Nota
beleidskaders vanaf
2003/2004
Cluster
Stads-Wijkzaken
Sector
Leefbaarheid
Vakteam
Welzijn
Theresia
Kanij
Januari
2002
Inhoudsopgave: bladzijde
1. Samenvatting
............................................................................................................... 3
2. Inleiding ................................................................................................................. 4
2.1. Kinderopvang
in ontwikkeling..................................................................................
4
2.2. Nieuwe Delftse
nota kinderopvang...........................................................................
4
3. Doelen en
resultaten...............................................................................................
4
4.
Stand van zaken........................................................................................................... 5
4.1 Kinderopvang
volgens de “Delftse aanpak”................................................................
5
4.2 Uitbreidingen
sinds 1999........................................................................................
6
4.3 Uitbreidingen
als gevolg van de Stimuleringsmaatregel..............................................
6
4.4 Het aanbod...........................................................................................................
6
4.5 Groeibehoefte........................................................................................................
7
5. Landelijke
ontwikkelingen.......................................................................................
8
5.1. Samenvatting
Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK).......................................... 8
5.2 Financiering.......................................................................................................... 10
6. Huidig
Delfts Kinderopvangbeleid op hoofdlijnen............................................ 11
7. Delftse
beleidskaders/-ontwikkelingen en voorstellen............................... 11
De rollen van de Gemeente................................................................................................ 11
7.1 Doelgroepen/-kinderen........................................................................................... 11
7.2 Randvoorwaarden.................................................................................................. 13
7.2.1 Vraagsturing
Centraal Punt Kinderopvang.................................................... 13
7.2.2 Actuele
info over vraag............................................................................... 13
7.2.3 Groeibehoefte........................................................................................... 14
7.2.4 Divers
basisaanbod op wijkniveau............................................................... 14
7.2.4.1 Locaties/accommodaties – algemeen........................................... 14
7.2.4.2 Borgstelling Gemeente................................................................ 14
7.2.4.3 Hele dagopvang.......................................................................... 15
7.2.4.4 Buitenschoolse opvang................................................................ 15
7.2.4.5 Peuteropvang.............................................................................. 16
7.2.5 Dwarsverbanden,
kwaliteitsverbetering en toegankelijkheid............................ 17
7.2.5.1 Brede School.............................................................................. 18
7.2.5.2 Voorschool................................................................................. 18
7.2.5.3 Tussenschoolse opvang............................................................... 18
7.2.5.4 Sport......................................................................................... 19
7.2.5.5 Gehandicapten........................................................................... 19
7.3 Controle op de
kwaliteit......................................................................................... 20
7.3.1 Verordening
– inzet bbl’ers......................................................................... 20
7.3.2 Inspecties
GGD........................................................................................ 20
8. Financiering................................................................................................................. 20
9. Procedures, planning en
samenvatting voorstellen...................................... 22
1. SAMENVATTING
De
afgelopen jaren is de kinderopvang in Delft flink uitgebreid; 300 kindplaatsen
in de hele dagopvang en 300 kindplaatsen in de buitenschoolse opvang.
Ondernemers in de kinderopvang hebben dit met eigen financiering gedaan als het
om hele dagopvang gaat. De uitbreiding van de buitenschoolse opvang heeft
plaatsgevonden onder regie van de gemeente, door middel van aanbesteding en met
financieringsmogelijkheden.
De
gemeente Delft, zowel politiek als ambtelijk, werkt integraal samen waar het de
kinderopvang betreft, bijvoorbeeld door integrale aanpak van stedenbouwkundige
en grondaspecten, vergunningenverleningen en sancties, activerings- en
inburgerings- en voorschool en brede schoolbeleid.
Delft
heeft een hoog voorzieningenniveau aan verschillende soorten kinderopvang in
vergelijking met de rest van Nederland.
Percentage
kinderen voor wie een plaats beschikbaar is:
|
Delft |
Nederland |
|
Hele dagopvang |
0-2 jaar |
2-4 jaar |
18% |
47% |
44% |
||
Buitenschoolse Opvang |
10% |
6% |
|
Peuteropvang |
46% |
50-70% |
Dit
hoge niveau is o.a. een gevolg van de uitbreidingen van de afgelopen jaren. Op
een lijst van alle Nederlandse gemeenten met het hoogste percentage uitbreidingen,
scoort Delft de derde plaats.
Of
het voorzieningenniveau voldoende-onvoldoende is zal blijken nadat er enerzijds
onderzoek is gedaan onder ouders naar de behoefte en er anderzijds (papieren)
groeiscenario’s voor de komende vijf jaar zijn gemaakt. De resultaten van beide
documenten zullen maatgevend zijn voor de inzet van gemeentelijke
beleidsinstrumenten.
Op
wijkniveau is de spreiding nog niet overal optimaal. De komende jaren wordt dit
voor de verschillende soorten kinderopvang verbeterd.
Er
is of er komt een goed basisaanbod van de verschillende soorten kinderopvang op wijkniveau. Voor wat betreft
de hele dagopvang en de buitenschoolse opvang spits de rol van de gemeente zich
toe op het creëren van randvoorwaarden (locaties/accommodaties, samenhang met
andere sectoren) en de controle op de kwaliteit. Ten aanzien van de
peuteropvang is de gemeente daarnaast ook financier en op grond daarvan
medebepalend in het maken van nieuwe resultaatafspraken.
Vanaf
2004 treedt de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK) in werking, waarmee de
rol van gemeenten verandert: zij creëren randvoorwaarden, dragen zorg voor
kinderopvang voor doelgroepen en verzorgen de controle op de kwaliteit.
De
gemeente Delft vervulde de afgelopen jaren reeds een aantal van deze rollen
(kinderopvang voor doelgroepen, basisaanbod op wijkniveau, randvoorwaarden op
locatie- en accommodatieniveau, aanbesteding, budgetfinanciering, conctrole op
kwaliteit) en gaat die verder vormgeven in de geest van de WBK, aangevuld
vanuit een eigen lokale verantwoordelijkheid (centraal informatiepunt,
monitoren van vraag en aanbod – beleidsinstrumenten daarop afstemmen).
De
nota ‘Kinderopvang in perspectief’ zet de koers uit en vraagt accordering voor
verdere uitwerking. In de loop van 2002 en 2003 worden de met betrokkenen
uitgewerkte voorstellen ter besluitvorming voorgelegd. Uitgangspunt is dat het
te ontwikkelen beleid past binnen de huidige en nieuwe financiële
mogelijkheden.
2. INLEIDING
Sinds
begin jaren negentig beweegt de kinderopvangsector zich volop. Onderdelen zijn
ter discussie gesteld, hetgeen leidde tot een zich snel ontwikkelende en aan de
maatschappelijke vraag aangepaste sector. Behalve de sociale partners en de
gemeenten, had de landelijke overheid in randvoorwaardelijke zin een belangrijk
aandeel in de professionalisering. Sinds begin jaren negentig beoogden de financiële stimuleringsmaatregelen
uitbreiding. We staan nu aan de vooravond van een heel belangrijke gebeurtenis:
de totstandkoming van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK). Geplande
datum voor inwerkingtreding: 2004.
2.2. Nieuwe Delftse nota Kinderopvang
Om
goed voorbereid te zijn op de toekomst is deze kinderopvangnota geschreven.
Deze
schetst de stand van zaken ten aanzien van verschillende aspecten van de
kinderopvang in Delft. Wat is er aan kinderopvang? Hoe staat het met de
vraag en het aanbod?
Ook
de hoofdlijnen van het beleid van de WBK en de (mogelijke) gevolgen daarvan in
het algemeen en specifiek voor de gemeente Delft komen aan bod. Wat
verandert er precies? Voor wie? Wat wordt de rol van de gemeente?
Tot
slot zijn beleidskaders geformuleerd. Daaraan gekoppeld het voorstel voor
uitwerking daarvan in concreet beleid in 2002/2003; besluitvorming vindt (op
onderdelen) plaats in 2002/2003. Vanaf 2003 wordt nieuw of aangepast beleid
uitgevoerd, vooruitlopend op en in de geest van de WBK.
3. DOELEN EN RESULTATEN
De
doelstellingen van het nieuwe kinderopvangbeleid in Delft zijn:
·
Laten zorgdragen van kinderopvang voor doelgroepen op basis van
vraagsturing.
·
Laten zorgdragen voor een evenwichtig aanbod van verschillende vormen
van kinderopvang op basis van de vraag.
·
Integrale gemeentelijke aanpak tot stand brengen.
·
Integrale visie en samenhang ontwikkelen met en tussen betrokken
beleidsvelden en uitvoerende organisaties.
·
Controle op kwaliteit regelen en indien nodig sanctioneringsbeleid
toepassen.
·
In- en extern draagvlak creëren.
·
Voorbereid zijn op de toekomst (2004).
·
Specifiek beleid ontwikkelen voor doelgroepen.
·
Voorbeeld stellen.
De
beoogde resultaten zijn:
·
Gemeente vervult drie rollen:
o
heeft gezorgd/zorgt blijvend voor kinderopvang voor doelgroepen;
o
heeft randvoorwaarden gecreëerd voor een op de vraag afgestemd
kinderopvangvoorzieningenniveau;
o
heeft gezorgd/zorgt blijvend voor controle op kwaliteit;
·
Gemeente heeft integrale visie op kinderopvang ingebed in een breed
kader van onderwijs-, sport-, cultuur-, volwasseneneducatie, inburgerings- en
activeringsbeleid ontwikkeld.
·
Gemeente heeft vraag en aanbod gemonitord en heeft beleidsinstrumenten
daarop afgestemd.
·
Er is een breedgedragen toekomstgericht kinderopvangbeleid voor de hele
stad.
·
Er is een specifiek samenhangend kinderopvangbeleid voor doelgroepen.
4. STAND VAN ZAKEN
In
de afgelopen jaren is er flink uitgebreid in de gemeente Delft, een positieve
uitzondering in Nederland. Er zijn verschillende redenen waarom er in Delft wel
uitgebreid is/wordt en in andere steden minder.
Het
huidige college maakte zich sterk voor een goed kinderopvangklimaat. Daarnaast
is samenhang op ambtelijk niveau gestimuleerd. Als gevolg daarvan werd een
interdisciplinaire werkgroep gevormd die professionele kinderopvangondernemers
begeleidt bij het zoeken naar locaties/accommodaties, doorlopen van procedures
en verkrijgen van vergunningen. Het eerste wat deze werkgroep deed was een
locatieonderzoek houden. Met medewerking van vele verschillende gemeentelijke
disciplines leidde dit tot een lijst van 40 potentiële locaties/accommodaties
t.b.v. kinderopvang.
Naast
de werkgroep voor nieuwe initiatieven (hierboven) is structuur gebracht in die
organisatieonderdelen die te maken hebben met de zogenaamde doelgroepen
(klanten van vakteam Activering en Inburgering). Datzelfde geldt voor de
vergunningenverstrekkers (Bouw&Woningtoezicht, GGD, Brandweer en TOR).
Tevens
zijn er dwarsverbanden gelegd met de Brede School en de Voorschool. Een en
ander resulteerde in een breed gedragen structuur, die een structurele
inbedding in samenhang met aanpalende beleidsterreinen voor de komende jaren
waarborgt.
De
gemeente is helder in wat wel en wat niet kan en of iets op een bepaalde plek
gewenst is of niet. De nota “het beleidskader” (1999) stelde o.a. vast dat
uitbreiding van hele dagopvang gestimuleerd wordt; bijvoorbeeld door
ondersteuning in het doorlopen van procedures en een gezamenlijke borgstelling
met het Waarborgfonds. Voor uitbreiding van buitenschoolse opvangvoorzieningen
zijn deze faciliteiten ook beschikbaar; daarnaast maakte een aantal
organisaties/kinderopvangondernemers dat zich daar destijds voor heeft
ingeschreven gebruik kunnen van stimuleringsgelden.
De
gemeente stelt zich positief op t.o.v. kinderopvang. Dit trok enthousiaste
professionele kinderopvangondernemers aan om met de Gemeente in dit kader samen
te werken; zowel bestaande ondernemingen als starters. Dit leidde tot een
substantiële uitbreiding van zowel de hele dagopvang als de buitenschoolse
opvang. Beide soorten breidden sinds 1999 met iets meer dan 300 uit.
In
het kader van de Regeling Uitbreiding Kinderopvang en Buitenschoolse Opvang
(stimuleringsmaatregel) is tot nu toe (8 december 2000) een bijdrage van
ƒ 5.138.864 toegezegd voor de uitbreiding van 411.9 kindplaatsen. De
gemeente koos ervoor deze bijdrage volledig in te zetten voor de uitbreiding
van buitenschoolse opvang, omdat de capaciteit van deze werksoort onvoldoende
was. De verdeling van de middelen vond plaats volgens het aanbestedingsmodel. De
wijze waarop de besluitvorming rond de uitbreidingen verliep, is beschreven in
de nota “Buitenschoolse opvang: integraal en wijkgericht”. Inmiddels is met
299 kindplaatsen buitenschoolse opvang in het kader van deze regeling
uitgebreid; 112 zijn nog in voorbereiding.
In
totaal zijn er nu bijna 1.100 kindplaatsen hele dagopvang; ruim 500
kindplaatsen buitenschoolse opvang en 500 kindplaatsen peuteropvang.
Volgens
het SGBO (onderzoeksbureau van de VNG) maken 1.8 kinderen gebruik van 1 plaats
in de hele dagopvang en 1.6 kinderen in de b.s.o; bij de peuteropvang wordt
uitgegaan van 2 kinderen die gebruik maken van 1 plaats.
Deze
cijfers toegepast op de rekensom voor hoeveel van de Delftse kinderen er een
plaats is, geeft het volgende beeld:
· voor 47%
van alle 0-2 jarigen is er een plek in een kinderdagverblijf;
· voor 44%
van alle 2-4 jarigen is er een plek in een kinderdagverblijf en
· voor 46 %
in een peuterspeelzaal;
· voor 10% van alle 4-12 jarigen is er een plek
in een buitenschoolse opvangvoorziening.
Delft
heeft een hoog bereik in vergelijking met de rest van Nederland. Daar zijn de
cijfers: voor 18% van de kinderopvang tussen 0-4 jaar is er een plaats in een
kinderdagverblijf; voor 6% van de kinderen tussen 4-12 jaar is er een plaats in
een buitenschoolse opvang (zie schema blz. 3).
Kinderen |
Aantal
plaatsen |
Gebruik
aantal kinderen per plaats |
Plaats
voor % kinderen |
||||
Leeftijd |
Aantallen |
Peuteropvang |
Hele
dagopvang |
Buitenschoolse
opvang |
Heel/b.s.o. (SGBO) |
Peuter-opvang |
|
0-2 |
2.235 |
- |
591 |
- |
1.8 |
|
47% |
2-4 |
2.034 |
502 |
482 |
- |
1.8 |
2 |
91% |
4-12 |
8.331 |
|
|
510 |
1.6 |
|
10% |
Voor
wat betreft Delft gaat het om een rekenmodel. Een overzicht van het feitelijke
gebruik heeft op dit moment niemand. Dat zelfde geldt voor wachtlijstgegevens.
Oorzaak: het feit dat de kindercentra autonoom zijn en bezettingscijfers en
wachtlijstgegevens tot de (niet-openbare) bedrijfsgegevens behoren. Daarnaast
is het puur optellen van alle afzonderlijke wachtlijstgegevens niet zinvol,
omdat bekend is dat deze vervuild zijn (ouders schrijven zich bij meerdere
centra in).
De
afgelopen jaren is er voor gekozen om per wijk een basisniveau aan
voorzieningen te (laten) realiseren. Op die manier is het in principe mogelijk
dat iedereen die dit wenst gebruik kan maken van kinderopvang dicht bij huis.
Delft als geheel beschikt op dit moment al over een voldoende en divers aanbod;
de spreiding over de verschillende wijken in relatie tot het aantal kinderen
(en uitgaande van de vooronderstelling dat kinderen in hun eigen wijk gebruik willen
maken van kinderopvang) is nog niet overal optimaal.
Teveel
+/Te weinig – Plaatsen
volgens basisniveau |
WIJK
1 Vrijenban Delftse
Hout |
WIJK
2 Wippolder
Ruiven Schieweg |
WIJK
3 Hof
van Delft Voordijks-hoorn |
WIJK
4 Voorhof |
WIJK
5 Buitenhof |
WIJK
6 Tanthof
oost en west Abtswoude |
WIJK 7 Binnenstad |
Peuterspeel- zalen
2-3 jarigen |
-2 |
+6.08 |
-2 |
+27 |
-14 |
-35 |
+20 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Kinderdag-verblijven 0-4
jarigen |
+78 |
+73 |
-119 |
+85 |
+156 |
-61 |
+40 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Buitenschoolse
Opvang 4-12
jarigen |
-22 |
+3 |
-89 |
+69 |
-74 |
-105 |
+161 |
Ook
voor de te verwachten groei bestaat geen totaaloverzicht. Het Centraal Plan
Bureau ontwikkelde in samenwerking met het Stichting voor Economisch Onderzoek
van de Universiteit van Amsterdam een ramingsmodel, waarmee de vraag naar
kinderopvang in kaart wordt gebracht. Landelijk gezien rekent men met een te
verwachten jaarlijkse groei van 7 procent tot 2007. Dit ramingsmodel kan
toepasbaar gemaakt worden voor het berekenen van regionale of zelfs lokale
groei. Nuancering is dat de raming wijzigt als de aannames wijzigen;
bijvoorbeeld bij de arbeidsparticipatie van vrouwen of de koopkracht van
huishoudens. Daarom zijn ook hogere en lagere groeiscenario’s ontwikkeld.
Tevens doen zich in de huidige gebruik (de basis bij het ramingsmodel) twee
verschijnselen voor die een vertekend beeld geven: de wachtlijsten en de
frictieleegstand. Bekend is dat wachtlijsten vervuild zijn; de onderzoekers
zijn uitgegaan van de aanname dat dit in de helft van de gevallen geldt.
Frictieleegstand wil zeggen dat er enerzijds ondercapaciteit is (met name
maandag, dinsdag en donderdag) en aan de andere kant een overcapaciteit
(woensdag(middag) en vrijdag).
5. LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN
Er
is gekozen voor het positioneren van de kinderopvang in het kader van arbeid en
zorg. Kinderopvang is in principe alleen medefinancierbaar door de overheid,
indien de opvang noodzakelijk is vanwege de combinatie arbeid en opvang/zorg.
Enige uitzonderingen zijn de financiering van doelgroepen die op weg zijn naar
arbeid of vanwege sociaal-medische indicaties van ouders en/of kinderen. Om die
reden vallen peuteropvang en tussenschoolse opvang niet onder de reikwijdte van
de WBK.
Concreet
vallen de volgende doelgroepen die deelnemen aan een traject gericht op het
vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces onder de
reikwijdte van de WBK:
Mensen
die algemene bijstand of een uitkering ontvangen op grond van de:
·
Algemene Bijstandswet.
·
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers.
·
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
zelfstandigen.
·
Algemene nabestaandenwet.
·
Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars.
·
Leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.
·
Niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden geregistreerd bij de Centrale
Organisatie werk en inkomen.
·
Nieuwkomers als bedoeld in de Wet Inburgering.
·
Uitkeringsgerechtigden op grond van hoofdstuk IIA of IIB van de
Werkloosheidswet.
·
Arbeidsgehandicapten als bedoeld in de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
·
Gehandicapte of chronisch zieke ouders of mensen met een gehandicapt of
chronisch ziek kind.
Doelstellingen
WBK(uit: conceptmemorie van toelichting WBK):
het waarborgen van een toereikende kwaliteit van
kinderopvang;
het waarborgen van de
toegankelijkheid van kinderopvang voor alle ouders, die op grond van de wet
voor een tegemoetkoming van de overheid
in aanmerking komen.
Opvang
van kinderen is dermate belangrijk voor de ontwikkeling van het kind, dat dit
een wettelijk stelsel van kwaliteitseisen en overheidstoezicht vereist.
Bovendien is de sector kinderopvang nog volop in beweging en in ontwikkeling.
Ook dat is een grond voor een wettelijke kwaliteitsregeling. Het kabinet beoogt
een gelijke toegang tot kinderopvang en hanteert daarom de term basisvoorziening.
Daarmee wordt uitgedrukt dat de kinderopvang voor iedereen die arbeid en zorg
wil combineren toegankelijk is, ongeacht het inkomen van de ouders.
Uitgangspunten
bij het nieuwe wettelijk stelsel voor kinderopvang
1.
Een centrale rol van de ouders, die vorm krijgt door de introductie van een
systeem van vraagfinanciering. Door ouders de financiële middelen in handen te
geven, maken ouders zelf afwegingen en nemen zelf beslissingen in de keuze voor
formele kinderopvang. Vraagfinanciering geeft als zodanig uitdrukking aan de
primaire verantwoordelijkheid van de ouders voor zorg en opvoeding van hun
kinderen. De introductie van vraagfinanciering impliceert de totstandkoming van
een beter evenwicht tussen vraag en aanbod – en dus tot meer marktwerking – wat
leidt tot meer keuzevrijheid voor ouders en derhalve tot een aanbod van
arrangementen van kinderopvang die beter aansluiten op de wensen van de ouders.
Het verschil tussen de typen kinderopvangplaatsen (bedrijfs-, subsidie- en
particuliere plaatsen) verdwijnt.
2.
Drie partijen financiering betekent financiering door de drie meest betrokken
partijen: overheid, ouders en werkgevers. Kinderopvang is in het belang van
ouders, die de zorg voor kinderen en betaalde arbeid of toeleiding tot betaalde
arbeid willen combineren. Van ouders wordt daarom een bijdrage verwacht in de
kosten van kinderopvang. Werkgevers hebben vanuit hun behoefte aan
arbeidskrachten belang bij kinderopvang. Het stelsel van financiering van de
kinderopvang gaat daarom uit van een vrijwillige bijdrage van werkgevers. Ook
de overheid heeft belang bij kinderopvang vanuit haar verantwoordelijkheid
voor de economische ontwikkeling van Nederland.
Concreet betekenen de eerste twee punten dat alle
ouders, die behoren tot één van de doelgroepen van de WBK, kunnen rekenen op
een subsidie van het rijk voor de kosten van het kinderopvanggebruik.
3.
Kinderopvang als onderdeel van het lokaal jeugdbeleid. Kinderen maken gebruik
van velerlei voorzieningen, zoals peuterspeelzalen, kinderopvang, scholen,
jeugdzorg, sport-, cultuur- en welzijnsvoorzieningen. Samenwerking en
afstemming tussen al deze voorzieningen is noodzakelijk teneinde een
kwalitatief goed aanbod te creëren.
Planning
De
WBK is 30 november 2001 in de Ministerraad aanvaard. Daarna volgt advisering door
de Raad van State en vervolgens behandeling in de Tweede en Eerste Kamer. In
het voortraject werd duidelijk dat de invoeringstijd tot 1 januari 2003 te kort
is. Om die reden wordt de invoering met 1 jaar uitgesteld. Alle partijen hebben
dan voldoende tijd om de voorbereidingen te treffen.
De
rollen van de Gemeente
1. Doelgroepen
Gemeenten
zijn in het nieuwe systeem met name verantwoordelijk voor de financiering van
een deel van de kosten van de kinderopvang voor de groepen waarvoor zij nu ook
al verantwoordelijk zijn: ABW-cliënten (toeleiding-tot-werktrajecten),
herintreders en kinderopvanggebruik op sociaal-medische gronden. De
Alleenstaande Ouders Regeling vervalt. Naast deze doelgroepen wordt de
doelgroep nieuwkomers toegevoegd.
Voor
andere doelgroepen dan de landelijk bepaalde doelgroepen worden geen middelen
in het Gemeentefonds gestort. Het gaat in de visie van het Rijk om lokaal
beleid, waarvoor lokaal middelen beschikbaar dienen te worden gesteld.
Oudkomers, migranten die naar Nederland kwamen voor invoering van de Wet
inburgering nieuwkomers, vallen niet onder de reikwijdte van de WBK, omdat zij
niet verplicht zijn tot participatie in inburgeringsprogramma’s.
2. Randvoorwaarden
De
rijksoverheid ziet in de WBK een taak voor de gemeentelijke overheid bij het
creëren van randvoorwaarden voor kinderopvang. De gemeente moet ervoor zorgen
dat nieuwe aanbieders kunnen toetreden en dat vestigingslocaties beschikbaar
zijn. Volgens het Rijk zijn accommodatie- en stimuleringsbeleid geen specifieke
taken op grond van de WBK en stort daarom geen budget in het Gemeentefonds. Ook
t.b.v. lokaal jeugdbeleid en informatiebeleid in relatie tot de WBK voegt het
Rijk geen budget aan het Gemeentefonds toe.
3. Controle op kwaliteit
De
gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid over de controle op de kwaliteit. De
uitvoering ligt bij de GGD. Wat betreft klachten en signalen is de GGD de eerst
aangewezene. Inspectierapporten worden openbaar. Algemene en uniforme
kwaliteitseisen worden gecombineerd met een meldingsplicht voor de kinderopvangondermer,
toetsing door de GGD voorafgaand aan de opening van een kindercentrum of
gastouderbureau en registratie door de gemeente. Daarnaast betekent niet-melden
dat er bestuursrechtelijk en wellicht ook strafrechtelijk door de gemeente kan
worden opgetreden.
Voor
de uitvoering van de WBK zijn de volgende financiële middelen beschikbaar: de ƒ
192 miljoen die in 1996 gestort is t.b.v. kinderopvang en nu deel uitmaakt van
de autonome middelen in het gemeentefonds, ƒ 250 miljoen van de
stimuleringsmaatregel en ƒ 20 miljoen van de motie De Graaf. Welk gedeelte
t.b.v. taken van gemeenten in het Gemeentefonds wordt gestort is nog niet
duidelijk. Wel is overeenstemming over de bijdrage aan gemeenten voor de
landelijk bepaalde gemeentelijke doelgroepen. Daarvoor wordt ƒ 79 miljoen in
het Gemeentefonds gestort. Dit bedrag wordt verdeeld over gemeenten ter
financiering van 1/3 van de kosten van de zogenaamde doelgroepen.
Omdat
gemeenten geen taken meer krijgen in het zorgdragen van kinderopvang voor
anderen dan de doelgroepen (mensen die betaalde arbeid verrichten) worden naast
stortingen ook bedragen onttrokken aan het gemeentefonds.
De
financiële gevolgen voor de Gemeente Delft in structurele zin, zien er bij
benadering als volgt uit:
* onttrekking: ongeveer €
550.000 (ƒ 1.250.000);
* storting ongeveer € 225.000 (ƒ 500.000)
(zie
verder hoofdstuk 8).
6. HUIDIG DELFTS KINDEROPVANG BELEID OP HOOFDLIJNEN
Prioriteit
lag bij:
·
realiseren van uitbreidingen;
·
op wijkniveau;
Vervolgens:
·
samenhang aanbrengen met andere beleidsterreinen;
·
betere spreiding;
·
voorbereiden op nieuwe ontwikkelingen.
Specifieker
zijn de volgende resultaten bereikt:
·
heeft gezorgd voor kinderopvang voor doelgroepen;
·
heeft gezorgd voor basisaanbod op wijkniveau
·
heeft randvoorwaarden gecreëerd in locatie- en huisvestingszin
·
uitbreidingen van de hele dagopvangcapaciteit zijn door de markt
gerealiseerd en gefinancierd;
·
uitbreidingen van de b.s.o.capaciteit zijn door de markt gerealiseerd
met ondersteuning door gemeente onder voorwaarden van samenwerking en
spreiding;
·
peuterspeelzalencapaciteit wordt gesubsidieerd en blijft dat –
herziening beleid is aangekondigd;
·
“gesubsidieerde plaatsen” (heledagopvang/b.s.o.) gekocht bij of via een
ondernemer; contract is opgezegd met het oog op nieuwe wetgeving;
·
jaarlijkse controle door de GGD van alle kindercentra en openbare
rapportages.
7. Delftse beleidskaders/beleidsontwikkelingen en voorstellen
De
Rollen van de Gemeente
7.1.
Doelgroepen/-kinderen
De
gemeente krijgt m.i.v. 2004 de verantwoordelijkheid (vergelijk werkgevers voor
werknemers) om zorg te dragen voor de financiering van de kinderopvang van
bepaalde doelgroepen (zie hoofdstuk 5.1.).
De verwachting is dat niet alle onder het delftse activerings- en
inburgeringsbeleid vallende doelgroepen voor deze financiering in aanmerking
komen; zekerheid daarover is er op dit moment echter niet. Doet deze situatie
zich voor dan ontwikkelt de gemeente eigen lokaal beleid met eigen middelen.
Het
besef dat kinderopvang in de randvoorwaardelijke zin, van essentieel belang is
om effectief aan inburgering of activering deel te nemen is zowel op landelijk
als op lokaal niveau groot. Een deel van de inhoud en de financiering van de
WBK is hierop geschreven. De gemeente Delft is hier al eerder op ingespeeld
door middel van:
·
nota Samen aan de Slag;
·
integratiebeleid ;
·
Educatie- en Activeringsplan 2001
·
criteria om in aanmerking te komen voor “gesubsidieerde” kinderopvang.
Uitgangspunt
van het Delftse beleid is dat de doelgroepen direct toegang hebben tot
kinderopvang om optimaal aan activerings- en inburgeringstrajecten deel te
kunnen nemen.
Vanaf
2001 is de kinderopvang voor de doelgroepen in Delft op papier goed geregeld.
Er is geld en er zijn plaatsen.
Op
dit moment maken de Delftse doelgroepen in het kader van het activerings- en
inburgeringsbeleid gebruik van ongeveer 7% (hele dagopvang) en 9%
(buitenschoolse opvang) van het totale volume kindplaatsen in Delft. Er zijn
geen wachtlijsten maar plaatsingen verlopen toch niet altijd succesvol door
verschillende oorzaken, o.a.: lesroosters van ouders die laat beschikbaar
komen, door lesrooster overcapaciteit aan behoefte kinderopvang op de
ochtenden, wisselende lestijden, immobiliteit van ouders, onbekendheid met het
fenomeen georganiseerde en professionele kinderopvang. Inmiddels is duidelijk
dat kinderopvang voor doelgroepkinderen in meerdere opzichten aanpassing
vraagt; zowel van doelgroepouders, onderwijsinstelling(en) als van
kindercentra.
De
komende jaren zal in samenspraak met betrokkenen het beleid voor doelgroepen en
–kinderen op de volgende punten worden uitgewerkt:
Voorstellen:
a. Het komende jaar helder krijgen:
a.
voor welke doelgroepen precies financiering van het Rijk komt;
b.
voor welke doelgroepen eigen gemeentelijk beleid noodzakelijk is;
c.
wat de consequenties zijn;
d.
beleid formuleren en ter besluitvorming voorleggen
b. Een kenmerk dat voor alle doelgroepouders geldt
is dat kinderopvang nodig is als randvoorwaarde om deel te nemen aan
activerings- of inburgeringstrajecten. De kinderen en de kinderopvang hebben
echter geen secundair maar eveneens een eigen primair belang. De kinderopvang
(zowel peuterspeelzalen als kinderdagverblijven) biedt naast pure opvang
mogelijkheden voor integratie en taalontwikkeling op jonge leeftijd (zie
Voorschool). Die kansen moeten optimaler benut.
c. Enerzijds is het streven naar een zo snel en zo volledig
mogelijke integratie van de doelgroepkinderen; anderzijds is er ook een belang
om de kinderen extra zorg en aandacht te geven. De kunst is om hierin in het
belang van de kinderen een balans te vinden. In dit kader worden plannen
uitgewerkt voor
o
een instroom-/doorstroomgroep voor eerste opvang en gewenning;
o
uitbreiding van het aantal Samen Spelgroepen waarbij ouders (lees
moeders) en kinderen op een speelse
manier kennis maken met het fenomeen kinderopvang;
o
een module kinderopvang om ouders het belang van kinderopvang duidelijk
te maken, kennis te maken met verschillende vormen van kinderopvang, de
mogelijkheden voor de kinderen te leren zien en de regels te leren.
7.2.
Randvoorwaarden
7.2.1.
Vraagsturing – Centraal Punt Kinderopvang
Uit
landelijk onderzoek (door Commissie Dagarrangementen) blijkt dat ouders
behoefte hebben aan een centraal punt in gemeenten waar alles geregeld wordt
voor kinderopvang. Met de inwerkingtreding van de WBK wordt het aan de ene kant
makkelijker voor ouders: zij mogen kiezen; aan de andere kant krijgen zij er
administratieve handelingen bij. Immers er moet een bijdrage gevraagd worden
bij de Belastingdienst, van 1 of 2 werkgevers of bij de gemeente, een plaats
gezocht en het hele betalingsverkeer geregeld.
Voorstel:
In
ieder geval voor de doelgroepen, maar ook voor alle ouders in Delft die dit
wensen, onderzoek doen naar de mogelijkheden voor een centraal
kinderopvangpunt. Uitgangspunt is dat ouders keuzevrijheid hebben in de opvang,
maar dat verder alle administratieve en financiële handelingen voor hen worden
gedaan. Het inkoopcontract voor de doelgroepen met de kinderopvangondernemer is
reeds in 2001 opgezegd per 2003. Als de voorbereidingen voor het centraal
informatiepunt en de besluitvorming daarover op tijd gereed zijn, kan vanaf
2003 met de vraagsturing door ouders gewerkt worden; zoniet dan wordt het 2004
7.2.2. Actuele info over vraag
Het
is wenselijk in 2002 te beschikken over gegevens die informatie leveren over
het huidige en gewenste gebruik. Dit gebeurt d.m.v. een onderzoek onder ouders die nu al gebruik maken van
kinderopvang en toekomstige ouders. Het is wenselijk om een vergelijkbaar
onderzoek geregeld te laten doen. Wellicht dat dit een taak kan worden van het
Centraal Punt Kinderopvang.
Het
is ook denkbaar dat op termijn de afzonderlijke kindercentra, in samenwerking
met de gemeente, een jaarlijks en actueel wachtlijstbestand opstellen (zoals
b.v. in Den Haag). Daarvoor is samenwerking, het beschikbaar stellen van
informatie en het inzicht dat alle partijen voordeel hebben noodzakelijk. Het
komend jaar neemt de gemeente het voortouw te polsen of hiervoor belangstelling
bestaat.
Voorstel:
Een
onderzoek laten uitvoeren onder:
·
(toekomstige) ouders/verzorgers (via consultatiebureau’s);
·
ouders/verzorgers met kinderen van 0-3 jaar die nu al gebruik maken van
kinderopvang (via kindercentra);
·
ouders/verzorgers met kinderen van 3 jaar (schriftelijk)
Bevraagd
wordt op
·
het huidige gebruik van kinderopvang in de eigen wijk;
·
wanneer buiten de eigen wijk wat de redenen zijn;
·
wensen ten aanzien van toekomstig gebruik (waar, hoeveel);
·
wensen ten aanzien van (afstand) locaties;
·
wensen ten aanzien van samenwerking of gezamenlijke huisvesting kinderopvang met anderen b.v. basisscholen,
buurthuizen, sportverenigingen ed.
De
uitkomsten van dit onderzoek zijn medebepalend voor de uitwerking van beleid
vanaf 2003.
Gemeente
polst in 2002 de afzonderlijke kindercentra of er bereidheid is te komen tot
een gezamenlijk en actueel wachtlijstbestand.
7.2.3. Groeibehoefte
Voorstel:
Delfts
ramingsmodel laten maken (op wijkniveau) met recente demografische gegevens.
Deze (papieren) gegevens worden gelegd naast de uitslagen van het onderzoek
onder ouders.
Op
basis daarvan wordt duidelijk waar de komende jaren behoefte aan kinderopvang
is te verwachten, of de huidige capaciteit daarin voorziet of dat er
uitbreiding gewenst is.
De
gemeente neemt vervolgens vanuit haar regierol het voortouw om de
randvoorwaarden te creëren om de vraag met het aanbod te matchen.
7.2.4. Divers basisaanbod op wijkniveau
De
afgelopen jaren heeft de gemeente aanbod laten creëren op wijkniveau voor met
name hele dagopvang en buitenschoolse opvang. De spreiding is nog niet overal
optimaal. Per soort opvang zijn verschillende scenario’s denkbaar om hierin
verbetering aan te brengen, afhankelijk van de rol die de gemeente in deze
vervult.
7.2.4.1. Locaties/accommodaties
- algemeen
Er
bestaat reeds een gemeentelijke structuur die aanvragen voor uitbreidingen van
kinderopvang behandeld daar waar het locaties/accommodaties betreft.
Voorstel:
Het
is wenselijk om de Werkgroep Initiatieven Kinderopvang taakuitbreiding c.q.
-verschuiving te geven daar waar het gaat om het optimaliseren van het
spreidingsbeleid op wijkniveau, het herhuisvesten van peuterspeelzalen die een
voorschoolfunctie hebben/krijgen en de te verwachte gewenste groei van het
aantal buitenschoolse opvangvoorzieningen in basisscholen. Voorzover nog niet vertegenwoordigd
in de Werkgroep zullen betrokken projectleiders en/of beleidsmedewerkers van
vakteams gaan participeren.
7.2.4.2.
Borgstelling Gemeente
In
2001 is er een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het Waarborgfonds
Kinderopvang. De samenwerking houdt in dat kinderopvangondernemers die in
aanmerking willen komen voor een borgstelling, een verzoek richten aan het
Waarborgfonds. Het Waarborgfonds behandelt de aanvraag. Bij goedkeuring is een
maximale borgstelling te verkrijgen van € 908.000 (ƒ 2.000.000). De gemeente
kan hier maximaal € 227.000 (ƒ 500.000) bovenop leggen. Voorstel is om de
borgstelling van de gemeente te verhogen naar € 908.000 zodat ook grotere
projecten gerealiseerd kunnen worden. In de nota van het College aan de Raad
van 29.6.2000 is dit reeds als beleidsvoornemen aangekondigd. E.e.a. moet nader
uitgewerkt worden en besluitvorming moet door de Gemeenteraad plaatsvinden.
Voorstel:
Voorstel om de borgstelling van de gemeente te verhogen van € 227.000
naar
€ 908.000, nader uitwerken en ter besluitvorming voorleggen aan de
Gemeenteraad.
7.2.4.3.
Hele dagopvang
In
de nota “het beleidskader” is beschreven, dat het goed mogelijk is de
ontwikkeling en uitbreiding van hele dagopvangvoorzieningen aan de markt over
te laten; dit blijkt ook uit de praktijk. Er zijn zonder feitelijke financiële
ondersteuning, rond de 300 kindplaatsen uitgebreid. Een rol voor de gemeente is
weggelegd in het ondersteunen, zoals nu ook al gebeurt (doorlopen van
procedures, mee helpen zoeken van locaties en verkrijgen van vergunningen).
Daarnaast is de samenwerking met het Waarborgfonds en de gezamenlijke
borgstelling van belang.
De
gemeente is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van deze voorzieningen;
niet in positieve zin – maar ook niet in negatieve. Het is wel een verantwoordelijkheid
van de gemeente om de markt en de maatschappelijke ontwikkelingen nauwlettend
in het oog te houden. In die zin dat er enerzijds voldoende aanbod moet zijn in
relatie tot de vraag; anderzijds is het niet wenselijk om een overaanbod te
laten creëren. In het eerste geval zal het ouders onmogelijk worden gemaakt om
arbeid en zorg te combineren; in de situatie van een te groot aanbod zullen
ondernemers failliet gaan.
Voorstel:
Overzicht
van het aanbod actueel houden, relateren aan de vraag en de te verwachten groei
en hierop met passende maatregelen inspelen (zie hierboven).
Als
gevolg van de stimuleringsmaatregel is er de afgelopen jaren met financiële
steun van de gemeente flink uitgebreid in de buitenschoolse opvang (300
kindplaatsen). Om voor deze financiering in aanmerking te komen, moesten
kinderopvangondernemers gaan samenwerken op wijkniveau met basisscholen,
sportverenigingen en culturele instellingen. Een netwerk op wijkniveau was en
is een minimum; maximaal te behalen resultaat is gezamenlijke huisvesting. Daar
waar dat kon en wenselijk was in het kader van het spreidingsbeleid, heeft het
geleid tot gezamenlijke huisvesting van een b.s.o. in een basisschool.
Buitenschoolse
opvang is in de kinderopvangmarkt een buitengewoon lastige werksoort. Grote
diversiteit aan leeftijden van de kinderen (4-12 jaar), noodzakelijke
samenwerking met anderen in verband met aantrekkelijk aanbod activiteiten
(sport,cultuur,techniek,educatie enz.), afstemming met o.a. het onderwijs over
openingstijden, onaantrekkelijke openingstijden, onvoldoende besef van
werkgevers t.a.v. noodzaak, relatief hoge kosten, vervoer, e.d., maken de werksoort arbeidsintensief,
sterk afhankelijk van de vraag en van de “goodwill” van anderen.
Er
komt in Delft op korte termijn ook aanbod buitenschoolse opvang tot stand,
zonder financiële steun van de gemeente. Dit aanbod past niet altijd in het
(papieren) spreidingsbeleid. Dat hoeft nog geen problemen op te leveren omdat
dit op beperkte schaal gebeurt en omdat de ondernemers zich voldoende bewust
zijn van hun eigen risico.
Er
dreigt wel een gevaar als de ontwikkeling van de uitbreidingen geen gelijke
tred houdt met de vraag. Met andere woorden, als de gemeente sturend doorgaat
met het (laten) uitbreiden van buitenschoolse opvangvoorzieningen, zonder een
directe relatie met een concrete vraag, dan kan dat tot leegstand bij veel
ondernemers leiden. Dat dit uiteindelijk het aanbod niet ten goede komt moge
duidelijke zijn.
In
deze werksoort is sprake van een aantal dilemma’s. Aan de ene kant lijkt het
wenselijk om met name met het oog op de brede schoolontwikkelingen, overal waar
de situatie zich voordoet, een buitenschoolse opvangvoorziening te laten
vestigen. Want nu is de kans er, over x-jaar niet meer of met meer kosten en/of
problemen. Het kan zelfs zo zijn dat de gemeente zelf op grond van b.v.
achterstandsbestrijding huisvesting in een bepaalde situatie wenselijk acht.
Aan
de andere kant is er de afgelopen tijd flink uitgebreid in de buitenschoolse
opvang en deze voorzieningen zijn nog niet allemaal vol. Bovendien gaan met
ingang van 2003/2004 ouders bepalen waar zij hun kind opgevangen willen hebben
en is het niet exclusief of primair aan de lokale overheid om huisvesting te
regelen op een bepaalde plek.
Om
deze dilemma’s het hoofd te bieden, kansen te benutten, aanbod aan vraag te
relateren en de gemeente in een juiste positie te houden wordt het volgende
voorgesteld.
Voorstel:
·
vanaf heden in randvoorwaardelijke zin bij nieuwbouw c.q. verbouw van
basisscholen ruimte reserveren voor buitenschoolse opvangvoorzieningen.
Afhankelijk van de (voldoende) vraag en aanbod op wijkniveau deze functie ook
daadwerkelijk laten invullen door een professionele kinderopvangondernemer;
intussen ruimte tijdelijk voor andere bestemmingen gebruiken;
·
aan de hand van het behoefteonderzoek onder ouders en het te verwachten
groeiscenario, een model ontwikkelen voor de groei van gezamenlijke huisvesting
van b.s.o.-basisonderwijs op wijkniveau naar schoolniveau. Met andere woorden,
uitgangspunt is nu: clusters van b.s.o. en basisschool op wijkniveau met
minimaal verspreide huisvesting en een netwerkfunctie – maximaal gezamenlijke
huisvesting onder 1 dak. Op termijn is groei van behoefte aan b.s.o. te
verwachten. Dit rechtvaardigt groei van het aantal clusters per wijk, totdat
maximaal alle scholen een combinatie met b.s.o. hebben (brede schoolgedachte);
·
herhuisvesting van bestaande b.s.o’s in de richting van basisscholen is
wenselijk, mits passend in het spreidingsbeleid; er zal een gepast
stimuleringsbeleid worden opgezet en uitgewerkt;
·
huisvesting in combinatie met peuteropvang
7.2.4.5 Peuteropvang
Inhoudelijk
De
laatste jaren is er weinig beleidsmatige aandacht geweest voor het peuterwerk.
Inmiddels is hierin, ook vanuit de landelijke overheid, verandering gekomen.
Inhoudelijk gezien wordt meer en meer de relatie gelegd met doelgroepen- en
achterstandenbeleid (Voorschool). Ook organisatorisch (o.a. qua huisvesting)
wordt gekeken naar samenwerking met onderwijsvoorzieningen. Vanuit
efficiencyoverwegingen vindt meer en meer gezamenlijke huisvesting met
buitenschoolse opvangvoorzieningen plaats. In die zin is er een relatie met de
Brede School (zie Brede School).
In
tegenstelling tot de hele dagopvang en de buitenschoolse opvang, heeft de
gemeente naast de rol van regisseur ook de rol van financier en kan op grond
daarvan minimaal medebepalend zijn voor het maken van resultaatafspraken.
In
2002 zal het beleid met alle betrokkenen worden aangepast aan nieuwe inzichten
ten aanzien van inhoud, organisatie en financiën. Ook het behoefteonderzoek
onder ouders en het gewenste behoeftescenario wordt onderwerp van gesprek.
Uitgangspunt
zal zijn: een volwaardige, professionele werksoort die aansluit bij nieuwe
maatschappelijke en politieke vraagstukken (Voorschool/Brede School).
Voorstel:
·
het komende jaar met alle betrokkenen nieuw beleid ontwikkelen;
·
uitbreiding van de capaciteit door efficiënter gebruik van de ruimten
(b.v. ’s middags) kan als dit binnen de financiële randvoorwaarden valt.
Verzoeken tot verplaatsing van capaciteit naar een basisschool zullen positief
worden benaderd. Voorwaarde is dat er geschikte ruimten beschikbaar zijn danwel
komen (bij verbouw/nieuwbouw of geconstateerde langdurige leegstand)
·
huisvesten in combinatie met b.s.o.
Huisvesting(skosten)
In
deze Collegeperiode vindt er een nieuwbouwoperatie voor het buurtwerk plaats;
de in de buurthuizen gehuisveste peuterspeelzalen liften daarin mee. Inmiddels
is de ontwikkeling van de brede-schoolconcepten en de voorschool dermate
actueel geworden dat ten aanzien van de huisvesting van het peuterwerk een
koersverlegging gerechtvaardigd is.
In
dit kader speelt al langere tijd de problematiek van de huisvestingskosten van
het peuterwerk. In de periode dat er kostprijzen voor de hele dagopvang en
buitenschoolse opvang werden ontwikkeld is geen rekening gehouden met de
component huisvesting bij peuteropvang. Het niet meenemen van
huisvestingskosten in de kostprijs heeft te maken met de historie van het
peuterwerk: van oorsprong een echte welzijnsvoorziening en meestal gehuisvest
in een buurthuis. De buurthuizen zijn vanaf de begin jaren negentig om-niet in
gebruik gegeven: dat gold dus ook voor het peuterwerk.
Allemaal
redenen om de huisvesting(skosten) van het peuterwerk opnieuw ter discussie te
stellen.
Voorstel:
·
Geen peuteropvang meer realiseren in nieuwbouw buurthuizen, maar
huisvesting realiseren in basisscholen;
·
Reële huisvestingskosten (laten) berekenen,
·
Voorstellen doen voor vergoeding van de huisvestingskosten.
7.2.5.
Dwarsverbanden, kwaliteitsverbetering en toegankelijkheid
Tegelijkertijd
met het laten creëren van kinderopvangvoorzieningen op wijkniveau, zijn kansen
benut en/of gerealiseerd om dwarsverbanden te leggen met o.a. voorschool en
brede school, activerings- en inburgeringsbeleid en sportvisie.
Er
is of komt nu dus een goed basisaanbod op wijkniveau. Dat is een goede basis om
met inachtneming van de regierol van de gemeente zoals hierboven omschreven
(volgen van vraag en aanbod), verdere uitbreiding aan de markt over te laten.
De
gemeente heeft nu en in de toekomst zeker een rol om als aanjager de basis te
leggen voor dwarsverbanden, kwaliteitsverbetering en toegankelijkheid. Daarbij
valt te denken aan het volgende:
7.2.5.1. Brede
school
Sinds
het najaar van 2001 vinden er in twee wijken (Voorhof en Buitenhof) op
verschillende locaties, activiteiten plaats in het kader van de Brede School.
Het gaat om sportieve-, culturele- en natuur-educatieve-activiteiten. De
bedoeling is dat gefaseerd over een aantal jaar alle wijken een
programma-aanbod in het kader van de Brede School krijgen. De activiteiten zijn
toegankelijk voor alle kinderen die een basisschool bezoeken. Vanuit de
organisatie van de Brede School vindt o.a. samenwerking plaats met
buitenschoolse opvangvoorzieningen. Dit kan b.v. door gebruik te maken van de
accommodatie van de b.s.o. Het kan ook zijn dat een groep b.s.o.-kinderen aan
de activiteiten van de Brede School deelneemt. Het gaat dus om dezelfde
doelgroep en voor een deel om gelijksoortige activiteiten.
De
verschillende gemeentelijke disciplines stemmen vanaf heden de productafspraken
met uitvoerende organisaties in het kader van de Brede School en de
buitenschoolse opvang met elkaar af.
Voorstel:
Onderzoeken
van mogelijkheden om b.s.o.’s een volwaardige partner te laten zijn binnen de
Brede School. De b.s.o. heeft hierin zowel de rol van aanbieder als die van
afnemer. De rollen moeten uitgewerkt (verantwoordelijkheden). De gemeente legt
e.e.a. vast in verschillende (contract)afspraken.
7.2.5.2. Voorschool
De
activiteiten van de Voorschool vinden plaats op peuterspeelzalen en hebben als
doel, kinderen in een (dreigende) achterstand op jonge leeftijd spelenderwijs
taalondersteuning aan te bieden. Dit gebeurt door op de leeftijd afgestemde
gestructureerde methoden. Peuterspeelzalen/kinderdagverblijven en basisscholen
werken hierin samen, om een doorgaande leerlijn te waarborgen.
In
het najaar van 2001 is gestart met de eerste Voorscholen. Deze zijn gekoppeld
aan zogenaamde GOA-scholen (Gemeentelijk Onderwijs Achterstanden). Op termijn
is het de bedoeling dat er aan alle GOA-scholen – Voorscholen worden gekoppeld.
Voorstel:
·
Peuterspeelzalen die als Voorscholen functioneren fysiek onderbrengen in
de basisschool waarmee zij in dit kader samenwerken. Relatie leggen met project
Brede School.
·
Budgetten reguliere peuteropvang en Voorschool integreren
7.2.5.3. Tussenschoolse
opvang
Eind
1999/begin 2000 is er een enquête gehouden onder alle delftse basisscholen naar
het functioneren van de tussenschoolse opvang. De enquête is niet optimaal
ingevuld; derhalve zijn harde conclusies niet te trekken. Nader onderzoek is
wenselijk. Uit de enquête blijkt wel dat op bijna alle scholen er een vorm van
tussenschoolse opvang (overblijven) is. De meest voorkomende vorm, is door
middel van de inzet van (betaalde) vrijwilligers. Er blijkt behoefte (dit is
ook de landelijke trend) aan een professionelere vorm van opvang. Scholen
wensen ook aparte ruimten.
Voorstel:
In
samenwerking met de basisscholen en de buitenschoolse opvangvoorzieningen
plannen ontwikkelen voor een meer professionelere vorm van tussenschoolse
opvang. Daarbij zullen de landelijke ontwikkelingen van het Instituut voor
Overblijven op Scholen (IOS) worden meegenomen. Relatie met Project Brede
School leggen.
7.2.5.4. Sport
Met
name voor de oudere kinderen (8-12 jarigen) die gebruik maken van de
buitenschoolse opvang, is het van belang dat er samen met hen een aantrekkelijk
aanbod van activiteiten tot stand komt. Een sportief aanbod zal hier zeker
onderdeel van uitmaken. Vanuit het perspectief van de sportverenigingen zijn er
andere belangen die maken dat er positief op de vragen van de bso’s wordt
gereageerd (sportstimulering, efficiënter gebruik accommodaties, teruglopend
aantal leden).
Op
landelijk niveau is er een project gestart om de samenwerking tussen
sportverenigingen en buitenschoolse opvangvoorzieningen te stimuleren.
Voorstel:
In
aansluiting op het landelijke project een delfts project “kinderopvang in de
sport” te starten. Uitgangspunt is dat er op ieder sportpark een voorziening
komt voor buitenschoolse opvang met een overwegend gevarieerd-sportief aanbod.
Ook hier zal de relatie met het project Brede School worden gelegd.
7.2.5.5. Gehandicapten
Binnen
de reguliere kinderopvang (hele dagopvang en buitenschoolse opvang) is er geen
specifiek beleid voor kinderen met een handicap. Daar waar het gebeurt, is dat
op basis van “goodwill” of goede afspraken tussen
kinderopvangondernemers/leidsters en ouders.
Op
landelijk niveau is er een lobby op gang gekomen om randvoorwaarden te creëren
om in structurele zin kinderen met een handicap op te kunnen laten vangen in de
reguliere kinderopvang. Daarbij valt te denken aan een heldere formulering
onder welke omstandigheden een kind met een handicap wel in de reguliere
kinderopvang kan worden opgevangen en wanneer speciale opvang noodzakelijk is.
Bij dergelijke randvoorwaarden, hoort ook de benodigde financiering. Daarbij
wordt gedacht aan o.a. investeringsruimte en een lagere leidster-kindratio
(waardoor de kostprijs omhoog gaat). Financiering kan deels vanuit de WBK en
deels vanuit de AWBZ. Dat laatste is
een mogelijkheid als er reeds een indicering heeft plaatsgevonden. Is dat niet
het geval dan is er een ongedekt tekort. De vraag is of de gemeente het tekort kan/wil
dekken ? En zo ja hoe ?
Als
het gaat om peuteropvang dan is er ook in dit kader geen specifiek beleid.
Omdat de ontwikkeling van beleid op het gebied van peuteropvang des gemeentes
is, liggen hier kansen.
Voorstel:
·
onderzoeken of het mogelijk/wenselijk is om het tekort in een
opvangplaats te dekken in geval er sprake is van een kind met een handicap
waarvoor opvang gewenst is, maar waarvoor (nog) geen indicering is.
·
binnen het nieuw te ontwikkelen peuterbeleid, randvoorwaarden laten
creëren voor de opvang van kinderen met een handicap in organisatorische,
inhoudelijke en financiële zin.
7.3.
Controle op de kwaliteit
7.3.1. Verordening Kinderopvang – inzet bbl’ers
De
VNG heeft onlangs voorgesteld om daar waar dat van toepassing is de
gemeentelijke Verordening Kinderopvang aan te passen op het onderdeel dat ook
leidsters die in opleiding zijn (leerlingen in de beroeps begeleidende leerweg)
in een kindercentrum mogen werken.
Voorstel:
De
huidige verordening van de gemeente Delft laat dit nu impliciet toe, omdat
verwezen wordt naar de geldende CAO (en daarin is e.e.a. geregeld).
7.3.2. Inspecties GGD
Om
de kwaliteit te waarborgen is er sinds 1993 een Verordening Kinderopvang. De
gemeente draagt zorg voor de handhaving en eventuele sanctionering van deze
verordening. Alle centra in Delft beschikken over een vestigingsvergunning in
het kader van de Verordening Kinderopvang. Sinds 2001 inspecteert de GGD in
opdracht van de gemeente jaarlijks alle kindercentra. De rapportages zijn
openbaar. Bij eventuele overtredingen onderneemt de gemeente actie richting
houder van de vergunning.
De
GGD rapporteert jaarlijks aan de Gemeente de bevindingen over het totaal van de
inspecties van het afgelopen jaar. De rapportage over 2001 (uiterlijk in april
2002 verwacht) wordt geagendeerd voor Collegebehandeling en de Raadscommissie
Leefbaarheid.
Voorstel:
Aan
de hand van de praktijkervaringen van het afgelopen jaar, is de checklist die
de GGD gebruikt bij de inspecties op onderdelen aangepast . Vanaf 2002 vinden
de inspecties onaangekondigd plaats.
8. FINANCIERING
Structurele middelen tot en met 2003 en vanaf 2004
Tot en met 2003
Voor
2002 is er ongeveer € 2.000.000 (ƒ 4.4. miljoen) beschikbaar voor kinderopvang.
Van
het bedrag van € 2.000.000 worden de volgende kindplaatsen gekocht:
156 hele dagopvang
15 halve
dagopvang
80 buitenschoolse
opvang
444 peuteropvang (3- + 5-urige opvang)
Deze
kindplaatsen worden door de gemeente gekocht voor de volgende doelgroepen:
·
Delftenaren die een inburgerings- of activeringstraject volgen;
·
Delftenaren die werken maar waarvoor geen CAO met een
kinderopvangregeling van toepassing is of waarvoor minder dan 1/3 van de kosten
wordt vergoed;
·
Delftenaren die vrijwilligerswerk doen op basis van een contract
·
Delftenaren (ouders of kinderen) met een sociaal-medische indicatie
Behalve
de categorieën “delftenaren die werken” en
“vrijwilligers” sluiten deze doelgroepen aan bij het toekomstig
rijksbeleid. De verwachting is dat het Rijk als overgangsmaatregel iedereen die
op 31.12.2003 gebruik maakt van een subsidieplaats deze ook zal laten houden.
Nieuwe gebruikers moeten aan de doelgroepcriteria voldoen.
Het
bedrag van € 2.000.000 miljoen is
opgebouwd uit:
·
structurele stortingen in het gemeentefonds;
·
“oud” stimuleringsgeld.
Dit
volume (+ accres) is ook beschikbaar in 2003.
Vanaf 2004
Vanaf
2004 wordt het anders, dan wordt het “oude” stimuleringsgeld onttrokken en
ontvangt de gemeente een bedrag van 1/3 van de kosten voor een x-aantal
doelgroepplaatsen (€ 225.000). Per saldo wordt het volume minder. Dit is
logisch omdat het aantal taken ook afneemt.
Onder
voorbehoud van definitieve besluitvorming rond de WBK en de concrete uitwerking
daarvan, zou met ingang van 2004 met de volgende bedragen voor de Gemeente
Delft gerekend kunnen worden:
Huidige
beschikbare budgetten t.b.v. kinderopvang
€ 2.000.000 (ƒ 4.400.000)
Huidige
structurele uitgaven peuterwerk - €
600.000 (ƒ 1.280.000)
€
1.400.000 (ƒ 3.120.000)
Te
verwachten Onttrekking Gemeentefonds - €
550.000 (ƒ 1.250.000)
(ƒ
192.000.000x0.66%)
€
850.000 (ƒ 1.870.000)
Te
verwachten Storting Gemeentefonds +
€ 225.000 (ƒ 500.000)
(ƒ
79.000.000x0.66%)
Te
besteden ten behoeve van uitwerking beleid
“Kinderopvang
in perspectief” € 1.075.000 (ƒ 2.370.000)
Incidentele middelen
Kinderfonds c.q. Reserve Kinderopvang
Begin
negentiger jaren is om de uitbreidingen in de gemeente Delft zo soepel mogelijk
te laten verlopen en om de stimuleringsgelden optimaal te benutten en veilig te
stellen, het Kinderfonds ingesteld. Alle stimuleringsbijdragen zijn daar in de
loop van de jaren in gestort. Door een (natuurlijke) fasering van de
uitbreidingen en door efficiënt beheer is daar een aanzienlijk bedrag in
gegroeid. Het Kinderfonds was en is bestemd voor calamiteiten, voor
uitbreidingen en nieuwe initiatieven/beleid.
Met
ingang van 2002 wordt het Kinderfonds (formeel in begrotingstermen: Reserve
Kinderopvang) zo veel mogelijk verdeeld over te verwachten uitgavenposten c.q.
reserveringen.
Hieronder
wordt een actuele stand van het Kinderfonds gegeven. Daarnaast wordt geschetst
welke verplichtingen en welke stortingen er te verwachten zijn in de komende
twee jaren.
De
stand van het Kinderfonds bedraagt op 31.12.2001 € 1.450.000 (ƒ 3.250.000)
Verplichtingen:
*gereserveerde
uitbreidingen (112x9.300) -€ 450.000 (ƒ 1.041.600)
*inspecties
2002 en 2003 -€ 45.000 (ƒ 100.000)
*organisatiekosten
???
Stortingen:
*
bevoorschotting uitbreidingen € 850.000 (ƒ 1.900.000)
*
te verwachten premies en bonussen ± €
350.000 (ƒ 800.000)
*
compensatie decentralisatiekorting ± €
500.000 (ƒ 1.100.000)
*
voor 2003 bijdrage per uitbreidingsplaats (411x?) ?
*
extra middelen voor aanvullende uitbreidingen ?
Voorstel:
De incidentele (Kinderfonds) en structurele kinderopvanggelden
(stortingen in het Gemeentefonds) reserveren ten behoeve van de uitwerking
voorstellen in het kader van de nota “Kinderopvang in Perspectief”).
9. PROCEDURES,
PLANNING EN SAMENVATTING VOORSTELLEN
In
bovenstaande hoofdstukken zijn de beleidskaders op hoofdlijnen geschetst om tot
een toekomstgericht, integraal kinderopvangbeleid te komen, afgestemd op de
vraag. Bijna alle punten moeten
uitgewerkt worden.
Voorstellen
voor besluitvorming worden op onderdelen en in de loop van 2002/2003 voorgelegd. Het eerste uitgewerkte voorstel:
Project Kinderopvang in de Sport, loopt in de besluitvorming parallel aan deze
koersnota “Kinderopvang in Perspectief”.
De
afzonderlijke voorstellen zullen met betrokken in- en externe partners worden
voorbereid en uitgewerkt.
Intern
betrokken vakteams of projecten: Onderwijs, Brede School, Voorschool, Grond,
Stedenbouw, Beleid en Projecten, Bouwen/toezicht en ondernemen, Brandweer,
Personeel & Organisatie.
Extern
betrokken partners: kinderopvangondernemers, peuterspeelzaalondernemers,
vertegenwoordiging van ouders, Mon3aan, Onderwijs Achterstanden, GGD.
Er
wordt voorgesteld om akkoord te gaan met:
·
de geformuleerde doelen en de te verwachten resultaten (blz. 4/5)
·
het onderzoek onder ouders (blz. 13)
·
het laten vervaardigen van een lokale groeiprognose (blz. 13)
·
de incidentele (Kinderfonds) en structurele kinderopvanggelden
(stortingen in het Gemeentefonds) reserveren ten behoeve van de uitwerking
voorstellen in het kader van de nota “Kinderopvang in perspectief” (blz.21)
·
het uitwerken van:
o
het centraal punt kinderopvang;
o
de huisvesting(skosten) peuterwerk
o
een groeimodel van gezamenlijke huisvesting b.s.o.-basisonderwijs van
wijk- naar schoolniveau;
o
nieuw inhoudelijk beleid peuterwerk;
o
het voorstel om de borgstelling te verhogen van € 227.000 naar
€ 908.000;
o
vormen van samenwerking tussen b.s.o.-brede school;
o
plan t.a.v. professionalisering tussenschoolse opvang;
o
plannen ter verbetering toegankelijkheid kinderopvang voor doelgroepen;
o
het project Kinderopvang in de Sport;
o
plannen om kinderen met handicap in reguliere kinderopvang op te nemen