HANDHAVINGSINSTRUMENTARIUM
Gemeente
Delft
“Ook onder gelijke
condities leeft toch ieder in zijn eigen wereld”
1. INLEIDING pagina
1.1 Probleem- en
doelstelling pagina
3
1.2 Vertrekpunt en
randvoorwaarden pagina
4
1.3 Standaardisatie pagina
5
2. STAPPENPLAN
HANDHAVING pagina
2.1 Uitwerking wijze
van bestuursrechtelijk optreden pagina
5
2.1.1
Bestuursrechtelijk traject pagina
5
2.1.2
Uitzonderingssituaties pagina
7
2.2 Vormen van
bestuursrechtelijk optreden pagina
7
2.2.1 Bestuursdwang pagina
2.2.2 Dwangsom pagina 9
2.2.3
Begunstigingstermijn pagina 11
2.2.4 Hoorplicht pagina 11
2.2.5 Afweging inzet
bestuursrechtelijk instrumentarium pagina 12
2.3. Strafrechtelijke
handhaving pagina
13
2.4.
Privaatrechtelijke handhaving pagina
14
2.5
Informatie-uitwisseling pagina 15
Bijlage I - Terminologie pagina 16
Een handhavingsinstrumentarium geeft de gedragslijn weer waarlangs
door de overheid wordt opgetreden tegen overtreding van wet- en regelgeving.
Met het formuleren van een gemeentelijke
handhavingsinstrumentarium wordt gestreefd naar een eenduidig, consistent en
adequaat handhavingsbeleid, zodat tegen overtredingen in vergelijkbare gevallen
op dezelfde wijze wordt opgetreden.
Hiertoe dient duidelijkheid te bestaan over:
1- gehanteerde
termen en begrippen bij handhaving;
2- wanneer
en op wat voor gronden welk handhavingsinstrument wordt gehanteerd;
3- wie
wanneer waarover wordt geïnformeerd c.q. ingeschakeld.
Omwille van de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de
gemeentelijke handhavingsinstrumentarium dient in beginsel tegen alle
overtredingen te worden opgetreden en dient, wanneer een handhavingstraject
wordt ingezet, dit handhavingstraject ook te worden doorgezet. Het is van groot
belang dat sanctiebeschikkingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en dat de
kosten van bestuursdwang en verbeurde dwangsommen ook daadwerkelijk worden
geïnd. In de huidige praktijk wordt niet altijd handhavend opgetreden en worden
handhavingstrajecten niet altijd afgemaakt. Met het vaststellen van deze
gemeentelijke handhavingsinstrumentarium zou deze praktijk in principe tot het
verleden moeten behoren. Tot op zekere hoogte kan worden geaccepteerd dat voor
bepaalde categorieën overtredingen geen actief handhavingsbeleid wordt gevoerd
en slechts reactief wordt opgetreden (bijvoorbeeld naar aanleiding van
klachten): de beperkte capaciteit wat betreft menskracht, tijd en geld dwingt
tot een prioriteitenstelling. Passief handhaven zou echter uitzondering moeten
zijn en de instemming van het college moeten hebben.
Vertrekpunt
Vertrekpunt is de geconstateerde overtreding waarop een
passend handhavingstraject moet volgen. In het hieraan voorafgaande traject
zijn echter al keuzen gemaakt met betrekking tot welke frequentie
bedrijfstakken/inrichtingen/gebieden/gebouwen worden bezocht en met betrekking
tot de aspecten waarop bij deze bezoeken het accent ligt. Deze keuzen
beïnvloeden het aantal en de soort van overtredingen dat wordt geconstateerd.
Het is dan ook van belang in dit voortraject goede, afgestemde keuzen te maken.
Dit valt echter buiten het kader van deze handhavingsinstrumentarium.
Voor zover er volgens regionale of andere strategieën met
externen wordt gewerkt, worden de daarin vastgelegde afspraken gerespecteerd.
Op dit moment geldt in ieder geval voor wat betreft de milieuovertredingen dat
de gemeente te maken heeft met een in Stadsgewest Haaglanden verband
vastgestelde strategie.
Randvoorwaarden bij het
handhavingsinstrumentarium:
·
handhaving
dient effectief te zijn:
De reactie op een overtreding dient evenredig te zijn aan de ernst van de
inbreuk op het belang en voorts afgestemd te zijn op de urgentie van
beschermende of herstellende maatregelen. Bij het opstellen en uitvoeren van
het instrumentarium dient dan ook
primair te worden geredeneerd vanuit het dienen van het belang. Dit impliceert
dat naarmate het belang meer gediend is bij naleving van de gestelde regels een
stringentere handhavingslijn wordt gevolgd. Daarnaast zijn nog andere factoren
van belang zoals de noodzaak en mogelijkheden tot normbevestiging, het ontnemen
van economisch voordeel en het tegengaan van verstoring van concurrentieverhoudingen.
·
handhaving
dient efficiënt te zijn:
Met de gekozen weg(en) dient op de meest doelmatige wijze het beoogde resultaat
te worden bereikt. In dit verband zijn bestuursrecht en strafrecht
complementair.
·
handhaving
dient consequent te gebeuren:
Iedere overtreding
dient een passende en eenduidige reactie van de gemeente te volgen. Ongeacht de
ambtenaar moeten vergelijkbare gevallen vergelijkbaar worden behandeld.
Het handhavingsinstrumentarium geeft tevens een gedragslijn.
In concrete gevallen kan de noodzaak bestaan hiervan af te wijken. Afwijking
dient steeds gemotiveerd te gebeuren.
Eventuele handhavingspartners (in- en extern) worden
hierover zo tijdig mogelijk en in principe vooraf geïnformeerd: elkaars
verantwoordelijkheden en beperkingen dienen te worden gerespecteerd en er dient
voor zorg te worden gedragen dat anderen niet belemmerd worden in het
uitoefenen van hun taken en bevoegdheden.
Door procedures en brieven te standaardiseren neemt de kans
op risico’s en fouten af. Ten behoeve van de handhavingsprocedures zijn deswege
standaardbrieven als bijlage bij deze handhavingsinstrumentarium gevoegd. Het
aanpassen van de tekst van deze brieven is mogelijk; belangrijk is dat de
essentiële elementen worden overgenomen. Standaardisatie levert echter geen
waarborg op voor een goede (juridische) kwaliteit van een handhavingsbesluit.
De kwaliteit van een besluit wordt namelijk voor een belangrijk deel bepaald
door de gemaakte belangenafweging; per individueel geval zal een zorgvuldige
belangenafweging moeten plaatsvinden.
Gezien de huidige gemeentelijke praktijk wordt vooralsnog
een instrumentarium voorgesteld waarbij handhaving in maximaal drie stappen plaatsvindt. Daar waar thans binnen de
gemeente reeds in maximaal twee stappen wordt gehandhaafd, blijft handhaving in
twee stappen dan ook regel. Een belangrijke rechtvaardiginggrondslag om in 2
stappen te handhaven is bij die zaken waar sprake is van periodieke controle
van de bedrijfsvoering waarbij de kenbaarheid van de overtreding aan de zijde
van de overtreder mag worden aangenomen (o.a. milieuvergunning,
gebruiksvergunning, e.d.). Bij eenmalige controles en/of spontane ontdekking
van een overtreding zal optreden in 2 stappen als onredelijk worden ervaren en
is het om redenen van redelijkheid en billijkheid noodzakelijk om een extra
stap in te voegen. Ook mag worden verwacht dat door het informele karakter van
deze stap dit veelal al tot het gewenste resultaat zal leiden. Ook uit oogpunt
van doelmatigheid zal derhalve een
3-stappen benadering in deze gevallen aanbevelenswaardig
zijn.
Stap
1
eerste controle + schriftelijke bevestiging van de controlebevindingen
met termijn(en) waarbinnen de overtreding(en) ongedaan gemaakt moet(en) worden.
Stap
2
hercontrole + schriftelijke bevestiging van de
controlebevindingen met termijn(en) waarbinnen de overtreding(en) ongedaan
gemaakt moet(en) worden met waarschuwing dat bij niet tijdig ongedaan maken van
de overtreding(en) bestuursrechtelijk zal worden opgetreden. Overtreder wordt
tevens in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze met betrekking tot het
voornemen kenbaar te maken.
Stap
3
tweede hercontrole + sanctiebeschikking; de overtreder wordt
in de gelegenheid gesteld om de overtreding(en) alsnog ongedaan te maken binnen
een in de sanctiebeschikking gegeven termijn.
Na afloop van de in de sanctiebeschikking gestelde termijn
vindt zo spoedig mogelijk weer een controle plaats. Deze controle wordt gevolgd
door een schriftelijke bezoekbevestiging met een weergave van de
controlebevindingen. Wanneer de overtreding(en) nog niet ongedaan gemaakt
is/zijn, wordt in deze brief aangegeven dat de dwangsom is verbeurd (en dat tot
inning zal worden overgegaan) of dat is overgegaan tot bestuursdwang. In het
geval dat een dwangsom is opgelegd, wordt deze controle zo vaak herhaald als
nodig is (totdat de overtreding(en) is/zijn beëindigd of het maximaal te
verbeuren bedrag bereikt is).
In de volgende gevallen dient handhaving, afhankelijk van
het regulier gehanteerde aantal stappen, in hooguit twee stappen dan wel één
stap plaats te vinden:
1. opzettelijke
overtreding van een voorschrift;
2. overtreding
van een of meer voorschriften die op zichzelf of cumulatief ertoe leiden dat er
sprake is van een situatie met aanzienlijke (dreigende) (milieu)hygiënische,
hinderende of gevaarzettende consequenties;
3. opzettelijk
handelen zonder vergunning of ontheffing;
4. recidive.
In zeer spoedeisende situaties kan het noodzakelijk zijn om
zelfs de fase van het zenden van een beschikking vooraf of het over te slaan en
onmiddellijk van overheidswege feitelijk in te grijpen. Hoewel deze
mogelijkheid in de wet verankerd ligt, is het expliciet de bedoeling van de
wetgever geweest om met grote terughoudendheid van deze mogelijkheid gebruik te
maken. Overigens alleen al vanwege het afbreukrisico en daarmee gepaard gaande
financiële risico’s zal het gebruik van dit instrument tot een absoluut minimum
moeten worden beperkt.
De hiervoor omschreven gedragslijn geldt als een leidraad.
Indien de specifieke omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan
gemotiveerd tot een afwijkende handelwijze worden besloten.
In ieder geval valt daarbij te denken aan (groepen van)
kleine overtredingen, die geen direct gevaar voor de veiligheid opleveren en
die bovendien snel kunnen worden beëindigd. Wanneer een tweede controle binnen
24 uur tot het gewenste resultaat leidt, kom je derhalve aan toepassing van het
stappenplan niet toe. Immers een verplichte handelwijze conform deze
instrumentarium zou in zulke gevallen niet doelmatig zijn en derhalve in strijd
met de grondbeginselen van deze instrumentarium (handhaven is effectief/efficiënt/consequent).
Als tweede voorbeeld moet worden gedacht aan situaties
waarin het afdwingen van de naleving van een vergunningvoorschrift niet
wenselijk is, omdat het voorschrift in de praktijk tot ongewenste gevolgen
leidt of de vergunninghouder onredelijk zwaar treft. In dergelijke gevallen
dient uiteraard wel een traject tot aanpassing van de vergunning te worden
geïnitieerd.
Bestuursdwang is de bevoegdheid van een bestuursorgaan om
door feitelijk handelen op te treden tegen een toestand die in strijd is met de
wet- en regelgeving. In afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
worden regels gegeven over de besluitvorming omtrent en de toepassing van
bestuursdwang. De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang staat voor
gemeenten geregeld in artikel 125 van de Gemeentewet. Tot de bevoegdheid tot
uitoefening van bestuursdwang behoort in ieder geval het treffen van
maatregelen die nodig zijn om verdere nadelige gevolgen van de betrokken
overtreding te voorkomen en het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken
daarvan. Voorts behoort tot de bevoegdheid het verzegelen van gebouwen,
terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt, alsmede het meevoeren en
opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang
dit vereist.
De beslissing om bestuursdwang toe te passen wordt
schriftelijk kenbaar gemaakt aan de overtreder. Het besluit bevat in ieder
geval de volgende elementen:
·
het aangeven van de overtreden norm
(exact aangeven welk artikel uit welke wet is geschonden). Hieruit vloeit
tevens voort dat tevens wordt aangegeven of de overtreding zich leent om alsnog
gelegaliseerd te worden;
·
een duidelijke last. Bij de overtreder
mag geen enkele twijfel bestaan wat hij moet doen om de dreiging van feitelijk
optreden af te wenden;
·
een gedegen belangenafweging waarmee
het overheidsorgaan haar optreden rechtvaardigt;
·
het aangeven binnen welke termijn de
overtreder alsnog aan haar verplichting mag voldoen (begunstigingstermijn).
Deze termijn moet in ieder geval voldoende lang zijn om aan de last te kunnen
voldoen;
·
het aanzeggen van kostenverhaal.
In spoedeisende situaties kan de beschikking vooraf
achterwege blijven en is direct optreden toegestaan. Van een spoedeisende
situatie is onder meer sprake als de ernst van de situatie direct ingrijpen van
het bestuursorgaan vergt. De overtreder dient dan wel achteraf schriftelijk van
het besluit tot toepassing van bestuursdwang in kennis te worden gesteld.
Indien het bestuursorgaan (te) lang wacht met het nemen van het besluit tot
toepassing van bestuursdwang, kan dit een argument vormen om eventueel
aangevoerde spoedeisendheid in twijfel te trekken.
Criteria voor spoedeisendheid zijn:
1.
ernst van de dreigende situatie;
2.
schade en hinder voor derden;
3.
acuutheid en onomkeerbaarheid van de
overtreding.
De met de uitvoering van bestuursdwang verbonden kosten
moeten worden verhaald op de overtreder. Een uitzondering op deze belangrijke
hoofdregel is dat in gevallen dat er absoluut geen sprake is van verwijtbaar
gedrag kostenverhaal achterwege mag blijven. Het verhaal begint door het zenden
van een rekening. Wanneer de overtreder niet overgaat tot betaling hiervan,
kunnen de kosten op grond van artikel 5:26 Awb worden ingevorderd bij
dwangbevel. Dit dwangbevel dient bij deurwaardersexploit te worden betekend.
Tegen het dwangbevel staat het rechtsmiddel van verzet open. In verzet kan nog
slechts worden aangevoerd dat de geadresseerde van het dwangbevel niet de
overtreder is, dat de kosten hoger zijn dan dat redelijkerwijs gemaakt
behoefden te worden, of dat de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang op
een onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtmatigheid van het besluit
tot bestuursdwang staat in de verzetprocedure niet meer ter discussie.
Door de uitoefening van bestuursdwang loopt het
bestuursorgaan een financieel risico, aangezien het bestuursorgaan de kosten
achteraf moet zien te verhalen. Het kan voorkomen dat de door het
bestuursorgaan gemaakte kosten niet kunnen worden geïnd bij de overtreder, wat
bestuursdwang tot een kostbare zaak kan maken. Wanneer er goederen in beslag
zijn genomen en deze niet worden opgehaald, kan nog wel geprobeerd worden om de
in beslag genomen goederen te verkopen, maar deze zullen niet altijd (goed)
verkoopbaar zijn.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het toepassen van
bestuursdwang heeft tevens de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder
dwangsom. Onder een dwangsom wordt verstaan het afdwingen van een handeling, of
juist het nalaten van een handeling, door een overtreder waarbij aan het niet
gevolg geven van de last het gevolg wordt verbonden dat per gebeurtenis of
tijdseenheid een bedrag wordt verbeurt (de dwangsom). In het dwangsombesluit
wordt aangegeven tot welk maximum bedrag is waarboven geen dwangsom meer wordt
verbeurd.
In het geval van een dwangsombeschikking wordt dus
afgedwongen dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt of dat verdere
overtreding of herhaling van een overtreding niet meer plaatsvindt. Het
bestuursorgaan geeft de overtreder een termijn waarbinnen de overtreder de last
kan uitvoeren zonder dat hij een dwangsom verbeurt (=begunstigingstermijn). ‘Verbeuren’ betekent dat degene tot wie de
last is gericht een bedrag verschuldigd wordt. Wanneer de gestelde termijn is
verstreken verbeurt de overtreder een bedrag per overtreding of per
tijdseenheid dat de overtreding voortduurt. Dit verbeuren gebeurt automatisch;
er hoeft geen beschikking te volgen waarbij in rechte wordt vastgesteld dat er
inderdaad van verbeurte sprake is.
Het is uitdrukkelijk niet zo dat door de betaling van de
dwangsom de plicht tot herstel of beëindiging van de onrechtmatige toestand of
activiteit wordt afgekocht.
De ervaring leert dat de dreiging met een dwangsom in de
meeste gevallen reeds voldoende is om te bewerkstelligen dat de overtreder een
einde maakt aan de overtreding(en). Na de brief waarin door het bestuursorgaan
gewaarschuwd wordt dat bij niet tijdig ongedaan maken van de overtreding(en)
zal worden overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, komt het
vaak dan ook niet tot een dwangsombeschikking. Omwille van de geloofwaardigheid
van het bestuur en de handhavingsinstrumentarium zal echter, indien de
overtreding(en) níet is/zijn ongedaan gemaakt, daadwerkelijk dienen te worden
overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom en vervolgens, voor
zover van toepassing, tot inning van de verbeurde dwangsommen.
In de dwangsombeschikking moet zowel worden aangegeven wat het
te verbeuren bedrag per overtreding of per tijdseenheid is, als wat het
maximaal te verbeuren bedrag is (het bedrag waarboven, ondanks voortduring of
herhaling van de overtreding(en), geen dwangsom meer verbeurd wordt). Er geldt
geen wettelijk maximum voor het op te leggen dwangsombedrag. De hoogte van de
dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de beoogde werking van de
dwangsom en het door de overtreding geschonden belang. Het te verbeuren bedrag
moet dusdanig hoog zijn, dat de dwangsombeschikking voldoende prikkel voor de
overtreder oplevert om de overtreding te beëindigen. Dit houdt in dat het
maximaal te verbeuren bedrag minimaal
gelijk moet zijn aan de kosten die de overtreder moet maken om de
overtreding(en) te beëindigen. De dwangsom mag echter niet als straf gebruikt
worden en mag dan ook niet onnodig hoog zijn.
Het bedrag per overtreding per tijdseenheid moet vervolgens
zó gekozen worden dat enerzijds niet binnen de kortste keren het maximaal te
verbeuren bedrag is bereikt en anderzijds de overtreding niet oneindig lang kan
voortduren voordat het maximale bedrag is verbeurd. Wanneer er sprake is van
meerdere overtredingen, dan dient in de dwangsombeschikking per overtreding een
last onder dwangsom te worden opgelegd en deswege per overtreding te worden
aangegeven wat het (maximaal) te verbeuren bedrag is.
Dwangsom
per overtreding/per tijdseenheid
De keuze voor het opleggen van een last onder dwangsom per
overtreding dan wel per tijdseenheid is afhankelijk van het soort overtreding.
Wanneer het gaat om overtreding van een gedragsvoorschrift (bijvoorbeeld het
gesloten houden van deuren en ramen) ligt een keuze voor een dwangsom per
overtreding voor de hand. Wanneer het echter gaat om een overtreding die
voortduurt (bijvoorbeeld in het geval een verplichte voorziening niet is
aangebracht) dan dient gekozen te worden voor het opleggen van een last onder
dwangsom per tijdseenheid.
Invordering
dwangsom
Direct na afloop van de in de beschikking genoemde termijn
zal gecontroleerd moeten worden of nog sprake is van overtreding. Bij
overtreding zal aan de overtreder een brief moeten worden gezonden waarin wordt
aangegeven wanneer welke overtreding is geconstateerd en waarin wordt verzocht
de verbeurde dwangsom(men) te betalen (al dan niet vergezeld van een
acceptgiro). Zolang de overtreding voortduurt zullen regelmatig controles
moeten plaatsvinden. De tijd die tussen deze controles mag verstrijken is onder
meer afhankelijk van de aard van de overtreding: indien vaststaat dat
voorzieningen dienen te worden getroffen die niet binnen een dag kunnen worden
gerealiseerd, is het weinig zinvol om dagelijks te controleren. Uit praktische
overwegingen kan ervoor gekozen worden om de resultaten van enige controles te
bundelen alvorens een verzoek tot betaling aan de overtreder te versturen.
Indien de overtreder niet overgaat tot betaling, kunnen de verbeurde
dwangsommen worden ingevorderd bij dwangbevel (zie ook onder bestuursdwang).
Indien hiertegen verzet wordt ingesteld, zal het bestuursorgaan moeten kunnen aantonen
dat de overtreding na afloop van de gegeven termijn voortduurde of is herhaald.
Vanaf de dag waarop de dwangsom wordt verbeurd begint de verjaringstermijn (6
maanden) te lopen.
De verjaringstermijn wordt geschorst door faillissement en
andere wettelijke beletselen voor invordering.
Indien na verbeurte van enige bedragen alsnog een einde aan
de overtreding wordt gemaakt, levert dit in beginsel geen reden op om de reeds
verbeurde bedragen niet te innen.
In de handhavingsbrieven wordt een termijn gegeven om de
overtreding te beëindigen en/of ongedaan te maken. Deze begunstigingstermijn
moet redelijk zijn en in ieder geval rekening houden met de tijd die technisch
noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen. Soms kan worden volstaan met
een termijn van enkele dagen of zelfs enkele uren, maar regelmatig wordt ook
een termijn van enkele weken of zelfs maanden gegund. Uitgangspunt is wel dat
de begunstigingstermijn zo kort mogelijk wordt gesteld. Wanneer een te lange termijn
wordt gegund, bestaat het risico dat een rechter het handhavingsbesluit als een
gedoogbesluit zal aanmerken.
Aan een begunstigingstermijn mag ook geen voorwaarde worden
verbonden, opdat het voor de overtreder altijd en exact duidelijk is wanneer
hij door de dwangsom geraakt wordt. Bij de vaststelling van de termijn bij
gedragsvoorschriften moet worden afgegaan op het gewenste gedrag (bijv. het
aanbrengen van een deurdranger) en niet op de onrechtmatige gedraging zelf (het
open laten staan van de deur), immers het gedrag is direct te beëindigen, maar
de voorwaarde om tot gedragsverandering te komen vergt in het uitvoering wel
enige tijd. Deze tijd moet de overtreder dan ook gegund worden.
De tijd die tussen de opeenvolgende stappen uit het
handhavingstraject verloopt dient tot een minimum beperkt te blijven. Na afloop
van de termijn die in een handhavingsbrief gegeven is dient zo spoedig mogelijk
een hercontrole plaats te vinden, opdat de benodigde vervolgstap in het traject
aansluitend kan worden gezet.
Wanneer door verschillende handhavende partijen ten aanzien
van een handhavingsobject/vermoedelijke overtreding gezamenlijk een
handhavingtraject wordt gevolgd, worden de termijnen binnen het te volgen
traject op elkaar afgestemd. Hierbij dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan
het afspreken van de termijn waarbinnen de hercontroles zullen plaatsvinden.
Een goede bewaking van termijnen is hiervoor essentieel.
Let wel: bestuursdwang en dwangsom mogen niet tegelijkertijd
voor dezelfde overtreding worden opgelegd! Wel mag eventueel een last onder
dwangsom worden opgelegd na intrekking van het besluit tot toepassing van
bestuursdwang en andersom. Tevens is het toegestaan om na het bereiken van het
maximum te verbeuren bedrag een nieuwe last onder dwangsom op te leggen.
Uiteraard dient in dat geval wel te worden afgevraagd of een last onder
dwangsom wel tot het beoogde doel zal leiden. In gevallen van halsstarrige
overtreder ligt het eerder in de hand om na de dwangsom alsnog over te gaan tot
het toepassen van bestuursdwang.
Op grond van artikel 4:8 van de Awb moet(en) de
belanghebbende(n) in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze over de
voorgenomen beschikking naar voren te brengen. Deze hoorplicht heeft een
betrekkelijk beperkt karakter.
De hoorplicht is uitsluitend gericht op de vaststelling van
de feiten en omstandigheden, waarop de beschikking wordt gebaseerd.
Belanghebbende heeft de keuze of hij dit mondeling of schriftelijk wil doen.
Ingevolge artikel 4:11 Awb kan het horen in bepaalde
gevallen achterwege blijven:
a) als
de vereiste spoed zich daartegen verzet (vergt wel een actieve houding van het
bestuursorgaan; als er enige tijd verloopt voordat tot handhaving wordt
overgegaan, had de overtreder in die periode ook kunnen worden gehoord en kan
niet meer van een spoedeisende situatie gesproken worden);
b) als
de belanghebbende reeds in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze bij een
eerdere beschikking of bij een ander bestuursorgaan naar voren te brengen en
zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan;
c) als
het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de
belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld (bijv. last tot
binnentreden).
Omdat bestuursdwang en dwangsom de meest voorkomende en
gebruikte bestuurlijke handhavingsmiddelen zijn, zal de afweging zich doorgaans
tot deze twee beperken. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen bijvoorbeeld
(gehele of gedeeltelijke) intrekking van een vergunning of ontheffing eveneens
een optie kan zijn. Na intrekking van een vergunning of ontheffing zal
overigens zo nodig ook nog een andere sanctie moeten volgen als de activiteiten
worden voortgezet.
De definitieve keuze van het handhavingsinstrument dient
uiteraard plaats te vinden op basis van de feitelijke omstandigheden van het
geval. Een keuze voor bestuursdwang dient in ieder geval te worden gemaakt
indien het te beschermen belang direct ingrijpen vereist; het mag niet zo zijn
dat via het opleggen van een dwangsom een ongewenste situatie langer dan
aanvaardbaar in stand kan blijven.
In het kader van deze
instrumentarium maken we de principiële keus voor de inzet van het middel
dwangsom, tenzij uit de aard van de overtreding en/of het spoedeisend belang de
keuze voor het middel bestuursdwang vordert.
Ingevolge de
jurisprudentie kan de dwangsom ook gebruikt worden als er geen vergunning is;
de dwangsom moet dan wel het doel hebben de overtreding te beëindigen (te weten
het zonder vergunning handelen) en niet het afdwingen van een
vergunningaanvraag.
In de beschikking wordt dan opgenomen dat, indien binnen de
gestelde termijn een vergunning wordt aangevraagd, niet tot inning van de
dwangsom zal worden overgegaan (verbeuring van de dwangsom vindt formeel dus
wel plaats!). Er bestaat geen wettelijke verplichting tot inning van de
verbeurde dwangsommen. Een mededeling van het bestuursorgaan dat niet tot
invordering van de dwangsom wordt overgegaan wordt door de rechter als een
mededeling omtrent feitelijk handelen beschouwd en niet als een beschikking.
Een dwangsom kan níet worden opgelegd ter handhaving van gedoogvoorwaarden.
In de meeste gevallen zal een overtreding van een
bestuursrechtelijke norm tevens een overtreding van een strafrechtelijke norm
inhouden. In het kader van het onderhavige beleidsterrein hebben we het meestal
over een strafbaar feit op grond van de Wet op de Economische Delicten. De aard
van de strafrechtelijke reactie op geconstateerde overtredingen is sterk
afhankelijk van de aard en de ernst van de overtreding en haar gevolgen en van
het gedragspatroon van de vermoedelijke daders. Zowel publieke en private
rechtspersonen als natuurlijke personen -bijv. leidinggevenden van bedrijven-
kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Aan de hand van een proces-verbaal bepaalt het OM de
strafrechtelijke reactie: transactie, dagvaarding of (voorwaardelijk) sepot.
Naast de klassieke strafrechtelijke beginselen -vergelding, normbevestiging en
preventie (generaal en speciaal)- vormen ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel en herstel of compensatie van toegebrachte schade een
beweegreden voor strafrechtelijk optreden.
Niet elke overtreding is van dien aard dat hiervoor een
proces-verbaal wordt opgemaakt. Soms wordt volstaan met een waarschuwing door
een opsporingsambtenaar of een brief van de officier van justitie ter
ondersteuning van bestuurlijk optreden. In gevallen waarin tegen een verdachte
ernstige bezwaren zijn gerezen en het te beschermen belang een onmiddellijk
ingrijpen vereist, kan het OM of de strafrechter een voorlopige maatregel
treffen, vooruitlopend op de afdoening ter terechtzitting.
In de diverse nota’s aangaande het handhavingsbeleid wordt
doorgaans uitgegaan van strafrechtelijk optreden in de volgende gevallen:
·
bij opzet of onwil;
·
bij aanzienlijk economisch voordeel;
·
bij directe schade of dreigende schade;
·
in het geval het bestuursrecht geen
adequaat alternatief vormt;
·
wanneer de overtreder gezien de aard
van de overtreding behoort te worden blootgesteld aan leedtoevoeging;
·
bij doelbewuste overtreding van
voorschriften om controle door de overheid onmogelijk te maken danwel te
bemoeilijken.
Naast deze opsomming is er ten behoeve van de
strafrechtelijke handhaving in het milieurecht door het O.M. een lijst met
zogenoemde kernbepalingen opgesteld. Indien een op deze lijst voorkomende
overtreding wordt geconstateerd moet direct proces-verbaal worden opgemaakt
(imperatief). Hoewel niet vastgesteld, kan ook voor de overige beleidsterreinen
een dergelijk instrument worden opgesteld en in werking worden gesteld. Overleg
met het OM dienaangaande is nog niet opgestart.
1.
het hanteren van zakenrechtelijke
bevoegdheden (o.a. als eigenaar);
2.
het gebruik van een privaatrechtelijke
overeenkomst;
3.
het indienen van schadeclaims als
benadeelde van een onrechtmatige daad.
Het bestuur zendt standaard een afschrift van elke
voorwaarschuwing en sanctiebeschikking naar die afdelingen en bestuursorganen
die op enigerlei wijze betrokkenheid hebben. Informatie omtrent de afloop van
deze zaken dient eveneens actief te worden uitgedragen. In ieder geval zullen
alle (voor)waarschuwingen en bestuursdwang/dwangsombesluiten worden
doorgezonden naar de contactambtenaar van het regiokorps Haaglanden opdat zij
kennis kunnen dragen van het vermoeden van een strafbaar feit en derhalve na
afweging van de opportuniteit kunnen besluiten tot het inzetten van een
strafrechtelijk traject.
Bijlage I - Terminologie
In de handhaving wordt een aantal termen/begrippen
gehanteerd dat om een nadere omschrijving vraagt:
1.
Handhaving
2.
Preventieve handhaving
3.
Repressieve handhaving
4.
Opsporing
5.
Stappenplan (handhavingsstappen)
6.
Aanschrijving
7.
Voorwaarschuwing
8.
Sanctiebeschikking
9.
Recidive
10.
Bewust/Opzettelijk
1. HANDHAVING:
Het door controle en toepassen (of dreigen daarmee) van
bestuursrechtelijke, strafrechtelijke of privaatrechtelijke middelen bereiken
dat de algemeen en individueel geldende rechtsregels en voorschriften worden
nageleefd.
2. PREVENTIEVE HANDHAVING:
Het uitoefenen van geregelde controle/inspectie, waarbij nog
geen sprake is van een concreet vermoeden van overtreding.
3. REPRESSIEVE HANDHAVING
Het bestuurlijk en/of justitieel vervolg dat wordt gegeven
aan het concrete vermoeden dan wel de constatering van een overtreding.
4. OPSPORING
Naar aanleiding van gerezen verdenkingen onderzoeken van een
mogelijk strafbaar feit (repressief).
5. STAPPENPLAN (handhavingsstappen):
Eén stap uit het stappenplan omvat zowel de afgelegde
(her-)controle als de schriftelijke weerslag daarvan in de vorm van de
handhavingsbrief die aan de gecontroleerde worden gezonden dan wel de
uitvoering van de genomen sanctiebeschikking (inning dwangsom/toepassen
bestuursdwang).
6. AANSCHRIJVING
Brief van het bestuur waarin de geconstateerde overtredingen
staan opgesomd, termijnen worden gesteld waarbinnen deze moeten zijn opgeheven
en wordt aangegeven dat een sanctie zal worden overwogen wanneer de
overtredingen niet tijdig ongedaan zijn gemaakt.
7. VOORWAARSCHUWING
Brief van het bestuur waarin de geconstateerde overtredingen
staan opgesomd, termijnen worden gesteld waarbinnen deze moeten zijn opgeheven
en wordt aangegeven waaruit de sanctie zal bestaan die zal volgen wanneer de
overtredingen niet tijdig ongedaan zijn gemaakt.
8. SANCTIEBESCHIKKING
Besluit van het bestuur tot toepassen van een sanctie.
9. RECIDIVE
Herhaling van een overtreding in de zin dat deze voor een
vergelijkbare overtreding of een overtreding met een vergelijkbare oorzaak ten
minste één keer aantoonbaar is gewaarschuwd en/of een bestuursdwang- of
dwangsombeschikking en/of een proces-verbaal heeft gekregen. Voor het
strafrecht geldt hiervoor een periode van vijf voorafgaande jaren.
10. BEWUST/OPZETTELIJK
De overtreder heeft willens en wetens de regelgeving
overtreden dan wel de overtreder wist of had moeten weten dat een overtreding
werd begaan, althans hij heeft het risico aanvaard dat hij een overtreding
beging.