Nota

 

Onderwerp

experiment slaagkans

woonruimteverdeling


Geacht college,

 

1.         Inleiding

 

In september 2001 zijn de eindresultaten van het experiment slaagkans woonruimteverdeling gepresenteerd. Deze nota is bedoeld om op basis van de resultaten van het experiment te besluiten om vanaf 2002 slaagkans definitief als instrument voor de woonruimteverdeling in Delft te hanteren.

Even in herinnering: kernvoorraad en slaagkans

In de beleidsvisie wonen van oktober 1999 wordt ervoor gekozen de kernvoorraad te verlaten en deze te vervangen door het werken volgens het principe van de ‘slaagkans’. Daarbij staat de afspraak dat de doelgroep van de volkshuisvesting voldoende en goed wordt gehuisvest voorop en niet meer het strak vasthouden aan een vast aantal en vaste locaties vande woningen. Het principe van de slaagkans biedt betere mogelijkheden voor het voeren van een beleid gericht op het tegengaan van segregatie en het versterken van de diversiteit in woonwijken.

 

Het principe van slaagkans is dat er voor diverse groepen vooraf een gewenste slaagkans wordt aangegeven. Via het gericht labelen van woningen is de slaagkans vervolgens objectief te meten. De slaagkans kan jaarlijks worden vastgesteld. Er kunnen afspraken over worden gemaakt. Bijvoorbeeld om de slaagkans per groep van huishoudens te laten variëren. Daarvoor garanderen de sociale verhuurders jaarlijks een voldoende aantal woningen.

Het slaagkansexperiment: het accent lag in het uitgevoerde experiment bij de groep starters.De keuze voor starters past als nadere uitwerking van het begin 2000 als onderdeel van de nota jongerenhuisvesting genomen besluit.


Doelstellingen experiment

Op 1 juli 2000 is het startsein gegeven voor het experiment ‘slaagkans’. 

Het experiment had als doelstellingen:

  1. dat de gemeente controleerbare afspraken kan maken met corporaties waardoor de positie van jongeren tot 30 jaar op de woningmarkt verbetert en
  2. dat het begrip slaagkans wordt geïmplementeerd in het aanbodsysteem, waardoor de positie van jongeren daadwerkelijk verbetert.

Het experiment: de resultaten

De resultaten halfweg waren al bemoedigend. Slaagkans is als instrument goed hanteerbaar. Als het nodig is kan worden (bij)gestuurd. De corporaties hebben dat voor de tweede helft van de experiment periode ook gedaan. Zij kwamen namelijk tot de conclusie dat voor bepaalde leeftijdsgroepen (nog) nadrukkelijk(er) gelabeld moest worden.

 

Enige tijd geleden is de eindevaluatie gepresenteerd.

Uit die evaluatie blijkt dat de doelstellingen gehaald zijn en dat de positie van jonge starters verbeterd is conform de afspraken die hierover met de gemeente zijn gemaakt. Jongeren tot en met 29 jaar hebben allen een ongeveer gelijke kans op woonruimte gekregen en dit was voor het experiment anders omdat toen de oudere starters een veel betere positie hadden. Die verbetering is op een inzichtelijke en controleerbare wijze tot stand gekomen. De conclusie is dat afspraken over slaagkansen voor nader te benoemen groepen woningzoekenden in de plaats kunnen komen van die over de (omvang van de) kernvoorraad. Met name de bestuurlijk aangewezen groepen woningzoekenden, zoals minima en lagere inkomens, worden via slaagkans gericht aan een woning geholpen.

Kanttekeningen op basis van het experiment

Uit het experiment blijkt dat er sprake is van een relatieve verbetering van de positie van de ‘doelgroep’, en met name jongeren daarbinnen, op de woningmarkt. Het aanbod aan woningen is echter afgenomen en het aantal woningzoekenden (zeker onder de starters) is toegenomen. Het gevolg is dat de slaagkans, ook vande doelgroep,  in absolute termen aanzienlijk verslechterd is. Met name doorstromers hebben dat gemerkt.

Van belang is wel dat het experiment alleen in Delft is gehouden, dus op een bescheiden deel van de beschikbare woningmarkt,  en dat betekent dat de keuzevrijheid beperkt is. Wekelijks ging het om een klein aantal (ca. 30) woningen en het volgens afspraak labelen van de woningen voor een specifieke leeftijdsgroep levert niet veel keuzevrijheid op. En juist keuzevrijheid is een belangrijk uitgangspunt van het aanbodmodel. Dit probleem is wellicht oplosbaar als het experiment in geheel Haaglanden wordt toegepast want dan is er veel meer aanbod.

Overigens is de kwestie van de afnemende absolute slaagkans een belangrijk punt van zorg.


Verder blijkt dat het toewijzen volgens het gehanteerde systeem kritiek van woningzoekenden oplevert omdat de kans op een woning het grootst is als hij of zij bijna jarig is. Als er dan geen geschikt aanbod is of een andere woningzoekende (al dan niet urgent) gaat voor moet weer een jaar gewacht worden.

 

Tenslotte blijkt het exact labelen voor de vele leeftijdcategorieën een behoorlijke afstemming tussen de corporaties op te leveren. Het is goed te doen, maar kost veel tijd en overleg. Het voortzetten van die werkwijze vraagt op regionale schaal om heldere afspraken tussen de corporaties.

 

2.         Bijeenkomst commissie extern 1-11-2001

Op 1 november jl. is een commissie extern georganiseerd. De aanwezigen, raadsleden en vertegenwoordigers van Delftse corporaties en de Woonkoepel, hebben kennis genomen van de uitkomsten van de evaluatie. Tijdens de bijeenkomst is aan de hand van een vijftal stellingen (zie bijlage) gediscussieerd over de uitkomsten en met name het vervolg: de vraag hoe de woonruimteverdeling vanaf 2002 moet worden georganiseerd?

 

Slaagkans is daarbij o.a. in een regionaal kader geplaatst. Hoewel bij het schrijven van deze notitie niet duidelijk is of Stadsgewest Haaglanden (SGH) en de Sociale Verhuurder Haaglanden (SVH) het eens zijn (of worden) over het totale pakket nieuwe prestatieafspraken, bestaat zondermeer overeenstemming over het regionaal gaan werken volgens de lijn van slaagkans.

Discussiepunten

In grote lijnen waren alle partijen het eens dat slaagkans een goed sturingsinstrument is.

Wel zijn de volgende discussiepunten geformuleerd:

a) woonruimteverdeling (lees: slaagkans) is een regionale activiteit; wat is rol lokale politiek?

b) slaagkans starters/doorstromers, positie groep leeftijd 30-40

c) reactieduur voor starters in plaats van leeftijd? Ervaringen? Is er nog een alternatief voor reactieduur?

 

Een korte toelichting op deze punten.

 

Ad a

De woonruimteverdeling in Haaglanden is regionaal georganiseerd. Dat wil zeggen: er is een regionale huisvestingsverordening die als paraplu dient voor alles wat met woonruimteverdeling te maken heeft. Er gelden regionale prestatieafspraken voor erkende regionale knelpunten. Dat laat onverlet dat iedere individuele gemeente(raad) verantwoordelijk is voor voldoende passende huisvesting voor de eigen inwoners. Binnen de regionale verordening en prestatieafspraken hebben gemeenten voldoende ruimte om de eigen lokale knelpunten op te lossen. Lokaal kunnen dus de beslissingen worden genomen over huisvesting van (doel)groepen. In bijvoorbeeld de bestaande prestatieafspraken is geregeld hoe de slaagkans van minima en andere leden van de groep lagere inkomens zich verhoudt tot andere inkomensgroepen.

 

Binnen Haaglanden spelen diverse uiteenlopende huisvestingsvraagstukken voor (in omvang en positie) verschillende groepen. Oplossingen voor die vraagstukken worden, zeker in de huidige woningmarkt, gezocht in het bieden van lokaal maatwerk. Via een wijziging van de Huisvestingswet wordt hier momenteel een wettelijke basis voor gelegd.

Over de reikwijdte (definitie) van maatwerk wordt als onderdeel van het nieuwe afsprakenkader gesproken, de specifieke invulling is primair een lokale aangelegenheid. Gemeenten en corporaties kunnen daar meer op maat toegesneden prestatieafspraken over maken.

Positie Westland

Afspraken over woonruimteverdeling hebben betrekking op de totale woningmarkt van Haaglanden. Die woningmarkt bestaat uit twee regio’s. Haaglanden en Westland.

Voor het Westland is destijds een aparte huisvestingsverordening vastgesteld. Zo lang die situatie niet ongedaan is gemaakt is sprake van een scheve situatie. Mensen uit het Westland kunnen wel terecht in de open markt van Haaglanden, omgekeerd kan dat vanwege de in het Westland geldende regels niet.

In de huidige discussie over de nieuwe regionale prestatieafspraken wordt opnieuw de ‘status aparte’ van het Westland aangekaart. Alleen wanneer er een eensluidende regeling is, bestaat de mogelijkheid om aspecten van de woonruimteverdeling daadwerkelijk op regionaal niveau af te stemmen en vast te stellen. Overigens blijft ook dan onverkort overeind dat de bestuurlijke legitimatie een lokale aangelegenheid is.

 

Ad b

De evaluatie laat zien dat het werken met leeftijd bij starters als toewijzingscriterium sommige groepen een nadelige positie bezorgt op de woningmarkt. Dat geldt met name voor de starters tussen 30 en 40 jaar. Dit is een niet onaanzienlijke groep in Delft. Nogal wat mensen die hun relatie verbreken (echtscheiding of anderszins) vallen binnen deze groep. Hun slaagkans is minimaal. Dat is geen goede zaak. Het zorgt er o.a. voor dat steeds meer mensen in deze leeftijdsgroep een beroep doen op urgentie. Terecht dat diverse partijen zorg uitspreken en zich afvragen of hiervoor een andere oplossing voorhanden is. De regionale corporaties spelen met de gedachte de groep echtscheiders boven 30 jaar de status van doorstromer te geven. Hun woonduur kan bijvoorbeeld afhankelijk worden gesteld van de huidige leeftijd (bijv. huidige leeftijd = 36. Woonduur is dan 36- 30 = 6 jaar). Ook zijn andere oplossingen denkbaar.  Een actie die o.a. gepaard gaat met het aanpassen van de definities van starter en doorstromer en, dat is de crux, alleen soelaas biedt als er voor de groep doorstromers meer woningen beschikbaar komen. Alleen dan lijkt het binnen de huidige woningmarkt mogelijk een garantie af te geven voor een redelijk evenwichtige slaagkans voor de meeste groepen. Op zich kan uitgangspunt zijn starters en doorstromers een gelijke slaagkans te geven.

Daarvoor is het noodzakelijk dat er voldoende aanbod is voor beide groepen. Met name het aanbod voor doorstromers moet dan worden vergroot. Met een hiervoor beschreven maatregel voor oudere starters is dat bijvoorbeeld mogelijk.

 

Kanttekening blijft natuurlijk dat het bedenken van een ideaalmodel op papier haalbaar is, maar praktisch niet. De markt blijft krap. De rek in de krapte is voor een groot deel afhankelijk van de op te leveren nieuwbouw en de mate waarin de komende jaren herstructurering plaats vindt.

Jaarlijks monitoren van de slaagkans is van belang. Verder is het aan de gemeente(politiek) om aan te geven waar accenten moeten worden gezet. In principe jaarlijks. Afhankelijk van de marktsituatie zo nodig frequenter.

Dit laatste wordt overigens ontraden. Er ontstaat dan ‘symptoombestrijding’ met als gevolg zwalkend huisvestingsbeleid. Het spreekt voor zich dat daarmee het beginsel van keuzevrijheid geweld wordt aangedaan.

Misschien zijn minder sympathieke, maar wel heldere bestuurlijke uitspraken over slaagkansen van (doel)groepen, ook de komende jaren in Delft nodig.

Regionale/lokale intenties slaagkans

De regionale afspraken over woonruimteverdeling zijn gebaseerd op slaagkans van diverse groepen. Letterlijk is de volgende tekst geformuleerd: “Partijen spreken af dat de slaagkans in de regio op een sociale huurwoning voor minima minimaal gelijk moet zijn aan die van de BBSH doelgroep die weer minimaal gelijk is aan die van de niet-BBSH doelgroep.”

 

Bij deze afspraak is de actie geformuleerd dat wanneer de slaagkans van de niet-BBSH doelgroep minder dan de helft is van de slaagkans van de BBSH doelgroep, er aanleiding is om aantallen aan te passen. Een clausule die nodig is om de regionaal en lokaal ongewenste menging van verschillende huishoudens (anti-segregatie) te kunnen sturen.

Positie reguliere woningzoekenden

Uit de cijfers van 2000 blijkt dat 83% van de vrijgekomen woningen bij regulier woningzoekenden terecht zijn gekomen. Regionaal is in de concept prestatieafspraken vastgelegd dat tenminste 73% van de jaarlijks beschikbare voorraad aan de regulier woningzoekenden toegewezen moet worden. Dat is dus een absolute bodem. Dit is een gegeven waar ook lokaal rekening mee moet worden gehouden. Concreet een aandachtspunt voor gemeente en corporaties bij de prestatieafspraken over urgenten, bijzondere doelgroepen e.d.

 

De lokale ruimte voor regulier woningzoekenden komt met name in 2002 dicht in de buurt van de ondergrens van 73%. Dit is het gevolg van keuzen die al zijn gemaakt. Enerzijds omdat herstructureringsplannen in uitvoering zijn waarvoor in 2001 ruim 200 urgenties zijn afgegeven. Anderzijds zijn er de reguliere sociaal/sociaal-medische urgenten, die ca. 8% van de beschikbare voorraad claimen.

 

Daarnaast is lokaal ook de volgende afspraak gemaakt over het huisvesten van bijzondere groepen: “Partijen spreken af dat per jaar maximaal 75 woningen worden aangeboden aan groepen die niet regulier dan wel via de bestaande urgentiecriteria aan woonruimte geholpen kunnen worden. Het gaat om ca. 4% van het jaarlijks aanbod. De quota worden per groep vastgelegd in een ‘woonruimteverdeelbesluit’.” 

 

Ad c

Reactieduur moet bij starters het criterium leeftijd vervangen. De regionale corporaties werken de praktische implementatie van reactieduur nu verder uit. Het principe erachter is dat een starter op de woningmarkt op enig moment actief wordt. De wijze en intensiteit van reageren zijn met name maatgevend voor de opbouw van de reactieduur.

 

Het is aan de gemeente om aan te geven hoe de slaagkans voor de verschillende (leeftijds)groepen moet zijn. Voor de starters tot 30 jaar ligt die slaagkans nu nagenoeg op één lijn. De positie van oudere starters kan worden verbeterd. Uitgangspunt kan zijn dat de slaagkans voor alle leeftijdsgroepen gelijk wordt."

Plussen en minnen

Voordelen

·         degene die lang zoekt moet meer kans hebben dan degene die net begint te zoeken. Dit wordt als rechtvaardiger beschouwd dan de verdeling aan de hand van leeftijd die erop neer komt dat een woningzoekende kansrijk is als de verjaardag gevierd wordt

·         woningzoekenden uit de regio krijgen een betere positie dan de woningzoekenden van buiten de regio

·         gelijkschakeling met de systemen in andere regio’s

·         gelijkschakeling van distributiemodel in Westland en aanbodmodel in Oud-Haaglanden is mogelijk

·         rangorde op basis van leeftijd zou onder de noemer leeftijdsdiscriminatie vallen (op dit moment zijn er elders in Nederland rechtszaken over dit onderwerp)

 

Nadelen

·         woningzoekenden zullen zich “preventief” inschrijven en verder niet actief zoeken of wel zoeken maar aanbiedingen weigeren

·         woningzoekenden die als gevolg van een scheiding zoeken, hebben minder kans dan momenteel

·         over enige tijd zullen oudere starters weer veel kansrijker zijn dan de jongere starters omdat zij langere tijd gezocht kunnen hebben. Dan keren we weer terug naar de situatie van voor het experiment slaagkans waarin een enorm verschil in slaagkans was en dat werd als niet gewenst beschouwd.

 

Ervaringen andere regio’s

Rotterdam werkt al sinds 1998 met ‘inschrijfduur’. Dat is vergelijkbaar met reactieduur. Sinds 1 januari 2000 werkt de hele stadsregio ermee. De ervaringen zijn positief. Feit is wel dat door de krapte op de woningmarkt in de regio Rotterdam is besloten om starters meer kansen te bieden op woonruimte. Daarvoor worden inschrijfduur van starters en woonduur van doorstromers gekoppeld. Een actie die mogelijk ook voor de SVH, bij het verder uitwerken van reactieduur, interessant kan zijn.


Alternatieven?

Die zijn vast te bedenken. Feit is dat corporaties (SVH) en gemeenten (SGH) het eens zijn over het vanaf 2002 werken met reactieduur. Er wordt nu dus alleen nog tijd geïnvesteerd in het operationaliseren van een dergelijk systeem, alternatieven zijn niet meer aan de orde.

 

3.         Conclusies

 

1.       Het gevoerde slaagkans-experiment is geslaagd, in die zin dat duidelijk is gebleken dat met dit instrument betere sturing mogelijk is op het zo rechtvaardig mogelijk verdelen van de beschikbare woningen over de diverse groepen en leeftijden.

2.       Slaagkans biedt voldoende houvast om de positie van diverse doelgroepen, zoals minima, te garanderen. Het experiment toont aan dat zowel minima als gezinnen met kinderen voldoende zijn bediend. De inmiddels regionaal geformuleerde afspraak over minima > BBSH>niet-BBSH is ook lokaal leidend.

3.       Gevolg van het werken met criteria om ervoor te zorgen dat groepen in Delft kunnen slagen voor passende woonruimte kan in de praktijk van een gespannen woningmarkt leiden tot enige beperking van de keuzevrijheid voor woningzoekenden.

4.       Meer specifieke doelen, zoals het huisvesten van grote gezinnen, vragen om meer lokaal maatwerk. Daar moeten lokale afspraken over worden gemaakt passend binnen het regionale kader van afspraken.

 

4.         Voorstel

Ik stel voor:

a)       kennis te nemen van de uitkomsten van het experiment.

b)       akkoord te gaan met het in Delft verdelen van woonruimte op basis van slaagkansen daarmee tevens aan te sluiten bij de regionale prestatieafspraken over woonruimteverdeling die inmiddels zijn geformuleerd

c)       In te stemmen met de volgende uitgangspunten voor de woonruimteverdeling(safspraken) vanaf 2002:

[1]        Het uitgangspunt voor slaagkans is:

 %minima>%BBSH>%niet-BBSH

[2]        Leeftijd bij starters vervangen door reactieduur en de

corporaties dit verder technisch vorm laten geven

[3]        Zolang het woningaanbod krap blijft moeten alle

leeftijdscategorieën starters een ongeveer gelijke slaagkans

hebben

[4]        Starters en doorstromers een gelijke slaagkans bieden

[5]        Verbeteren van de positie van de groep 30 tot 40

[6]        Ieder half jaar monitoren ontwikkeling slaagkansen van alle

groepen. Daarbij ook nadrukkelijk kijken naar cijfers van urgenten.