterspeelzaalwerk kunnen gelden. Dit houdt onder meer
vraaggestuurde financiering in, hetgeen tot een andere positie en
verantwoordelijkheid voor de gemeenten zou leiden.
3. Het derde model is gebaseerd op de Verkenning “Grenzeloos
leren”. Op dit moment vindt de verdere uitwerking van deze verkenning plaats.
Dit model houdt in dat het peuterspeelzaalwerk onder verantwoordelijk van
onderwijs valt.
In het
Algemeen Overleg (AO) van maart dit jaar heeft de Kamer aangegeven het
peuterspeelzaalwerk niet bij onderwijs te willen onderbrengen. De Kamer laat
hiermee de opties van de Welzijnswet en de WBK open.
Momenteel
wordt de laatste hand gelegd aan een ontwerp AmvB, waarin een aantal minimumeisen
voor het peuterspeelzaalwerk zijn opgenomen. Het is afwachten welke richting
een nieuw kabinet inslaat met betrekking tot het peuterspeelzaalwerk.
Op het
moment dat het rijk wettelijke eisen aan de speelzalen stelt, zal de VNG hier
ongetwijfeld financiële eisen aan verbinden.
Tot
slot willen we het advies van de Onderwijsraad vermelden, dat zeer recentelijk
verscheen.
In dit
advies, Spelenderwijs, bepleit de Onderwijsraad dat alle voorzieningen voor
jonge kinderen in één kindercentrum worden ondergebracht en dat deze
voorziening gekoppeld wordt aan het basisonderwijs. De Onderwijsraad komt met
deze aanbeveling vanwege het belang van de voorschoolse periode voor kinderen.
Verder wil de Onderwijsraad hiermee een segregatie voorkomen: voorschoolse
educatie voor achterstandskinderen en kinderopvang voor werkenden.
Al met
al lijkt de constatering dat het speelzaalwerk hoog op de – ook landelijke –
politieke agenda staat, op zijn plaats.
Welke
kant het op zal gaan, daarover valt nu weinig te zeggen, omdat onbekend is wat
het beleid zal zijn van een nieuw te vormen kabinet op het terrein van het
speelzaalwerk en kinderopvang. In het stategisch akkoord van het kabinet
Balkenende staat alleen dat kinderopvang van het ministerie van VWS naar het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal gaan. Dat lijkt haaks te
staan op het pleidooi van de Onderwijsraad voor een integratie van de verschillende
werksoorten. Tevens is niet ondenkbaar dat de invloed van het ministerie van Onderwijs
op het peuterspeelzaalwerk in het kader van de Voor- en Vroegschoolse Educatie
zal toenemen.
In
dit hoofdstuk van spreken we van de volgende verschillende termen die
betrekking hebben op de Delftse Voorschool:
·
Met
Voorschool-cluster bedoelen we het samenwerkingsverband van één of meerdere peuterspeelzalen
met één of meerdere basisscholen. Bedoelen we alle Voorschool-clusters dan
spreken we van de Delftse Voorschool.
·
Met
Voorschool-locatie bedoelen we de peuterspeelzaal of basisschool welke
betrokken is bij een Voorschool-cluster.
Om de toenemende aandacht
voor onderwijs en het voorkomen van onderwijsachterstanden te achterhalen
kunnen we teruggaan naar het begin van de jaren tachtig. In de afgelopen
twintig jaar hebben er verschillende ontwikkelingen, sommige tegelijkertijd,
plaatsgevonden. We zetten de belangrijkste voor u op een rij:
·
In het begin van de
jaren negentig werd de voorschoolse periode ”ontdekt” door het Ministerie van
Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OC&W).
Deze
aandacht kwam voort uit ontwikkelingen en stimuleringsbeleid waarbij de
aandacht voor het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstanden centraal
stond.
In 1983 deed het OnderwijsVoorrangsBeleid haar intrede.
Scholen kregen vanaf toen structurele uitbreiding van formatie als zij over een
groot percentrage zogenaamde gewichtenleerlingen beschikken. Daarnaast werden
er activiteiten rondom afstemming en samenwerking tussen onderwijs en
speelzalen ontwikkeld. In veel situaties vormde taal daarbij het uitgangspunt.
·
Ook
in de gemeente Delft was sprake van verschillende activiteiten in het kader van
het OnderwijsVoorrangsBeleid. Het huidige projectbureau GOA-Delft coördineerde
deze OVB activiteiten.
·
In
1998 is het OnderwijsVoorrangsBeleid gedecentraliseerd naar de gemeentes en
werd het eerste Landelijk Beleidskader Gemeentelijk Onderwijs Achterstandbeleid
(1998-2002) geformuleerd. De gemeentes kregen de verantwoordelijkheid voor het
maken van beleid rondom onderwijsachterstanden. De voorschoolse periode zou een
onderdeel moeten zijn van het GOA-beleid.
In dat
kader hebben in het schooljaar 1998-1999 de volgende activiteiten
plaatsgevonden in Delft:
·
Stimuleren
van taalontwikkeling op de speelzalen;
·
Organiseren
van oudercursussen;
·
Stimuleren
van deelname aan voorschoolse voorzieningen.[2]
In
diezelfde periode (medio jaren negentig) werd door onderzoek van onder andere
het Sociaal en Cultureel Planbureau duidelijk dat de taalachterstand van
allochtone kinderen aan het begin van hun schoolloopbaan op kan lopen tot twee
jaar.
Kinderen
die met een ontwikkelingsachterstand in groep drie van de basisschool beginnen
blijken die achterstand nauwelijks meer in te lopen. Een goede start is daarom
van groot belang. Voor de meeste kinderen is dat gelukkig het geval. Maar niet
voor iedereen. Teveel kinderen kunnen zowel op sociaal als op cognitief gebied
onvoldoende meekomen. Het gaat dan met name om kinderen uit gezinnen met een
andere etnische achtergrond en autochtone kinderen met laag opgeleide ouders,
die risico lopen op leerachterstanden. [3]
Deze
ontwikkelingen resulteerden in de VVE regeling die het Ministerie van OC&W
in 2000 publiceerde.
Het
doel van deze regeling is: “een verdere uitbreiding te realiseren van deelname
van het aantal 2-5 jarigen met grote (taal)achterstand aan effectieve voor- en
vroegschoolse programma’s teneinde (taal)achterstand in groep drie van het
basisonderwijs te voorkomen alsook het verder bevorderen van de implementatie
en professionalisering van de voor- en vroegschoolse educatie.
Van een
effectief voor- en vroegschools programma is sprake indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a)
Het
programma is geschikt voor twee en/of drie jarigen en loopt door tot en met
groep twee van de basisschool;
b)
Er
is sprake van een gestructureerde didactische aanpak;
c)
Er
wordt gezorgd voor intensieve begeleiding van de kinderen;
d)
Het
programma wordt verzorgd door daarvoor voldoende gekwalificeerd personeel van
een instelling;
e)
Het
programma wordt gegeven in een voorschoolse instelling of basisschool.” [4]
Gemeenten
met basisscholen met meer dan 50% leerlingen met een achterstand[5] kunnen gebruik maken van de
VVE-regeling van oktober 2000. Delft behoort tot deze groep van gemeentes.
Per 1
augustus 2002 is de VVE regeling komen te vervallen en is zijn de activiteiten
op het gebied van VVE overgenomen in het Landelijk BeleidsKader Gemeentelijk
OnderwijsAchterstandenbeleid (2002-2006).
Met
ingang van 1 augustus jongsleden is de VVE regeling komen te vervallen. De
rijksoverheid heeft ervoor gekozen om de verschillende doeluitkeringen voor het
bestrijden van onderwijsachterstanden te bundelen[6]. In het Landelijk BeleidsKader OnderwijsAchterstandbeleid worden
de volgende doelstellingen en
speerpunten voor de periode 2002–2006 benoemd:
·
Verminderen
van de taalachterstand van doelgroepleerlingen;
·
Verbeteren
van de startpositie in het onderwijs door deelname aan VVE;
·
Reductie
van het vroegtijdig schoolverlaten;
·
Toename
van het aantal allochtone leerlingen dat deelneemt aan het Havo en VWO.
De
aandacht voor de Voor- en Vroegschoolse Educatie is één onderdeel van het GOA-beleid.
Daar waar in de oude VVE regelingen duidelijk voorwaarden omschreven waren waar
Voorscholen aan moeten voldoen, is een verandering te bespeuren. In de
GOA-regeling 2002-2006 krijgen gemeentes meer ruimte om VVE (als onderdeel van
het GOA-beleid) vorm te geven. Voor VVE houdt dit in dat er lokaal wordt
vastgesteld hoe de startcondities van doelgroepkinderen in groep drie van het
basisonderwijs (met name op taal)
worden verbeterd. Hierbij worden de volgende punten benoemd:
·
Realisatie
van deelname van doelgroepkinderen aan
gestructureerde programma’s voor VVE. Dit wordt bereikt door tijdig signaleren
van achterstanden bij jonge kinderen en verwijzen naar de voorschoolse
voorzieningen die voldoende en goede programma’s aanbieden;
·
Tot
stand brengen van samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzalen, kinderopvang
en consultatiebureaus met het oog op tijdige signalering en voorkoming van
achterstand van ontwikkeling van kinderen;
·
Deskundigheidsbevordering
van leidsters en leerkrachten (kinderopvang, peuterspeelzalen en onderbouw) met
het oog op een adequate aanpak van onderwijsachterstanden.
Als
doelstelling voor het einde van de GOA-periode (2006) geldt dat ten minste
50% van de doelgroepkinderen deelneemt aan effectieve voor- en vroegschoolse
programma’s[7]. De doelgroepkinderen in het
onderwijs komen overeen met de gewichtenkinderen. De gemeente is vrij om de
doelgroep peuters voor VVE te formuleren. Hierbij wordt wel verwezen naar de
gewichtenregeling van het onderwijs.
Naast
de andere kijk op doelgroepkinderen is er ook een verandering in de formulering
van het VVE-programma opgetreden. In de VVE regeling is opgenomen aan welke
voorwaarden een effectief VVE programma moet voldoen. In het Landelijk
BeleidsKader is dit niet het geval. Wel benadrukt het Ministerie het belang van
continuïteit met het verleden. De criteria zoals deze in de VVE regeling waren
opgenomen, zijn in het GOA-beleid in de toelichting opgenomen. Deze
criteria kunnen dus veel meer gezien worden als welgemeend advies, in plaats
van harde criteria waarop afgerekend wordt.
In
hoofdstuk 6, de conclusies en aanbevingen zullen we nader terugkomen op deze
veranderingen.
Extra
aandacht voor risicokinderen in de voor- en vroegschoolse periode krijgt in
Delft vorm in de zogenaamde Delftse Voorschool.
“De
Delfste Voorschool heeft als doel om Delftse kinderen met een potentiële
onderwijsachterstand meer kansen te bieden op het succesvol verlopen van hun
schoolloopbaan. De gemeente hoopt door stedelijk te werken aan capaciteitsuitbreiding
van het aantal speelzalen meer peuters de mogelijkheid te bieden om te
speelleren in de belangrijke levensfase waarin zij zicht bevinden.”[8]
Ook
wordt ingezet op extra wervingsactiviteiten om doelgroepkinderen toe te leiden
naar de speelzaal.
Een
Voorschool bestaat uit een samenwerkingsverband (cluster) van minimaal één
peutervoorzieningen en de onderbouw van minimaal één basisschool.
Binnen
een cluster werken peuterspeelzaal en basisschool met hetzelfde gestructureerde
didactische programma om de ontwikkeling van kinderen extra te stimuleren.
Kinderen starten met het programma in de peuterspeelzaal en stromen door naar
de basisschool waar dezelfde intensieve aanpak wordt voortgezet.
Door
een nauwe samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool loopt de
ontwikkeling van kinderen soepel in elkaar over.
In
principe kunnen ook kinderdagverblijven deelnemen aan de Delftse Voorschool.
Momenteel nemen echter alleen peuterspeelzalen deel aan de Voorscholen.
De
Delftse Voorschool kent de volgende doelstellingen:
·
Toename
van het aantal jonge risicokinderen dat een Voorschoolse voorziening bezoekt;
·
Startpositie
voor een goede ontwikkeling en onderwijscarrière verbeteren;
·
Gerichte
aandacht voor (tweede) taalverwerving en cognitieve vaardigheden;
·
Verbetering
van het bereik en kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen;
·
Realiseren
van een doorgaande ontwikkelingslijn van de speelzaal naar de onderbouw van de
basisschool;
·
Ouderbetrokkenheid.
De
Delftse Voorscholen kennen een intensieve aanpak voor peuters en kleuters door
middel van het werken aan een gezamenlijk gekozen pedagogisch-didactisch
concept. In het kader van VVE worden dit effectief programma’s genoemd. In
Delft is gekozen om Voorscholen te laten kiezen uit Piramide, Kaleidoscoop of
BasisGoed (de Rotterdamse variant op Startblokken van Basisontwikkeling)[9].
Op 7
maart 2001 heeft de gemeente Delft en GOA-Delft een informatiemiddag
georganiseerd om het werkveld te informeren over de Delftse Voorschool. Het
doel van informatiemiddag was om alle belangstellenden informatie te verschaffen
over de VVE-regeling in het algemeen en de gevolgen voor de gemeente Delft in
het bijzonder. De informatiemiddag was gericht op leidsters van peuterspeelzalen
en kinderdagverblijven, onderbouwleerkrachten van basisscholen, onderbouwcoördinatoren,
directies van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en scholen, bestuurders van
scholen en welzijnsorganisaties en voor de ambtelijk en bestuurlijk betrokkenen
in de gemeente Delft. Alle deelnemers hebben een informatiemap over de Delftse
Voorschool ontvangen.
Scholen
en peuterspeelzalen kregen een maand de tijd om aan te geven of ze deel wilden
nemen aan het Voorschooltraject. Geïnteresseerden konden zich aanmelden door
middel van een aanmeldingsformulier, waarop zij ook hun eerste gedachte over de
programmakeuze aangeven. Vervolgens heeft GOA-Delft contact opgenomen met alle
kandidaten om te bespreken of zij voldeden aan de voorwaarden die verbonden
zijn aan de Delftse Voorschool. Per cluster of per locatie volgden nog één of
enkele informatiebijeenkomsten om verdere afspraken te maken. Tijdens deze
bijeenkomsten is onder meer de programmakeuze van de cluster definitief gemaakt.
Het
aantal aanmeldingen oversteeg de verwachtingen. In plaats van twee, meldden
zich zes Voorschool-clusters aan. Er is besloten dat alle zes de clusters van
start konden gaan met een invoeringstraject van de Delftse Voorschool.
De
Voorschool-clusters zijn als volgt samengesteld:
cluster
1 De Omnibus Berend Botje
Anne de Vries school
cluster
2 Mgr. Bekkers school Do-Re-Mi
cluster
3 C. Musius school Muizenhuis
Woelewippie
cluster
4 De Horizon Roots
cluster
5 Vrijenban Ronde Kring
cluster
6 Freinetschool Pinokkio
Om de
samenwerking in de Delftse Voorschool te bekrachtigen hebben de besturen van
het Openbaar Onderwijs, het Rooms Katholieke Onderwijs, het Protestants
Christelijk Onderwijs, Octopus BV en de Stichting RK Peuterspeelzalen een
samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Deze tijdelijke samenwerkingsovereenkomst
loopt van 1 november 2001 tot en met 31 juli 2002.
De
gemeente Delft benoemt haar notitie “De Delftse Voorschool” (informatiemap 7
maart 2001) een aantal minimum kenmerken waaraan een Voorschool moet voldoen om
effectief te zijn. Het gaat om de volgende kenmerken:
3.3.1
Huisvesting
Om inhoudelijke samenwerking tussen
peuterspeelzaal en basisschool mogelijk en zichtbaar te maken is het gewenst
dat beide voorzieningen op korte afstand van elkaar of zo mogelijk in hetzelfde
gebouw zijn gehuisvest;
3.3.2
Programmakeuze en invoeringstraject
Nadat de peuterspeelzaal en de basisschool
gezamenlijk hebben gekozen voor een programma volgt een gezamenlijke tweejarig
invoeringsprogramma;
3.3.3
Integraal concept
Speelzaalleidsters en onderbouwleerkrachten
werken met hetzelfde integraal concept. Dit betekent dat ze volgens hetzelfde
programma werken. De Voorscholen hebben de keuze uit Piramide, Kaleidoscoop en
BasisGoed;
3.3.4
Bereik doelgroep en interne doorstroom
De doelgroep is ruim aanwezig en er wordt
gestreefd naar zoveel mogelijk interne doorstroom van de speelzaal naar basisschool.
Hier is een streefpercentage van 50% voor vastgesteld;
3.3.5
Vier dagdelen per week in veilige groepen
Peuters komen gedurende vier dagdelen per
week in groepen waarin zij zich veilig kunnen voelen en waar om die reden
zoveel mogelijk dezelfde kinderen en leidsters aanwezig zijn;
3.3.6
Kwalificatie personeel en dubbel bezetting
Er wordt met een dubbele bezetting gewerkt;
3.3.7
Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
Ouderbetrokkenheid staat hoog in het vaandel en er wordt
samengewerkt met andere relevante wijkvoorzieningen zoals het
consultatiebureau, migrantenorganisaties, bibliotheek en dergelijke in de wijk.
Op
basis van deze kenmerken beschrijven wij de huidige stand van zaken in de
Delftse Voorscholen. Voor de informatie per voorschool-cluster verwijzen wij u
naar bijlage 2.
We
geven de informatie op basis van bovengenoemde kenmerken eerst weer in een
matrix, waarna wij de algemene punten toelichten per kenmerk. Na deze kenmerken
gaan we in op aansturing van de Delftse Voorschool, de communicatie en samenwerking.
(deze
bladzijde vervangen door de matrix / los document)
In de
Delftse Voorschool werken peuterspeelzalen en basisscholen samen om kinderen
van twee tot zes jaar voor te bereiden op een goede start in groep drie van de
basisschool. Om Voorschool te kunnen worden dienen peuterspeelzalen en
basisscholen op korte afstand van elkaar of zo mogelijk in hetzelfde gebouw te
zijn gehuisvest.
Een
korte afstand bevordert:
·
De
samenwerking en afstemming van de werkwijze tussen peuterleidsters en
leerkrachten;
·
Het
contact tussen peuterleidsters en leerkrachten over de doorgestroomde kinderen;
·
Een
gevoel van veiligheid bij kinderen die doorstromen van peuterspeelzaal naar
basisschool omdat ze al vertrouwd zijn met het gebouw en de faciliteiten.
In
Delft is de clusterkeuze bepaald op geografische gronden. GOA-scholen met meer
dan 50% gewichtenleerlingen konden zich aanmelden om Voorschool te worden.[10] Vervolgens is er een cluster
gevormd met de peuterspeelzaal waar van oudsher al contact mee was en waarvan
de kinderen al naar de betreffende basisschool doorstroomden. In praktijk is
dit in bijna alle gevallen de speelzaal “op de hoek van de school”.
De
meeste scholen en speelzalen geven dan ook aan dat de clusterkeuze een
vanzelfsprekende keuze was.
De
ondervraagde basisscholen zijn allen voorstander van het huisvesten van
peuterspeelzaal en basisschool op hetzelfde terrein. In de Delftse Voorschool
komt dit regelmatig voor.
In drie
van de zes Voorschool-clusters is er sprake van een inpandige peuterspeelzaal
in de basisschool. In twee van de drie overige clusters wordt nieuwbouw
gerealiseerd waarbij de speelzaal en de school in de toekomst samen in één
gebouw zitten.
In een
Voorschool-locatie dient het mogelijk te zijn om minimaal vier “hoeken” te
maken die aansluiten bij het programma.
De
meerderheid van de Voorschool-scholen geeft aan dat de ruimte voldoende
geschikt is om hoeken te maken. Daarnaast geven de Voorschool-speelzalen aan
dat de ruimte om hoeken te maken minder aanwezig is. Zij beschikken over minder
faciliteiten om goede hoeken te creëren.
Een
veel voorkomend probleem is het gebrek aan opbergruimte omdat er veel
materialen voor projecten ontwikkeld worden. Ook vereist het programma van de
Voorschool de mogelijkheid om in kleine groepen te werken. Niet iedere
Voorschool-locatie beschikt over een geschikte ruimte hiervoor.
In de
gemeente Delft is met grote voortvarendheid gestart met de Delftse Voorschool.
Op 7
maart 2001 heeft de gemeente Delft een informatiemiddag georganiseerd waarbij
het werkveld werd geïnformeerd over de Delftse Voorschool. Er is ingegaan op
het belang van de Voorschool, de inhoudelijke achtergronden, de doelstellingen
van de Voorschool, de randvoorwaarden en de procedure tot deelname. Ook zijn de
drie geschikte pedagogisch-didactische programma’s gepresenteerd.
GOA-Delft
bood ondersteuning bij het begeleiden van de invoering van de Voorscholen.
Voor
ieder Voorschool-cluster geldt dat de peuterspeelzalen en basisscholen
gezamenlijk een invoeringstraject volgen. Tijdens dit traject dienen de
volgende punten aan de orde te komen:
·
Voortraject;
kennismaking en programmakeuze;
·
Training
Piramide, Kaleidoscoop of BasisGoed;
·
Aanstellen
van een clustercoördinator;
·
Invoeren
van een structureel afstemmingsoverleg.
Om de
effectiviteit van de Voorschool te vergroten is het belangrijk dat er ruim
aandacht wordt besteed aan kennismaking en het creëren van draagvlak. Aan de
orde zou moeten komen wat de meerwaarde is van een Voorschool en wat het
betekent om samen te werken. De clusterpartners dienen een duidelijk beeld te
krijgen van elkaars pedagogische visie en werkwijze. Na een gedegen
kennismaking kiezen de clusterpartners gezamenlijk het programma dat het beste
aansluit bij de bestaande visie en werkwijze.
Het
voortraject is per cluster zeer wisselend verlopen. Dit zou mogelijk voort
kunnen komen uit de wijze waarop de aanmeldingsprocedure verlopen is.
Op 7
maart 2001 hebben de scholen en speelzalen een aanmeldingsformulier voor de
Delftse Voorschool ontvangen. Eén van de vragen op dit aanmeldingsformulier
was: “Denken aan het volgende programma”.
De
achterliggende gedachte was dat op basis van deze eerste programmarichting
verdere kennismaking met het programma plaats zou vinden. GOA-Delft zou hierbij
ondersteunen. In praktijk blijkt dat vier van de zes Voorschool-clusters deze
vraag begrepen heeft als definitieve programmakeuze.
De
Horizon en Roots hebben het eerste jaar besteed aan kennismaking en
programmakeuze. Ook heeft de Freinetschool samen met Pinokkio meer tijd
uitgetrokken voor de keuze. Hierbij speelt mee dat beide Voorschool-clusters
een programma kozen wat afwijkt van de meest gemaakte keuzes.
Geconcludeerd
kan worden dat er onvoldoende duidelijkheid was over het belang en de inhoud
van een goed voortraject. In de meeste clusters is er onvoldoende aandacht
besteed aan kennismaking en het creëren van draagvlak. Niet iedereen heeft goed
voor ogen wat ze met de samenwerking als Voorschool willen en kunnen bereiken.
Dit heeft tot gevolg gehad dat sommige Voorscholen pas later gingen realiseren
wat deelname aan de Delftse Voorschool inhoudt en wat de consequenties van de
invoering van het programma zijn. Ook heeft de voortvarende aanpak in sommige
situaties op weerstand gestuit. Door de eigen wijze waarop elke Voorschool vorm
heeft gegeven aan de implementatie is het draagvlak momenteel vergroot.
Bijna
alle ondervraagden geven aan dat er een groot verschil bestaat tussen de
werkwijze van de peuterspeelzaal en de basisschool.
De
peuterspeelzaal wordt ervaren als minder gestructureerd en programmagericht dan
de basisscholen. Leerkrachten geven aan een voorsprong te hebben in didactische
vaardigheden. Daarbij komt dat GOA-begeleiders en trainers mogelijk meer
“feeling” hebben met het onderwijs dan met het peuterspeelzaalwerk. Voor de
speelzalen houdt dit in dat zij vaak met veel creativiteit en inventiviteit
vorm moeten geven aan het vertalen van de mogelijkheden voor het werken met het
programma bij peuters.
In veel
gevallen is het onderwijs bepalend voor de werkwijze en keuzes van de cluster
en hebben de peuterspeelzalen veelal een volgende houding.
Deze
punten bemoeilijken het samenwerken op een gelijkwaardige manier met elkaar in
de Voorschool.
In de
Delftse Voorschool hebben de scholen en speelzalen de keuze uit de drie
gestructureerde didactische programma’s. In totaal hebben vier
voorschool-clusters gekozen voor Piramide, één voor Kaleidoscoop en één voor
BasisGoed.
Een
aantal scholen en speelzalen heeft de programmakeuze niet als een vrije keuze
ervaren. GOA-Delft zou hebben gestimuleerd om te kiezen voor Piramide. Nu
wordt daarop genuanceerder
teruggekeken. Bovendien bleek het in praktijk moeilijk om de Kaleidoscoop- en
BasisGoedtraining te realiseren.
Peuterspeelzalen
constateren achteraf dat er weinig relatie is gelegd tussen programmakeuze en
de pedagogische visie van de peuterspeelzalen.
Inmiddels
zijn alle zes de Voorscholen van start gegaan met de training. Interne
begeleiders, leerkrachten, onderwijsassistenten en peuterleidsters van een
Voorschool volgen gezamenlijk de training van het gekozen VVE programma. De
locatiemanagers en regiomanagers van Octopus BV nemen niet deel aan de
training.
GOA-Delft
heeft gekozen voor het gefaseerd aanbieden van de trainingen. In augustus 2001
is de eerste tranche gestart. Voor enkele clusters was het onduidelijk wanneer
ze met de training konden starten, vanwege beschikbaarheid van trainers en het
streven van GOA-Delft om de training van sommige Voorschool-clusters te
koppelen.
De
start van de trainingen is als volgt verlopen
Voorschool-clusters |
startdatum |
Cluster
1 Piramide |
augustus
2001 |
Cluster
2 en 3 Piramide |
september
2001 |
Cluster
6 Kaleidoscoop |
maart
2002 |
Cluster
5 Piramide |
april
2002 |
Cluster
4 BasisGoed |
augustus
2002 |
In alle
voorscholen worden de trainingsuren en/of vervanging vergoed door GOA-Delft uit
het VVE -budget. In praktijk blijkt het moeilijk om inval te regelen. Voor een
aantal scholen vallen de lessen uit wegens gebrek aan inval. Anderen lukt het
met veel moeite om inval te realiseren. Afstemming van de trainingsdagen op de
beschikbaarheid van invallers voor groepen vergt aandacht.
Onder
peuterleidsters leeft een grote behoefte aan meer praktijk gerichte
ondersteuning. De vertaalslag van theorie naar praktijk wordt door velen als
lastig ervaren. Peuterleidsters geven aan niet gewend te zijn aan de programmatische
manier van werken die in de Voorschool gewenst is. Ook vaardigheden als
observeren en tutoring zijn bij de start van de training voor peuterleidsters onbekend.
Vanuit
de verschillende clusters is geuit dat zij de eerste bijeenkomsten van de
Piramidetraining ervaren hebben als onder de maat. Men was niet unaniem
tevreden over de kwaliteit. Voor ervaren leerkrachten was het niveau van de
lesstof te laag. Na overleg met GOA-Delft is dit probleem opgelost.
Voor
nieuw instromend personeel heeft GOA-Delft een stoomcursus Piramide
georganiseerd. Hier is zeer positief op gereageerd. Men hecht belang aan
blijvende ondersteuning voor nieuw personeel. Dit is een blijvend aandachtspunt
in verder realisatie en uitwerking van de Delftse Voorschool.
Deelnemers
aan de Kaleidoscooptraining ervaren de bijeenkomsten als positief.
Om
financiële redenen en om lesuitval te voorkomen, is de oorspronkelijke
Kaleidoscooptraining gecomprimeerd van twintig naar negen trainingsdagen.
Dit zou
een financiële oorzaak hebben: de kosten voor de Kaleidoiscooptraining zijn
naar verhouding hoog, omdat slechts één Voorschool-cluster voor dit concept
heeft gekozen.
In de
uitwerking van de voorwaarden van de Delftse Voorschool door GOA-Delft wordt benoemd
dat de deelnemers verplicht zijn het certificaat voor het werken met het
programma te halen. Gevreesd wordt dat door het inkorten van de training dit
niet haalbaar is.[11]
Naast
de trainingsdagen is er begeleiding op de werkplek. Deze praktijkbegeleiding
wordt als zeer waardevol ervaren. Doordat het aantal trainingsdagen is
gehalveerd, is ook het aantal uren praktijkbegeleiding sterk verminderd.
De
training van BasisGoed is in augustus 2002 voor het eerst in Delft van start
gegaan. Het werken met BasisGoed moet nog vorm krijgen. Peuterleidsters ervaren
het als een moeilijk programma en hebben nog weinig zicht op de resultaten van
de training. Aangegeven wordt dat er nog veel onduidelijk is omdat de aanpak
ook voor de trainer nieuw is.
Omdat
er ten tijde van de gesprekken nog maar één trainingsbijeenkomst heeft
plaatsgevonden, kan er verder nog niets gezegd worden over de inhoud en
aansluiting bij de vragen.
Van een
integraal concept spreekt men als leidsters en leerkrachten volgens dezelfde
methode werken en hun werkwijze en/of projectenplanning op elkaar is afgestemd.
Er wordt gestreefd naar een soepele overgang van peuterspeelzaal naar
basisschool, zonder ‘breuken’ in de ervaringen van de jonge kinderen. Dit wordt
ook wel doorgaande ontwikkelingslijn genoemd. Ook is er sprake van een
integraal onderwijsconcept als de onderwijsvisie van de school aansluit op de
uitgangspunten van het VVE -programma.
Elke
Voorschool is van start gegaan met het invoeren van het programma. Dit houdt in
dat de betrokken scholen en speelzalen volgens dezelfde aanpak zijn gaan
werken.
Tijdens
de training is een eerste begin gemaakt met het afstemmen hiervan en de
planning voor implementatie van het programma. Zo kan namelijk ondervangen
worden dat betrokken scholen en speelzalen op een verschillende wijze uiting
geven aan de achterliggende gedachten van Piramide, Kaleidoscoop en BasisGoed.
De verschillende clusters verkeren in verschillende fases van training en
afstemming. Over het algemeen geldt dat de Voorschool-locaties voornamelijk
gericht zijn geweest op het implementeren van de methode in de eigen groepen.
Om een doorgaande lijn te realiseren, zowel binnen het cluster van de speelzaal
naar de basisschool, als binnen de basisschool (afstemming met het onderwijs
aan groep drie tot en met acht) is verdere afstemming nodig.
Piramide
Piramide
is een door de CITO-groep ontwikkeld programma. Het is opgebouwd rond projectthema’s.
Het is een combinatie van spelen, werken en leren: individueel of in de groep.
Er is afwisseling van vrije en gerichte activiteiten. In het vrije deel is er
ruimte voor het kind om op eigen initiatief te spelen. In het gerichte deel
verkennen kinderen met leidster of leerkracht het thema van het project.
Kinderen die dat nodig hebben krijgen tutoring. Dat is individuele hulp die
gegeven wordt door een speciaal opgeleide leidster of leerkracht.[12]
De
betrokkenen Voorschool-clusters zijn zeer enthousiast over het materiaal.
Het aantal
projecten wordt als te veel ervaren. Scholen en peuterspeelzalen hebben
behoefte aan ruimte in het programma om naast Piramideprojecten ook bestaande
projecten uit te kunnen voeren.
Peuterleidsters
geven aan dat een groep van achttien kinderen veel is om Piramide naar behoren
uit te voeren. Observeren, toetsen en tutoring komen in het gedrang.
Betrokkenen vinden het onverantwoord om met één of enkele kinderen apart te
zitten en de tweede leidster met zeventien kinderen alleen te laten.
Peuterspeelzaal Muizenhuis lost dit op door vrijwilligers mee te laten helpen
op de groep. Binnen Octopus BV wordt er niet met vrijwilligers op de speelzalen
gewerkt omdat dit niet past bij de professionalisering van de werksoort.
In de
Voorschool-clusters die met Piramide werken zijn de herkenbare punten in het
integrale onderwijsconcept de gestructureerde aanpak en het werken met thema’s.
In deze situaties is sprake van een integrale onderwijsaanpak, zij het dat deze
op sommige Voorschool-locaties explicieter aanwezig is dan op andere.
Kaleidoscoop
Actief
leren is het hart van Kaleidoscoop. De methode gaat er vanuit dat kinderen
kennis verwerven en vaardigheden ontwikkelen door actief betrokken te zijn bij
mensen, materialen, gebeurtenissen en ideeën. Leidsters en leerkrachten
ondersteunen actief leren. Vooruitkijken, speelwerken en terugkijken staan in
het dagschema centraal. Dagelijkse observatie geeft ruimte aan het werken in de
kleine of de grote groep. Hier worden activiteiten aangeboden die aansluiten
bij de interesses van het kind.
Deze
kindvolgende manier van werken waarbij aandacht is voor het leren plannen en
keuzes maken van kinderen, sluit uitstekend aan bij de in de school gehanteerde
Freinet werkwijze. Op basis hiervan kan gezegd worden dat binnen dit Voorschool-cluster
sprake is van een integraal concept.
BasisGoed
streeft ontwikkelingsgericht werken na. Veel aandacht wordt besteed aan de rol
van de leidster en leerkracht, omdat zij mede bepalend zijn voor de
ontwikkeling die kinderen doormaken. Kinderen hebben een sterke
ontwikkelingskracht. Leidsters en leerkrachten kunnen deze stimuleren door
activiteiten aan te bieden die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van elk
individuele kind. Samenspel van kinderen rond kernactiviteiten is een belangrijk
element. De belangstelling, het actuele ontwikkelingsniveau en de motieven van
het kind zijn bepalend voor het activiteitenaanbod.
De
methode BasisGoed sluit nauw aan bij de bestaande werkwijze van de Horizon
vanwege:
·
De
flexibiliteit van het concept;
·
De
aansluiting bij adaptief onderwijs en basisontwikkeling: beide worden op school
gehanteerd;
·
De
proces- in plaats van productgerichte werkwijze.
Er
ontbreekt volgens de Horizon echter een duidelijke woordenschatlijn en aandacht
voor NT2. Deze onderdelen moeten worden aangevuld met bestaande methodes op de
school.
BasisGoed
is een nieuwe methode en is nog niet volledig uitgewerkt. Ook voor de trainer
is het nieuw. Het concept dient verder te worden ontwikkeld.
Gezien
de relatie tussen de uitgangspunten van BasisGoed en de gehanteerde
onderwijsvisie op de Horizon is er in deze situatie sprake van een integraal
onderwijsconcept.
De
VVE-programma’s maken een soepele overgang van peuter naar kleuter mogelijk. De
Voorschool voorziet echter niet in de overgang van groep twee naar groep drie
van de basisschool. Dit wordt als een belangrijk aandachtspunt genoemd.
In de
gesprekken met Octopus BV is naar voren gekomen dat er in de programmakeuze
geen relatie gelegd is met de pedagogische visie vanuit de organisatie. In deze
situaties is dan ook geen sprake van een integraal pedagogisch concept op de
speelzalen.
Niet
alleen het gebruik van hetzelfde pedagogisch-didactische programma is
belangrijk voor een doorgaande ontwikkelingslijn van het kind. Ook het
overdragen van informatie over een kind, kan een soepele overgang van peuterspeelzaal
naar basisschool bevorderen.
In de
Voorschool is het de bedoeling dat kinderen nauwkeurig worden gevolgd in hun
ontwikkeling en dat deze informatie wordt overgedragen tussen peuterleidster en
leerkracht. Om de informatieoverdracht te vergemakkelijken is het belangrijk
dat het kindvolgsysteem van de peuterspeelzaal goed aansluit bij het
leerlingvolgsysteem van de basisschool.
Piramide
voorziet in een kind / leerlingvolgsysteem. Omdat de GOA -scholen verplicht
zijn (in het kader van monitoring) om CITO-toetsen af te nemen sluit dit goed
aan bij Piramide. Kaleidoscoop en BasisGoed bevatten een ander kind- en leerlingvolgsysteem.
·
In
het BasisGoed- cluster wordt gewerkt met Pravoo;
·
Het
Kaleidoscoop-cluster maakt gebruik van het kindvolgsysteem: “Welbevinden”(NIZW)
en het leerlingvolgsysteem Memelink.
De
CITO-toetsen en observatiemethoden vormen hier nog geen afgestemd geheel.
Om de
informatie over te kunnen dragen van peuterspeelzaal naar basisschool is
toestemming van de ouders nodig. Niet alle Voorscholen registreren de benodigde
toestemming.
GOA-Delft
schrijft voor dat er per Voorschool een clustercoördinator wordt aangesteld[13]. Deze persoon krijgt vier uur
per week om bepaalde taken uit te voeren. Deze taken zijn:
·
overleg
voeren met de coach ter voorbereiding van het gezamenlijk overleg,
·
het
plannen en uitvoeren van gezamenlijk overleg tussen peuterspeelzalen en
basisschool waarin:
a) een jaarplanning wordt
opgesteld;
b) thema’s worden afgestemd;
c) afspraken worden gemaakt over de
overdracht van peuters en het uitvoeren hiervan;
d) ervaringen met betrekking tot de
Voorschool worden uitgewisseld;
e) ervaringen met betrekking tot de
oudercontacten worden uitgewisseld .
In
praktijk blijkt dat slechts één Voorschool-cluster formeel een
clustercoördinator heeft aangesteld en hiervoor een financiële vergoeding
ontvangt. Informeel treedt vaak de intern begeleider van de school als
coördinator op. Deze richt zich echter in veel gevallen op de coördinatie binnen
de school in plaats van op de gehele Voorschool-cluster. Door het ontbreken van
de clustercoördinator is ook een structureel afstemmingsoverleg nog niet echt
van de grond gekomen.
Ook is
in één Voorschool-cluster de clustercoördinatie verdeeld over de twee scholen.
Gezien de doelen en taken van de clustercoördinator is dit geen gewenste
situatie.
Het
doel van de Voorschool is om kinderen met een ontwikkelingsachterstand een
betere startpositie te bieden als ze instromen in groep drie van de
basisschool. De interne doorstroom van kinderen vanuit de Voorschool-speelzaal
naar de Voorschool-basisschool is belangrijk omdat zo aan een doorgaande lijn
in de ontwikkeling van kinderen gewerkt wordt. In de Delftse Voorschool is dit
vastgesteld op een streefpercentage van 50%.
Ook zal
een Voorschool gericht moeten zijn op het bereiken van de kinderen met een
ontwikkelingsachterstand. Het is hierbij belangrijk dat deze kinderen al in de
peuterleeftijd starten met het volgen van een pedagogisch-didactisch programma
en dat dit programma zonder onderbreking wordt voortgezet tot hun zesde jaar.
Er kan
gesteld worden dat in alle Delftse Voorscholen de doelgroep ruim aanwezig is.
Alle
betrokken scholen hebben meer dan 50% gewichtenleerlingen.
Ook in
de peuterspeelzalen vindt men dat de doelgroep ruim aanwezig is. Het bereik van
de doelgroep in de peuterspeelzalen is geschat en nog niet onderbouwt met
cijfers. Voor peuterspeelzalen is het wegen van kinderen nieuw. Leidsters geven
aan dat de weging niet overeenkomt met de praktijk. Anderstalige kinderen van
hoogopgeleide ouders krijgen geen gewicht toegekend. In praktijk hebben zij
echter wel extra aandacht nodig omdat ze geen Nederlands spreken.
De
Voorscholen hebben geen concreet beeld van het aantal doelgroepkinderen in de
wijk en in hoeverre deze kinderen een peuterspeelzaal (bij voorkeur de
Voorschool) bezoeken. Er is geen relatie gelegd tussen de beschikbare capaciteit
en de demografische gegevens. Een aantal scholen geeft aan dat er veel
doelgroepkinderen de school binnen komen zonder dat zij een peuterspeelzaal
hebben bezocht.
In
haar notitie “Voor en Vroegschoolse Educatie en Oudercursussen” heeft de
gemeente Delft (vakteam onderwijs)[14] rondom de afzonderlijke
producten van de Delftse Voorschool het volgende geformuleerd:
“De
werving van de doelgroep is in Delft (door middel van contact met het
consultatiebureau en kinderopvangorganisaties) vastgesteld.” In dezelfde
notitie wordt dat vervolgt met:
“Inventariseren
van:
·
Aantal
doelgroep kinderen dat een VVE voorziening bezoekt;
·
Aantal
potentiële doelgroepkinderen.”
Op
basis van de resultaten uit de gesprekken met de Voorscholen kan geconcludeerd
worden dat er veel plannen en voornemens zijn om doelgroepkinderen in kaart te
brengen, te werven en toe te leiden naar de Voorscholen. Tot op heden heeft dat
nog niet geresulteerd in concrete activiteiten. De betrokken Voorscholen vinden
dit jammer.
De
gemeente Delft en GOA-Delft geven momenteel prioriteit aan de toeleiding naar
peuterspeelzalen. Deze gezamenlijke plannen zijn echter nog niet uitgevoerd en
besproken met mogelijke samenwerkingspartners zoals Stichting Maatzorg.
De
Voorscholen ervaren dat er momenteel veel onduidelijkheid is over wie
verantwoordelijk is voor het bereiken en werven van de doelgroep. Over het
algemeen vinden de ondervraagden dat er meer aandacht nodig is voor het werven
van nieuwe doelgroepkinderen.
In één
Voorschool wordt gericht gewerkt aan het werven van doelgroepkinderen.
Peuterleidsters van peuterspeelzaal Pinokkio gaan op huisbezoek. Ook biedt de
peuterspeelzaal “Samenspel” aan als opstap naar de peuterspeelzaal.
Het is
onduidelijk hoe de wachtlijsten van de peuterspeelzalen samen zijn gesteld en
of er überhaupt wachtlijsten voor de Voorschool-peuterspeelzalen zijn. Dit
geldt met name voor de speelzalen vanuit Octopus BV omdat de
wachtlijstregistratie centraal beheert wordt.
Peuterspeelzaal
Muizenhuis heeft een lange wachtlijst.
De
peuterspeelzalen hebben nog geen plaatsingsbeleid waarbij voorrang gegeven
wordt aan doelgroepkinderen. Dit vergt een omslag in het werken van de
speelzalen. Niet doelgroepkinderen die jaren op de wachtlijst staan, willen ook
graag een plaats op de speelzaal. De speelzalen weten nog niet zo goed hoe zij
met instroom van twee verschillende soorten kinderen om kunnen gaan.
Het is
belangrijk dat het didactische programma zonder onderbreking wordt voortgezet
als een kind van de peuterspeelzaal naar de basisschool doorstroomt. Een hoog
percentage van de kinderen stroomt door binnen de Voorschool-cluster. Deze
percentages zijn geschat en niet gebaseerd op basis van cijfers. Er wordt niet
geregistreerd naar welke basisschool kinderen van de peuterspeelzaal
doorstromen. Noch wordt er bij binnenkomst in de basisschool geregistreerd of
een kind een peuterspeelzaal heeft bezocht en welke. Hierdoor is het niet
mogelijk om zicht te krijgen op het percentage interne doorstroom in een
Voorschool-cluster, en ook niet of het vastgestelde doel (50% interne
doorstroom) gehaald word.
In de
Voorscholen waarbij de speelzaal in de school gevestigd is, lijkt de interne
doorstroom hoger te zijn, dan in andere Voorschool-clusters. Omdat hierover
geen cijfers zijn, kan deze veronderstelling niet hard gemaakt worden.
De
scholen geven aan dat er veel doelgroepkinderen instromen in groep één zonder
een peuterspeelzaal bezocht te hebben. Zij hechten veel belang aan het
uitbreiden / afstemmen van de capaciteit van de peuterspeelzaal overeenkomstig
met het aantal doelgroeppeuters in de wijk.
Intensieve
deelname aan een gestructureerd, didactische programma in een veilige omgeving
bereikt het meeste effect. Daarom is het de bedoeling dat peuters gedurende
vier dagdelen per week in groepen komen waarin zij zich veilig kunnen voelen en
waar om die reden zoveel mogelijk dezelfde kinderen en leidsters aanwezig zijn.
Wat
opvalt is dat in de Delftse peuterspeelzalen niet met vaste groepen wordt
gewerkt. Ouders kunnen (vooraf) kiezen op welke dagdelen ze hun kind brengen.
Kinderen hebben hierdoor iedere dag te maken met verschillende kinderen. Ook
kunnen ouders zelf aangeven hoeveel dagdelen zij gebruik maken van de speelzaal.
Ouders
van doelgroeppeuters die extra (meer dan de gebruikelijke twee dagdelen)
dagdelen komen, hoeven niet meer ouderbijdrage te betalen. GOA-Delft vergoedt
per doelgroepkind maximaal twee dagdelen[15].
Wanneer
de peuterspeelzaal onvoldoende plaats heeft om kinderen extra te laten komen,
is er financiering beschikbaar om uit te breiden met middaggroepen. Bij
uitbreiding kunnen de salariskosten voor twee leidsters kunnen worden
gedeclareerd bij GOA-Delft en worden vergoed uit de VVE-middelen. In de begroting
zijn hier middelen voor gereserveerd.
Alleen
peuterspeelzaal Muizenhuis heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het
structureel aanbieden van vier dagdelen peuterspeelzaalwerk aan
doelgroepkinderen wordt in de praktijk niet gehaald. Ouders kiezen zelf hoeveel
dagdelen ze hun kind brengen.
Organisatorisch
blijkt het uitbreiden van twee naar vier dagdelen een knelpunt te zijn. Een helder
plaatsingsbeleid ontbreekt. Ook is men huiverig om doelgroepkinderen met
voorrang te plaatsen. Ook is er bij de start van de Delftse Voorschool geen
stappenplan gemaakt hoe de bestaande speelzalen omgebouwd kunnen worden naar
Voorschool speelzalen. De speelzalen weten niet zo goed hoe zij om moeten gaan
met deze ontwikkeling.
In de
kenmerken van de Delftse Voorschool is een veilige groep omschreven als groepen
waarin kinderen dezelfde leidsters en kinderen treffen. Doordat er niet met
vaste dagdeelcombinaties gewerkt wordt, is dit kwaliteitskenmerk momenteel niet aanwezig op de Delftse Voorscholen.
Om de
kinderen goed te begeleiden en het didactische programma goed uit te kunnen
voeren is voldoende gekwalificeerd personeel nodig.
In de
peuterspeelzaal dienen er per groep twee MBO leidsters per achttien kinderen
aanwezig te zijn. In de kleutergroepen is er vier dagdelen een dubbele
bezetting (leerkracht en eventueel een onderwijsassistent).[16]
Op alle
deelnemende scholen is het gelukt om dubbele personele bezetting te realiseren
door het aanstellen van onderwijsassistenten. Onderwijsassistenten hebben een
MBO diploma en zijn dus lager opgeleid dan de leerkrachten. In praktijk blijkt
dat deze ondersteuning goed voldoet en zijn er geen knelpunten over het niveau
van de onderwijsassistenten. De leerkracht behoudt de eindverantwoordelijkheid
in de groep.
Het
werken met onderwijsassistenten is een nieuwe manier van werken en vereist de
nodige aandacht en begeleiding. Een heldere functieomschrijving en
taakverdeling kan problemen voorkomen.
De
financiële tegemoetkoming voor de onderwijsassistenten komt volgens de scholen
niet overeen met de realiteit. De normbedragen zijn te laag, waardoor zij uit
eigen middelen tijd inzetten voor de dubbele bezetting is de groepen. GOA-Delft
vergoedt de dubbele bezetting per organisatie of denominatie aan de besturen,
op basis van gemiddelde salariskosten. Men gaat er vanuit dat het totale bedrag
aan vergoedingen overeenkomt met de realiteit.
Octopus
BV werkt van oudsher met twee gediplomeerde leidsters op de groep. Hierin is
geen verandering gekomen. Indien er uitbreiding van dagdelen plaatsvindt in het
kader van de Voorschool worden deze personeelskosten uit het VVE-budget
vergoed.
De RK
peuterspeelzalen werkten traditioneel met één gediplomeerde leidster en één
vrijwilliger[17]. In het kader van de
VVE-regeling is in beide peuterspeelzalen een tweede gediplomeerde leidster
aangesteld. Het normbedrag voor de tweede leidster is echter onvoldoende
waardoor er een financieel tekort is ontstaan.
Per
peuterspeelzaal is er tien uur overhead per week beschikbaar voor het vormgeven
van de Voorschool. In de praktijk wordt hier zeer verschillend mee omgegaan en
varieert het aantal overhead uren tussen nul en tien uur per week. Soms
beschikken leidsters binnen dezelfde peuterspeelzaal of cluster over een
verschillend aantal uren overhead.
In de
scholen wordt gewerkt met een normjaartaak en behoort de voorbereiding en
implementatie van het programma, net als het samenwerken in het
Voorschool-cluster tot de reguliere onderwijstaken.
In het
kader van een dubbele personele bezetting op de groep hebben diverse speelzalen
aangegeven dat het werken met twee leidsters op een groep van achttien
doelgroepkinderen onvoldoende zou zijn. Door de groepsgrootte komen zij
onvoldoende aan het werken volgens het VVE-programma toe.
De
ouders zijn de belangrijkste partners in de Voorschool. Een actieve
ondersteuning door ouders draagt bij aan het succes van de kinderen. Een doel
van de Voorschool is dan ook om ouders actief te betrekken bij de ontwikkeling
van hun kinderen.
In drie
Voorschool-clusters (op vier scholen) wordt de cursus Taal en Opvoeden door het
ROC Mondriaan verzorgd. De betrokken scholen zijn erg positief over deze cursus
en er zijn, zij het voorzichtige, positieve resultaten omtrent de betrokkenheid
van ouders bij de school waar te nemen. Scholen hebben niet in alle situaties
goed voorzieningen om de cursus te bieden. Zo wordt de cursus in de Omnibus in
de hal (verkeersruimte) gegeven.
Het ROC
Mondriaan is verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering van de cursus. De
bekostiging ervan gebeurt uit het VVE-budget. Deze cursus duurt het gehele
schooljaar en bestaat uit twee ochtenden in de week.
Er is
een groot knelpunt in het aanbieden van kinderopvang en peuterspeelzaalplaatsen
voor de cursus. Ouders (moeders) kunnen pas deelnemen aan de cursus als er een
plaats beschikbaar is op een speelzaal of dagverblijf. De scholen geven aan dat
deze voorwaarde een essentiële voorwaarde is voor de moeders. Ook kunnen zij
het niet begrijpen dat als ouderbetrokkenheid zo hoog in het vaandel staat het
niet lukt om deze plaatsen te regelen, zeker ook omdat er afspraken over de
financiering gemaakt zijn.
Octopus
BV geeft aan dat de dagdelen van de Taal en opvoedcursus niet overeenkomen met
de beschikbare dagdelen op de speelzalen. Er is in het voorjaar van 2002 een
bijeenkomst gehouden waarin alle partijen hun intentie hebben uitgesproken om organisatie
en aanpak beter op elkaar af te stemmen. Dit heeft nog niet geresulteerd in
concrete afspraken.
Naast
de Taal en opvoedcursus zijn er de volgende activiteiten rondom
ouderbetrokkenheid te benoemen:
·
Een
cluster dat samen een ouderavond heeft gegeven of van plan is dit te doen;
·
Het
uitgeven van gezamenlijke thema / nieuwsbrieven voor ouders;
·
Spelinloop
voor ouders.
Geconstateerd
kan worden dat ouderbetrokkenheid in de Voorschool nog volop in ontwikkeling is
en tot op heden geen hoge prioriteit heeft gekregen. Dit is een ontwikkeling
die in de vormgeving van meerdere Voorscholen in andere plaatsen te zien is,
omdat alvorens ouders intensief bij de Voorschool te betrekken, het
Voorschool-cluster eerst overeenstemming moet hebben over de aanpak daarvoor.
In
wijken zijn verschillende organisaties actief om kinderen te begeleiden en te
ondersteunen. Samenwerking tussen de verschillende voorzieningen kan resulteren
in een sluitende aanpak en een intensievere begeleiding van de kinderen met
potentiële ontwikkelingsachterstanden. Via zorgteams op de scholen wordt
samengewerkt met andere relevante wijkvoorzieningen.
Ook
werken de meeste scholen en peuterspeelzalen samen met de bibliotheek.
Verdere samenwerking met
consultatiebureau, migrantenorganisaties en dergelijke is in geen van de
clusters van de grond gekomen. Ook dit is te begrijpen omdat er hard gewerkt
wordt aan het opbouwen van de samenwerking met elkaar in het
Voorschool-cluster.
In het voorafgaande deel hebben we de huidige
situatie en ervaringen omtrent de invoering van de Delftse Voorschool in kaart
gebracht op basis van de door de gemeente geformuleerde kenmerken van de
Delftse voorschool. In dit onderdeel gaan we in de algemene tendens rondom de
aansturing, communicatie en samenwerking. Deze aspecten zijn onlosmakelijk verbonden
met de resultaten van de Delftse Voorschool omdat ze de onderlinge sfeer en
verhoudingen om aan de doelen van de Voorschool te werken, mede bepalen.
Het
peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang vallen onder de verantwoordelijkheid van
gemeente Delft, vakteam Welzijn. Met de invoering van het project de Delftse
Voorschool, heeft de peuterspeelzaal er een extra functie bij gekregen. Als
Voorschool heeft de peuterspeelzaal een belangrijke taak gekregen in het
voorbereiden van kinderen op een goede start op de basisschool.
Naast
een nieuwe taak voor de speelzalen, betekent dat er een nauwere samenwerking is
ontstaan tussen de gemeentelijke vakteams Onderwijs en Welzijn. De VVE-regeling
is namelijk vanuit het Ministerie van OC&W geïnitieerd. Afrekening dient
ook moet hen plaats te vinden.
Het
Vakteam Welzijn en Onderwijs voeren gezamenlijk de regie over het project de
Delftse Voorschool. Voor de organisatie en coördinatie van de Delftse
Voorschool is een Projectgroep Voorschool[18] samengesteld. De projectgroep
bestaat uit:
·
mevrouw
Th. Kanij, Gemeente Delft , vakteam Welzijn
·
mevrouw
E. Mulder, Gemeente Delft, vakteam Onderwijs
·
mevrouw
I. van Winden, coördinator GOA-Delft.
GOA-Delft
concentreert zich op de resultaatgerichte aanpak van onderwijs aan
risicogroepen. De uitvoering van het Voorschool-project is daarom ondergebracht
bij het projectbureau GOA-Delft. Voor de gemeente was het onderbrengen van de
uitvoering van VVE bij GOA-Delft een vrij logische stap omdat zij zich al
bezighielden met het GOA-beleid. Er is gekozen om direct met de start van VVE,
dit nieuwe beleidsterrein onder te brengen bij het GOA-beleid.
Met
ingang van augustus 2002 maakt de VVE regeling deel uit het landelijk
Beleidskader onderwijsAchterstandenbeleid (2002-2006).
De
projectgroep heeft het projectvoorstel de Delftse Voorschool geformuleerd. In
dit voorstel zijn onder meer de randvoorwaarden en procedures nader uitgewerkt.
Het voorgenomen beleid is voorgelegd aan het bestuur van GOA-Delft. Alle
participanten, Gemeente Delft (wethouder onderwijs), de verschillende
onderwijsbestuurders, Octopus BV, Stichting Rooms Katholieke Peuterspeelzalen,
Stichting Maatzorg, Stichting Openbare Bibliotheek en andere instellingen zijn
vertegenwoordigd in het Algemeen Bestuur. Alleen de onderwijsbesturen hebben
echter beslisbevoegdheid. De overige leden hebben een adviserende functie. Het
dagelijks bestuur wordt gevormd door vertegenwoordigers uit het onderwijs.
Het
GOA-bestuur is akkoord gegaan met de plannen om de Delftse Voorschool in te
voeren. Vervolgens is het beleidsplan door Lokabel, het college, de commissie
en de gemeenteraad vastgesteld.
De
gemeente bepaalt de beleidskaders WAT zij willen realiseren in het kader van
VVE. Deze gemeentelijke regierol is van essentieel belang, omdat zij zicht
heeft op de verschillende belangen en partijen. De gemeenteraad stelt de
uiteindelijke beleidskaders vast. De projectgroep vervult een belangrijke rol
in de uitwerking van die beleidskaders.
GOA-Delft
vervult een rol in de uitvoering van de vastgestelde beleidskaders. Zij maken
de vertaalslag van het WAT naar het HOE. Ondersteuning van de diverse
Voorschool-clusters behoort dan ook tot haar taak.
Om
zicht te krijgen op daadwerkelijke deelname en registratie heeft GOA-Delft een
trajectbegeleider aangesteld, die de Voorschool-clusters ondersteunt bij het
registeren en meten. De trajectbegeleider is ook adjunct directeur van de
Omnibus. Sommige voorscholen geven aan dat deze dubbele pet open communicatie
en samenwerking bemoeilijkt.
Binnen
de projectgroep bestaan verschillende ideeën over de betekenis en invulling van
de regierol van de gemeente. Dit leidt in sommige gevallen tot onduidelijkheid
over taken en verantwoordelijkheden. In hoofdstuk 4 werken wij de regierol van
de gemeente in het kader van lokaal jeugdbeleid verder uit.
Elk
Voorschool-cluster implementeert gezamenlijk één van de didactisch programma’s
Piramide, Kaleidoscoop of BasisGoed. OnderwijsAdvies verzorgt de training voor
het personeel. Per Voorschool-cluster treedt één van de trainers op als coach
voor de inhoudelijke begeleiding op de werkvloer. De betrokken leerkrachten en
leidsters vinden dat na een moeizame start de inhoud van de training verbeterd
is en beter aansluit bij de vragen uit de praktijk. Hierin is nog wel winst te
behalen ten aanzien van de ondersteuning van de peuterleidsters.
Naast
het werken aan het gezamenlijke programma dient de Voorschool een samenwerkingsverband
te zijn van de school / scholen en de speelzaal / speelzalen. In praktijk
blijkt dat het programma als kader voor de samenwerking gehanteerd wordt.
Verdere aspecten rondom de samenwerking in een Voorschool-cluster komen nog
maar minimaal op gang. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
·
Kennismaking
met de praktijksituatie van elkaar door middel van bezoek over en weer;
·
Kennismaking
met elkaars pedagogische- en / of onderwijsvisie;
·
Overdracht
van peuters naar de basisschool;
·
Gezamenlijk
clusteroverleg waarin onder andere gezamenlijk besloten wordt over de clustercoördinatie;
·
Afstemming
rondom thema’s (welke) en de invulling ervan;
·
Activiteiten
voor ouders;
·
Overleg
in het cluster op uitvoerend en managementniveau;
·
Het
vaststellen van een jaarplan (welke prioriteiten voor welke periode) en evaluatie
daarvan;
·
Uitwisselen
van ideeën en ervaringen.
Door de
voortvarendheid waarmee de Delftse Voorschool gestart is, is het niet voor elke
samenwerkingspartner duidelijk wat samenwerking in de Voorschool inhoud. De
focus is momenteel erg op de programma-implementatie gericht.
Er is
behoefte aan meer processturing in de samenwerking met elkaar.
In de
startfase is er eveneens onvoldoende aandacht besteed aan de verschillen in
organisatiestructuur tussen welzijn en onderwijsinstellingen. Octopus BV is een
centrale organisatie met meerdere managementniveaus en een groot aantal
verschillende locaties. Het management van Octopus BV geeft aan niet betrokken
te zijn bij het invoeringsproces van de Voorschool. Er is rechtstreeks contact
opgenomen met de peuterleidsters.
Ook nu
de Voorschool een feit is, is onduidelijk welke taken en verantwoordelijkheden
een locatiemanager van een peuterspeelzaal, het centraal bureau en de
regiomanager hebben.
Scholen
geven aan dat de taakverdeling en verantwoordelijkheden van de verschillende
managers van Octopus BV voor hen niet duidelijk zijn.
Er
zijn veel verschillende mensen betrokken bij de Voorschool. Er is behoefte aan
het verhelderen van de taakverdeling en verantwoordelijkheden van de coach, de
trajectbegeleider, de clustercoördinator, en de locatiemanager. Hierbij gaat
het erom om elkaar te leren kennen en taken en verantwoordelijkheden te
verdelen.
Om
het werken met het VVE-programma blijvend te verdiepen, vragen verschillende
Voorscholen nu al aandacht voor de inhoudelijke ondersteuning na afronding van
de training. De eerste clusters zullen de training in juni 2003 afronden.
·
Betrokkenen geven aan dat lange tijd onduidelijk is geweest wie in
aanmerking kwam om Voorschool te worden. Bovendien bleef onduidelijk wanneer
men van start kon met de training. Mogelijk was het financiële kader van de
Voorschool nog niet 100% duidelijk.
·
Informatie
over de randvoorwaarden en budgetten is niet voor iedereen helder. Aandacht
voor onderbouwing van de budgetten, zoals bijvoorbeeld te financiering van de
onderwijsassistenten en de bedragen voor materialen.
·
De
betaling van de twee dagdelen peuterspeelzaal door GOA-Delft verloopt momenteel
per kind. Is dit administratief anders te regelen, door bijvoorbeeld
“bulk-betalingen”?
·
De
speelzalen hebben door de Voorscholen met twee financieringsstromen te maken
(vanuit GOA-Delft / het VVE budget en vanuit de gemeente / welzijn). De
afrekeningsystematiek is verschillend. Het is niet altijd even helder welke kosten
waar en hoe gedeclareerd moeten worden. Is het mogelijk om de financiële
verantwoordelijkheid voor de Voorschool te bundelen bij het cluster neer te
leggen?
Het
peuterspeelzaalwerk in Delft heeft sinds het einde van de jaren 80 een
ontwikkeling doorgemaakt waarin schaalvergroting en professionalisering
centraal stonden. De peuterspeelzalen waren voor die tijd als zelfstandige
speelzalen georganiseerd. De gemeente vervulde een belangrijke ondersteunende
rol op operationeel niveau. Aspecten zoals aansturing, ondersteuning en inning
van ouderbijdrage gebeurden door de gemeente.
Vanuit
de gemeente ontstond er de wens om de organisatie van de peuterspeelzalen
anders in te gaan richten. Dit heeft geresulteerd in een centrale stichting
voor peuterspeelzalen, welke samen met de bedrijfsopvang en de kinderopvang in
1993 geleidt hebben tot het ontstaan van Stichting Octopus (nu Octopus BV).
In de
realisatie van de centrale organisatie voor peuterspeelzalen hebben de
levensbeschouwelijke zalen (te weten Stichting RK Peuterspeelzalen,
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel en de Stichting Montessori Peutergroep) zich op
het laatste moment gedistantieerd van samenwerking. De gemeenteraad is destijds
akkoord gegaan met het feit dat de bijzondere peuterspeelzalen niet wilden
fuseren. Consequentie was dat het subsidievolume van toen bevroren werd, in
ruil voor volledige zelfstandigheid.
Inmiddels
tekenen alle bijzondere zalen bezwaar aan tegen de consequenties van toen. Zij
wensen een zelfde financiering als de gecentraliseerde speelzalen.
In het
begin van de jaren 90 heeft de kinderopvang door de Stimuleringsmaatregel
Kinderopvang (1990) een enorme groei doorgemaakt. Om de groei van de
kinderopvang te realiseren zijn enkele peuterspeelzalen omgebouwd tot halve
dagopvang; 5-urige peuterspeelzalen. Zo kon de gemeente deze plaatsen mee laten
tellen in de uitbreiding van de kinderopvang.
In de
keuze om 5-urige speelzalen (gelijk aan halve dagopvang in het kader van de
Stimuleringsmaatregel Kinderopvang) te realiseren, speelde mee dat er een
tekort bestond op het peuterspeelzaalwerk. Door 5-urige speelzalen te
realiseren (waarvan de bekostiging uit de Stimuleringsmaatregel plaats kon
vinden) kon het beschikbare budget vanuit de gemeente Delft voor het lokale
peuterspeelzaalwerk ingezet worden voor een kleiner aantal zalen. Ook speelden
emancipatorische overwegingen een rol hierbij, omdat ouders met een 5-urige
speelzaal makkelijker werk- en zorgtaken konden combineren.[19]
Maatschappelijke
en politieke ontwikkelingen vragen om een herbezinning van het peuterspeelzaalbeleid.
De gemeente zal haar beleid voor de komende jaren herzien. Er zal verdere
aansluiting gezocht worden bij het beleid voor VVE (Voor- en Vroegschoolse
Educatie). Naast inhoudelijke aanpassing van het beleid, kan dit ook gevolgen
hebben voor de financiering.
In haar
notitie “Kinderopvang in perspectief, stand van zaken eind 2001 &
beleidskaders vanaf 2003/2004” heeft de gemeente Delft het volgende hierover
opgenomen:
“De
laatste jaren is er weinig beleidsmatige aandacht geweest voor het peuterwerk.
Inmiddels is hierin, ook vanuit de landelijke overheid, verandering gekomen.
Inhoudelijk gezien wordt meer en meer de relatie gelegd met doelgroepen- en
achterstandenbeleid (Voorschool). Ook organisatorisch wordt gekeken naar
samenwerking met onderwijsvoorzieningen.”
Door
middel van het houden van semi-gestructureerde interviews met de besturen van
de vier organisaties voor peuterspeelzaalwerk in Delft is in kaart gebracht
welke functie zij zien voor het peuterspeelzaalwerk in de toekomst. Ook heeft
een gesprek plaatsgevonden met de beleidsambtenaar kinderopvang (vakteam
welzijn). Belangrijke tendensen zijn ook besproken met vertegenwoordigers van
de peuterspeelzaalorganisaties en het onderwijs (de betrokken scholen bij de
Delftse Voorscholen) op de werkconferentie “Herziening peuterspeelzaalbeleid”,
d.d. 29 oktober 2002.[20]
Alvorens op de resultaten
uit deze interviews in te gaan, gaan we eerst in op regierol van de gemeente
inzake het lokaal jeugdbeleid en de huidige functie en faciliteiten voor
speelzalen vanuit de gemeente. De financiële situatie van de speelzalen zal in
hoofdstuk 5 aan de orde komen.
De sluitende aanpak voor
0- tot 6-jarigen is een centraal thema uit het BestuursAkkoord-Nieuwe-Stijl (BANS) dat in 1999 tussen rijk, provincies en gemeenten is
afgesloten. De sluitende aanpak houdt in dat alle instellingen binnen een wijk
of gemeente die zich richten op alle kinderen van 0 tot 6 jaar en hun ouders,
zich er samen voor inspannen om een vraaggericht,
preventief en vooral samenhangend aanbod te creëren. Kinderen worden zodoende optimaal ondersteund in hun ontwikkeling en ouders worden optimaal ondersteund bij de
opvoeding. De sluitende aanpak is gebaseerd op de ketenbenadering. In de
leeftijd van 0 tot 6 jaar zijn er diverse schakels die invloed hebben op de
ontwikkeling van kinderen. In de ketenbenadering wordt er van uit gegaan dat
overgangen tussen de verschillende schakels in de keten vloeiend moeten
verlopen. In de overgang van de ene naar de andere schakel kunnen kinderen een
breuk in hun ontwikkeling oplopen. Door middel van een sluitende aanpak 0- tot
6- jarigen, wordt met name geïnvesteerd in samenhang en afstemming tussen de verschillende
afzonderlijke schakels.
De gemeente is als regisseur van de sluitende aanpak bestuurlijk
verantwoordelijk voor het scheppen van samenhang en samenwerking
binnen én tussen de schakels.
De peuterspeelzalen zijn
één van de vijf kernpartners in de realisatie van een sluitende aanpak. De
kernpartners worden gevormd door de instellingen die een centrale rol spelen in
de afstemming tussen de verschillende voorzieningen voor kinderen van 0 tot 6
jaar. Naast de peuterspeelzaal zijn er de volgende kernpartners: kinderopvang,
consultatiebureaus, basisonderwijs en de GGD. Andere partners zoals
bijvoorbeeld welzijnsinstellingen en jeugdzorg, worden niet tot de kernpartners
gerekend omdat zij een groter bereik hebben dan alleen kinderen van 0 tot 6
jaar.[21]
Het begrip regierol is een metafoor uit de film- en
theaterwereld voor een moderne vorm van openbaar bestuur. De regisseur geeft
aanwijzingen en houdt zicht op het geheel, maar voor een geslaagde voorstelling
is hij in grote mate afhankelijk van de inzet en het samenspel van de verschillende acteurs.
De regierol hoort thuis bij de netwerkbenadering.
Hierin wordt de gemeente niet meer gezien als een sturende
instantie die boven de partijen staat, maar als regisseur in een bestuurlijk
netwerk van wederzijds afhankelijke organisaties die elk hun eigen problemen, belangen en doelen hebben. De regisseur heeft de taak om
raakpunten te zoeken die als uitgangspunt voor gezamenlijke inspanningen
kunnen dienen.
De regisseursactiviteiten van de gemeente kunnen
worden samengevat in de vijf “S-en” van lokale regie:
1.
Stimuleren;
2.
Situeren;
3.
Steun
creëren;
4. Structureren;
5. Sturen.
1.
Stimuleren =
politiek-bestuurlijk initiatief
De gemeente is degene die het hele beleidsterrein
overziet en heeft daarom een actieve
rol in het initiëren van nieuwe ontwikkelingen en het
creëren van voldoende variëteit.
2.
Situeren = kennis van het netwerk
De gemeente heeft niet alleen
kennis en overzicht van het netwerk en de lopende initiatieven die zich daarbinnen
afspelen, maar ook een visie op de sterke en zwakke kanten van het netwerk en
waar het met het netwerk naar toe zou moeten gaan.
3.
Steun creëren = organisatie van participatie
De gemeente dient ervoor te zorgen dat de organisaties
binnen het netwerk zowel bij de ontwikkeling
als bij de uitvoering van beleid betrokken zijn en ook betrokken blijven. Voorwaarden
voor blijvend draagvlak zijn dat alle partijen gezamenlijk doelen formuleren en dat iedere partij iets te winnen heeft bij het
beleid.
4.
Structureren = voorwaarden voor
netwerkvorming scheppen
Regie wordt ook wel aangeduid met de term
netwerkmanagement. Netwerkmanagement bestaat
uit twee elementen: netwerksturing en netwerkvorming. Netwerkvorming betekent een netwerk in het leven roepen,
onderhouden of veranderen. Netwerken
blijven niet vanzelf bestaan maar vereisen onderhoud. De gemeente is actief in
het onderhouden van relaties met en tussen andere partijen en schept de nodige organisatorische randvoorwaarden.
5.
Sturen = richting aanwijzen
Netwerksturing is gericht op het
bevorderen van gezamenlijke inspanningen van de betrokken organisaties in een bestaand netwerk.
Door een verstandig gebruik van de beschikbare sturingsinstrumenten kan de
gemeente de partijen in het netwerk prikkelen tot
samenwerking.
In haar
rol als regisseur bepaalt de gemeente de kaders waarbinnen het beleid
vormgegeven wordt. Het gaat hier om de WAT vraag. Omtrent de invulling van
datgene, de HOE vraag, wordt samen met andere betrokken organisaties
vormgegeven.
Momenteel
zijn er vier organisaties[22] voor peuterspeelzaalwerk in
Delft. Dit zijn:
1.
Octopus
BV;
2.
Stichting
RK Peuterspeelzalen;
3.
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel;
4.
Stichting
Montessori Peutergroep.
Enkele
speelzalen van Octopus BV en beide zalen van de Stichting RK Peuterspeelzalen
zijn betrokken bij de Delftse Voorschool.
De
huidige functie van de peuterspeelzaal wordt verschillend gedefinieerd. Deze
verschillen komen voort uit de verschillende financieringsafspraken tussen de
speelzalen en de gemeente. De “status aparte” voor de bijzondere peuterspeelzalen
ligt hieraan ten grondslag. Tijdens het bevriezen van de financieringsafspraken
werd in alle Delftse peuterspeelzalen gewerkt met één leidster en één assistent
leidster per groep. Alleen de gecentraliseerde peuterspeelzalen konden in
aanmerking komen voor verdere professionalisering.
De
functie van assistent leidster in de CAO Welzijn is vervallen. Momenteel worden
de bijzondere speelzalen (vanuit hun “status aparte”) gesubsidieerd op basis
van één leidster per groep. De peuterspeelzalen onder Octopus BV werken met
twee leidsters per groep.
In het
kader van de Voorschool wordt voor de Stichting RK Peuterspeelzalen de tweede
leidster op de groep vergoed uit het VVE-budget.
De
functie van de peuterspeelzaal wordt door de gemeente Delft, vakteam welzijn
als volgt gedefinieerd en gefaciliteerd:
·
De
speelzaal is gericht op een veilige speelomgeving voor kinderen;
·
Het
biedt speelmogelijkheden voor alle kinderen. Als criteria voor plaatsing geldt
dat de ouder(s) woonachtig moeten zijn in de gemeente Delft. Daarnaast hebben
peuters die tot de Voorschool-doelgroep[23] behoren voorrang op plaatsing;
·
Een
peuterspeelzaalgroep wordt begeleid door twee MBO opgeleide leidsters;
·
Er
worden maximaal 18 kinderen per groep geplaatst;
·
De
peuterspeelzaal is vijf dagdelen per week open (’s morgens) van drie uur per
keer. Peuters komen minimaal twee dagdelen. Ze kunnen echter ook meerdere keren
per week komen (maximaal vijf dagdelen)[24];
·
De
speelzalen zijn “om niet” in buurthuizen gehuisvest;
·
Er
geldt een ouderbijdrage naar inkomen (per organisatie vast te stellen);
·
De
urenformatie per peuterspeelzaal bestaat uit 30 uur per week, gedurende 52
weken per jaar;
·
De
subsidie verloopt via resultaatafspraken. Hierin is het halen van een
gemiddelde bezetting van 90% een belangrijk resultaat.
Voor de
bijzondere speelzalen zijn bovengenoemde financiële faciliteiten door de
“status aparte” niet allemaal van toepassing.
De
peuterspeelzalen zijn tevreden over de samenwerking met de gemeente en
waarderen het dat de gemeente haar beleid op het gebied van de peuterspeelzalen
wil herzien. De betrokkenheid is groot en men ervaart het als bijzonder prettig
dat het vakteam welzijn bereid is mee te denken. Toch zijn er ook aspecten
welke aandacht behoeven. De huidige positie van het peuterspeelzaalwerk vraagt
om herdefiniëring, de “status aparte” is een historisch verhaal wat in de
huidige context van aandacht voor het peuterspeelzaalwerk niet meer uit te
leggen en te begrijpen is. Dit beïnvloedt de samenwerking tussen de bijzondere
speelzalen en de gemeente. Daarnaast draagt het niet bij aan een gelijkwaardige
en professionele samenwerking tussen de verschillende peuterspeelzaalorganisaties
onderling. Daarin wordt (te) veel naar de verschillen gekeken, en minder naar
de gezamenlijke uitgangspunten. Organisatie overstijgende samenwerking komt
daardoor niet of nauwelijks van de grond.
Als
grootste knelpunten ervaren de speelzalen allen hun financiële situatie. In hoofdstuk 5 komt de financiële analyse
van de organisaties aan de orde.
In de interviews zijn
omtrent de financiële situatie verschillende aandachtspunten benoemd. De
analyse op basis van de cijfers komt aan de orde in hoofdstuk 5. De hieronder
genoemde punten ervaren de organisaties als knelpunten. Ook hebben ze enkele
andere algemene aandachtspunten geformuleerd.
1.
Octopus
BV
In het gesprek heeft Octopus BV aangegeven dat er veel
inhoudelijke ontwikkelingen in het peuterspeelzaalwerk plaatsgevonden hebben de
afgelopen jaren. Als voorbeelden kunnen de realisatie van de Voorscholen op een
aantal speelzalen genoemd worden en het werken aan kwaliteit in de organisatie.
Deze inhoudelijke ontwikkelingen, welke belangrijk zijn voor de professionaliteit
van de speelzalen, zijn nooit betrokken bij de onderhandelingen met de gemeente
over de subsidie voor het peuterspeelzaalwerk (het vaststellen van de
kostprijs). Octopus BV is van mening dat in de subsidie voor de
speelzaalplaatsen geen kosten opgenomen zijn voor het optimaliseren van hun
bedrijfsvoering en de overhead op de speelzalen.
2.
Stichting
RK Peuterspeelzalen
Ook de financiën zijn bij de Stichting RK
peuterspeelzalen een belangrijk aandachtspunt. De huidige subsidie van de gemeente
zou niet overeenkomen met de kosten die gemaakt worden voor de (eerste)
leidster op de groep. De tweede leidster op de groep wordt gefinancierd uit het
VVE-budget. Het bestuur geeft aan dat het bedrag dat zij hiervoor ontvangt niet
overeenkomt met de werkelijke kosten voor de tweede leidster. Door de
financiële knelpunten stagneert de uitbreiding van dagdelen, wat in het kader
van de Voorschool juist prioriteit heeft.
Daarnaast geeft het bestuur van de Stichting RK
peuterspeelzalen aan dat zij minimaal gefaciliteerd wordt om VVE goed uit te
kunnen voeren. Voorbeelden hiervan zijn de huisvesting van de speelzalen,
waarin weinig ruimte is om bijvoorbeeld hoeken te creëren.
De RK peuterspeelzalen ervaren dat de omslag van
“voorrang geven” aan doelgroeppeuters in het kader van de Delftse Voorschool
niet gemakkelijk is. Gewichtenpeuters hebben voorrang op plaatsing, maar hoe
legt men dit uit aan ouders waarvan het kind al een jaar op de wachtlijst
staat?[25]
De Stichting RK peuterspeelzalen vraagt aandacht van de
gemeente voor de ergonomische eisen die met ingang van januari 2005 verplicht gesteld worden voor
alle peuterspeelzalen. Deze eisen komen voort uit de Arbo wetgeving
(Sectorfonden Zorg en welzijn) en leveren veel extra kosten op voor de
speelzalen.
3.
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel (verbonden aan de Vrije School Widar)
Hansje Stoffel ontvangt geen structurele subsidie van de
gemeente. Dit heeft ertoe geleidt dat ze de inkomensafhankelijke ouderbijdrage
los gelaten hebben. Het bestuur hoopt op een structurele subsidierelatie met de
gemeente. Maar zegt hierover ook dat de subsidievoorwaarden vanuit de gemeente
overeen dienen te komen met de visie van Hansje Stoffel.
Het financiële tekort op van de peuterspeelzaal is in het
verleden regelmatig opgevangen door gelden van de school door te sluizen naar
de speelzaal. Onlangs (begin 2002) heeft er organisatorisch een splitsing van
de school en de speelzaal plaatsgevonden om meer zicht te krijgen op de
financieringsstromen.
De Vrije School Widar is wel bereid te investeren in
peuterspeelzaal Hansje Stoffel, vanwege de interne doorstroming naar de school.
4.
Stichting
Montessori Peutergroep
De speelzaal is gevestigd in de Montessorischool. Vanwege
de groei van het aantal leerlingen is de huisvesting in de school niet voor de
langere termijn veilig gesteld. Volgens de prognose van de school is de
speelzaal per augustus 2003 nodig voor onderwijsactiviteiten. Vanwege de groei
van de school, onderzoeken de speelzaal en de school of realisatie van een
Brede School (met BSO erbij) mogelijk is.
Qua financiën heeft de Stichting veel vragen aan de
gemeente. De achtergrond van de “status aparte” is voor de steeds wisselende
bestuursleden niet meer te begrijpen. Met de subsidie die de Stichting
Montessori Peutergroep ontvangt redden ze het niet. Ook in deze situatie
springt de school bij. De school hecht waarde aan het voortbestaan van de
speelzaal en geeft dat op deze manier vorm.
Om de kosten van de speelzaal te drukken wordt er naast
de MBO leidster gewerkt met een WiW medewerker, die qua opleiding en
achtergrond over goede kennis en vaardigheden voor de speelzaal beschikt. Zo
wordt er toch met twee leidsters op de groep gewerkt. Het bestuur realiseert
zich dat dit van de ene op de andere dag kan veranderen.
Sinds 1981 is het peuterspeelzaalwerk gedecentraliseerd
naar de gemeenten en daarmee afhankelijk van de lokale politiek. Peuterspeelzalen vallen onder de
Welzijnswet (1994). Doordat er geen uniforme kwaliteitsregels bestaan, zijn de
onderlinge verschillen ten aanzien van personeel en huisvesting groot. Bij veel
speelzalen ontbreekt het aan noodzakelijke
randvoorwaarden: gekwalificeerde leidsters, voldoende leidsters per groep,
goede huisvesting, werkbegeleiding, salariëring en professioneel management.
Leidsters worden veelal alleen betaald voor de uren waarop de peuterspeelzaal
geopend is en hebben geen taakuren voor extra activiteiten ter beschikking.
De
politieke aandacht is lange tijd niet uitgegaan naar het peuterspeelzaalwerk.
Pas met de sluitende aanpak voor 0- tot
6-jarigen en de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) kwam de peuterspeelzaal
in het volle licht te staan. Van peuterspeelzalen wordt verwacht dat zij,
gezien hun laagdrempelig karakter en het grote bereik, een belangrijke bijdrage
kunnen leveren op het gebied van
vroegsignalering en onderwijsachterstandenbestrijding.
De toekomst van de
peuterspeelzalen in Delft
In de
gesprekken met de peuterspeelzalen en de gemeente is naast de huidige functie
en rol van de speelzaal, stil gestaan bij de toekomstige functie van de
peuterspeelzaal.
De
gemeente Delft heeft in haar notitie “Kinderopvang in perspectief” het volgende
opgenomen:
“Inhoudelijk
gezien wordt meer en meer de relatie gelegd met doelgroepen- en achterstandenbeleid
(Voorschool). Ook organisatorisch wordt gekeken naar samenwerking met onderwijsvoorzieningen.”
Als
kader voor de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is bovengenoemd citaat
door het vakteam welzijn verder uitgewerkt tot de volgende uitgangspunten:
Inhoudelijk:
·
Doelstelling verschuiven richting de Voorschool.
·
Huisvesting in basisscholen – zo mogelijk in
combinatie met buitenschoolse opvang.
·
In principe de Verordening handhaven.
·
Aansluiten bij de beleidsbrief VWS en verdere
landelijke regelgeving.
·
Capaciteit
§
Afhankelijk van de vraag
§
In relatie tot totale capaciteit kinderopvang
§
Groei van twee naar vier dagdelen
Financieel:
·
Budgettair neutraal voor wat betreft de
gemeentelijke middelen.
·
Huisvestingskosten worden marktconform gefinancierd.
·
Rekenmodel van ZOK als basis in relatie tot
feitelijke kostprijzen.
·
Ouderbijdragen ?
De
afgelopen twee jaar hebben er enkele landelijke ontwikkelingen op het gebied
van de peuterspeelzaal plaatsgevonden welke hun input kunnen leveren voor de
discussie over de inhoud en functie van de peuterspeelzalen op lokaal niveau.
Achtereenvolgens
zullen we kort ingaan op deze ontwikkelingen:
1.
Peuterspeelzaalwerk
in de 21ste eeuw;
2.
Beleidsbrief
VWS;
3.
Jeugd
op de agenda.
Deze
ontwikkelingen worden kort inhoudelijk uitgewerkt, waarna de reactie van de
betrokken organisaties weergegeven wordt. In hoofdstuk 6 worden de conclusies
geformuleerd.
4.5.2
Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw
In het
visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw” (oktober 2001) van de MO
Groep (voorheen VOG) wordt de kernopdracht van het peuterspeelzaalwerk als
volgt omschreven:
“Het
creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van
2-4 jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden”
Deze
kernopdracht wordt uitgewerkt in een drietal kerntaken:
Kerntaak 1 Ontwikkelingsstimulering
Elke
peuterspeelzaal heeft tot taak om de algehele brede ontwikkeling van alle kinderen te stimuleren. Dit heeft
betrekking op zowel de motorische ontwikkeling, als op de sociale-, de emotionele-,
de cognitieve-, de creatieve- en de taalontwikkeling. Hoe? Door vanuit een
duidelijk pedagogisch kader doelbewust met de ontwikkeling en begeleiding van
het kind op de peuterspeelzaal bezig te zijn. Door op een gerichte, bewuste en
herkenbare wijze uitnodigende speelsituaties
te creëren.
Kerntaak 2 Volgen én signaleren
Gezien
de geformuleerde kernopdracht ‘het bieden van optimale ontwikkelingskansen’
heeft iedere peuterspeelzaal de verantwoordelijkheid om elk kind in zijn/haar
ontwikkeling via systematische observatie te volgen. Deze op objectieve wijze
verkregen informatie is van belang om kinderen doelgericht in hun ontwikkeling
te begeleiden en te stimuleren.
Ook is
het systematisch volgen van alle kinderen noodzakelijk om vorm te geven aan de
doorgaande ontwikkelingslijn.
Kerntaak 3 Vormgeven doorgaande ontwikkelingslijn
Een
peuterspeelzaal is een schakel in de ontwikkelketen van kinderen en daarmee een
essentiële partner in het lokaal jeugdbeleid. Partner zijn in het lokaal
jeugdbeleid betekent onder meer dat peuterspeelzalen hun aanbod in samenhang
met andere voorzieningen moeten uitvoeren. Een peuterspeelzaal kan niet meer
een naar binnen gekeerde organisatie zijn. Dit geldt in het bijzonder voor het
realiseren van de sluitende aanpak 0-6 jarige kinderen: dat vraagt om samenwerking
met andere voorzieningen, om afstemming en overleg.
Op
basis van de geformuleerde kernopdracht en de daaruit voortvloeiende kerntaken
definieert het werkveld de peuterspeelzaal als een ontwikkelingsgerichte, preventieve basisvoorziening voor kinderen
van 2 tot 4 jaar.
Alle
organisaties herkennen zich in de omschreven kernopdracht van de speelzaal:
“Het
creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van
2-4 jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden”.
Items
die genoemd worden, waaruit deze herkenning naar voren komt zijn:
· Voor alle kinderen, de speelzaal draagt voor alle kinderen bij aan een
goede ontwikkeling;
· Een duidelijk pedagogisch kader
voor de speelzaal is belangrijk, het eigen gezicht van de
speelzaal kan zo vorm krijgen;
· Veel aandacht voor uitnodigende
speelsituaties, waarbij kinderen spelen en mogelijkheden
voor spelen aangereikt krijgen.
Over de
uitwerking van de opdracht in de kerntaken ontstaan er enkele verschillen:
·
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel is van mening dat ontwikkelingsstimulering geen taak van de
speelzaal is. Het aanbod van de speelzaal dient aan te sluiten bij de
ontwikkeling van de kinderen, dat kan bewust uitgelokt worden. Maar stimulering
gaat hen te ver, het komt niet overeen met de visie van de speelzaal.
De andere kerntaken zijn belangrijk voor de speelzaal en
worden momenteel ook uitgevoerd door de nauwe samenwerking met de Vrije School
Widar. Er is geen samenwerking met andere partners op het gebied van lokaal
jeugdbeleid.
·
De
Stichting Montessori Peutergroep herkent zich in alle kerntaken, waarbij zij de
uitdrukkelijke wens uitspreken om integratie tussen de speelzaal en groep één
en twee van het basisonderwijs mogelijk te maken omdat dat aansluit bij de
visie van de speelzaal en de school (integrale aanpak en benadering van
kinderen van 3 tot 6 jaar). Daarbij kijken ze ook naar andere landen zoals
bijvoorbeeld Zweden waar dergelijk aanpak veel gewoner is. De samenwerking en
overdracht (volgen en signaleren) gebeurt voornamelijk met de school. Met
andere partners in het lokaal jeugdbeleid is minder samenwerking, alleen op
basis van individuele kinderen.
·
De
Stichting RK Peuterspeelzalen staat positief tegenover de geformuleerde
kernopdracht en kerntaken.
·
Octopus
BV geeft aan dat de kernopdracht overeen komt met de visie van Octopus BV, centraal
daarin staat het contact met leeftijdsgenootjes. Zij willen graag de speelzaal
behouden als voorziening voor alle
kinderen. “Het beleid rondom de peuterspeelzalen
is lokaal beleid, het is voor alle kinderen, en faciliteer de organisaties om
het mogelijk te maken.”
Omtrent de doorgaande ontwikkelingslijn zou Octopus BV
graag meer samenwerking en afstemming met jeugdzorg willen. Zo is ondersteuning
in het omgaan met kinderen uit problematische gezinnen mogelijk, waarbij er
trajecten en ondersteuning op elkaar afgestemd worden. De opname van zorgkinderen
op de speelzaal gebeurt nu “toevallig”. Men zou er graag gerichter beleid op
willen maken.
Op 23
januari 2002 stuurde toenmalig staatssecretaris Vliegenthart van het Ministerie
van WVS een beleidsbrief peuterspeelzaalwerk naar de Tweede Kamer.
In deze
beleidsbrief worden drie modellen voor het peuterspeelzaalwerk beschreven:
1. Het eerste model gaat uit van
het versterken van de specifieke functie van het peuterspeelzaalwerk binnen het
gemeentelijk beleid;
2. Het tweede model gaat uit van
het feit dat er overeenkomsten zijn tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang,
waardoor een zelfde systematiek kan worden toegepast;
3. Het derde model houdt in dat het
peuterspeelzaalwerk onder de verantwoordelijkheid van onderwijs valt.
Alle
beleidsopties zijn voorgelegd in de interviews.
·
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel heeft een duidelijk voorkeur voor opname van het peuterspeelzaalbeleid
in het lokaal beleid. Zo kan voorkomen worden dat de speelzaal zich alleen op
leren en cognitieve ontwikkeling gaat focussen.
Het bestuur vraagt zich overigens hardop af of er wel
lokaal beleid gemaakt moet worden op de speelzalen, het gaat in hun ogen om het
vrijmaken van financiën voor de speelzalen.
·
De
Stichting Montessori Peutergroep geeft de voorkeur aan integratie tussen
speelzalen en onderwijs. Zo’n ontwikkeling sluit aan bij hun visie. Omtrent de
formulering van lokaal peuterspeelzaalbeleid (optie één) vragen zij zich of
waarop dan beleid gemaakt zou gaan worden. Ze vinden dat moeilijk te overzien.
Vanwege de verschillen waarom ouders gebruik maken van
kinderopvang en speelzalen achten zij opname van de speelzaal in het
kinderopvangbeleid niet wenselijk.
·
Het
derde model – peuterspeelzaalwerk onder verantwoordlijkheid van het onderwijs –
heeft de voorkeur van de Stichting RK Peuterspeelzalen. Ze staan positief
tegenover schooloverstijgende samenwerking in het kader van de Brede School.
Scholen zouden veel meer buurtscholen moeten worden, waarin ook een speelzaal
is opgenomen. Momenteel is de speelzaal nog te veel “een ondergeschoven kindje”. Het is belangrijk dat de speelzalen
blijven voortbestaan. Integratie met het onderwijs zou deze ontwikkeling
positief kunnen beïnvloeden. De school zou zo het centrum van de wijk kunnen
worden.
·
Octopus
BV geeft een duidelijke voorkeur aan optie één: de peuterspeelzalen opnemen in
lokaal beleid / lokaal beleid maken op de speelzalen. Ook kunnen zij achter
optie twee staan als dit landelijk geregeld wordt. Ze zijn geen voorstander van
het opnemen van de speelzaal in het onderwijs omdat de eigen-heid van de
speelzaal -het spelen- naar de achtergrond verdwijnt.
Alle
drie de geformuleerde opties zijn in de gesprekken voorgelegd, om zo de
achterliggende visies van de betrokken organisaties over het
peuterspeelzaalbeleid op tafel te krijgen.
Bij het
bespreken van de beleidsbrief in de Kamer, is de derde optie:
peuterspeelzaalwerk onder verantwoordelijkheid van het onderwijs afgevallen. De
achterliggende gedachte hierachter is dat men het peuterspeelzaalwerk wil
behouden als welzijnsvoorziening waarbij de focus op spel en sociale emotionele
ontwikkeling is en blijft gericht.
Ook is
in de huidige WBK[26] het peuterspeelzaalwerk niet
opgenomen.
Gezien
deze landelijke ontwikkelingen kan geconcludeerd worden dat:
·
Het
peuterspeelzaalwerk is lokaal beleid;
·
Het
peuterspeelzaalwerk blijft onder de Welzijnswet vallen.
De
reacties van de betrokken organisaties op de verschillende beleidsopties,
kunnen wel bijdragen aan hoe de gemeente het lokale peuterspeelzaalbeleid
formuleert.
Naast
de eerste twee ontwikkelingen –specifiek over peuterspeelzalen- zijn er enkele
ontwikkelingen die de aandacht voor jeugd op de agenda hebben doen toenemen.
Deze ontwikkelingen betreffen ook de speelzaal. We zetten deze kort op een
rijtje:
a)
VVE-regeling;
b)
Grenzeloos
leren / een uitwerking van de speelzaal onder verantwoordelijkheid van het onderwijs;
c)
Spelenderwijs:
Kindercentrum en basisschool hand in hand;
d)
Educatief
centrum voor ouder en kind.
a)
Doel VVE-regeling
“Uitbreiding te
realiseren voor deelname van het aantal 2-5 jarigen met een grote
(taal)achterstand aan effectieve voor- en vroegschoolse programma’s teneinde de
(taal)achterstand in groep drie van het basisonderwijs te voorkomen.”
Van een effectief voor- en vroegschools programma is
sprake indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
·
Het
programma is geschikt voor twee en/of drie jarigen en loopt door tot en met
groep twee van de basisschool;
·
Er
is sprake van een gestructureerde didactische aanpak;
·
Er
wordt gezorgd voor intensieve begeleiding van de kinderen;
·
Het
programma wordt verzorgd door daarvoor voldoende gekwalificeerd personeel van
een instelling;
·
Het
programma wordt gegeven in een voorschoolse instelling of basisschool.”
Per 1 augustus 2002 is de VVE regeling opgenomen in het
LBK GOA / Landelijk BeleidsKader Gemeentelijk OnderwijsAchterstandenbeleid.
b)
Grenzeloos leren
In “Grenzeloos leren, een nadere uitwerking van drie
beleidsopties over VVE” (mei 2002, Sardes in opdracht van OC&W) worden drie
mogelijkheden uitgewerkt. Het doel van deze uitwerking voor het 0- tot 6-
jarigenbeleid is als volgt geformuleerd:
·
“Gelijke
kansen op een goede startpositie van alle kinderen in het funderend onderwijs;
·
Een
sluitend arrangement van educatie, zorg en opvang van hoge kwaliteit voor kinderen
van 0-6 jaar.”
De beleidsopties worden als volgt geformuleerd:
“Beleidsoptie 1: Dekkend aanbod van VVE op basis van bestaande
voorzieningen.
Bestuurlijke verantwoordelijkheden blijven zoals ze zijn,
waarbij het aan de partners op lokaal niveau is om tot sluitende arrangementen
van educatie, zorg en voor- en vroegschoolse educatie te komen. De regierol van
de gemeente staat hierbij voorop. De ministeries van OCenW en VWS stimuleren de
bredeschoolontwikkelingen en werken samen aan de harmonisatie van regelingen,
financieringsstromen en verantwoordelijkheidstrajecten voor gemeenten. De
capaciteit van de peuterspeelzalen wordt uitgebreid, met name in achterstandswijken.”
“Beleidsoptie 2: Voorschoolse educatie bij het basisonderwijs.
De tweede optie is dat – al dan niet voor risicogroepen – de
verantwoordelijkheid voor voorschoolse educatie wordt ondergebracht bij het
onderwijs. In deze optie kunnen scholen een voorklas of een voorschool starten.
Om dit mogelijk te maken moeten scholen kinderen kunnen toelaten vanaf bijvoorbeeld
driejarige leeftijd. Deze optie garandeert aansluiting op het schoolse
programma. Bekend is bovendien dat de school als ‘gezaghebbend instituut’
gemakkelijker toegang heeft tot de doelgroepen.”
“Beleidsoptie 3: Een geïntegreerd voorzieningenaanbod voor kinderen van
0-6 jaar.
In deze derde optie komt een geïntegreerd
voorzieningenaanbod tot stand voor kinderen tot 6 jaar. Het aanbod verbindt
educatie, zorg en opvang met elkaar. Deze optie leidt tot eenduidig beleid voor
kwaliteit, toegankelijkheid, regelgeving en financiering. De afstemming tussen
de voorzieningen is natuurlijk vooral een lokale zaak.”
“Deze lokale integratie wordt weerspiegeld op rijksniveau
door de algehele verantwoordelijkheid voor de voorzieningen 0-6 jarigen in
handen te brengen van een departement onderwijs en jeugd.”
c)
Spelenderwijs: Kindercentrum en
basisschool hand in hand
Aan de Onderwijsraad is de vraag voorgelegd: Hoe kan VVE
zo op een zo efficiënt mogelijke wijze ingezet worden?. Het accent in deze
adviesaanvraag lag op de inhoudelijke invulling ervan. Aan welke voorwaarden
moeten voorzieningen voldoen om een doorgaande ontwikkelingslijn te bewerkstelligen?
“Peuterspeelzalen, voorschoolse educatie en kinderopvang
moeten uitgroeien tot één kindercentrum.”
Deze hebben:
·
Een
nauwe relatie met de buurt;
·
Een
doorlopende ontwikkelingslijn.
“Het is een pleidooi voor het op termijn samenvoegen van
al die voorzieningen in één kindercentrum, dat goed aansluit op de basisschool.
Kinderen met een achterstand krijgen daar een ontwikkelingsgericht ‘pluspakket’
om ze zo snel mogelijk bij te spijkeren. En op termijn zou je kunnen denken aan
een kindercentrum dat onderdeel is van die basisschool, of er pal naast staat”.
d)
Educatief centrum voor ouder en
kind
Bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) is
dezelfde vraag als aan de onderwijsraad voorgelegd: Hoe kan VVE zo op een zo
efficiënt mogelijke wijze ingezet worden? Aan welke voorwaarden moeten
voorzieningen voldoen om een doorgaande ontwikkelingslijn te bewerkstelligen?
De RMO plaatst de vraag in een breder sociaal-pedagogisch
kader: het gezin in zijn sociale context en niet zo zeer in een onderwijsperspectief.
Zij komen tot zogeheten ouder-kind centra waarbij alle
voorzieningen voor 0-6 jarigen samenwerken.
In dit advies neemt de Raad de bestaande voorzieningen
voor jonge kinderen, zoals peuterspeelzalen en kinderdagverblijven onder de
loep. De raad adviseert om deze voorzieningen om te vormen tot kindercentra die
samenwerken met basisscholen en tegemoetkomen aan de wensen van ouders.
·
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel geeft aan dat zij binnen de samenwerking met de Vrije School
Widar al veel activiteiten ondernemen op het gebied van integratie onderwijs –
speelzaal. In dat opzicht kunnen ze zich achter de visie van de Onderwijsraad:
Kindercentrum en basisschool hand in hand plaatsen. Als kanttekening wordt
hierbij geplaatst dat het belangrijk is om ruimte te (be)houden voor de eigen
ontwikkeling van het kind op de peuterspeelzaal.
De VVE-regeling en de uitwerking in ‘Grenzeloos leren’ is
momenteel niet relevant voor de speelzaal Hansje Stoffel. Ze staan open voor
het opvangen van achterstandskinderen, waarbij ze aangeven dat er ook grenzen
zijn aan de verantwoordelijkheden van de speelzaal. Indien nodig moet er
gespecialiseerde hulp of ondersteuning ingezet kunnen worden. Het meeste wordt
gezien in de vorming van een geïntegreerde voorziening 0 tot 6 jaar. Door
fysieke koppeling van de huisvesting, is er meer garantie op het werken aan een
doorgaande ontwikkelingslijn.
·
De
Stichting Montessori Peutergroep staat positief tegenover het creëren van een
voorziening waarin onderwijs, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang
samengevoegd worden. Dit is een verenigingsbesluit van de Montessorischool. De
standpunten verwoordt in het advies van de Onderwijsraad en de RMO kunnen ze
delen. Echter zo’n voorziening hoeft in de ogen van de Stichting Montessori
Peutergroep niet wijkgericht te zijn.
De samenwerking met het onderwijs in het kader van VVE is
momenteel niet aan de orde op de speelzaal. Men staat positief tegenover dergelijke
samenwerking, maar wil niet focussen op achterstand maar op
ontwikkelingspotentieel van kinderen benutten.
De eerste optie uit ‘Grenzeloos leren’ (dekkend aanbod op
basis van bestaande voorzieningen), waarbij de capaciteit van de
peuterspeelzalen wordt uitgebreid, met name in achterstandswijken realiseert de
stichting zich dat dergelijk beleid van de gemeente ten koste gaat van de
Stichting Montessori Peutergroep. De focus op ontwikkelingsstimulering en achterstandsbestrijding
mag volgens hen niet ten koste gaan van de gewone speelzalen, omdat deze een
zinvolle bijdrage leveren aan de sociaal emotionele ontwikkeling van alle
kinderen.
·
De
Stichting RK Peuterspeelzalen zet in op koppeling van het onderwijs en de
peuterspeelzalen. De school met de speelzaal kan het centrum van de wijk
worden. Integrale samenwerking met andere partners in het lokaal jeugdbeleid
vormen hier ook een onderdeel van. Het is belangrijk om aan een doorgaande
ontwikkelingslijn te werken omdat zo optimale ontwikkelingskansen aan alle
kinderen aangeboden kunnen worden. Samenwerking tussen kinderopvang en
peuterspeelzalen treedt men positief tegemoet, omdat men het belangrijk vindt
dat beide instelling niet elkaars concurrenten worden. Beide dragen positief
bij aan de ontwikkeling van kinderen.
Met de focus vanuit de VVE regeling op taalachterstand
hebben ze moeite. Er is meer aandacht voor achterstanden op andere
ontwikkelingsgebieden gewenst. Met name worden sociaal emotionele achterstanden
van kinderen en cultuurverschillen genoemd.
·
Octopus
BV is van mening dat een integrale voorziening voor 0- tot 6-jarigen een
prachtige voorziening zou zijn (Advies Onderwijsraad en RMO), maar schat in dat
dergelijke voorziening financieel niet haalbaar is. Eventueel zou zo’n
voorziening ook gericht kunnen zijn op de leeftijd 2 tot 6 jaar. De jeugdzorg
zou bij dergelijke voorziening intensief betrokken moeten zijn.
In het kader van VVE wordt er veel geïnvesteerd in de
professionaliteit van peuterspeelzaalleidsters. Octopus BV is van mening dat
dergelijke trainingen voor alle speelzaalleidsters zinvol zijn. Het beter
toerusten van leidsters voor hun vak vraagt aandacht.
Omtrent de intergratie tussen onderwijs en
peuterspeelzalen is Octopus BV terughoudend, omdat het belang van spel, de sociaal
emotionele ontwikkeling en het samen spelen op de speelzaal dan naar de
achtergrond zou verdwijnen. Die eigen identiteit van de speelzaal willen zij
juist behouden.
In de vorming van het lokaal jeugdbeleid merkt het
Octopus BV op dat gemeente de regierol op zich moet nemen.
De financiële analyse betreft de volgende
peuterspeelzalen: peuterspeelzaal Hansje Stoffel, Stichting Montessori
peutergroep, Stichting RK-peuterspeelzalen en Octopus BV.
De financiële analyse is verricht door
weergave van de gegevens in de modelbegroting die wij voor dit soort analyses
gebruiken. De gegevens voor het jaar 2001 zijn voor zover beschikbaar gebaseerd
op de aangeleverde informatie over openingstijden, kindbezetting, personeels-bezetting
en de jaarrekening. De gegevens voor 2002 zijn, voor zover beschikbaar, gebaseerd op de eigen begroting van de
betreffende instellingen, of zijn anders een extrapolatie van de cijfers van
2001. De totale subsidiebedragen per organisatie zijn geverifieerd met de
gemeentelijke beschikkingen.
De gegevens voor 2003, 2004 en 2005 zijn verdere
extrapolaties, die nader toegelicht worden. Verondersteld is dat de huidige activiteiten
op de huidige locaties worden voortgezet, behalve voor de 5-urige opvang van
Octopus BV, die per begin gerekend is als 3-urige opvang.
De resultaten van de analyse zijn weergegeven in de
bijlages:
1)
kengetallen
uitgaven
2)
kengetallen
resultaat
3)
kengetallen
productie
De
kengetallen uitgaven en resultaat zijn uitgedrukt in euros per bezette
peuterplaats. Daarbij staat een bezette peuterplaats voor twee dagdelen per
week die door een peuter bezet worden. Deze landelijke definitie, die ook is
opgenomen in de brochure kengetallen van de MO-Groep, wijkt af van de
gehanteerde definitie in de gemeente Delft waar een peuterplaats gelijkgesteld
wordt aan vijf dagdelen, die voor 90% bezet zijn. Een “Delftse” peuterplaats
kan gelijk gesteld worden aan 2,5 landelijke peuterplaats. De toepassing van de
landelijke definitie maakt een vergelijking met landelijke kengetallen
gemakkelijker.
Op
basis van de uitgevoerde analyse brengen wij per onderwerp aandachtspunten en
overwegingen naar voren. Een samenvatting van de financiële aandachtspunten en
aanbevelingen staan aan het einde van dit hoofdstuk.
Bij de financiële analyse zijn voor de
prijsontwikkeling twee indexeringen gehanteerd:
1.
Een
gemiddelde jaarlijkse stijging van 5% van het loonkostenniveau in 2002 en 2003,
4% in 2004 en 3% in 2005 .
2.
Een
gemiddelde stijging van het prijsniveau van alle overige kosten met 4% in 2002
en 3% in 2003, 2004 en 2005.
De
prijsontwikkeling van de vraagprijzen is gekoppeld aan ontwikkeling van de
loonkosten.
Het
aantal formatie-uren van de leidsters is bepaald door uit te gaan van een
gemiddelde inschaling volgens CAO Welzijn in schaal 19, tenzij de betreffende
instelling zelf een andere gemiddelde inschaling heeft opgegeven. Een
verondersteld inschalingniveau rond schaal 19 sluit aan bij landelijk gemiddelde
waarde voor peuterspeelzalen gemeten in 2001. Het aantal formatie-uren wordt
uiteindelijk gevonden door het totale bedrag van de betreffende personeelskosten,
na aftrek van 6% overige personeelskosten (deskundigheidsbevordering etcetera.)
te delen door de gemiddelde kosten per formatie-uur.
De
instellingen hebben in de regel geen detailinformatie verstrekt binnen
kostensoorten. Bijvoorbeeld wel de totale personeelskosten, maar geen
uitsplitsing tussen loonkosten en overige personeelskosten.
In de
detailbegrotingen hebben wij van de totale post personeelskosten stelselmatig
6% opgevoerd als overige personeelskosten (deskundigheidsbevordering, enz.) en
de overige 94% als loonkosten inclusief alle werkgeverslasten. De post
huisvestingskosten hebben wij in voorkomende gevallen verdeeld over huur en
overige huisvestingskosten. Ten slotte hebben wij de post activiteitenkosten
verdeeld over een aantal rubrieken. In alle gevallen is de verdeling gedaan om de aangeleverde gegevens in het
analyse formaat te kunnen inpassen, waarbij de totalen per kostensoort nagenoeg
overeenkomen met de aangeleverde totalen.
In de
budgetlijnen voor de centrale overhead hebben wij de opgegeven kosten van overhead,
administratie, bestuurskosten en kantoorkosten ondergebracht.
De totale inkomsten aan subsidies en ouderbijdragen
zijn in de regel uit de aangeleverde stukken op te maken. Door deze informatie
te combineren met bezettingsgegevens is het mogelijk om de ouderbijdrage per
plaats te bepalen en om de subsidie per plaats te bepalen.
Daarbij
zijn wij uitgegaan van de standaarddefinitie dat één kind dat twee dagdelen per
week komt spelen op een peuterspeelzaal overeenkomt met één peuterplaats.
Bijvoorbeeld indien een lokaal met capaciteit voor 18 kinderen gedurende 5
dagdelen geopend is dan bedraagt het aantal peuterplaatsen 18 x 5 / 2 = 45.
In het
geval van peuterspeelzaal Hansje Stoffel mogen kinderen van 3 jaar en ouder een
extra (derde) dagdeel komen. Een kind dat 3 dagdelen komt neemt dan 1,5
peuterplaats af.
In het
geval van Octopus BV 5-urige opvang is eigenlijk geen sprake meer van een peuterspeelzaal,
maar van halve dagopvang voor peuters. Inmiddels is ook besloten om deze vorm
van opvang per november 2002 om te zetten naar 3-urige opvang. Aan de 5-urige
opvang zal dan ook geen verdere aandacht worden besteed.
De
openingstijden van peuterspeelzaal Hansje Stoffel, de Stichting RK
peuterspeelzalen en Octopus BV/3-urig zijn marktconform. De Stichting
Montessori peutergroep heeft een openingstijd van 4 uur, inclusief een inloop
van een half uur, hetgeen in principe een kostenverhogend effect heeft in de orde
van grootte van 25%.
Aantal
kinderen per groep.
Het
maximum aantal kinderen in de bestaande groepen bedraagt meestal 18, dit is
marktconform.
Bezetting.
De
geraamde kindbezetting voor 2002 bij de betreffende voorzieningen komt uit op
respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel 83%
- Stichting
Montessori peutergroep 70%
-
Stichting RK peuterspeelzalen 89%
-
Octopus BV/3-urig 90%
-
Octopus BV/5-urig 87%.
Met
name bij peuterspeelzaal Hansje Stoffel en bij de Stichting Montessori
Peutergroep is de bezetting relatief laag te noemen. Te verwachten is dat dit
een opdrijvend effect heeft op de kostprijs per bezette peuterplaats. Daarbij
is het natuurlijk mogelijk dat deze instellingen dit opdrijvend effect afwegen
tegen het pedagogisch effect van het aanbod zelf als toeleiding naar hun
“eigen” basisschool.
Leidsters.
De
geraamde inzet aan leidsters voor 2002 bij de betreffende voorzieningen,
uitgedrukt in formatie uren per groep, komt uit op respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel 22,7 f.-uur/landelijke groep (56,7 f.uur/”Delftse” groep)
-
Stiching Montessori Peutergroep 13,8 f.-uur/landelijke
groep (34,5 f.uur/”Delftse” groep)
-
Stichting RK peuterspeelzalen 15,0 f.-uur/landelijke groep (25,5 f.uur/”Delftse” groep)
-
Octopus BV/3-urig 14,8 f.-uur/landelijke groep (37,0 f.uur/”Delftse” groep)
-
Octopus BV/5-urig 26,5.
f.-uur/landelijke groep
Het
aantal formatie-uren per peutergroep is inclusief het inval personeel.
De
inzet aan leidsters hebben wij op basis van de aangeleverde gegevens niet
kunnen splitsen naar pedagogisch werk en eventuele uitvoerende overhead taken
op locatie.
Bij
peuterspeelzaal Hansje Stoffel, Stichting RK peuterspeelzalen en Octopus BV
ligt de leidstersbezetting ruim boven de 100%. Dit betekent dat er aan
leidsters meer roosteruren betaald worden dan nodig is om steeds twee leidsters
per groep aanwezig te hebben tijdens openingstijden. In het rekenmodel is
leidstersbezetting bij Octopus BV voor 2003
teruggebracht van 136% naar 125%. Een verdere reductie naar 117% moet in
principe mogelijk zijn zonder ernstige kwaliteitsgevolgen. Daarvoor is het wel
nodig dat de ureninzet op jaarbasis verdeeld kan worden naar behoefte van de peuterspeelzaal.
Totale
kosten per bezette peuterplaats.
De
totale kosten zijn berekend per bezette peuterplaats Deze bedragen respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel €1.628,-/
bezette peuterplaats (€4.070,-/”Delftse” plaats)
-
Stichting Montessori peutergroep €1.140,-/
bezette peuterplaats (€2.850,-/”Delftse” plaats)
-
Stichting RK peuterspeelzalen € 930,-/ bezette peuterplaats
(€2.325,-/”Delftse” plaats)
-
Octopus BV/3-urig €1.609,-/
bezette peuterplaats (€4.022,-/”Delftse” plaats)
Bij
nadere analyse per kostensoort valt met name op dat:
·
De
kosten van het pedagogisch personeel bij alle instellingen relatief hoog zijn,
en met name bij peuterspeelzaal Hansje Stoffel. Bij Stichting Montessori
peutergroepis dit vooral het gevolg van de lage kindbezetting.
·
De
kosten van de huisvesting bij peuterspeelzaal Hansje Stoffel “gemiddeld” te
noemen zijn,
en bij de andere organisaties laag.
·
De
kosten van activiteiten zijn bij de Stichting RK peuterspeelzalen relatief
laag en vallen bij bij de overige instellingen binnen de bandbreedte.
Overhead
kosten per bezette peuterplaats.
De
overhead kosten per bezette peuterplaats zijn respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel € 86,-/ bezette peuterplaats (€
215,-/”Delftse” plaats)
-
Stichting Montessori peutergroep € 51,-/ bezette peuterplaats (€
127,-/”Delftse” plaats)
-
Stichting RK peuterspeelzalen € 20,-/ bezette peuterplaats (€
50,-/”Delftse” plaats)
-
Octopus BV/3-urig €756,-/
bezette peuterplaats (€1.890-/”Delftse”
plaats)
De hoge
overheadkosten van Octopus BV zijn volgens de organisatie zelf het gevolg van
de hoge werklast behorend bij de peuterspeelzalen.
De
inkomsten.
De
inkomsten zijn berekend per bezette peuterplaats
De geraamde inkomsten uit ouderbijdragen bedragen in
2002 respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel € 517,-/
bezette peuterplaats (€1.292,-/”Delftse”
plaats)
- Stichting
Montessori peutergroep € 948,-/
bezette peuterplaats (€2.379,-/”Delftse”
plaats)
-
Stichting RK peuterspeelzalen € 319,-/
bezette peuterplaats (€ 798,-/”Delftse” plaats)
-
Octopus BV/3-urig €
416,-/ bezette peuterplaats
(€1.040,-/”Delftse” plaats)
De
ouderbijdrage bij Stichting Montessori peutergroep is erg hoog. Behalve de
ruimere openingstijden biedt de Montessori ook een maaltijd aan de kinderen.
Bij
invoering van een stringent doelgroepenbeleid is het te verwachten dat de
gemiddelde ouderbijdrage van de gesubsidieerde plaatsen zal dalen. De
bijbehorende subsidie zou dan moeten stijgen om dit effect te compenseren.
De
geraamde inkomsten uit subsidie bedragen in 2002 € 482,- bezette plaats bij Octopus BV
3-urige
opvang.
Aangezien
de gemeentelijke subsidie bij peuterspeelzaal Hansje Stoffel, Stichting
Montessori peutergroep en Stichting RK peuterspeelzalen sinds geruime tijd is
“bevroren” is de relatieve waarde van de subsidie aan deze instellingen sterk
afgenomen. Daarnaast leidt de omrekening van de openstelling van deze
organisaties tot de volgende capaciteit:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel 72
capaciteitspeuterplaatsen
-
Stichting Montessori Peutergroep 45
capaciteitspeuterplaatsen
-
Stichting RK peuterspeelzalen 108 capaciteitspeuterplaatsen
Bij de
vastgestelde subsidiebedragen voor 2002 en uitgaande van een subsidie van €
482,- per bezette plaats kan het huidig aantal subsidieplaatsen als volgt
geraamd worden:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel 34,4 subsidie plaatsen 13,8 “Delftse”
plaatsen
-
Stichting Montessori Peutergroep 17,2 subsidie plaatsen 6,9 ”Delftse” plaatsen
-
Stichting RK peuterspeelzalen 34,3 subsidie plaatsen 13,8 “Delftse” plaatsen
-
Octopus BV/3-urig 387,5
subsidie plaatsen155,0 “Delftse” plaatsen
Deze
wijze van berekenen heeft tot gevolg dat de niet gesubsidieerde plaatsen als
niet-gesubsidieerde (particuliere) plaatsen beschouwd worden, en dus erg duur
worden voor de ouders. Het is te verwachten dat de niet-gesubsidieerde plaatsen
niet, op het huidig kwaliteitsniveau van twee leidsters per groep, gehandhaafd
kunnen worden zonder subsidie. De kosten
voor de ouders bedragen zonder subsidie ongeveer € 5,-/uur. Dit is ongeveer
evenveel als bij de dagopvang, maar bij de dagopvang zal onder de WBK het grootste
deel van deze kosten door de overheid en de werkgevers gedragen worden.
Het
resultaat.
Het
resultaat is berekend per bezette
peuterplaats Het geraamde resultat in 2002 bedraagt respectievelijk:
-
Peuterspeelzaal Hansje Stoffel -
€ 825,-/ bezette peuterplaats
-
Stichting Montessori Peutergroep +
€ 74,-/ bezette peuterplaats
-
Stichting RK peuterstpeelzalen -
€ 438,-/ bezette peuterplaats
-
Octopus BV/3-urig -
€ 712,-/ bezette peuterplaats
Het
landelijk beeld is dat praktisch overal verliezen worden geleden bij de
peuterspeelzalen. De verliezen per bezette plaats bij peuterspeelzaal Hansje
Stoffel en bij Octopus BV zijn extreem hoog. Stichting Montessori Peutergroep
kan op een licht positief resultaat uitkomen dankzij de erg hoge ouderbijdrage.
De
vermogenspositie.
Peuterspeelzaal
Hansje Stoffel
Eigen
vermogen per 1 januari 2002 bedroeg ongeveer € 18.000,- bij een verwacht
kostentotaal van ongeveer € 93.000,- en een verwacht verlies van ongeveer €
55.000,-. Dit zou betekenen dat peuterspeelzaal Hans Stoffel per eind 2002 een
negatief eigen vermogen zou hebben.
Stichting Montessori
Peutergroep
Geen gegevens. Deze
Stichting maakt deel uit van groter geheel.
Stichting RK
peuterspeelzalen
Eigen
vermogen per 31 december 2001 bedroeg ongeveer € 21.000,- bij een jaarlijks
kostentotaal van ongeveer € 59.000,- en een verwacht verlies van € 18.000,-.
Dit zou betekenen dat RK-PSZ nauwelijks eigen vermogen over zou hebben per
einde 2002.
Octopus BV
Alleen gegevens over totaal
Octopus BV. Volgens jaarrekening 1 augustus 2002 een negatief
eigen vermogen.
KIX
Advies heeft veel informatie en ervaringen gehoord in de gesprekken met de
Voorscholen, de besturen van de peuterspeelzalen en andere betrokkenen bij de
peuterspeelzalen en de Voorschool in Delft. Ook zijn diverse relevante notities
bestudeerd en is de financiële situatie van de peuterspeelzalen geanalyseerd.
Op
basis van deze gegevens kunnen verschillende conclusies getrokken worden
betreffende de invoering van de Delftse Voorschool en de herziening van het
peuterspeelzaalbeleid. We zullen eerst ingaan op de conclusies. Daarna worden
de aanbevelingen uitgewerkt.
Vanaf
het moment dat bekend werd dat de gemeente Delft in aanmerking kwam voor de
VVE- regeling, is met grote voortvarendheid en enthousiasme gestart met de
uitvoering van het VVE- beleid. Dit enthousiasme is op veel verschillende
niveaus terug te vinden:
·
De
gemeente heeft een eerste aanzet gegeven rondom het maken van beleid;
·
GOA-Delft
is aan de slag gegaan met de werving van de clusters en het formuleren van
voorwaarden;
·
Het
onderwijs en de speelzalen zijn geïnformeerd en hebben een samenwerkingscluster
gevormd. Opvallend is de hoge mate van betrokkenheid en bereidheid van
leidsters en leerkrachten om de Delftse Voorschool vorm te gaan geven. Het
sloot aan bij wat men al deed, men voelde een morele verplichting om bij te
dragen aan het voorkomen van onderwijsachterstanden etcetera.
Wel kan geconcludeerd worden dat de
scholen er meer klaar voor waren om Voorschool te worden, in vergelijking met
de speelzalen.
De inzet van de gemeente was om
fasegewijs tot de invoering van Voorscholen te komen. Het enthousiasme was
groot en er meldden direct al zes Voorschool-clusters. De gemeente streefde
naar twee.
Door de voortvarendheid waarmee
gestart is om de Delftse Voorschool te realiseren en het formuleren van beleid
en kaders gaande de rit, zijn er enkele aandachtspunten welke verbeterd kunnen
worden. Hiermee kunnen de invoering, realisatie en resultaten van de Delftse
Voorschool geoptimaliseerd worden. We benoemen deze kort. In de aanbevelingen
treft u de verdere uitwerking ervan aan:
1.
De gemeente heeft de regierol in het VVE-beleid. Deze rol en
de bijbehorende verwachtingen zijn niet altijd even helder voor zowel de
gemeente als andere betrokken organisaties bij de Delftse Voorschool zoals
GOA-Delft.
2.
Niet elke organisatie die betrokken is bij de Delftse
Voorschool heeft een stem in het GOA-bestuur.
3.
De peuterspeelzalen in Delft werken met losse dagdelen.
Ouders kiezen bij plaatsing hoeveel en welke dagdelen hun kind de speelzaal
gaat bezoeken. Dit is enorm klantvriendelijk naar de ouders. In de realisatie
van de Voorschool is het een groot struikelblok.
4.
De groepsgrootte van de peuterspeelzaalgroepen komt niet
overeen met de landelijke adviezen betreffende effectieve invoering van
VVE-programma’s.
5.
Registratie van de doelgroep (voornamelijk op de speelzaal)
en doorstroom van de peuters naar de school vindt niet plaats. Veel gegevens
zijn nu niet hard te maken. Aandacht voor registratie is belangrijk, net als
het toeleiden van doelgroep peuters naar de speelzaal.
6.
Samenwerken in de Voorschool is meer dan een gezamenlijk
VVE-programma uitvoeren. Het VVE-programma biedt het kader voor samenwerking in
een Voorschool-cluster. Tot op heden is er weinig aandacht aan structurele
samenwerking opbouwen besteed. Ook is de rol van de clustercoördinator zeer
divers ingevuld.
7.
Omdat de start van de Delftse Voorschool snel en voortvarend
is verlopen is het niet voor iedereen duidelijk wat samenwerken in een
Voorschool-cluster betekent en wat het sowieso inhoudt om een
Voorschool-locatie te zijn.
8.
Onderzocht zou kunnen worden of de financiële
verantwoordelijkheid in een Voorschool-cluster gelegd kan worden. Nu vindt financiering
in bijna alle gevallen op declaratiebasis plaats. Ook zijn normbedragen niet
helder onderbouwd voor de betrokkenen.
1.
Alle
betrokken organisaties pleiten ervoor dat de peuterspeelzaal een
basisvoorziening voor peuters van 2 tot 4 jaar wordt. Voor alle Delftse peuters
zou plaats op een speelzaal moeten zijn, omdat dit een zinvolle bijdrage levert
aan de brede ontwikkeling van kinderen.
Over hoe die basisvoorziening ingevuld wordt kan verder
met elkaar gesproken worden:
·
Hoeveel
dagdelen per week;
·
Ouderbijdrage
regeling;
·
Groepsgrootte;
·
Etcetera.
Deze stellingname is ook algemeen naar voren gekomen uit
de Werkconferentie herziening peuterspeelzaalbeleid (29 oktober 2002). Daar
werd de peuterspeelzaal als volgt geformuleerd[27]:
“Het peuterspeelzaalwerk is lokaal beleid. Het is een basisvoorziening
waarbij er voor 75% van de peuters uit de wijk een plaats is op de peuterspeelzaal.
De capaciteit van de speelzaal komt overeen met het aantal kinderen in de wijk
(sociaal demografische gegevens). De leidsters zijn goed opgeleid om kinderen
te ondersteunen en stimuleren in hun ontwikkeling, met speciale aandacht voor
de sociaal emotionele- en spelontwikkeling’’.
2.
De
speelzaal kenmerkt zich door spelen. Alle betrokken organisaties en de gemeente
willen deze eigen identiteit behouden. De speelzaal is gericht op spelen en
samenspelen van kinderen. Hierdoor ontwikkelen zij zich. Aandacht voor de brede
ontwikkeling van kinderen en de sociale vaardigheden staan centraal. Dit sterke
punt dient behouden te blijven.
3.
De
bijzondere peuterspeelzalen neigen iets eerder tot intensieve samenwerking met
scholen. Vanuit hun uitgangspositie (bestuurlijke relatie, huisvesting in
scholen) is dit te begrijpen. Ook zij pleiten voor behoud en waardering van de
kern van de speelzaal: het spelen.
4.
Alle
betrokken organisaties en de gemeente staan positief tegenover samenwerking
tussen peuterspeelzalen en het basisonderwijs. In de Delftse Voorscholen wordt
hier al, zij het zeer wisselend, ervaring mee opgedaan.
5.
De
peuterspeelzalen zijn van mening dat de gemeente voldoende faciliteiten ter
beschikking moet stellen om de taak van de speelzaal goed uit te kunnen voeren.
Ze zijn dan ook blij met de discussie over de herdefiniëring van het
peuterspeelzaalwerk. Naast inhoudelijke discussie dient er ook aandacht besteed
te worden aan de prijs - product afspraken en het opheffen van de “status
aparte”. Dat laatste wil de gemeente ook.
6.
Als
we op basis van de informatie uit de gesprekken en de resultaten uit de
discussie op de werkconferentie Herziening peuterspeelzaalbeleid (29 oktober
2002) kijken naar de door de gemeente geformuleerde uitgangspunten in de
herziening van het peuterspeelzaalbeleid, constateren we daar een spanningsveld
in. Door middel van het nader formuleren en uitwerken van het
peuterspeelzaalbeleid als lokaal jeugdbeleid kan dit overbrugd en nader in
kaart gebracht worden. Het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om hier een
standpunt over te bepalen.
Op
basis van bovenstaande conclusies kunnen de volgende aanbevelingen gedaan
worden betreffende de Delftse Voorscholen en de peuterspeelzalen. Omdat deze
twee beleidsterreinen zo nauw met elkaar verbonden zijn, benaderen wij deze
beleidsterreinen in de adviezen integraal. Eerst geven we de grondslag van de
adviezen aan, waarna we de aanbevelingen concreet uitwerken.
6.3.1 Het peuterspeelzaal beleid is lokaal
beleid, een basisvoorziening voor alle kinderen;
6.3.2 Doelgroepkinderen in de speelzalen van de
Delftse Voorscholen;
6.3.3 Aandacht voor samenwerking en doorgaande
lijn in de Delftse Voorschool;
6.3.4 Organisatie en randvoorwaarden van de
Delftse voorschool;
6.3.5 Specifieke aanbevelingen op het gebied van
financiering van de speelzalen.
In zijn
welkomstwoord ging wethouder Torenstra op 29 oktober 2002 in op de ontwikkeling
van het peuterspeelzaalwerk. Hij zei hierover het volgende:
“Delft
kan en wil niet wachten op de definitieve antwoorden die op landelijk niveau
gegeven moeten worden en hoort graag vanavond uw visie op de toekomst van het
peuterspeelzaalbeleid in de gemeente Delft.
Persoonlijk
hecht ik een groot belang aan spreiding, spreiding van de voorzieningen door de
stad, over de organisaties waartoe speelzalen behoren, maar ook in de mix van
zorgkinderen, kinderen met ontwikkelingsachterstanden en zij die dat niet
hebben.
Het
kind moet centraal staan en daarna pas de behoefte van de ouder. Hierin moet
zich het peuterwerk blijven onderscheiden van de kinderopvang waar de
kinderopvang een dienst is die geleverd word aan de ouder.”[28]
De
deelnemers aan deze werkconferentie formuleerden de functie van de
peuterspeelzaal als lokaal beleid. Zij vinden het belangrijk dat er voor
Delftse peuters een plek op een speelzaal is omdat het belangrijk is voor de
brede ontwikkeling van kinderen. Het liefste ziet het werkveld een relatie
gelegd worden met de sociaal demografische gegevens, zodat er per wijk
voldoende capaciteit beschikbaar is. Daar waar het nodig is, is er extra
aandacht voor achterstandskinderen in de Voorschool.
a) Werk de term basisvoorziening
voor de speelzaal nader uit. Vragen hierbij kunnen onder andere zijn:
·
Om
hoeveel dagdelen per week gaat het?
·
Hoeveel
keer per week?
·
Welke
bijdrage betalen ouders?
·
Hoe
is het opleidingsniveau van leidsters om aan de brede ontwikkeling van kinderen
te werken?
·
Wat
is de groepsgrootte?
b) Breng de sociaal demografische
gegevens per wijk in kaart zodat helder is of de capaciteit van de
speelzaal overeenkomt met de aanwezige peuters in de wijk. Het is belangrijk om
dit wijkgericht aan te pakken omdat ouders (bijna altijd) kiezen voor “de
speelzaal op de hoek”.
c) Een belangrijke voorwaarde voor
het mixen van doelgroepkinderen en de reguliere peuterspeelzaalfunctie is het
samenvoegen van de budgetten voor de peuterspeelzaal en de Delftse Voorschool.
Samenwerking binnen gemeentelijke afdelingen dient verder vormgegeven te
worden. De betrokken instellingen dienen met één financieringssystematiek te
maken hebben.
d) Om in kaart te brengen wat de
verhouding is tussen de reguliere speelzaal en de Voorschool-speelzaal is het
belangrijk om de doelgroep peuters voor de Delftse Voorschool te formuleren. In
het GOA-beleid (2002-2006) kan de gemeente dit formuleren. Zo kan er meer
ingespeeld worden op knelpunten in de praktijk van de peuterspeelzalen. De
gewichtenregeling uit het basisonderwijs is een belangrijk kader om de
doelgroep peuters vast te stellen. Wij adviseren om samen met de betrokken
speelzalen en Stichting Maatzorg de doelgroep peuters voor de Voorschool vast
te stellen. In Delft is naar verhouding een grote groep anderstalige
hoogopgeleide ouders aanwezig. Hun kinderen behoren niet tot de doelgroep gewichtenleerlingen.[29] Overwogen kan worden om deze kinderen tot de doelgroep peuters
voor de Voorschool te rekenen.
In de
peuterspeelzalen wordt met 18 kinderen per groep gewerkt. Ouders van kinderen
kunnen zelf besluiten hoeveel dagdelen hun kind de speelzaal bezoekt en welke
dagdelen dit zijn. Dit is erg klantvriendelijk voor de ouders. In de realisatie
van de Voorschool is het een enorm struikelblok. Door de verschillende groepen
en dagdelen zijn er geen vaste peuterspeelzaal-arrangementen, wat de
uitbreiding van twee naar vier dagdelen haast blokkeert. Ook valt er winst te
behalen uit het maken van vaste groepen ten aanzien van de veiligheid voor
kinderen. Dat draagt uiteindelijk weer positief bij aan de sociaal emotionele
ontwikkeling van kinderen.
De
peuterspeelzalen hebben aangegeven de groepsgrootte van 18 doelgroeppeuters als
veel te ervaren. Hierdoor komen zij niet optimaal toe aan het stimuleren en
ondersteunen van de kinderen. De groepsgrootte in de peuterspeelzalen is een
lokale verantwoordelijkheid. Er kan voortgebouwd worden op bijvoorbeeld
richtlijnen uit de kinderopvang, maar de gemeente is vrij om hierover te besluiten.
De landelijke tendens is dat VVE peuterspeelzaalgroepen, door de extra taken en
verantwoordelijkheden ten aanzien van ontwikkelingsstimulering van kinderen,
vaak kleiner zijn dan reguliere peuterspeelzaalgroepen.
Met de
invoering van de Voorschool is het criterium ten aanzien van groepsgrootte
overgenomen. Er is geen uitzondering gemaakt voor Voorschool-speelzalen.
Landelijk
gezien zijn er voor de groepsgrootte van speelzaalgroepen in VVE twee adviezen:
CITO
groep:
“De effectiviteit van Piramide hangt ook samen met
de intensiteit waarmee gewerkt kan worden. De intensiteit van de aanpak van
Piramide zit in twee elementen.
·
Het
aantal dagdelen dat de peuters de peuterspeelzaal bezoeken. De Piramidemethode
kan alleen volledig op een peuterspeelzaal uitgevoerd worden als de driejarige
kinderen gedurende minimaal vier dagdelen per week de speelzaal bezoeken. Deze
uitbreiding van de 'leertijd' is belangrijk om goede resultaten te boeken met
Piramide.
·
De
tutoring: In elke groep wordt additioneel een leerkracht of leidster
aangesteld, die als
taak heeft extra ondersteuning te bieden aan de kinderen
met de grootste risico's op een ontwikkelingsachterstand. Voor de tutoring moet
voldoende formatie aanwezig zijn. Tutors moeten gekwalificeerd zijn op MBO
niveau (op peuterspeelzalen) of op HBO niveau (basisonderwijs)[30]
·
De
groepsgrootte moet bij voorkeur onder een bepaalde grens liggen. Voor
kleutergroepen is de maximale groepsgrootte 25 leerlingen, voor peutergroepen
is deze 15, maar een lager aantal is wenselijk bij zware groepen.”[31]
“Randvoorwaarden Kaleidoscoop voor een succesvolle
implementatie op scholen en speelzalen:
Een
Kaleidoscoop-groep bestaat uit maximaal 25 kinderen in een kleutergroep en
maximaal 16 kinderen in een peutergroep.”[32]
Aanbevelingen:
a) Maak per peuterspeelzaal een
stappenplan hoe zij om kunnen bouwen van losse groepen naar vaste groepen.
Hierbij kan gedacht worden aan:
·
Samenstellen
en kiezen van vaste dagdeel / arrangement combinaties;
·
Nieuwe
kinderen worden alleen op die combinaties geplaatst;
·
De
vaste dagdeelcombinaties komen overeen met roosters van leidsters (op een groep
staan dezelfde leidsters);
·
Gedurende
de realisatie van het stappenplan worden enkele mijlpalen geformuleerd. Op basis
daarvan worden randvoorwaarden afgesproken en vindt financiering plaats.
In bijlage 1 treft u een voorbeeld
aan van hoe de ombouw naar vaste peuterspeelzaalgroepen gerealiseerd kan
worden.
b) Verklein de groepen in de
Voorschool-speelzalen naar 15 kinderen, via natuurlijk verloop. Hierbij wordt
aangesloten op de landelijke adviezen rondom succesvolle implementatie van de
VVE programma’s. De financiële dekking kan gezocht worden in de winst die behaald
wordt het VVE budget omdat een grote kostenpost, de inhoudelijke trainingen,
met ingang van augustus 2003 verminderen.
c)
Centrale
wachtlijsten worden omgebouwd naar wachtlijsten per locatie, waarbij de leidsters
of de organisatie door middel van een “beslisboom” nieuwe peuters op de speelzaal
kunnen wegen. Deze weging is afgestemd op het door de gemeente geformuleerde en
vastgestelde doelgroep peuters voor de Delftse Voorschool. Het decentraliseren
van de wachtlijstregistratie en plaatsing kan ondersteund worden door het
formuleren van resultaatafspraken per locatie.
d) Er wordt beleid gemaakt dat
doelgroepkinderen voorrang hebben bij plaatsing op de peuterspeelzaal.
e) Per peuterspeelzaal wordt gelijk
aan de sociaal demografische gegevens per wijk een percentage
doelgroepkinderen vastgesteld, zodat deze kinderen 4 dagdelen per week de
speelzaal kunnen bezoeken. De capaciteit van de peuterspeelzaal komt overeen
met de peuters in de wijk.
f)
De
instroom van de kinderen in groep 3 wordt in kaart gebracht. Het gaat er
hierbij om te registreren of kinderen een voorschoolse voorziening bezocht
hebben in het algemeen en in het bijzonder de speelzaal in het
Voorschool-cluster. Onderzocht wordt of dit opgenomen kan worden in het
schooladministratiesysteem.
g)
Aandacht voor toeleiding naar de speelzaal is van essentieel
belang om te werken aan het bestrijden van onderwijsachterstanden. In het
GOA-beleid 2002-2006 is nadrukkelijk het percentage te bereiken
doelgroepkinderen opgenomen. Om dit doel te halen is investeren is toeleiding
naar de speelzaal belangrijk. Samen met onder ander Stichting Maatzorg (consultatiebureau)
kan een plan gemaakt worden om jonge risicokinderen toe te leiden naar de
speelzaal. Hierbij kan voortgebouwd worden op globale plannen die er zijn
binnen de Delftse Voorschool, regionale en landelijke ervaringen zoals de
wijkfelicitatiedienst In Rotterdam, de campagne “een goede start” van Forum en
de inzet van buurtmoeders.
In het kader van de Tijdelijke Regeling Vroegsignalering
(TRV) hebben de consultatiebureaus hier middelen voor beschikbaar vanuit de
rijksoverheid. Vanaf 2003 gaan deze middelen over naar de Integrale
JeugdGezondheidsZorg. Aandacht voor vroegsignalering blijft daar echter een
onderdeel van vormen.
In andere plaatsen werkt Stichting Maatzorg samen in
projecten “Toeleiding naar de speelzaal”, waarbij er huisbezoeken door de
wijkverpleegkundige plaatsvinden bij doelgroeppeuters.
De
Delftse Voorschool staat voor een samenwerkingsverband tussen één of meerdere
scholen en één of meerdere speelzalen. Als kader voor die samenwerking wordt
het gekozen VVE programma gehanteerd. Maar samenwerken is meer. Het gaat er om
gebruik te maken van elkaar kennis en kunde, om voort te bouwen op
ontwikkelingen en om elkaar te ondersteunen in het oplossen van knelpunten.
Elkaar kennen is een belangrijk uitgangspunt om verder samen te gaan werken.
Leidsters en leerkrachten kennen elkaar door de trainingen, maar verdere investering
in samenwerking is noodzakelijk om op de langere termijn aan de Voorschool te
blijven werken.
Medio
2003 eindigen de eerste trainingen en valt het vaste maandelijkse contact met
elkaar weg. Hoe gaat het daarna verder? Gaat men op eigen locatie verder? Is er
structurele samenwerking en overleg opgebouwd? Kent men elkaars overwegingen om
iets op een bepaalde manier aan te pakken?
De
cluster overleggen en de rol van de clustercoördinator komen bij het onderdeel
organisatie aan de orde. Hij / zij vervult een belangrijke rol in het opbouwen
en onderhouden van de samenwerking in het Voorschool-cluster.
Aanbevelingen:
Om de doorgaande lijn in
het VVE-programma te realiseren doet KIX Advies de volgende aanbevelingen:
a) Aandacht voor (extra)
pedagogisch-didactische ondersteuning van de speelzaalleidsters in het
implementeren van het VVE-programma bij peuters. Dit kan door bijvoorbeeld enkele
specifieke bijeenkomsten voor hen te organiseren en / of de praktijkbegeleiding
uit te breiden door middel van "modelling".
b) GOA-Delft gaat vorm geven aan
het ontwikkelen van een traject om na de trainingen
blijvend aandacht te besteden aan inhoudelijke verdieping
van het werken met het VVE-programma. Ook worden er middelen beschikbaar
gehouden om regelmatige opfristrainingen te kunnen verzorgen voor nieuw
instromend personeel in de Voorschool-groepen. Ook moet er rekening mee
gehouden worden dat herhaling van de volledige training in de toekomst voor nieuwe
leerkrachten en leidsters mogelijk moet zijn.
c) In de voorwaarden voor de Delftse
Voorschool staat beschreven dat leidsters en leerkrachten het certificaat van
het werken met het VVE-programma moeten behalen. Door het comprimeren van de
Kaleidoscooptraining naar negen dagen, is dat voor dit cluster bij voorbaat al
niet mogelijk. Het verdient aanbeveling om onafhankelijk van de inhoudelijke
keuzes van een Voorschool-cluster voor elk cluster nu en in de toekomst de
volledige training te realiseren. Anders gaan oneigenlijke argumenten een rol
spelen in de programmakeuze.
KIX Advies heeft in haar
gesprekken verschillende keren signalen ontvangen over de veelheid aan informatie
waarmee het veld overspoelt is in de realisatie van de Delftse Voorschool en
dat men door de bomen het bos niet meer zag. Gezien de veelheid aan afzonderlijke
plannen en startnotities, al dan niet vastgesteld, is dit te begrijpen.
Ook
zijn veel verschillende organisaties bij de Delftse Voorschool betrokken.
De
organisatie van de Delftse Voorschool kan verbeteren door aandacht te besteden
aan:
a) Opname van Octopus BV in het
dagelijks bestuur van GOA-Delft. Alle andere betrokken partijen zitten in het
dagelijks bestuur en hebben beslissingsbevoegdheid. Octopus BV heeft dit niet
doordat zij alleen in het algemeen bestuur zitting heeft.
b) Er bestaat verschil tussen de
gemeente Delft en GOA-Delft over de taakopvatting van GOA-Delft. De gemeente
heeft de regierol in het lokaal jeugdbeleid. Op basis daarvan adviseert KIX
Advies dat de gemeente de beleidslijnen en kaders vaststelt. De projectgroep
Delftse Voorschool kan dan overigens gewoon blijven voortbestaan.
De gemeente vervult de regie in de vorming van het lokaal
jeugdbeleid. Door middel van de vijf “S-en” wordt hier invulling aan gegeven.
De WAT vragen staan hierin centraal, voorbeelden hiervan zijn:
·
Welke
prioriteiten leggen wij in het lokaal jeugdbeleid?
·
Welke
overwegingen liggen ten grondslag aan deze beleidskeuze?
·
Wat
betekent dit voor het veld? En specifiek voor de peuterspeelzaal?
·
Wat
betekent dit voor de gemeente?
Om een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen
de gemeentelijke overheid en instellingen op het gebied van lokaal jeugdbeleid
te bereiken, bevat de rol van de gemeente “Vier R-en”.
1.
Richting = kaders vaststellen
De (rijks)overheid geeft de kaders aan. Bij lokaal
jeugdbeleid en peuterspeelzaalbeleid kunnen bijvoorbeeld als criteria genoemd
worden: kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid.
2.
Ruimte = kennis en ervaringen
genereren
Er wordt meer ruimte gegeven aan betrokken partijen,
zoals peuterspeelzalen, scholen, consultatiebureaus om hun kennis en ervaringen
in te zetten. Op basis van hun professionaliteit zijn deze organisaties expert
in het vormgeven en uitwerken van de beleidskeuzes (eerder noemden we dit de
HOE vragen).
3.
Rekenschap = verantwoording
afleggen
De betrokken partijen worden afgerekend op meetbare
prestaties waarover zij regelmatig verantwoording afleggen.
4.
Resultaat = vastleggen wat het
op moet leveren
Vooraf worden de resultaten geformuleerd: wat moet het
opleveren? Deze resultaten zijn helder en meetbaar. Daarover wordt
verantwoording afgelegd, wat voor de overheid bij kan dragen aan het
herformuleren van de richting.
c)
Integrale
samenwerking tussen de verschillende vakteams van de gemeente in de Delftse Voorschool
is nog geen vanzelfsprekendheid. Vaak spelen er in dergelijke situaties waarin
een integrale aanpak nagestreefd wordt verschillende visies. Als deze onvoldoende
uitgesproken worden, kan dit de samenwerking beïnvloeden.
Het lijkt erop dat er in Delft een richting ingeslagen
wordt dat reguliere - en Voorschool-speelzaalgroepen gemixt worden. Omdat beide
beleidsterreinen nu onder een ander verantwoordelijk vakteam vallen is
samenwerking een essentiële voorwaarde. Ook zullen budgetten samengevoegd
moeten worden.
d) Elke betrokken organisatie
besteedt aandacht aan de wijze waarop de communicatie rondom de Delftse
Voorschool in de eigen organisatie verloopt. De projectgroep maakt een
communicatieplan rondom de Delftse Voorschool. De clustercoördinator besteed aandacht
aan de communicatie in het Voorschool-cluster. Zo kan voorkomen worden dat
sommige betrokken partijen niet, laat of onvoldoende op de hoogte zijn van
ontwikkelingen in de Delftse Voorschool.
e) De samenwerking in de clusters
krijgt meer prioriteit:
·
De
clustercoördinatoren worden in elk cluster gezamenlijk gekozen. Verdeling over
twee organisaties is niet aan te bevelen. Het cluster bepaalt de speelpunten
per schooljaar voor de clustercoördinator. De taken en randvoorwaarden voor de
clustercoördinatie worden verhelderd
·
Er
komt een regelmatig clusteroverleg per Voorschool-cluster (bijvoorbeeld
minimaal vier keer per jaar).
·
Directies
en management van een Voorschool-cluster hebben minimaal één keer per jaar
overleg over de voortgang.
·
Er
komt een overleg tussen de coördinator GOA-Delft en alle clustercoördinatoren.
Doel hiervan wordt het uitwerken en verder implementeren van de Delftse Voorschool.
Hierdoor kan het GOA bestuur zich richten op de bestuurlijke kwesties en grote
lijnen, de gemeente op het WAT (bepalen van de richting en de kaders in het
beleid). De communicatie van het beleid en randvoorwaarden vindt dan met de clustercoördinatoren
plaats. Zij informeren en communiceren deze zaken naar het eigen cluster.
·
Er
komt meer aandacht voor procesgerichte aansturing van de samenwerking.
·
De
afgesloten samenwerkingsovereenkomst op bestuursniveau tussen de bij de Delftse
Voorschool betrokken onderwijs- en welzijnsinstellingen krijgt een definitiever
karakter, waarbij de looptijd bijvoorbeeld overeenkomt met de GOA-periode
(2002-2006). Momenteel is de samenwerking in de Delftse Voorschool niet meer
bekrachtigd, de afgesloten samenwerkingsovereenkomst is beeindigd op 31 juni
2002.
f)
De
randvoorwaarden en kaders van de Delftse Voorschool worden bij elkaar gebracht
in een raamwerk. Dat is het kader voor de Delftse Voorschool en geeft zicht op
randvoorwaarden, beleidskaders en kenmerken, wijze van samenwerken in een
Voorschool, financieringssystematiek etcetera.
g) Er wordt onderzocht of de
financiële verantwoordelijkheid van de Voorschool naar de clusters of de
organisaties gedelegeerd kan worden, waarbij afrekening achteraf plaats vindt.
Het gaat hierbij dan om zogenaamde “budgetfinanciering”. De betaling van de ouderbijdrage
door GOA-Delft kan hierin meegenomen worden. Net als de financiering van de
overhead-uren van de speelzalen en trainingen. Dit vindt nu allemaal op
declaratiebasis plaats. De verantwoordelijkheid om de Voorschool vorm te geven
en te implementeren kan toenemen als organisaties meer financiële verantwoordelijkheden
krijgen. Dat kan weer positief bijdragen aan het halen van de geformuleerde
doelen en streefpercentages.
h) De regels en afspraken
betreffende vergoeding van de overhead-uren van leidsters op de peuterspeelzaal
om de Voorschool vorm te geven worden in kaart gebracht en afgestemd op elkaar
zoadat elke Voorschool over dezelfde faciliteiten beschikt. Ook worden deze
uren toegevoegd aan de formatie-uren van de speelzaal (op projectbasis) in
plaats van declaratie achteraf. Indien een organisatie zicht wil houden op de
taken die de Voorschool met zich meebrengen kunnen leidsters dat registeren en
beschrijven. Het draagvlak om samenwerking in het cluster vorm te geven en het
VVE programma te implementeren kan toenemen als de formatie van leidsters uitgebreid
wordt.
i)
De
aansturing van de speelzalen vraagt aandacht. Omdat sommige leidsters zelf verantwoordelijk
zijn voor de volledige organisatie van hun speelzaal, is het extra belastend om
ook inhoudelijk het werken met peuters te verdiepen in de Voorschool. Daarnaast
geven sommige speelzaalleidsters aan dat zij behoefte hebben aan inhoudelijke
ondersteuning. Een reguliere taak van de leidinggevende van de speelzaal is
inhoudelijke ondersteuning van de leidsters, ook op het VVE-programma, en
ondersteuning in de organisatie van de speelzaal. Daar waar dit niet geregeld
is verdient dit aandacht.
De
peuterspeelzalen bieden opvang op basis van een hoog basis kwaliteitsniveau,
namelijk twee gediplomeerde leidsters per groep. De kostprijs per bezette
peuterplaats is redelijk bij Stichting Montessori Peutergroep en Stichting RK
peuterspeelzalen en hoog bij peuterspeelzaal Hansje Stoffel en Octopus BV. De
inkomsten dekken de uitgaven in het geheel niet, behalve bij Stichting
Montessori Peutergroep die een heel hoge ouderbijdrage weet te innen.
Het
algemene beeld is dat financiële positie van de peuterspeelzalen zwak is en dat
de situatie in de toekomst dreigt te verslechteren. In de meeste gevallen is
een sterke kostenreductie noodzakelijk, bijvoorbeeld met name bij de
overheadkosten bij Octopus BV.
Overwogen
zou kunnen worden om de subsidie te splitsen in twee delen:
1.
Een
algemeen deel dat in gelijke mate voor alle peuterplaatsen (particulier en
gesubsidieerd) zou gelden
2.
Een
specifiek gedeelte waarmee de gemeente doelgroepenbeleid gaat realiseren. Dit
tweede gedeelte zou dan een suppletie op een gematigde ouderbijdrage kunnen
zijn. Het blijft dan een open vraag of
dat doelgroepenbeleid het best geconcentreerd zou kunnen worden bij bepaalde
organisaties of juist niet. Hierbij is de geografische spreiding van de locaties
ook van belang.
Bijlage
1: Ombouw huidige peuterspeelzalen naar vaste groepen.
In deze
bijlage worden enkele mogelijkheden ten aanzien van vaste groepen op de
speelzalen uitgewerkt. Het gaat hier om theoretische modellen, welke op basis
van beleidsuitgangspunten in de Gemeente Delft toegepast kunnen worden. In alle
situaties zal sprake zijn van een invoeringsproces. Communicatie met de
betrokkenen (ouders, organisaties, leidsters) is belangrijk. Gedurende het
invoeringsproces kunnen extra faciliteiten noodzakelijk zijn om de ombouw op
langere termijn veilig te stellen.
Stap
1:
Beantwoorden
van een aantal vragen, onder andere;
·
Welke
dagdelen is onze speelzaal beschikbaar?
·
Welke
dagdelen werken leidsters?
·
Hoeveel
doelgroeppeuters (voorschool) hebben we (in percentages)?
·
Hoeveel
groepen zouden we moeten / willen creëren zodat de capaciteit overeenkomt met
de sociaal demografische gegevens van de wijk?
Resultaat:
Vaststellen
vast dagdeelcombinaties / veilige groepen voor kinderen.
Vaststellen
van de beschikbare peuterspeelzaalcapaciteit per wijk (hoeveel groepen)
Stap
2:
Informeren
van nieuwe ouders over de vaste dagdeelcombinaties. Nieuwe plaatsingen op de
speelzaal komen overeen met de vaste dagdeelcombinaties
Informeren
van de gebruikende ouders van de veranderingen, de overwegingen en achtergrond.
Ouders op de hoogte brengen van de meerwaarde van vaste groepen. Ouders de
vrije keuze geven.
Resultaat:
Nieuwe
kinderen stromen alleen in op vaste dagdeelcombinaties / vaste groepen. Over
maximaal twee jaar zijn alle groepen volledig omgebouwd.
Aandachtspunt:
De
keuzevrijheid van ouders kan consequenties hebben voor het
bezettingspercentage. In de ombouwfase zal dat naar verwachting tijdelijk lager
uit kunnen vallen (ouders met optimale dagdelen behouden die) om daarna een
hogere bezetting te kunnen realiseren.
Hierover
worden tijdelijke afspraken gemaakt met de gemeente.
Maandag |
Dinsdag |
Woensdag |
Donderdag |
Vrijdag |
Groep
A |
Groep
B |
Groep
A |
Groep
B |
Groep
B |
Groep
B |
Groep
A |
|
Groep
A |
|
Maandag |
Dinsdag |
Woensdag |
Donderdag |
Vrijdag |
Groep
A |
Groep
D |
Groep
C |
Groep
D |
Groep
A |
Groep
C |
Groep
A |
|
Groep
A |
|
Uitgaande
van zestien peuters per groep, één peuterspeelzaalgroep bestaat uit twee subgroepen.
’s
Morgens gemixte groepen, ‘s middags (of een ochtend) kleinere
Voorschool-groepen
Maandag |
Dinsdag |
Woensdag |
Donderdag |
Vrijdag |
Groep
X 12
Doelgroep DG X 4 gewone
PSZ PSZ X |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ Y |
Groep
X 12
Doelgroep DG X 4
gewone PSZ PSZ X |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ Y |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y |
Groep
X 12
Doelgroep DG X |
|
Groep
X 12
Doelgroep DG X |
|
Standaard
groepen van 16 peuters, altijd gemixt.
Maandag |
Dinsdag |
Woensdag |
Donderdag |
Vrijdag |
Groep
X 12
Doelgroep DG X 4
gewone PSZ PSZ
XX |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ
YY |
Groep
X 12
Doelgroep DG X 4
gewone PSZ PSZ
XZ |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ
YZ |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ
YY |
Groep
Y 12
Doelgroep DG Y 4
gewone PSZ PSZ
YZ |
Groep
X 12
Doelgroep DG XX |
|
Groep
X 12
Doelgroep DG X 4
gewone PSZ PSZ
XZ |
|
Bijlage
2: Gegevens per Voorschool-cluster
In
deze bijlage treft u achtereenvolgens de kernpunten van de Voorschool per
cluster aan. Het betreft hier de volgende clusters:
1.
Cluster
de Omnibus, Anne de Vries school en Berend Botje
2.
Cluster
Mgr. Bekkers school en Do-Re-Mi
3.
Cluster
C. Musius school, het Muizenhuis en Woelewippie
4.
Cluster
de Horizon en Roots
5.
Cluster
Vrijenban en Ronde Kring
6.
Cluster
Freinetschool en Pinokkio
In de
beschrijving van de Voorschool-clusters worden de acht kenmerken van de Delftse
Voorschool gevolgd, aangevuld door het onderwerp communicatie en samenwerking
in het Voorschool-cluster.
Steeds
treft u de volgende onderdelen aan:
A.
Huisvesting;
B.
Programmakeuze
en invoeringstraject;
C.
Integraal
concept;
D.
Bereik
doelgroep en interne doorstroom;
E.
Vier
dagdelen peuterspeelzaal in veilige groepen;
F.
Kwalificatie
personeel en dubbele bezetting;
G.
Ouderbetrokkenheid
en samenwerking in de wijk;
H.
Ervaringen,
communicatie en samenwerking in het Voorschool-cluster;
I.
Diverse
aandachtspunten in dit Voorschool-cluster.
Voorschool-cluster
1
·
Basisschool
de Omnibus Openbaar
basisonderwijs
·
Peuterspeelzaal
Berend Botje Octopus
BV
·
Basisschool
Anne de Vries PC-school
A Huisvesting
Peuterspeelzaal
Berend Botje is tijdelijk gehuisvest op het terrein van de Omnibus. Over twee à
drie jaar nemen ze hun nieuwe locatie in gebruik.
Door de
realisatie van de Voorschool wordt de Omnibus geconfronteerd met het grote
beroep op alle ruimtes in de school. Ze gaan hier uiterst creatief mee om.
Ruimte om in kleine groepen te werken, lessen voor te bereiden en de taal en
opvoedcursus voor ouders te bieden is er eigenlijk niet.
De Anne
de Vries school merkt dat het werken aan de thema’s in de Voorschool een enorm
beslag legt op de opbergruimte in de school. Er wordt veel waarde gehecht aan
het bewaren en documenteren van het werken aan de thema’s. Zo kan in de
toekomst teruggegrepen en voortgebouwd worden op ontwikkelde materialen.
De
scholen hebben hoeken ingericht om met de kinderen aan de thema’s te kunnen
werken. Berend Botje heeft een beperkte ruimte, waardoor er geen hoeken te
creëren zijn.
Vanuit
beide scholen bestaat er de visie dat door fysieke koppeling van de
peuterspeelzaal aan de basisschool er winst behaald kan worden. School en
speelzaal kunnen bij elkaar binnen lopen waardoor er gemakkelijker samenwerking
en afstemming plaatsvindt. Voor ouders is het prettig vanuit de
“één-loket-gedachte”.
B Programmakeuze en invoeringstraject
Het
cluster heeft gekozen voor programma Piramide.
Piramide
paste het meeste bij de bestaande onderwijsvisie en aanpak op de Omnibus. Het
is een gestructureerde aanpak, er wordt met CITO-toetsen gewerkt en in thema’s.
Het
werken met thematrajecten gebeurde voorheen ook al binnen de onderbouw. Die
werkwijze draagt bij aan een gestructureerde aanpak van het werken aan
woordenschatontwikkeling. Deze thematische aanpak in de onderbouw werd al
ondersteund door GOA-Delft.
Door
wisseling van de directie is de argumentatie van de keuze voor Piramide bij de
huidige directeur van de Anne de Vries school onbekend. Wel worden in Piramide
punten herkend, die voorheen ook al plaatsvonden op de school. Alvorens de
school Voorschool werd waren er NT2 leerkrachten, die rol is nu overgenomen
door de tutor. Aandacht voor taalontwikkeling was er al. Dit geldt ook voor het
werken met thema’s. Deze aspecten komen nu terug in het werken met Piramide.
Men onderzoekt de mogelijkheden om de aanpak van thema’s in Piramide over te
nemen in de rest van de school.
De
leidsters van de Berend Botje hebben voor Piramide gekozen, onafhankelijk van
de scholen. Bij de start van het cluster was het direct duidelijk dat Berend
Botje met één programma zou gaan werken. Dat hield in dat beide scholen voor
hetzelfde zouden moeten kiezen. Dit is ook gebeurd.
In
Berend Botje was al veel aandacht voor taal. De methode Piramide en de tutoring
is nieuw, maar sloot wel aan bij de aandacht voor taal. Dit herkende men in
Piramide. Nu is de structuur in het werken met taal en thema’s is toegenomen.
In
beide scholen werd gewerkt met CITO-toetsen. Piramide sluit daarop aan.
In
augustus 2001 is het Voorschool-cluster van start gegaan met het tweejarige
invoeringstraject. De training is vormt daar het kader voor. De didactische
ervaring en achtergronden van de verschillende deelnemers lag ver uit elkaar,
waardoor de eerste trainingsbijeenkomsten niet aansloten bij alle vragen en
verwachtingen van de deelnemers.
Over
het algemeen kan gezegd worden dat de bijeenkomsten voor de speelzaalleidsters
een hoog niveau hadden, omdat het werken vanuit een pedagogisch didactisch
concept nieuw is. Zij hebben behoefte aan praktische ondersteuning in het
werken met Piramide bij de peuters.
Beide
scholen en de speelzaal hebben op een eigen manier het werken met Piramide ingevoerd.
De
Omnibus is gestart met het uitvoeren van het volledige Piramideconcept, met
alle thema’s. Dit kon omdat zij voort konden bouwen op de bestaande aanpak van
de school.
De Anne
de Vries school heeft ervoor gekozen om fasegewijs Piramide in te voeren. Zij
hebben het eerste schooljaar enkele thema’s uitgevoerd. Zo kon men aandacht
besteden aan het draagvlak creëren (vergroten) en de relatie met
Piramidethema’s en andere thema’s op school. Ook werden groep één en twee niet
teveel extra belast, omdat het gaan werken met een nieuwe methode altijd wat
extra tijd vraagt.
Berend
Botje is op een gegeven moment gestart met het werken met Piramide en het ombouwen
van de groepen naar een Voorschool-locatie / vaste groepen.
Ze
kijken terug op een periode waarin ze niet zo goed wisten waar ze aan we aan
begonnen. Er bestonden veel vragen. Er waren wel enkele globale ideeën over hoe
Berend Botje een Voorschool-speelzaal zou kunnen, maar dat is niet uitgewerkt.
Men ervaart dat er nog niet zo veel gerealiseerd is.
C Integraal concept
Piramide
is als integraal concept ingevoerd. Opvallend is dat in de scholen het werken
met Piramide en de achterliggende visie daarvan ook in de andere groepen terug
te vinden is.
De Anne
de Vries school streeft naar een Piramide-aanpak voor enkele schoolthema’s per
jaar, als rode draad door het onderwijs voor kinderen en ouders. Aandachtspunt
in de onderwijsvisie van de school is dat de methodes die momenteel gebruikt
worden in groep drie niet helemaal aansluiten op Piramide. De onderwijsvisie
van de school is in de kleutergroepen een ervaringsgerichte aanpak. Bij de
overstap naar groep drie wordt het meer een cursorische aanpak. De aansluiting
van groep één/twee naar groep drie verdient aandacht.
Op de
Omnibus sluit het werken met Piramide aan bij de bestaande onderwijsvisie. Er
is dan ook sprake van een integraal onderwijsconcept in de school.
De
leerkrachten van groep drie worden betrokken bij de in invoering en realisatie
(ontwikkeling) van de Voorschool-locatie door middel van informatie en elkaar
op de hoogte houden. Ook is de leesdidactiek in groep drie aangepast. De
onderbouwcoördinator speelt een belangrijke rol hierin.
Op de
Omnibus is het gebruikelijk dat bouw en units (subafdelingen in de school,
rondom jaargroepen en vakinhoudelijke lessen) regelmatig inhoudelijk verslag
uitbrengen in het team.
Op de
peuterspeelzaal Berend Botje wordt gewerkt met Piramide, wat een kader biedt
voor het handelen. In dat opzicht kan Piramide gezien worden als integraal
pedagogische concept van de speelzaal. Er is bij de keuze en tijdens het
invoeringsproces van Piramide geen relatie gelegd met de bestaande pedagogische
visie van Octopus BV en de uitwerking daarvan op Berend Botje.
In dit
Voorschool-cluster is extra aandacht nodig voor het onderling afstemmen van de
wijze waarop omgegaan wordt met Piramide. Vanwege de verschillende visies op
invoering van nieuwe methodes is verbetering te behalen uit het onderling
uitwisselen van ervaringen. Zo kunnen “koplopers” de “achterblijvers” er meer
bij betrokken worden. Tegelijk is het belangrijk dat de “koploper” het werken
met Piramide ook verder verdiept en verrijkt. Anders bestaat de kans dat de
motivatie om samen te werken afneemt.
De
Omnibus ervaart dat zij koploper zijn in het cluster.
Er is
maandelijks afstemmingsoverleg tussen de twee clustercoördinatoren[34].
D Bereik doelgroep en interne doorstroom
Er
wordt niet geregistreerd of de kinderen die in groep één instromen gebruik
hebben gemaakt van de Berend Botje of een andere voorschoolse voorziening. Wel
is bekend dat het grootste deel van de 4-jarige kinderen geen peuterspeelzaal
heeft bezocht.
De
capaciteit van peuterspeelzaal Berend Botje is bij lange na niet voldoende om
in de behoefte te voorzien. De Omnibus telt al vijf groepen één/twee, hier
tegenover staat één groep peuterspeelzaal.
Doordat
de capaciteit te weinig is wordt een groot percentage doelgroeppeuters niet
bereikt. Er is dringend uitbreiding nodig, maar tot nog toe stagneert de
uitbreiding.
Berend
Botje geeft aan geen wachtlijst te hebben. Inschrijving, wachtlijstregistratie
en plaatsing vinden centraal plaats vanuit Octopus BV.
De
toeleiding naar de peuterspeelzaal vergt meer aandacht. Onduidelijk is wie daar
verantwoordelijk voor is. Bij de start van de Voorschool zijn afspraken gemaakt
over de toeleiding naar de peuterspeelzaal, maar deze worden niet gerealiseerd.
Berend
Botje heeft 100% doelgroepkinderen[35]. In de groep zitten18 kinderen.
Dit ervaren de leidsters als veel, de groep is groot. De kinderen zijn niet
aanspreekbaar in het Nederlands. Basale zaken als wennen, verzorging, en op je
stoeltje blijven zitten, zijn onbekend en maken de groep erg bewerkelijk.
Hierdoor is het niet mogelijk dat de tweede leidster haar rol als tutor op zich
kan nemen. Ook is er een constante instroom van nieuwe kinderen.
Berend
Botje maakt geen gebruik van het “wegen van kinderen”. Deze kijk op kinderen is
voor de speelzalen nieuw. Er is behoefte aan begeleiding en betere richtlijnen
over hoe dit vormgegeven kan worden. Octopus BV heeft hierover contacten met
GOA-Delft.
Vanuit de
scholen bestaat er onduidelijkheid over het plaatsingsbeleid van de
peuterspeelzaal. De (vroegere) norm van 50% allochtone en 50% autochtone
kinderen komt niet (meer) overeen met de samenstelling van de wijk. Ook zijn de
scholen niet bekend met de kwaliteitseisen die er aan een speelzaal gesteld
worden. Als voorbeeld hiervan kan de groepsgrootte genoemd worden.
In een
Voorschool-peuterspeelzaal komen kinderen vier dagdelen per week naar de
speelzaal. De uitbreiding naar vier dagdelen is nog niet gerealiseerd. Octopus
BV heeft ervoor gekozen om binnen Berend Botje de uitbreiding naar
middaggroepen momenteel nog niet te realiseren omdat door verhuizing naar een
tijdelijke locatie de groep even rust gegund moet worden. Er zijn financiële
middelen om uit te breiden naar de middagen. Toch is ervoor gekozen om dit
vooralsnog geen prioriteit te geven. Ook geeft Octopus BV aan dat er eerst meer
duidelijkheid moet zijn over de randvoorwaarden bij uitbreiding van de
speelzaalgroepen alvorens hiermee van start te gaan.
Daar
waar er mogelijkheden zijn de uitbreiding van dagdelen voor individuele
kinderen te realiseren wordt dit gedaan. GOA-Delft financiert de extra dagdelen
uit de VVE-middelen.
Er is
geen helder beleid of stappenplan hoe de ombouw van de huidige speelzaal naar
een Voorschool-peuterspeelzaal (vier dagdelen per week, vaste dagdelen met
dezelfde leidsters en kinderen / speelgenootjes) plaats kan vinden. Berend
Botje heeft behoefte aan ondersteuning om dit te realiseren.
Twee en
driejarige peuters zitten nu in dezelfde groep. Berend Botje ervaart dit als
knelpunt. Hierdoor kan de tweede leidsters op de groep haar taken als tutor
niet vervullen. Berend Botje ziet het als een mogelijkheid om met een soort van
speel- / instroomgroep voor twee-jarigen te werken en Piramide te starten voor
vier dagdelen in vaste groepen vanaf drie jaar. Deze gedachte is niet
uitgewerkt in een voorstel en / of besproken in het cluster.
F Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
De rol
van tutor wordt op de scholen vervuld door Mbo-opgeleide onderwijsassistenten.
Er hebben zich geen knelpunten voorgedaan in het aanstellen van mensen. Deze
mensen zijn extra aan de schoolformatie toegevoegd en worden bekostigd uit de
VVE middelen.
Beide
scholen geven aan dat de middelen die beschikbaar gesteld worden voor het
aanstellen van de onderwijsassistenten niet overeenkomen met de daadwerkelijke
kosten. Zij zetten hier eigen middelen (eigen formatie / bestaande fte’s) bij
in. De reden hiervoor is het belang dat men hecht aan de dubbele bezetting op
de groepen en de positieve bijdrage van de tutor in de groep. Op de Anne de
Vries school speelt dit knelpunt al. De Omnibus verwacht de komende jaren het
beschikbare budget te gaan overschrijden.
Basisschool
de Omnibus geeft aan dat het werken met een onderwijsassistent in de groep een
cultuuromslag vergt. De leerkracht krijgt een rol in de aansturing van hen.
Deze aanpassing en cultuuromslag hebben betrekking op verschillende aspecten:
·
Er
zijn meerdere ogen in de klas;
·
Didactische
vaardigheden van de onderwijsassistenten kunnen verschillen;
·
De
leerkracht behoudt de eindverantwoordelijkheid;
·
Dinnen
de groep is er meer ruimte om gedifferentieerd te werken.
Hierdoor
is extra aandacht nodig om de samenwerking en taakverdeling tussen leerkrachten
en onderwijsassistenten vorm te geven.
Berend
Botje werkte voorafgaand aan de Voorschool al met twee MBO opgeleide leidsters
op de groep. Hierin is geen verandering gekomen. Er is tien uur overhead
beschikbaar om de Voorschool (overhead, voorbereiding, trainingen,
samenwerking) vorm te geven. Berend Botje geeft aan dat zij als speelzaal geen
inhoudelijke ondersteuning in de vorm van een interne begeleider (zoals het
onderwijs deze kent) heeft. Hierdoor moeten leidsters zelf het wiel uitvinden
om Piramide vorm te geven op hun groep. De locatiemanager van Octopus BV welke
Berend Botje aanstuurt geeft aan
inhoudelijk onvoldoende op de hoogte te zijn van het werken met Piramide
en de speelzaal als Voorschool-locatie.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
De
cursus “Taal en Opvoeden” vanuit het ROC Mondriaan worden in de Omnibus en in
de Anne de Vries school gegeven. In de Omnibus volgen de moeders de lessen in
de hal, omdat er geen andere ruimte beschikbaar is. Dit is een verkeersruimte
van de school, en absoluut geen optimale situatie.
Bij de
start van de cursussen zijn afspraken gemaakt dat er voor moeders met jonge
kinderen kinderopvang en / of speelzaalplaatsen beschikbaar zouden komen. In
praktijk blijkt dit niet het geval te zijn. Dat terwijl een plaats van een kind
op een speelzaal (of kinderdagverblijf) een voorwaarde is om deel te kunnen
nemen aan de cursus. De scholen ervaren het als vervelend dat de moeders graag
willen, maar dat de opvang niet geregeld is.
Men
geeft aan dat hier een oplossing voor dient te komen.
Octopus
BV geeft aan dat het Mondriaancollege de lestijden van Taal en Opvoeden
eenzijdig heeft vastgesteld. Deze komen niet overeen met de openingstijden en
beschikbare capaciteit in de speelzaal.
Samenwerking
met relevante wijkvoorzieningen is nog niet van de grond gekomen.
H Ervaringen, communicatie en samenwerking in het
Voorschool-cluster
Beide
scholen en Berend Botje hechten veel waarde aan de uitgangspunten van de
Voorschool en vinden het een positieve ontwikkeling.
De
Omnibus omschrijft de Voorschool als een bittere noodzaak vanwege het hoge
percentage allochtone leerlingen.
De
Omnibus heeft de invoering van de Voorschool positief ervaren:
·
Er
kwam geld beschikbaar, dit bood de mogelijkheid om zaken verder uit te bouwen,
knelpunten waar de school tegenaan liep aan te pakken;
·
Er
bestond intern de motivatie om samen te werken met de peuterspeelzaal;
·
Het
werken met Piramide past binnen de aanpak van de school.
Men
werd overrompeld door de snelle invoering en besluitvorming rondom de invoering
van de Voorschool. Daar kijkt men minder positief op terug.
De Anne
de Vries school kijkt terug op een vervelend invoeringsproces. Omdat zij GOA
-school waren, moesten zij een Voorschool worden. Ook is de programmakeuze
richting Piramide geduwd. Hierdoor ontstond er weerstand. Door te kiezen voor
een voorzichtige implementatie, is er draagvlak bij de leerkrachten opgebouwd.
Maar dat was er niet bij de start van de Voorschool in augustus 2001.
Overigens
stonden directie en bestuur van de Anne de Vries school positief tegenover VVE.
Zij zijn van mening dat dit voor elk kind mogelijk zou moeten zijn.
Berend
Botje had voor de invoering van de Voorschool al contacten met beide scholen.
De scholen hebben de leidsters van Berend Botje benaderd om mee te gaan werken
in het Voorschool-cluster. Het management van Octopus BV is pas in een later
stadium bij de invoering van de Voorschool betrokken.
Berend
Botje geeft aan dat ze eigenlijk niet wisten wat de samenwerking in het
Voorschool-cluster en de invoering van het werken met een programma op de
speelzaal in zou houden. Ze geven aan dat ze met veel enthousiasme aan de slag
zijn gegaan, maar dat het ook veel extra werk opgeleverd heeft.
De
communicatie tussen de scholen, bestuur en de gemeente betreffende de
Voorschool is minimaal. Er bestaan veel onduidelijkheden, bijvoorbeeld
informatie over budgetten.
De
samenwerking met GOA-Delft verloopt goed.
De
schooldirectie van Omnibus en het schoolbestuur van het openbaar onderwijs zou
graag beter op de hoogte gesteld worden vanuit de gemeente.
Berend
Botje heeft behoefte aan duidelijkere richtlijnen over de praktische invulling
van zaken. Bijvoorbeeld:
·
hoe
de samenwerking in een Voorschool-cluster kan worden vormgegeven;
·
hoe
de omslag van losse naar vaste groepen kan worden gerealiseerd;
·
meer
ondersteuning in de uitwerking van Piramide bij peuters.
De
verschillende partners in deze Voorschool formuleren verschillende
aandachtspunten in de communicatie en samenwerking. Een overeenkomstig punt is
de aandacht om de overdracht van de speelzaal naar de school te gaan regelen.
Andere punten zijn:
vanuit
de Omnibus:
·
Nauwere
samenwerking opbouwen waarbij er altijd verschillen tussen de betrokkenen blijven
bestaan. Investeren in meer gezamenlijkheid in het cluster;
·
Aandacht
voor de omslag naar methodisch werken in Berend Botje;
·
Fysieke
koppeling (huisvesting) van de speelzaal bij de school.
Berend
Botje vind het belangrijk om
·
Afspraken
in het Voorschool-cluster meer vast te gaan leggen, waardoor de samenwerking
helderder wordt. Nu worden afspraken verschillend geïnterpreteerd;
·
Investeren
in een clusteroverleg waarin thema’s besproken worden en de uitwerking van Piramide
op elkaar afgestemd worden.
De Anne
de Vries school wil aandacht besteden aan
·
Verbeteren
van communicatie met Octopus BV;
·
Overdracht
peuterspeelzaal – school;
·
“Over
de trambaan heen een multifunctionele accommodatie bouwen”: waardoor fysieke
barrières in samenwerking weggenomen worden;
·
Een
cultuur van samenwerking opbouwen waarin er meer gebruik gemaakt wordt van elkaars
kennis, kunde, faciliteiten en ervaringen;
·
Uitwisseling
met clustercoördinator van de Omnibus;
·
“Benader
het invoeren van het werken aan Piramide als een proces van opbouwen, eigen
maken en bijstellen, zodat het ook een relatie heeft met de bestaande
activiteiten op de school.”
I Diverse aandachtspunten in dit Voorschool-cluster
·
Er
is behoefte aan duidelijkere informatie over de randvoorwaarden zoals
bijvoorbeeld budgetten voor de onderwijsassistenten en materialen;
·
Het
is belangrijk om oog te hebben voor de verschillende niveaus van deskundigheid
van partners in één Voorschool-cluster. Zo blijft de Voorschool een meerwaarde
opleveren voor elke partners. Als er een standaard niveau van de Voorschool
(voor de school / speelzaal) ontwikkeld wordt, vallen daar Voorschool-locaties
buiten. Dat is geen gewenste situatie;
·
Aandacht
voor monitoring van de kinderen en het uitvoeren van een nulmeting om het kwaliteitsniveau
van de Voorschool en de ontwikkeling van kinderen in kaart te brengen. Op basis
daarvan kan bijgestuurd worden. Het gaat hierbij om gegevens van de scholen en
de speelzaal;
·
In de Brede School lijken budgetten “verdund” te worden: budgetten
worden ingezet voor alle kinderen in de wijk. Het is beter als deze geoormerkt
worden omdat deze dan specifiek bestemd kunnen worden voor doelgroepkinderen.
Voorschool-cluster
2
·
Mgr.
Bekkers school Laurentius Stichting voor Katholiek
Primair
Onderwijs
·
Peuterspeelzaal
Do-Re-Mi Stichting Rooms Katholieke
Peuterspeelzalen
A Huisvesting
Peuterspeelzaal
Do-Re-Mi heeft een onrustige tijd achter de rug met een aantal verhuizingen. Ze
zijn nu gehuisvest in een school die niet betrokken is bij de
Voorschool-cluster. De Mgr. Bekkers school wordt binnenkort verbouwd zodat de
peuterspeelzaal gehuisvest kan worden op hetzelfde terrein als de school.
De
lokalen van beide Voorschool-locaties zijn geschikt om hoeken in te richten.
Het is
de bedoeling dat kinderen af en toe apart genomen worden om ze extra aandacht
te kunnen geven. Zowel Do-Re-Mi als de Mgr. Bekkers school hebben een geschikte
ruimte om aparte activiteiten met kinderen te doen.
Zowel
Do-Re-Mi als de Mgr. Bekkers school geven aan te weinig opbergruimte ter
beschikking te hebben.
B Programmakeuze en invoeringstraject
Voorafgaand
aan de Voorschool-ontwikkelingen was er contact tussen peuterspeelzaal Do-Re-Mi
en Mgr. Bekkers school. Het draagvlak om Voorschool te worden was bij de Mgr.
Bekkers school in eerste instantie niet zo groot. De school had net “Knoop het
in je oren” en “Laat wat van je horen” ingevoerd en had geen behoefte aan weer
allerlei veranderingen. Daarom is voor een voorzichtige start gekozen.
Ook
Do-Re-Mi was vanwege de hoeveelheid werk in eerste instantie huiverig om
Voorschool te worden. Het werd wel gezien als een kans om te
professionaliseren.
In
overleg met de schoolbegeleidster van GOA-Delft is gekozen voor Piramide.
De
basisschool en peuterspeelzaal zijn zeer enthousiast over het Piramidemateriaal.
Dit
schooljaar 2002-2003 voert Mgr. Bekkers school slechts een deel van de 13
projecten uit. Het aantal projecten wordt langzaam uitgebouwd.
Ook
Do-Re-Mi geeft aan dat ze nog niet aan alle projecten is toegekomen.
In
september 2001 zijn alleen de intern begeleider, één leerkracht en de
peuterleidsters met de training gestart. Ze hebben samen met Voorschool-cluster
3 (C. Musius school, Muizenhuis en Woelewippie) de training gevolgd.
Door
het uitproberen van een Piramideproject werden ook de andere leerkrachten
enthousiast. Inmiddels doen alle leerkrachten van groep 1 en 2 mee aan de
training.
Om deel
te nemen aan de Piramidetraining stelt de directie van de Mgr. Bekkers school
de voorwaarde dat er inval moet zijn geregeld. Vervanging is moeilijk te regelen
maar lukt meestal wel. Er wordt aangegeven dat met name in de eerste lesweken
(na de zomervakantie) vervanging moeilijk te vinden is. De Mgr. Bekkers school
zou het op prijs stellen als hier bij het plannen van de Piramidetraining hier
rekening mee wordt gehouden.
De
trainingsuren worden vergoed door GOA-Delft. Ook inval wordt vergoed.
De Mgr.
Bekkers school was ontevreden over de kwaliteit van de eerste
trainingsbijeenkomsten. Men stuitte op een groot verschil in didactische
ervaring. De ervaren leerkrachten van de Mgr. Bekkers school vonden het niveau
van de lesstof te laag. Na overleg met GOA-Delft is dit probleem opgelost.
Do-Re-Mi
vindt de training te theoretisch. Ze heeft behoefte aan meer praktische
begeleiding op de werkvloer.
De
trainingsdagen zijn ingekort van een hele dag naar een halve dag.
Peuterleidsters maken zich zorgen dat een halve dag niet voldoende is.
Ondanks
de ervaren verschillen in didactische vaardigheden wordt het gezamenlijk volgen
van de training als positief ervaren. Aangegeven wordt dat de training een
goede mogelijkheid biedt om elkaars werkwijze beter te leren kennen en af te
stemmen.
C Integraal concept
Alle
peuterleidsters, leerkrachten en onderwijsassistenten werken met het programma
Piramide.
De Mgr.
Bekkers school geeft aan dat Piramide goed aansluit bij de thematische
werkwijze binnen de school. Wel vindt ze dat de afstemming met de in groep 3
gebruikte methodes “Knoop het in je oren” en “Laat wat van je horen” extra
aandacht behoeft.
Ook
Do-Re-Mi gaat uit van een thematische werkwijze. De taalontwikkeling en
aandacht voor Nederlands als tweede taal wordt zeer belangrijk gevonden.
Do-Re-Mi geeft aan dat Piramide goed aansluit bij hun bestaande werkwijze. Ze
vindt dat Piramide een kader biedt om op een meer gestructureerde manier te
werken dan ze gewend was.
Do-Re-Mi
heeft geen ervaring met individuele begeleiding van kinderen die dat nodig
hebben. Het onderdeel “tutoring” van Piramide vergt van Do-Re-Mi dan ook om een
nieuwe werkwijze.
Tot nu
toe is dit Voorschool-cluster gericht geweest op het implementeren van Piramide
in de eigen groepen. Om een doorgaande lijn te realiseren is verdere afstemming
nodig.
Piramide
is ontwikkeld door de CITO-groep. De Mgr. Bekkers school werkte voorafgaand aan
de Voorschool met CITO-toetsen; de Piramide-methode sluit daarom goed aan.
Do-Re-Mi
was niet gewend om kinderen te observeren en te toetsen.
De Mgr.
Bekkers school en Do-Re-Mi gebruiken de toetsen van Piramide als kind- en
leerlingvolgsysteem. Toetsuitslagen worden doorgespeeld naar de school. De
observaties en ervaringen met tutoring worden nog niet overgedragen.
Piramide
vereist tutoring waarbij een leidster een klein groepje kinderen apart neemt.
De groep overgebleven kinderen is te groot voor 1 leidster. In praktijk wordt
er daarom te weinig aan tutoring gedaan.
Het
Voorschool-cluster heeft formeel nog geen clustercoördinator aangesteld. De
intern begeleider van de Mgr. Bekkers school coördineert Piramide binnen de
school.
Ook is
er nog geen sprake van een gestructureerd clusteroverleg. Verwacht wordt dat een gestructureerde afstemming pas echt van de
grond komt als de peuterspeelzaal en de basisschool weer in hetzelfde gebouw
zijn gehuisvest.
D Bereik doelgroep en interne doorstroom
De Mgr.
Bekkers school heeft 60% gewichtenleerlingen.
Do-Re-Mi
heeft 47% gewichtenkinderen. De peuterspeelzaal geeft aan dat de weging niet
overeenkomt met de praktijk. Anderstalige kinderen van hoogopgeleide ouders
krijgen geen gewicht toegekend. In praktijk vragen zij echter wel extra
aandacht omdat ze geen Nederlands spreken.
Demografische
gegevens over het aantal doelgroepkinderen in de wijk zijn niet bekend bij de
betrokken Voorschool-locaties. Het is
onbekend welk percentage van de doelgroep in de wijk wordt bereikt. Aan de
toeleiding naar de peuterspeelzalen wordt geen speciale aandacht besteed.
Aangegeven wordt dat doelgroepkinderen waarvan de moeders een taalcursus volgen,
niet deelnemen aan de Voorschool maar worden opgevangen in de kinderopvang.
De
doorstroom van peuterspeelzaal naar basisschool wordt niet geregistreerd. In
verband met de huidige ongunstige locatie van Do-Re-Mi is de doorstroom
momenteel beperkt.
E Vier dagdelen peuterspeelzaal in veilige groepen
Het is
de bedoeling dat doelgroepkinderen 4 dagdelen gebruikmaken van de
peuterspeelzaal. Om dit te stimuleren mogen doelgroep kinderen vanaf drie jaar
2 extra dagdelen gratis komen. GOA-Delft vergoedt deze extra dagdelen. Ouders
bepalen welke dagdelen de kinderen omen.
Do-Re-Mi
heeft geen wachtlijst en geen volledige bezetting. Uitbreiding van 2 naar 4
dagdelen zou daarom geen probleem moeten zijn. In praktijk geven leidsters aan
niet goed te weten hoe ze de uitbreiding moeten realiseren. Er is behoefte aan
een helder plaatsingsbeleid met voorrang voor doelgroepen.
Wegens
onvolledige bezetting zijn er geen middaggroepen, er is nog geen uitbreiding
gerealiseerd.
F Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
Dubbele
personele bezetting is in de Mgr. Bekkers school gerealiseerd door het
aanstellen van onderwijsassistenten. Onderwijsassistenten beschikken over een
MBO diploma. Er wordt van hen verwacht dat ze zelfstandig werken. Aangegeven
wordt dat de onderwijsassistenten momenteel nog aanzienlijke begeleiding nodig
hebben om in hun werk te kunnen groeien.
Do-Re-Mi
werkte voorafgaand aan de invoering van de Voorschool met 1 leidster en 1
vrijwilliger op een groep van 18 kinderen. Sinds de Voorschool is er een tweede
peuterleidster aangesteld. Leidsters beschikken over een verschillend aantal
uren overhead. Do-Re-Mi is zeer ontevreden over de overhead regeling. Do-Re-Mi
vindt de beschikbare overhead te weinig en bovendien oneerlijk verdeeld.
Administratieve
en organisatorische taken zoals inschrijvingen, inval regelen bij ziekte, etc.
regelen Do-Re-Mi-leidsters zelf. Do-Re-Mi ervaart deze extra werkzaamheden als
een knelpunt.
Do-Re-Mi
zou graag onderdeel gaan uitmaken van een grotere organisatie zodat de
administratieve en organisatorische werkzaamheden door anderen kunnen worden
gedaan.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
Do-Re-Mi
en de Mgr. Bekkers school geven een gezamenlijke ouderbrief uit.
De Mgr.
Bekkers school organiseert na de herfstvakantie 2002 spel-inloop voor ouders.
Do-Re-Mi
heeft koffieochtenden voor ouders.
De Mgr.
Bekkers school heeft een ouderavond met tolk besteed aan Piramide. Er waren 34
ouders aanwezig.
De Mgr.
Bekkers school maakt thema-woordkaarten die ze ophangen voor ouders. Binnenkort
gaan ze daarnaast per thema een boekje voor ouders maken.
Kinderen
van Do-Re-Mi en de Mgr. Bekkers school bezoeken elkaar.
Er
wordt samengewerkt met de bibliotheek.
Samenwerking
met andere relevante wijkvoorzieningen is nog niet van de grond gekomen.
H Ervaringen, communicatie en samenwerking in het
Voorschool-cluster
De
peuterleidsters van Do-Re-Mi voelen zich overspoeld met informatie vanuit de
gemeente en GOA-Delft. Ze zien door de bomen het bos niet meer.
Er zijn
veel verschillende mensen betrokken bij de Voorschool. Er is behoefte aan het
verhelderen van de taakverdeling en de verantwoordelijkheden van de coach, de
trajectbegeleider en de clustercoördinator.
I Diverse aandachtspunten in dit Voorschool-cluster
·
Er
wordt veel belang gehecht aan continuering van het project. Men vindt dat de
Voorschool een structurele voorziening zou moeten worden.
Voorschool-cluster
3
·
C.
Musius school Laurentius Stichting voor Katholiek
Primair
Onderwijs
·
Peuterspeelzaal
Muizenhuis Stichting Rooms Katholieke
Peuterspeelzalen
·
Peuterspeelzaal
Woelewippie Octopus BV
A Huisvesting
Peuterspeelzaal
Muizenhuis is gehuisvest in het schoolgebouw van de C. Musius school. Peuterspeelzaal
Woelewippie is dichtbij gelegen.
Peuterspeelzaal
Muizenhuis ervaart het als zeer positief om in het schoolgebouw te zijn gehuisvest:
·
Voor
kinderen is de overgang van de peuterspeelzaal naar de basisschool minder
groot omdat de kinderen het gebouw al
kennen;
·
De
samenwerking wordt vergemakkelijkt;
·
Leidsters
en leerkrachten houden makkelijker contact over de doorgestroomde
kinderen;
·
Het
werkt kostenbesparend omdat je elkaars faciliteiten kunt gebruiken.
C.
Musius school wordt een Brede school.
C.
Musius school, Muizenhuis en Woelewippie zijn alle drie tevreden over hun
accommodatie. Het is mogelijk om hoeken in te richten en om met kinderen in
kleinere groepen activiteiten te doen.
B Programmakeuze en invoeringstraject
Voorafgaand
aan de Voorschool-ontwikkelingen was er ruimschoots contact tussen peuterspeelzaal
Muizenhuis en basisschool C. Musius. Woelewippie had nog geen contact met de C.
Musius school, noch met Muizenhuis.
Het
draagvlak om voorschool te worden was bij de C. Musius school, Muizenhuis en
Woelewippie groot. De C.Musius school was bekend met de landelijke
beleidsontwikkelingen en hecht veel belang aan een doorgaande ontwikkeling van
peuter tot kleuter. Muizenhuis vindt het professionaliseren van het
peuterspeelzaalwerk en het structureren van de samenwerking met de basisschool
erg belangrijk. De VVE-regeling biedt Muizenhuis de mogelijkheid om dit te
realiseren.
Woelewippie
zag de VVE-regeling als een kans om meer inhoudelijke ondersteuning te krijgen.
Ze had behoefte aan een gestructureerd didactisch programma.
Peuterspeelzaal
Muizenhuis geeft aan het plezierig te vinden dat er nog een peuterspeelzaal
participeert in de voorschool. Ze vindt het prettig om ervaring uit te wisselen
met een andere peuterspeelzaal.
De
thematische aanpak van Piramide sprak alle drie voorschool-locaties aan.
Hetcluster heeft eerst één van de Piramideprojecten uitgeprobeerd. Daarna is
definitief gekozen voor Piramide.
Het
Voorschool-cluster is in september 2001, in de eerste tranche, gestart met de
Piramidetraining.
De C.
Musius school is tevreden over de training. Ook wordt positief gereageerd op de
stoomcursus voor nieuw personeel dat later in het traject is ingestapt. Zij
vindt het belangrijk dat deze nascholing structureel wordt aangeboden, ook na
afloop van de training.
Muizenhuis
is zeer tevreden over de training. Wel heeft zij naast de theoretische informatie
behoefte aan praktische ondersteuning om de vertaalslag te maken van theorie
naar praktijk.
Ook
peuterspeelzaal Woelewippie geeft aan behoefte te hebben aan meer praktische
begeleiding op de werkvloer.
C Integraal concept
Piramide
is in alle groepen 1 en 2 van de C.Musius school ingevoerd en op alle dagdelen
van de peuterspeelzalen Muizenhuis en Woelewippie.
Piramide
bestaat uit 13 projecten per jaar. De betrokkenen ervaren dit als te veel. Zo
nu en dan valt er een project tussenuit zodat er ook andere al bestaande
projecten zoals bijv. Opa- en oma-dag kunnen worden uitgevoerd.
De C.
Musius school geeft aan dat Piramide goed aansluit bij de bestaande
onderwijsvisie binnen de school. Thematisch werken past binnen de traditie van
de school. Tijdens het onderzoek is niet besproken in hoeverre Piramide
aansluit bij het onderwijs en de methodes in groep 3.
Muizenhuis
geeft aan dat, van de drie beschikbare programma’s, Piramide het beste aansluit
bij de bestaande werkwijze. In Piramide is het vrije spel element opgenomen.
Muizenhuis hecht hieraan veel waarde.
Voor
Woelewippie geldt dat er geen duidelijke relatie is gelegd tussen Piramide en
de bestaande pedagogische visie van Octopus BV. De gestructureerde thematische
manier van werken sprak aan. Tegelijkertijd vindt Woelewippie een speelse
werkwijze belangrijk en hecht zij waarde aan ruimte voor improvisatie. Ze heeft
behoefte aan extra ondersteuning om te kunnen bepalen hoe het speelse karakter
binnen Piramide behouden kan blijven.
De C.
Musius school en peuterspeelzaal Muizenhuis verzorgen een gezamenlijke
afsluiting van het jaar.
Tot nu
toe is het cluster gericht geweest op het implementeren van Piramide in de
eigen groepen. De Voorschool-locaties geven aan dat er voor het realiseren van
een doorgaande lijn verdere afstemming nodig is.
De
basisschool en de beide peuterspeelzalen gebruiken de toetsen van Piramide als
kind/leerling-volg-systeem. Resultaten worden nog niet aan elkaar overgedragen
omdat de wet op de privacy dit verbiedt. Toetsresultaten kunnen wel
overgedragen worden als ouders toestemming hebben gegeven. Dit wordt echter nog
niet besproken en geregistreerd.
Er is
formeel geen clustercoördinator aangesteld. De intern begeleider van C. Musius
school coördineert Piramide binnen de school.
Er is
meer structuur in de samenwerking gebracht. De cluster heeft 3 keer per jaar
clusteroverleg en stemt de planning van de projecten op elkaar af.
D Bereik doelgroep en interne doorstroom
De
school heeft een percentage van 60% gewichtenleerlingen (hoger dan 1.0).
Volgens
de officiële weging heeft Muizenhuis 35% gewichtenkinderen[36] in huis. Muizenhuis merkt
hierbij op dat het werkelijke percentage kinderen met een
ontwikkelingsachterstand hoger ligt. Zij schat deze op 40, zo niet 45 %.
Anderstalige kinderen met hoogopgeleide ouders tellen niet als doelgroepkind in
deze regeling waarbij de gewichtenregeling in het basisonderwijs als uitgangspunt
genomen wordt. In praktijk hebben deze kinderen volgens Muizenhuis wel degelijk
extra aandacht nodig.
Volgens
de gegevens van GOA-Delft heeft Woelewippie 29% gewichtenkinderen. Woelewippie
heeft geen zicht op het percentage gewichtenkinderen omdat de weging en
registratie op het Centraal Bureau van Octopus BV wordt bijgehouden.
Demografische
gegevens over het aantal doelgroepkinderen in de wijk zijn onbekend. Het is
onbekend welk percentage van de doelgroep in de wijk wordt bereikt.
Muizenhuis
heeft een wachtlijst. De meerderheid van de kinderen op de wachtlijst behoort
niet tot de doelgroepkinderen met een potentiële ontwikkelingsachterstand.
Woelewippie
heeft geen wachtlijst.
De
regiomanager van Octopus BV en de trajectbegeleider van GOA-Delft werken
momenteel aan een plan om het bereik van de doelgroepkinderen te verbeteren.
De
doorstroom van peuterspeelzaal naar basisschool wordt niet geregistreerd. De
doorstroom van de peuterspeelzaal Muizenhuis naar de basisschool C. Musius
wordt geschat op 80%.
Woelewippie
geeft aan dat de meeste kinderen doorstromen naar de C. Musius school, een
percentage is niet bekend.
E Vier dagdelen peuterspeelzaal in veilige groepen
In
peuterspeelzaal Woelewippie wordt niet met vaste groepen gewerkt. Tijdens het
onderzoek is niet besproken in hoeverre Muizenhuis met vaste groepen werkt.
Het is
de bedoeling dat doelgroepkinderen 4 dagdelen gebruikmaken van de
peuterspeelzaal.
Om dit
te realiseren is Muizenhuis 2 keer per week een middaggroep gestart. Kinderen
hoeven voor deze extra dagdelen niet extra te betalen. GOA-Delft vergoedt deze
kosten. Ook de salariskosten voor de middaggroepen worden door GOA-Delft
vergoed.
Muizenhuis
heeft een lange wachtlijst. Er is geen voorrangsbeleid voor doelgroepkinderen.
Muizenhuis geeft aan het niet eerlijk te vinden tegenover wachtlijstouders om
doelgroep kinderen met voorrang te plaatsen.
Er is
behoefte aan richtlijnen voor een eerlijk plaatsingsbeleid.
Woelewippie
heeft geen wachtlijst en heeft i.v.m. een verhuizing momenteel een slechte bezetting.
Uitbreiding van 2 naar 4 dagdelen zou gerealiseerd kunnen worden. In praktijk
blijkt het plannen hiervan moeilijk te zijn en wordt de keuze aan de ouders
overgelaten.
F Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
Dubbele
bezetting is in de C. Musius school gerealiseerd door het aanstellen van
onderwijsassistenten. Zij heeft het afgelopen jaar veel aandacht besteed aan
het verhelderen van de functie omschrijving van de onderwijsassistent.
Onderwijsassistenten beschikken in tegenstelling tot het overige onderwijzend
personeel over een MBO diploma. De school vreest een kwaliteitsvermindering. In
verband met personeelswisselingen onder de leerkrachten vormden de onderwijs
assistenten het afgelopen jaar de stabiele factor in de groepen één en twee.
Muizenhuis
werkte voorafgaand aan de Voorschool met één leidster en één vrijwilliger op
een groep van achttien kinderen. Sinds de Voorschool is er een tweede
peuterleidster aangesteld. Het is de bedoeling dat er voor de middaggroepen
eveneens twee nieuwe leidsters worden aangesteld. Dit is nog niet gelukt in
verband met een financieel tekort. Het personeelsbudget vanuit GOA-Delft is
ontoereikend. De leidsters van Muizenhuis krijgen geen overhead-uren uitbetaald.
Woelewippie
werkt van oudsher met twee gediplomeerde leidsters. Hier is geen verandering ingekomen.
Peuterspeelzaal
Woelewippie krijgt tien uur overhead per week uitbetaald om de Voorschool
verder vorm te geven.
Piramide
vereist tutoring waarbij een leidster een klein groepje kinderen apart neemt.
De groep overgebleven kinderen is te groot voor één leidster. Om dit op te
vangen maakt Muizenhuis gebruik van vrijwilligers. Bij Octopus BV wordt er
alleen met gediplomeerde professionals op de groep gewerkt. Woelewippie ervaart
de grootte van de groep, 18 kinderen, als een knelpunt.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
De C.
Musius school en het Muizenhuis hebben ouders tijdens ouderavonden geïnformeerd
over de Voorschool.
Muizenhuis
maakt per project een nieuwsbrief voor de ouders.
Woelewippie
betrekt ouders meer bij activiteiten en uitstapjes dan vroeger gebruikelijk
was. Zij heeft via de oudercommissie ouders geïnformeerd over de voorschool.
Via het
buurtnetwerk had de C. Musius school contact met de jeugdzorg, St. Maatzorg,
peuterspeelzalen, scholen en dergelijke. Dit buurtnetwerk is vervangen door het
huidige zorgteam binnen de school.
H Ervaringen, communicatie en samenwerking in het
Voorschool-cluster
De C.
Musius school geeft aan lange tijd niet te hebben geweten of zij in aanmerking
kwam om Voorschool te worden. Dit heeft de nodige vertraging en frustratie
opgeleverd.
Octopus
BV geeft aan dat het management van Octopus BV onvoldoende is betrokken bij de
totstandkoming van de Voorschool.
Woelewippie
geeft aan dat de rol en taakverdeling van de coach, de traject begeleider en managers
van Octopus BV niet duidelijk is.
I Diverse aandachtspunten in dit Voorschool-cluster
·
Er
wordt veel belang gehecht aan continuering van het project. De C.Musius school
vindt dat de Voorschool een structurele voorziening zou moeten worden.
·
De
school hecht veel belang aan monitoring om de resultaten van de Voorschool te
kunnen meten.
Voorschool-cluster
4
·
Basisschool
de Horizon PC
school
·
Peuterspeelzaal
Roots Octopus
BV
A Huisvesting
De
speelzaal is niet inpandig gehuisvest in de school. Dit wordt door de Horizon
betreurd. De Horizon ziet de volgende voordelen van een inpandige
peuterspeelzaal:
·
Werkwijze
en pedagogische visie kunnen makkelijker op elkaar worden afgestemd;
·
Contact
over kinderen en inhoudelijke afstemming verloopt makkelijker;
·
Materialen
kunnen worden uitgewisseld.
Roots
heeft voldoende ruimte voor hoeken, en een kleine aparte ruimte bij de
speelzaal
De
Horizon zit in een krappe huisvesting. Er zijn ook hoeken op de gangen en in de
hal gemaakt.
Er zijn
nog geen extra materialen aangeschaft voor het werken met BasisGoed. Duidelijke
materiaallijsten en beschrijvingen van samenstellingen van hoeken ontbreken,
leidsters moeten deze zelf ontwikkelen. Bij de materiaalkeuze wordt zo veel
mogelijk aangesloten bij wat er gedurende het jaar uit de kinderen komt. Er is
voor de Voorschool € 2.000,- (per groep) beschikbaar voor de aanschaf van
materialen. Dit bedrag moest voor augustus 2002 worden besteed. De subsidie
speelt niet in op het feit dat materialen gaande de rit besteld / gekozen
worden. Het cluster heeft uitstel gekregen tot januari 2003 om materialen aan
te schaffen.
B Programmakeuze en invoeringstraject
De
Horizon was erg gemotiveerd om Voorschool te worden.
Roots
had moeite om Voorschool te worden. Roots is van oorsprong een interculturele
speelzaal. Er werd gestreefd naar een verdeling van 50% allochtone en 50%
autochtone kinderen. Realisatie van de Voorschool zou inhouden dat dit
uitgangspunt losgelaten zou moeten worden. De visie van Roots is dat voor
taalstimulering van allochtone kinderen het belangrijk is dat er ook autochtone
kinderen op de peuterspeelzaal komen.
In
overleg met het management van Octopus BV is besloten om toch
Voorschool-speelzaal te worden.
De
voortvarendheid van de Horizon en de terughoudendheid van Roots hielden in dat
de
samenwerking
uiterst moeizaam liep. Ook lag de belevingswereld en werkwijze van leerkrachten
en leidsters uit elkaar.
Er is
veel tijd en energie gestoken in kennismaking en het creëren van draagvlak. De
leidsters van Roots zijn betrokken bij inhoudelijke bijeenkomsten op de school
(met de schoolbegeleider) om over aanpak en visies te praten. Er hebben enkele
gezamenlijke bijeenkomsten plaatsgevonden alvorens met de keuze voor BasisGoed
maakte. Het
initiatief
hiervoor is van de Horizon afkomstig. De peuterspeelzaal is akkoord gegaan met
de keuze voor BasisGoed.
De
training BasisGoed is in augustus 2002 gestart. Er is tot nu toe één
trainingsdag geweest. Het werken met BasisGoed moet nog vorm krijgen. Leidsters
hebben nog niet goed voor ogen hoe het werken met BasisGoed er uit zal gaan
zien. Ze vinden het een moeilijk programma. De speelzaal verkeert in een
onderzoeksfase hoe zij BasisGoed vorm kunnen gaan geven. De locatiemanager van
Roots is niet inhoudelijk op de hoogte van het programma.
Voor de
trainer is het werken met BasisGoed ook nieuw. Er bestaan nog veel
onduidelijkheden.
De
trainingsuren worden vergoed. Ook inval wordt vergoed uit het VVE-budget via
GOA-Delft.
C Integraal concept
BasisGoed
sluit nauw aan bij de bestaande werkwijze van de Horizon vanwege:
·
De
flexibiliteit van het concept;
·
De
aansluiting bij adaptief onderwijs en basisontwikkeling: beide worden op school
gehanteerd;
·
De
proces- in plaats van productgerichte werkwijze.
Er
ontbreekt volgens de Horizon echter een duidelijke woordenschatlijn en aandacht
voor NT2. Deze onderdelen moeten worden aangevuld met bestaande methodes op de
school. De Horizon is van mening dat het werken met BasisGoed als VVE-programma
positief bijdraagt aan de ontwikkeling van een integraal schoolconcept.
Basisontwikkeling en adaptief onderwijs zijn hierin terug te vinden.
De
school heeft voor BasisGoed gekozen, omdat het aansluit bij de hele aanpak en
visie op onderwijs in de school. De speelzaal heeft onvoldoende zicht op het
concept gekregen en ervaart dat zij hebben laten leiden door de school in de
programmakeuze. Het werken met BasisGoed kan op Roots dan ook niet benaderd
worden als integraal concept.
Octopus
BV geeft aan dat er geen relatie is gelegd tussen het te kiezen VVE programma
en de pedagogische visie van de organisatie.
Het
concept BasisGoed moet verder ontwikkeld worden. In Delft zijn er verder geen
Voorscholen die met BasisGoed werken.
Volgens
de speelzaal loopt het clusteroverleg en is de clustercoördinatie geregeld. De
locatiemanager van Octopus BV is hiervan niet op de hoogte.
Voor de
Horizon is de informatie omtrent clustercoördinatie nieuw. Dat hier middelen
voor beschikbaar zijn weten ze niet.
De
Horizon heeft ongeveer 70% 1.9 gewichtenleerlingen.
De
peuterspeelzaal weet niet precies hoeveel gewichtenleerlingen zij binnen heeft.
De
doorstroom van de peuterspeelzaal Roots naar de basisschool de Horizon wordt
geschat op 80%. Dit wordt niet geregistreerd. Er stroomt echter een veel
grotere groep in op school die geen peuterspeelzaal heeft gevolgd. De Horizon
is voorstander van het uitbreiden van de peuterspeelzaalcapaciteit.
Roots
geeft aan geen wachtlijsten te hebben. Het is onbekend welk percentage van de
doelgroeppeuters in de wijk wordt bereikt. Demografische gegevens over het
aantal doelgroepkinderen in de wijk zijn onbekend. Het bereiken van de
doelgroep (en mogelijk toeleiden naar de speelzaal) vergt meer aandacht.
Roots
werkt niet met het wegen van de peuters volgens de gewichtenregeling in het
onderwijs. Wel kijkt men er op een praktische manier naar: komt de ouder uit
een ander land? Graag zouden ze een formulier (beslisschema) hebben ter
ondersteuning van het wegen van kinderen.
GOA-Delft
zou een rol kunnen spelen in de controle op deelname van de doelgroep aan Voorschool.
Het
is de bedoeling dat doelgroepkinderen vier dagdelen gebruik maken van de
peuterspeelzaal. Ouders betalen twee dagdelen, GOA-Delft de overige twee
dagdelen. Ouders reageren positief op de aangeboden uitbreiding. Met name omdat
het “gratis” is.
Uitbreiding
van twee naar vier dagdelen wordt centraal door Octopus BV geregeld. Er is geen
helder plaatsings- en voorrangsbeleid.
Roots
is een 5-urige peuterspeelzaal. Per november 2002 wordt ze een 3-urige
peuterspeelzaal.
Roots
is naast de ochtendgroepen ook twee middagen open. Roots geldt binnen Octopus
als pilot om te zien of er animo is voor middaggroepen. Ouders kunnen nu zelf
kiezen welke dagdeelcombinaties ze hun kind brengen. Kinderen spelen in
verschillende groepen, met verschillende speelgenootjes.
Octopus
BV geeft aan dat met de ombouw naar
groepen van vier dagdelen hiervoor geen stappenplan gemaakt is in de realisatie
van VVE. Graag zouden ze daar ondersteuning bij ontvangen.
I Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
De
dubbele bezetting in de groepen van de Horizon is gerealiseerd door het
aanstellen van onderwijsassistenten; per groep vier dagdelen per week. De
onderwijsassistenten volgen ook de training. Ze werken allen parttime zodat er
’s morgens met een dubbele bezetting gewerkt wordt.
De
budgetten voor het aanstellen van de onderwijsassistenten zijn niet toereikend.
Er wordt met normbedragen / gemiddelden gewerkt.
In de
peuterspeelzaal wordt gewerkt met twee gediplomeerde leidsters en een
groepshulp.
De
peuterspeelzaal heeft tien uur overhead per week om de Voorschool verder vorm
te geven.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
De
cursus Taal en Opvoeden draait bij de Horizon. Opvallend positief vindt de
school dat de betrokkenheid bij de rapportbesprekingen van allochtone ouders
groter was dan voorheen. Een voorzichtig positief resultaat in
ouderbetrokkenheid is te signaleren.
Er
bestaat een knelpunt rondom het aanbieden van plaatsen op de speelzaal voor
deelnemende ouders. Het kind mag naar de speelzaal, het is de doelgroep, er
zijn afspraken maar Octopus BV zegt geen geld te hebben om het te realiseren:
kinderen worden niet geplaatst.
Momenteel
verloopt de samenwerking met relevante wijkvoorzieningen via het zorgteam in de
school.
Omtrent
de Brede School hanteert de gemeente een wijkbenadering. Voor VVE geldt dat een
schoolbenadering het beste werkt om de doelgroep te bereiken. Dat kan
knelpunten opleveren, omdat bij de Brede School doelgroepkinderen onvoldoende
bereikt worden.
H Ervaringen, communicatie en samenwerking in het
Voorschool-cluster
Informatie-uitwisseling
staat centraal. Er worden concrete afspraken gemaakt. Het gebeurt telefonisch,
en via bezoeken. De school ervaart dat de samenwerking en communicatie nu goed
verloopt en wordt veel uitgewisseld.
De
communicatie met GOA-Delft verloopt het goed. Wel wordt opgemerkt dat de
trajectbegeleider een dubbel pet heeft. Dat maakt de communicatie soms lastig /
onhelder: wie doet wat en waarom?
Het is
wel een logische stap vanuit de gemeente om GOA en VVE aan elkaar te koppelen.
Het
bestuur en beleidsmedewerker van de school communiceren met de gemeente. De al
bestaande contacten worden aangevuld met VVE zaken.
In
de toekomst zou het contact tussen GOA-Delft en de clustercoördinator
uitgebouwd kunnen worden. Het bestuur is dan verantwoordelijk voor financiën en
middelen, GOA-Delft en de clustercoördinator voor schoolspecifieke zaken.
Roots
geeft aan dat de samenwerking rondom thema’s en activiteiten nu goed verloopt,
na een moeizame start.
Octopus
BV geeft aan dat het management van Octopus BV onvoldoende is betrokken bij de
Voorschool. De rol van de locatiemanager in de Voorschool is onduidelijk. De
locatiemanager noch de regiomanager volgt de BasisGoed training. Ook heeft de
locatiemanager geen uren voor het begeleiden van de peuterleidsters. En de
leidsters geven juist aan hier behoefte aan te hebben.
Beide
partijen zien in dat de samenwerking nu redelijk goed verloopt maar dat
investering hierin in de toekomst gewenst is en blijft.
De
Horizon ervaart Octopus BV als een organisatie met veel managementlagen. Dit
bemoeilijkt de samenwerking. In de startfase hadden ze te maken met leidsters,
locatiemanager en regiomanager. Informatie werd intern binnen Octopus BV niet
altijd goed doorgegeven.
Omdat
er in dit Voorschool-cluster meer tijd uitgetrokken is voor de start van de
samenwerking benoemt de Horizon een aantal belangrijk succesfactoren die bij
kunnen dragen aan een goede start van een Voorschool-cluster:
·
Het
is belangrijk om verantwoordelijkheden af te bakenen, met behoud van eigen
identiteit moeten alle partijen water bij de wijn doen in de keuze en
vormgeving van de inhoud van de Voorschool;
·
De
wijze hoe het keuzeproces doorlopen wordt, draagt bij aan het draagvlak om
daadwerkelijk aan invoering te gaan werken.
·
Invoeren
van VVE is proces / werken aan de Voorschool kost vraagt tijd, het gaat niet
van de ene op de andere dag;
·
Investeer
in elkaar leren kennen / bezoeken over en weer: resultaat op langere termijn is
groter;
·
Zorg
dat het VVE programma een schoolconcept is of wordt. De programmakeuze wordt
dan door het hele team gemaakt en niet alleen door de onderbouw.
I Diverse aandachtspunten in dit Voorschool-cluster
·
De
Voorschool wordt aangestuurd en begeleid vanuit onderwijs. Hierdoor ligt de
nadruk soms te veel bij het onderwijs en te weinig bij het peuterspeelzaalwerk.
De kwaliteiten van de peuterspeelzaal mogen niet uit het oog verloren worden;
·
Investeer
in kinderen, zodat zij met meer bagage / meer vaardigheden en kennis binnen
komen;
·
Breng
in kaart hoeveel kinderen in groep één instromen zonder peuterspeelzaal of
kinderopvang;
·
De
capaciteit van de speelzaal is te klein, zou niet overeenkomen met de
hoeveelheid peuters in de wijk;
·
Doelen
van de Voorschool meten: er zijn geen voorschool-doelen op het gebied van cognitieve
resultaten geformuleerd. Dit bemoeilijkt de evaluatie.
·
Inzet
van leidsters en leerkrachten en activiteiten van de Voorschool moeten
voldoende gefaciliteerd worden. Dat draagt bij aan draadvlak en goede
invoering.
·
Basisschool
Vrijenban Openbaar
basisonderwijs
·
Peuterspeelzaal
Ronde Kring Octopus BV
A Huisvesting
Peuterspeelzaal
Ronde Kring en basisschool Vrijenban zijn op hetzelfde terrein gehuisvest.
Ronde Kring maakte voorafgaand aan de invoering van de Voorschool reeds gebruik
van de schoolvoorzieningen van Vrijenban.
Vrijenban
geeft aan over geschikte lokalen te beschikken om Piramide uit te voeren. Het
is mogelijk om hoeken te creëren en met kinderen in kleine groepen te werken.
Ook
Ronde Kring geeft aan de ruimte geschikt is. Voorafgaand aan de
Voorschool-ontwikkelingen was de ruimte met “hoeken” ingericht.
Er
worden geen knelpunten genoemd voor wat betreft de accommodatie.
B Programmakeuze en invoeringstraject
Basisschool
Vrijenban en peuterspeelzaal Ronde Kring geven aan dat de invoering van de
Voorschool door GOA-Delft is geïnitieerd. OBS Vrijenban is een GOA-school. Via
het GOA-overleg is Vrijenban, voorafgaand aan de conferentie van 7 maart 2001,
op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen omtrent de Delftse Voorschool.
De
directie van de school heeft deelname niet als een vrije keuze ervaren.
GOA-scholen waren verplicht om deel te nemen aan het Voorschool-project. Toch
staat de schooldirectie wel achter het idee. “Hoe eerder er met een integrale
aanpak van sociale achterstanden wordt begonnen hoe beter.” Nu functioneren de
verschillende voorzieningen nog los van elkaar. Door de Voorschool hoopt de
directie de samenwerking te kunnen verbeteren met andere voorzieningen in de
wijk.
De
peuterspeelzaalleidsters zijn rechtstreeks benaderd om deel te nemen aan de
Voorschool. Het management van Octopus BV was niet op de hoogte van de
Voorschool voorbereidingen in dit cluster.
In
eerste instantie bestaat dit Voorschool-cluster uit OBS Vrijenban en
peuterspeelzaal Ronde Kring. Vrijenban geeft aan dat op initiatief van het
GOA-Delft, basisschool Max. Havelaar aan de cluster is toegevoegd. Het is nog
onduidelijk hoe de samenwerking met Max Havelaar moet worden vormgeven. Ook is
de Max Havelaar school nog niet formeel een Voorschool-locatie[37].
Vrijenban
en Ronde Kring geven aan dat de keuze voor Piramide door GOA-Delft is
ingegeven. Zij zijn echter tevreden over de keuze.
Vrijenban
en Ronde Kring zijn in april 2002 gestart met de training. Vrijenban is
ontevreden over de kwaliteit van de eerste scholingsbijeenkomsten. Ze
constateerden dat het niveau van de deelnemers ver uit elkaar lag en vonden het
niveau van de lesstof voor de ervaren leerkrachten te laag. Na overleg met
GOA-Delft is dit probleem opgelost.
Door
personeelswisselingen en nieuwe aanstellingen heeft een aantal deelnemers een
inhaalcursus gevolgd. Ook de leerkrachten van Max Havelaar hebben inmiddels de
inhaalcursus gevolgd.
C Integraal concept
In alle
groepen één en twee van Vrijenban en alle dagdelen van peuterspeelzaal Ronde
Kring is Piramide ingevoerd.
Vrijenban
heeft gekozen voor een geleidelijke invoering van het programma. Vrijenban
vindt het aantal Piramideprojecten te veel. De school wil naast Piramide ook
bestaande projecten, zoals de kinderboekenweek, kunnen blijven uitvoeren. In
het eerste jaar wordt een deel van de projecten uitgevoerd. Tutoring en toetsen
worden wel uitgevoerd. Het eerste toetsmoment moet echter nog komen.
Vrijenban
geeft aan dat Piramide goed aansluit bij de bestaande thematische werkwijze.
Wel is er behoefte aan een betere afstemming met bestaande hulpprogramma’s
binnen de school.
Vrijenban
geeft aan belang te hechten aan een soepele overgang van Piramide naar de programma’s
van groep drie en vier. In deze overgang is nog niet voorzien.
Ronde
Kring is enthousiast over de Piramidemethode en het materiaal. “De kinderen
reageren positief of de veranderingen en gaan met sprongen vooruit”. Ronde
Kring hecht veel waarde aan de pedagogiek van Reggio Emilia. Ze vindt het
belangrijk dat volwassenen zich verdiepen in de belevingswereld van het kind en
dat zij hierbij aansluiten. Aangegeven wordt dat Piramide goed binnen deze
pedagogische visie past vanwege het gebruik van speel- en projectboeken.
Ronde
Kring is een 3-urige peuterspeelzaal. De speelzaal geeft aan dat het
Piramideprogramma niet binnen drie uur past. Ook vindt zij een groep van 18
kinderen te groot om met een aantal kinderen aparte activiteiten te ondernemen.
Dit
Voorschool-cluster heeft formeel geen clustercoördinator aangesteld. De adjunct
directeur van Vrijenban coördineert de Voorschool werkzaamheden binnen de
school.
Groepen
één en twee van basisschool Vrijenban hebben intern overleg over het Piramide
programma. Afstemmingsoverleg tussen de scholen en de peuterspeelzaal is nog
niet gerealiseerd.
D Bereik doelgroep en interne doorstroom
Vrijenban
heeft 50% gewichtenleerlingen. Vrijenban maakt zich zorgen over het
teruglopende leerlingenaantal.
Peuterspeelzaal
Ronde Kring heeft 45% gewichtenkinderen. Aangezien weging en registratie op het
centraal bureau van Octopus BV plaatsvindt heeft zij zelf geen zicht op deze
gegevens.
Het is
onbekend welk percentage van de doelgroep in de wijk wordt bereikt.
Demografische gegevens over het aantal doelgroepkinderen in de wijk zijn
onbekend.
Het is
onbekend of Ronde Kring een wachtlijst heeft. Dit wordt bijgehouden door het
Centraal Bureau van Octopus BV.
Het is
onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de toeleiding naar de Ronde Kring wie
het contact zou moeten onderhouden met bijvoorbeeld het consultatiebureau.
Geschat
wordt dat 80% van de nieuw instromende leerlingen in groep 1 van Vrijenban,
peuterspeelzaal de Ronde Kring heeft bezocht. Bij binnenkomst in de school
wordt geïnformeerd of het kind de peuterspeelzaal heeft bezocht. Ook informeert
de peuterleidster of het kind naar Vrijenban of Max Havelaar gaat. Dit wordt
echter niet geregistreerd.
Ronde
Kring werkt niet met vaste groepen. Ouders kiezen zelf op welke dagdelen ze hun
kinderen brengen.
Uitbreiding
van twee naar vier dagdelen is nog niet gerealiseerd. Plaatsing verloopt via
het centraal bureau van Octopus BV. De peuterspeelzaal is niet op de hoogte van
de wachtlijst omdat deze door het centraal bureau van Octopus BV wordt
bijgehouden. Ronde Kring gaat er daarom vanuit dat het centraal bureau de
uitbreiding realiseert.
F Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
Dubbele
bezetting op de groepen van Vrijenban is gerealiseerd door het aanstellen van
twee onderwijsassistenten.
Octopus
BV werkt standaard met twee MBO opgeleide leidsters op de groep. Ronde Kring
kampt met een vacature. Er wordt met een invalleidster gewerkt om een dubbele
bezetting te realiseren.
De
peuterspeelzaal heeft tien uur overhead per week beschikbaar om de voorschool
vorm te geven.
Het
locatie management van Octopus BV heeft geen uren voor het aansturen van de
peuterspeelzalen. Peuterleidsters werken zelfstandig.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
Vrijenban
geeft ouders per thema een woordenlijst mee.
Daarnaast
wordt er aan ouderbetrokkenheid geen extra aandacht besteed.
Er
wordt samengewerkt met de bibliotheek.
Samenwerking
met andere relevante wijkvoorzieningen is nog niet van de grond gekomen.
Ronde
Kring en Vrijenban wisselen materialen uit en vieren feesten zoals het
sinterklaasfeest samen.
Vrijenban
geeft aan dat de contacten met GOA-Delft goed verlopen.
Er is
behoefte aan duidelijkere richtlijnen over de praktische invulling van zaken.
Ronde Kring zou graag de samenwerking in de cluster verbeteren. Ze heeft
behoefte aan praktische richtlijnen over hoe samenwerking vorm gegeven kan
worden.
I Diverse aandachtspunten in dit
Voorschool-cluster
·
Vrijenban
geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat over de beschikbare budgetten. Dit
heeft tot nu toe geen problemen opgeleverd aangezien de gedeclareerde bedragen
volledig zijn uitgekeerd. De directie zou echter graag vooraf op de hoogte zijn
van de beschikbare budgetten.
·
De
directie van Vrijenban maakt zich zorgen of er financiering beschikbaar is voor
het aanvullen van gebruikt materiaal, zoals bijvoorbeeld de toetsboekjes.
·
Octopus
BV geeft aan dat de Voorschool wordt aangestuurd en begeleid vanuit onderwijs.
Ze vindt dat voorkomen moet worden dat de nadruk te veel bij het onderwijs ligt
en te weinig bij het peuterspeelzaalwerk. De kwaliteiten van de peuterspeelzaal
moeten niet uit het oog verloren worden.
Voorschool-cluster
6
·
Freinetschool
Openbaar
Basisonderwijs
·
Peuterspeelzaal
Pinokkio Octopus BV
A Huisvesting
Toen
ouders van de Freinetschool behoefte bleken te hebben aan een peuterspeelzaal,
startte peuterspeelzaal Pinokkio vanuit de school in één van de lokalen van de
school. De peuterleidster was een ouder van de school en was bekend met de
Freinetwerkwijze. Met de oprichting van St. Octopus kwam peuterspeelzaal
Pinokkio onder de verantwoordelijkheid van het huidige Octopus BV.
Pinokkio
is momenteel gehuisvest in het kindercentrum Grote Johannes. Dit centrum wordt
op korte termijn verbouwd en gaat fungeren als Brede school. De Freinetschool
en Pinokkio zullen samen in het Brede School gebouw gehuisvest worden.
Uitbreiding
van dagdelen naar de middag is in Pinokkio niet mogelijk omdat er dan buitenschoolse
opvang in de speelzaal plaatsvindt.
Bij het
werken met Kaleidoscoop wordt er niet alleen in de grote groep gewerkt maar ook
in kleine groepjes. Pinokkio geeft aan dat de ruimte niet geschikt is om in
kleine groepjes uit elkaar te gaan.
De
Freinetschool ondervindt hierin geen problemen.
B Programmakeuze en invoeringstraject
Voorafgaand
aan de Voorschool-ontwikkelingen was er ruimschoots contact tussen peuterspeelzaal
Pinokkio en de Freinetschool. Het plan om Voorschool te worden werd met enthousiasme
ontvangen.
De
Freinetschool heeft zeer bewust gekozen voor Kaleidoscoop. Kaleidoscoop sluit
het beste aan bij de kindvolgende Freinetwerkwijze. Piramide vindt de
Freinetschool te gestructureerd en programmagericht. BasisGoed leek nog niet
voldoende uitgewerkt om makkelijk in praktijk te brengen.
De
peuterspeelzaal heeft zich bij de keuze voor Kaleidoscoop aangesloten.
Het
Voorschool-cluster had gehoopt om in de eerste tranche te kunnen starten met
het invoeringstraject. Dit lukte niet omdat er nog geen Kaleidoscooptrainers
beschikbaar waren en omdat er samenwerking werd gezocht met andere Voorscholen
om gezamenlijk de training te kunnen volgen.
Uiteindelijk
is het cluster in maart 2002 gestart met de training. Men is erg enthousiast
over de training.
Om financiële
redenen en om lesuitval te voorkomen, is de oorspronkelijke Kaleidoscooptraining
gecomprimeerd van twintig naar negen trainingsdagen. In de door GOA-Delft
geformuleerde voorwaarden van de Delftse Voorschool is de verplichting
opgenomen dat leidsters en leerkrachten het certificaat behalen van het gekozen
VVE programma. De gecomprimeerde training komt niet overeen met de
certificeringeisen vanuit Kaleidoscoop. Dit wordt als een knelpunt ervaren.
Per
trainingsdag is er per deelnemer (intern begeleider, leerkrachten,
onderwijsassistenten en peuterleidsters) praktijkbegeleiding beschikbaar. De
praktijkbegeleiding wordt als zeer waardevol ervaren. Doordat het aantal
trainingsdagen is gehalveerd, is ook het aantal uren praktijkbegeleiding sterk
verminderd.
De
trainingsuren worden vergoed door GOA-Delft. Ook inval wordt vergoed. In
praktijk blijkt het echter moeilijk om inval te regelen.
De
Freinetschool constateert een groot verschil in didactische kwaliteiten tussen
leerkrachten, onderwijsassistenten en leidsters.
Er
wordt veel belang gehecht aan het evalueren van trainingsresultaten. Wanneer
blijkt dat de kwaliteit onvoldoende is, zou het cluster de Kaleidoscooptraining
willen voortzetten.
C Integraal concept
De
Freinetschool en Pinokkio gebruiken beide het programma Kaleidoscoop.
De
kindvolgende werkwijze van Kaleidoscoop sluit goed aan bij de Freinetwerkwijze.
De
Freinetschool geeft aan dat Kaleidoscoop onvoldoende aansluit bij programma’s
in groep 3 en 4. Om een betere afstemming te krijgen vult de Freinetschool per
thema een “webmodel” in waarbij hoogfrequente woorden worden vastgelegd. Dit
webmodel wordt gebruikt om aan te sluiten bij NT2 programma’s.
Er is
onvoldoende relatie gelegd tussen Kaleidoscoop en de pedagogische visie van
Octopus BV. Op Pinokkio is dan ook minder sprake van een integraal concept van
pedagogisch handelen.
Pinokkio
gebruikt het kind volg systeem van het NIZW: “Welbevinden kinderen”.1
De
Freinetschool gebruikt het “Memelink” kindvolg- en observatiesysteem. Daarnaast
heeft de Freinetschool naar tevredenheid Taaltoets Allochtone Kinderen
ingevoerd. Momenteel speelt de discussie of ze over moeten stappen op
“Taaltoets voor Kleuters”. De werkwijze is nog onduidelijke. Afstemming
hierover met de peuterspeelzaal heeft nog niet plaats gevonden.
De
intern begeleider van de Freinetschool is aangesteld als coördinator van de
Voorschool. Er is meer structuur in de samenwerking gebracht. De cluster heeft
acht keer per jaar afstemmingsoverleg.
D Bereik doelgroep en interne doorstroming
De
Freinetschool heeft 58% gewichtenleerlingen. Pinokkio heeft 62%
gewichtenkinderen. Het wegen van kinderen van de peuterspeelzaal wordt
bijgehouden op het centraal bureau van Octopus BV. De speelzaal is niet op de
hoogte van het aantal gewichtenkinderen.
Demografische
gegevens over het aantal doelgroepkinderen in de wijk zijn onbekend. Het is
onbekend welk percentage van de doelgroep in de wijk wordt bereikt.
Om
nieuwe doelgroep kinderen te bereiken gaan leidsters op huisbezoek en wordt
“Samenspel” aangeboden.
De
doorstroom van peuterspeelzaal naar basisschool wordt niet geregistreerd. De
doorstroom van de peuterspeelzaal Pinokkio naar de Freinetschool wordt geschat
op 90%.
E Vier dagdelen peuterspeelzaal in veilige groepen
Pinokkio
werkt niet met vaste groepen. Ouders kiezen op welke dagen ze hun kinderen brengen.
Het is
de bedoeling dat doelgroepkinderen vier dagdelen gebruik maken van de
peuterspeelzaal. Dit is nog niet gerealiseerd. Ouders mogen zelf kiezen hoeveel
dagdelen en op welke dagen ze hun kind brengen. Er is geen voorrangsbeleid voor
doelgroepkinderen.
Op dit
moment is er geen wachtlijst.
Uitbreiding
met middaggroepen is een probleem omdat de ruimte dan gebruikt wordt voor buitenschoolse
opvang.
F Kwalificatie personeel en dubbele bezetting
Binnen
de Freinetschool wordt gewerkt in kleinere groepen dan in het basisonderwijs
gebruikelijk is. Het is lange tijd onduidelijk gebleven of ze in beide groepen
een onderwijsassistent mocht aanstellen. Uiteindelijk zijn er twee onderwijsassistenten
aangesteld.
Er is
een tweede peuterleidster (ingevuld door twee parttimers) aangesteld.
De
peuterleidster die van het begin af aan met hart en ziel de Voorschool is
gestart is ernstig ziek geworden. Dit kan een probleem vormen bij de verdere voortgang
van de Voorschool.
De
peuterspeelzaal heeft tien uur overhead per week om de Voorschool verder vorm
te geven.
Kaleidoscoop
vergt een observerende kindvolgende houding van leidsters en leerkrachten. Voor
de peuterspeelzaalleidsters is dit nieuw. Zij hebben behoefte aan meer
begeleiding.
Twee
leidsters op achttien kinderen wordt als te weinig ervaren om Kaleidoscoop goed
uit te voeren. Er is behoefte aan ofwel een extra leidster ofwel het
verminderen van het aantal kinderen.
G Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk
Ouders
van leerlingen van de Freinetschool en Pinokkio wordt de mogelijkheid geboden
om de cursus Taal en opvoeden van het Mondriaancollege te volgen. Deze cursus
duurt het gehele jaar en bestaat uit twee ochtenden in de week. In totaal zijn
er elf deelnemers. ROC Mondriaan is verantwoordelijk voor de uitvoering van de
cursus. GOA betaalt de cursus. De kinderopvang tijdens de cursus is niet goed
geregeld. Dit wordt als een knelpunt ervaren.
Momenteel
verloopt de samenwerking met relevante wijkvoorzieningen via het zorgteam in de
school.
H Ervaringen, communicatie en samenwerking in het
Voorschool-cluster
Op
uitvoerend niveau is er sprake van een goed contact.
Op
management niveau ervaart men meer problemen in de samenwerking.
De
Freinetschool geeft aan dat de organisatiestructuur van Octopus BV niet helder
is. Het is onduidelijk welke manager waarvoor verantwoordelijk is en hoe deze
is te bereiken.
Octopus
BV geeft aan dat het management van hun organisatie onvoldoende is betrokken
bij de totstandkoming van de Voorschool. De rol van de locatiemanager in de
Voorschool is onduidelijk. Ook kampt Octopus BV met een visieverschil van de
locatiemanager op invulling van de Voorschool en het gekozen programma op deze
Voorschool-locatie.
De
Freinetschool geeft aan blij te zijn met de VVE-regeling en de ondersteuning
vanuit GOA-Delft. Wel heeft ze behoefte aan meer duidelijkheid over
randvoorwaarden en beschikbare budgetten. Ook heeft zij behoefte aan beter
processturing.
I Diverse aandachtspunten in dit Voorschool-cluster
·
De
peuterspeelzaal van Octopus BV geeft aan behoefte te hebben aan meer
praktijkbegeleiding vanuit GOA-Delft
·
Pinokkio
heeft te maken met andere budgetten dan de kinderopvanggroepen binnen hetzelfde
gebouw. Dit werkt verwarrend en wordt als een knelpunt ervaren.
·
Er
wordt belang gehecht aan structurele nascholing van nieuw personeel.
·
De
Freinetschool geeft aan belang te hechten aan het speelse karakter van de
peuterspeelzaal en de groepen 1 en 2 van de basisschool. Ze willen meer
aandacht voor spelontwikkeling in de Voorschool, en minder de focus op taal en
cognitieve ontwikkeling.
·
De
heer A. Maat, Anne de Vries school
·
De
heer Romijn, Omnibus
·
Mevrouw
Heidelberg, Omnibus
·
De
heer A. Pesant, Omnibus
·
Mevrouw
B. Hake, Octopus BV
·
Mevrouw
A. Goes, Octopus BV
·
Mevrouw
van Bleiswijk, Mrg. Bekker School
·
Mevrouw
B. Vermeulen, Stichting RK Peuterspeelzalen
·
De
heer D. v.d Helm, C. Musius school
·
Mevrouw
J. Koopmans, Octopus BV
·
Mevrouw
S. Zaalberg, Octopus BV
·
De
heer van Konijnenberg, Horizon
·
De
heer Willighaagen, Horizon
·
Mevrouw
R. Herrmann, Octopus BV
·
De
heer Houweling, Vrijeban
·
Mevrouw
Geerlvliet, Vrijeban
·
Mevrouw
C. Regtien, Octopus BV
·
De
heer van Treuren, Freinetschool
·
De
heer Deneboom, Freinetschool
·
Mevrouw
M. den Dulk, Octopus BV
·
Mevrouw
B. Hake, Octopus BV
·
De
heer O. Holland, Stichting RK peuterspeelzalen
·
Mevrouw
B. Huysse, Stichting RK peuterspeelzalen
·
Mevrouw
E. Cools, Stichting RK peuterspeelzalen
·
De
heer M. Nitzche, Peuterspeelzaal Hansje Stoffel
·
De
heer R. Kools, Stichting Montessori Peutergroep
·
De
heer R. Paulessen, Stichting Montessori Peutergroep
·
Mevrouw
I. van Winden
·
Mevrouw
T. Kanij, vakteam Welzijn
Mevrouw
E. Mulder, vakteam Onderwijs
·
Nota
Kinderopvang ‘in perspectief’ – stand van zaken eind 2001 Beleidskaders vanaf
2003/2004, gemeente Delft, januari 2002
·
Verordening
Kinderopvang, Uitvoeringsbesluit Kindercentra 2000, gemeente Delft
·
Subsidiebundel
I, Grote instellingen 2002, gemeente Delft, oktober 2001
·
Subsidiebundel
II, Projectsubsidies en overige subsidies, gemeente Delft, oktober 2001
·
Voor-
en vroegschoolse educatie en Oudercursussen in Delft
Vakteam Onderwijs, 28-10-2000.
·
De
voorschool, een goed begin op school voor ieder kind, GOA Delft
·
De
Delftse Voorschool, tijdelijke samenwerkingsovereenkomst, 1 november 2001
·
De
Delftse Voorschool, informatiemap 7 maart 2001
·
Concept
plan van aanpak VVE gemeente Delft, Oberon Utrecht, juni 2001
·
Naar
gelijkwaardige onderwijskansen, jaarverslag schooljaar 2000-2001, GOA Delft
·
Plan
van aanpak, aanpassing
peuterspeelzaalbeleid, Vakteam Welzijn, mei 2002
·
GOA
onderwijsachterstandenplan 2002-2006, 25 juni 2002
·
Begroting
schooljaar 2001-2002 VVE
·
Overzicht
aangemelde cluster VVE, mei 2001
·
Vergoedingen
VVE 2001-2002, 1 juli 2002
·
Voorwaarden
tot deelname Delftse Voorschool schooljaar 2001-2002, GOA
·
VVE
plannen schooljaar 2002-2003
·
Afsprakenoverzicht
VVE Delft, GOA Delft
·
Plan
van aanpak 2001-2002, GOA Delft
·
Format
activiteitenverslag verantwoording VVE-middelen, mei 2002
·
Regeling
voor VVE, Primair onderwijs, nummer 24, 11 oktober 2000
·
Aanvullende
regeling uitbreiding VVE, Primair onderwijs, nummer 18a, 25 juli 2001
·
Advies
onderwijsraad, www.vveducatie.nl
·
RMO
advies, www.vveducatie.nl
·
Beleidsbrief
peuterspeelzaalwerk, www.vveducatie.nl
·
Verkenning
VVE, drs. A. van Kampen, drs. K. Vosters, mei 2002
·
Visiedocument
Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw, Sterk peuterspeelzaalwerk, Utrecht
·
De
gemeente als regisseur, J. Lorentz mei 2002
·
Folder
Kaleidoscoop
·
Brochure
Piramide methode, drs. J. van
Kuyk
[1] Peuterspeelzaalwerk in
Nederland: de huidige praktijk, Regioplan, oktober 2001
[2] Plan van aanpak Voor- en Vroegschoolse Educatie Gemeente Delft, Concept,
juni 2001
[3] zie noot 2
[4] Uitleg Gele Katern, nummer 18a deel 1, juli 2001.
[5] Op basis van de gewichtenregeling van het onderwijs.
[6] Uitleg, nummer 21, 19 september 2001.
[7] De gegevens van 1 augustus 2002 (eindevaluatie van de VVE regeling) worden
hierbij als nulmeting gebruikt.
[8] Zie noot 2
[9] Zie ook VVE keuzegids. Deze 3 programma’s voldoen aan de criteria van
effectieve VVE programma’s.
[10] Dit percentage van gewichtenleerlingen als voorwaarde voor inzet van VVE
middelen is vastgesteld door het Ministerie van OC&W in de VVE regeling.
[11] Een van de certificerings-voorwaarden vanuit Kaleidoscoop is een training
van 20 dagen. Zie verder hoofdstuk 6 adviezen en aanbevelingen.
[12] uit: Een gelijkwaardige start voor elk kind. De Delftse Voorschool (folder
GOA-Delft)
[13] uit: Afsprakenoverzicht VVE Delft / GOA-Delft
[14] november 2000.
[15] Uit: vergoedingen VVE 2001-2002; GOA-Delft, 1 juli 2002
[16] Uit: Voorwaarden tot deelname Delftse Voorschool schooljaar 2001-2002,
GOA-Delft, 16 juli 2001
[17] Deze verschillen komen voort uit de “status aparte”die de bijzondere
peuterspeelzalen in Delft hebben, zie verder hoofdstuk 4
[18] Uit; De Delftse Voorschool, Informatiemiddag 7 maart 2001
[19] Onlangs
is besloten om per 1 november 2002 de 5-urige speelzalen om te zetten naar
speelzalen van 3 uur. Voor ouders die halve dagopvang nodig hebben worden
aanvullende maatregelen getroffen. Deze ontwikkeling heeft in diverse geledingen
op verzet gestuit. In het onderzoek van KIX Advies is niet ingegaan op deze
ontwikkeling.
[20] Zie ook het verslag van de conferentie / vakteam welzijn.
[21] Kernpartners zoals deze zijn vastgesteld door de VNG (Lokaal Jeugdbeleid),
in “De allerjongsten, handreiking voor sluitende aanpak voor 0- tot 6- jarigen”
(2001).
[22] Alle bijzondere peuterspeelzalen hebben een nauwe relatie met onderwijs,
zowel fysiek (qua huisvesting) als bestuurlijk.
[23] Volgens
de gewichtenregeling voor het basisonderwijs.
[24] Er
wordt niet gewerkt met vaste dagdeelcombinaties.
[25] Specifieke knelpunten zijn in het onderdeel Delftse Voorscholen aan de
orde gekomen, en worden hier niet verder uitgewerkt.
[26] Wet Basisvoorziening Kinderopvang, waarschijnlijk ingaande op 1 jan 2004.
[27] Dit is een eerste globale formulering, welke verder uitgewerkt en
gespecificeerd moet worden. Het geeft wel de richting aan hoe men denkt over
het peuterspeelzaalwerk.
[28] Zie ook verslag van 29 oktober 2002
[29] Op basis van de weging vanuit het onderwijs
[30] In de Delftse Voorscholen wordt in het onderwijs met MBO opgeleide
onderwijsassistenten gewerkt. Dit wijkt af van de adviezen van CITO. Omdat er
geen essentiële knelpunten naar voren zijn gekomen op basis van het niveau van
de onderwijsassistenten, laten we dit buiten beschouwing. Dit houdt overigens
niet is dat aandacht voor de professionele rol en deskundigheid van de onderwijsassistenten
niet van belang is.
[31] Uit: Piramide-methode Voorlichting en advies / J. van Kuyk / Cito-groep
2001.
[32] Uit: Randvoorwaarden succesvolle implementatie Kaleidoscoop /
Averroesstichting.
[33] Groep A en B zijn Voorschool-groepen, groep C en D
reguliere groepen. X en Y zijn gemixte groepen
[34] Elke Voorschool-cluster heeft enige tijd beschikbaar voor clustercoördinatie.
Hier in het verdeeld over de Anne de Vries school en de Omnibus. Opvallend is
dat Berend Botje aangaf hier niet van op de hoogte te zijn.
De wijze waarop deze uren verdeeld
zijn, komt niet overeen met de taken en doelen van de clustercoördinator.
[35] Op Berend Botje worden kinderen niet gewogen volgens de gewichtenregeling.
Of deze term doelgroepkinderen overeenkomt met de doelgroepenkinderen uit de
gewichtenregeling basisonderwijs is onbekend.
[36] Volgens de regeling gewichtenleerlingen in het basisonderwijs.
[37] De Max Havelaar school is daarom niet betrokken bij dit onderzoek.
1 In het Kwaliteitstelsel Kinderopvang is vastgelegd dat
kinderopvanginstellingen het welbevinden van kinderen moeten volgen. Octopus BV
hanteert hiervoor het instrument “Welbevinden kinderen” Dit is ontwikkeld door
het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), en is een procesgerichte
observatie van kinderen.