Onderwerp
Cameratoezicht wordt door steeds
meer gemeenten gezien als een probaat middel om de openbare orde te handhaven
en de veiligheid (of het veiligheidsgevoel) van burgers te garanderen. Veelal
in uitgaanscentra dienen camera’s ervoor om de criminaliteit, en dan vooral
“uitgaansgeweld”, terug te dringen.
Er kunnen verschillende redenen
zijn om als gemeente over cameratoezicht te gaan nadenken. Directe aanleidingen
waardoor cameratoezicht in de belangstelling komt te staan zijn meestal een
ernstig geweldsincident in de stad of politiecijfers, waaruit blijkt dat er in
de stad sprake is van een algehele verharding van de criminaliteit. Indirecte
aanleidingen kunnen zijn de groeiende maatschappelijke en politieke acceptatie
van cameratoezicht, het toenemend aantal gemeenten dat werkt met cameratoezicht
of vragen vanuit de bevolking, horeca en winkeliers om camera’s in te zetten
om de veiligheid te vergroten.
In Delft lijkt – gelukkig –
slechts sprake te zijn van indirecte aanleidingen om over cameratoezicht te
discussiëren. Wanneer een nieuw instrument als cameratoezicht voorhanden is, is
het goed om de vraag te stellen of cameratoezicht ook in Delft van toegevoegde
waarde kan zijn om de stad veiliger te maken. Ook wanneer daar niet direct een
aanleiding voor is in de vorm van bijvoorbeeld een geval van “zinloos geweld”.
Het is wellicht zelfs beter om over het nut en de noodzaak van cameratoezicht
in Delft te praten zonder de – emotionele – druk die zo’n incident met zich
mee kan brengen.
Het college van burgemeester en
wethouders wil daarom graag met de meest betrokken partijen over het nut van
cameratoezicht van gedachte wisselen in een commissie Extern. Voor deze
speciale commissievergadering zullen onder meer bewoners van de binnenstad,
horecaondernemers, jongeren en medewerkers van de politie Haaglanden, district
Delft/Pijnacker/Nootdorp worden uitgenodigd.
Het doel van deze discussienota,
die als startpunt voor de commissie Extern zal dienen, is het belichten van
zoveel mogelijk relevante aspecten van cameratoezicht. In de volgende
paragraaf zal het fenomeen cameratoezicht worden geïntroduceerd. Daarna zullen
in de derde paragraaf de mogelijke doelen van cameratoezicht worden besproken.
Daarbij komen ook de voor- en nadelen van cameratoezicht aan de orde.
Vervolgens zal het juridisch kader van cameratoezicht worden geschetst. Daarna
wordt onderzocht wat het concrete veiligheidsprobleem in Delft is. Ook komen de
ervaringen aan de orde van andere gemeenten, die reeds cameratoezicht
operationeel hebben. Deze notitie wordt afgesloten met een aantal vragen die
tijdens de discussiebijeenkomst aan de orde zouden kunnen komen.
2. Wat is cameratoezicht?
In veel gemeenten in Nederland
wordt nagedacht over cameratoezicht, of is deze nieuwe vorm van toezicht al
operationeel. Het begrip geeft goed aan waar het hier om gaat: door middel van
camera’s wordt toezicht gehouden op de openbare ruimte. Uiteraard kan
cameratoezicht ook betrekking hebben op niet-openbare ruimten, zoals winkels
of horecagelegenheden, maar deze vormen van cameratoezicht vallen buiten het bestek
van deze notitie. Hier gaat het louter om de openbare ruimte. Dat zijn gebieden
waar veel mensen samenkomen en waarvoor de overheid verantwoordelijkheid
draagt. Ook cameratoezicht in het kader van de autoluwe binnenstad is een vorm
van bewaking die hier overigens niet aan de orde is. Dit toezicht bij de
pollers kent een apart besluitvormingstraject.
Inmiddels heeft 16 procent van
alle gemeenten camera’s geplaatst in openbare gebieden. De verwachting van het
Platform voor de informatiesamenleving is, dat dit percentage in 2003 zal zijn
gegroeid naar 30 procent. Het zijn uiteraard vooral de grotere gemeenten die
met cameratoezicht werken. Meer dan de helft van de gemeenten met meer dan
50.000 inwoners maakt hiervan gebruik. De meeste camera’s worden geplaatst in
uitgaansgebieden (41%). Tevens worden camera’s vaak geplaatst op stations (25%)
en winkelcentra (20%). De voornaamste reden voor burgemeesters om met camera’s
de openbare ruimte te bewaken, is het handhaven van de openbare orde en
veiligheid en het vergroten van de pakkans. Meer specifiek kan cameratoezicht
bijvoorbeeld worden ingezet tegen autodiefstal, tegen drugsoverlast en tegen
mishandeling. Bij de overweging cameratoezicht in een bepaald gebied te
introduceren moet goed worden bedacht welke vorm van overlast of criminaliteit
ermee moet worden bestreden. Dit heeft namelijk consequenties voor het te
kiezen camerasysteem en is nuttig bij eventuele evaluatie.
Naast de verschillende vormen van
overlast en criminaliteit waartegen cameratoezicht wordt ingezet kunnen ook
drie vormen van het toezicht zelf worden onderscheiden, namelijk het
observeren, herkennen of identificeren. Bij observeren moet degene achter de
monitor kunnen zien of in het beeld één of meerdere personen aanwezig zijn. Bij
herkennen moet in het beeld iemand herkend kunnen worden die zich tevoren ook
al in het beeld heeft opgehouden. Bij identificeren moet degene achter de
monitor een persoon of handeling kunnen benoemen of onderscheiden. Wanneer een
gemeente kiest voor cameratoezicht, moet dus ook worden gekozen uit een van
deze drie vormen ervan. Elke vorm kent immers zijn eigen technische eisen aan
het systeem.
Ook het doel van cameratoezicht
kan verschillend zijn. Het systeem kan bedoeld zijn als preventiemiddel of als
repressiemiddel. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de
mogelijke redenen en doelen van cameratoezicht.
Zonder hier al te veel in te gaan
op technische details is het goed een aantal zaken met betrekking tot het
camerasysteem te vermelden. Een eerste belangrijk punt is de infrastructuur
van het te beveiligen gebied, waaraan optimaal cameratoezicht enige eisen
stelt. Zo moeten camera’s in hun “zichthoek” niet teveel belemmering
ondervinden van bomen of andere objecten. Verder is het noodzakelijk dat de lichtsterkte in het
gebied op een bepaald niveau is, opdat ook ’s nachts de beelden duidelijk zijn.
Een ander punt is het systeem zelf. Cameratoezicht kan plaatsvinden door beweegbare
of door vaste camera’s. Ook kan gekozen worden tussen een analoog en een
digitaal camerasysteem. Een digitaal systeem biedt meer mogelijkheden met
betrekking tot het opslaan en bewerken van de beelden (zie hiervoor ook de
paragraaf over het juridisch kader).
Al deze aspecten moeten worden
meegenomen in een cameraplan. Daarin moeten onder andere de locaties van de
camera’s, het type camera, het gebied dat beveiligd moet worden en de mate van
toezicht worden opgenomen.
Een laatste belangrijk onderdeel
van het camerasysteem is de uitkijkcentrale, ook wel toezichtcentrale genoemd.
Dit is de ruimte waar de beelden van de camera’s op monitoren binnenkomen.
Beweegbare camera’s kunnen er door centralisten worden bestuurd. Vanuit de
uitkijkcentrale staan de zogenoemde operators in contact met de meldkamer van
de politie, zodat bij ongeregeldheden de politie op straat direct naar de
plaats van onheil kan worden gestuurd. Ook aan de operators en de centrale zelf
moeten weer eisen worden gesteld, die afhankelijk zijn van de vorm van toezicht
waarvoor wordt gekozen. Het aantal operators hangt bijvoorbeeld af van de
vraag of de beelden continu, of alleen op uitgaansavonden worden bekeken.
3. Waarom cameratoezicht
Cameratoezicht kan om
verschillende redenen worden ingezet. Het doel van cameratoezicht kan daarbij
zowel preventief als repressief zijn. Wanneer cameratoezicht in de eerste
plaats dient om de criminaliteit terug te dringen en de openbare orde te
handhaven is sprake van een preventief doel. Cameratoezicht kan ook als een
repressief middel worden ingezet. Dit is het geval wanneer de opnamen worden
gebruikt om daders op te sporen en te veroordelen. Hoewel het gemeenten meestal
gaat om het preventieve effect sluiten de beide doelen elkaar uiteraard niet
uit. In de gemeenten die al enige tijd met cameratoezicht werken, wordt de
maatregel voor zowel preventieve als repressieve doelen gebruikt. Bovendien
wordt een deel van het preventieve effect natuurlijk bereikt doordat potentiële
daders zich realiseren, dat de beelden van de aanwezige camera’s achteraf als
bewijsmateriaal kunnen dienen. Vaak is een doel van cameratoezicht het
vergroten van het veiligheidsgevoel bij burgers. Ook het efficiënter inzetten
van politiemensen kan een doel zijn van cameratoezicht. Door cameratoezicht
kunnen politiemensen immers gerichter naar plaatsen gestuurd worden, waarvan de
uitkijkcentrale ziet dat er zich ongeregeldheden voordoen.
De hierboven beschreven doelen
kunnen tevens worden aangemerkt als de voordelen van cameratoezicht. Uiteraard
brengt cameratoezicht ook een aantal minder plezierige consequenties met zich
mee. Ten eerste zijn hoge investeringen noodzakelijk. In de gemeenten die reeds
cameratoezicht operationeel hebben, financiert de gemeente doorgaans de
eenmalige aanschaf van de apparatuur en de exploitatie van het systeem. De
politie betaalt de kosten van het uitkijken van de beelden. Het vorig jaar
geïntroduceerde cameratoezicht in de prostitutiestraten van Den Haag bracht
voor die gemeente een eenmalige investering van fl. 420.000,- met zich mee. De
politie draaide op voor de 10 formatieplaatsen die met het uitkijken zijn
gemoeid. Uit ervaringen van andere gemeenten blijkt de eenmalige investering
ook tussen de drie en vijf ton te bedragen. De jaarlijkse exploitatiekosten
voor de gemeenten liggen telkens rond de fl. 30.000,-.
Naast de kosten van de apparatuur
dient ook rekening te worden gehouden met de personele kosten. Daarbij is het
van belang of ervoor wordt gekozen de beelden “live” uit te kijken of dat de
beelden pas worden bekeken, wanneer achteraf blijkt dat zich ongeregeldheden
hebben voorgedaan. Uiteraard wordt een optimale preventieve werking bereikt
wanneer de beelden live worden uitgekeken. Bovendien kan de politie-inzet
efficiënter plaatsvinden bij het live uitkijken en kan voorkomen worden dat
incidenten escaleren. Wanneer wordt gekozen voor het live uitkijken, betekent
dit niet automatisch dat er 24 uur per dag politiefunctionarissen achter de
beeldschermen moeten zitten. Veel gemeenten kiezen ervoor om de uitkijkcentrale
slechts op vastgestelde tijdstippen te laten bemannen. Meestal wordt dan
gekozen voor uitgaansavonden en de weekenden.
Naast het personeel voor achter
de monitoren, dient wellicht ook rekening te worden gehouden met een eventuele
toenemende vraag naar surveillanceagenten en recherche. De verwachting is
immers, dat meer strafbare feiten aan het licht komen, doordat nu ook
incidenten worden opgemerkt waarvan zonder cameratoezicht wellicht geen
aangifte gedaan zou zijn. Aan de andere kant kan ook de stelling worden
verdedigd, dat surveillanceagenten door het cameratoezicht efficiënter kunnen
worden ingezet, waardoor juist minder agenten nodig zullen zijn. Over dit
personele gevolg van cameratoezicht kan op grond van ervaringen van andere
gemeenten nog geen uitsluitsel worden gegeven.
Een laatste, maar zeker niet
geringe, kostenfactor is de infrastructuur. Naast de camera’s en monitoren,
dient ook een infrastructuur voor de doorgave van de beelden te worden
aangelegd. De investeringen die voor deze glasvezel- of straalverbindingen
nodig zijn, zijn aanzienlijk.
Tot zover het kostenaspect. Een
andere consequentie van cameratoezicht is de onvermijdelijke verplaatsing van
een aantal vormen van overlast. Uit ervaringen van andere gemeenten blijkt dat
dit vooral geldt voor autodiefstal en drugshandel. Geweldsmisdrijven
verplaatsen zich doorgaans niet. Dit is een vorm van criminaliteit die gebonden
is aan het uitgaansgebied.
Een derde consequentie van
cameratoezicht blijft de mogelijke aantasting van de privacy van burgers.
Uiteraard mag hiermee niet lichtzinnig worden omgesprongen. De minister van
Binnenlandse Zaken verwoordde het in zijn notitie Cameratoezicht als
volgt: “Op ruime schaal toegepast cameratoezicht draagt bij tot de
transparantmaking van (het gedrag van) de burger en schept machtsverhoudingen
waarin de overheid op ongemerkte wijze het publieke leven van de burger kan
beïnvloeden.” Cameratoezicht is inderdaad een ingrijpende maatregel, die pas
in laatste instantie overwogen moet worden. Dit is overigens ook een van de
voorwaarden die voortvloeien uit de Wet Persoonsregistratie, waarop in de
volgende paragraaf wordt ingegaan. Voordat cameratoezicht als optie wordt
onderzocht is het noodzakelijk, dat eerst is komen vast te staan dat dit
meerwaarde heeft in de concrete situatie. Veel gemeenten die zijn overgegaan
tot cameratoezicht in de openbare ruimte, hebben dit tevens gecombineerd met aanvullende
maatregelen om de veiligheid te vergroten. Die andere maatregelen kunnen zijn:
4. Juridisch kader cameratoezicht
Cameratoezicht in de openbare
ruimte tast in principe de privacy van burgers aan. Mensen worden gefilmd op
plekken waar zij dat niet hoeven te verwachten. De juridische grondslag voor de
privacy van mensen ligt voornamelijk in artikel 8 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens. Ook in de Grondwet is een artikel (art. 10) opgenomen,
dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer garandeert. Hoewel nog niet
veel Europese jurisprudentie ten aanzien van de privacywetgeving bestaat, is
duidelijk, dat een beperking van de privacy dient te geschieden bij wet. Met
andere woorden: in het geval van cameratoezicht dient er een formele wet te
bestaan die aan het gebruik van cameratoezicht in de openbare ruimte strikte
regels stelt. Zo’n wet bestaat nu echter nog niet. Het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft wel een wetsvoorstel in
voorbereiding, dat cameratoezicht een wettelijke basis moet geven. Vorig jaar
accepteerde een Rotterdamse rechter de beelden van camera’s in de openbare
ruimte als bewijsmateriaal in de zaak van een vermeende drugshandelaar. De
verdachte werd, mede op basis van de beelden van de camera, veroordeeld, maar
is in hoger beroep gegaan. Deze zaak loopt nog.
In het eerder genoemde artikel 8
van de Grondwet wordt tevens bepaald dat de wet regels stelt “ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband
met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens”. Deze regels zijn
gesteld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Voorlopig is dit de belangrijkste wettelijke regeling waar cameratoezicht
aan raakt. In haar nota “In beeld gebracht” gaat de Registratiekamer in op de
privacyaspecten van cameratoezicht en op de waarborgen waarmee dit toezicht omgeven
zou moeten zijn. Belangrijk is vooral om na te gaan of het specifieke cameratoezicht
valt onder de werking van de Wbp. De Wbp is van toepassing wanneer het
camerasysteem persoonsgegevens verzamelt, die in een bestand worden opgenomen en/of verwerkt
worden. Aangezien een afbeelding van een persoon als direct identificeerbaar
kan worden beschouwd, kunnen video-opnamen van een systeem van cameratoezicht
aangemerkt worden als persoonsgegevens. Een bestand is volgens de Wbp “elk
gestructureerd geheel van persoonsgegevens […] dat volgens bepaalde criteria
toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen”. Onder het verwerken
van persoonsgegevens moet volgens de Wbp worden verstaan “elke handeling of elk
geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder
geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen,
opvragen, raadplegen, gebruiken […] van gegevens”. De Registratiekamer concludeert daarom, dat een digitaal videosysteem daarom
altijd gekenmerkt moet worden als een bestand van persoonsgegevens.
Kortom, op toezicht met camera’s
is vrijwel altijd de Wbp van toepassing. In dat geval geeft de wet normen aan
voor de aanleg en het gebruik van cameratoezicht.
De Registratiekamer benadrukt
overigens dat deze normen – uit oogpunt van zorgvuldigheid – ook nageleefd
zouden moeten worden wanneer de Wbp strikt genomen niet geldt voor een
bepaalde vorm van cameratoezicht.
5. Het veiligheidsprobleem
Cameratoezicht in de openbare
ruimte wordt meestal ingesteld in uitgaansgebieden. Daar concentreert zich
doorgaans immers de meeste overlast, die met cameratoezicht kan worden
bestreden. In Delft bevinden deze gebieden zich rondom de Burgwal/Beestenmarkt
en in de Kromstraat. Voor de gedachtenvorming over cameratoezicht is het goed
om te weten hoe het staat met de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de
binnenstad van Delft.
In de nota Een veilige stad
voor iedereen uit 1999 zijn de resultaten opgenomen van een onderzoek naar
het veiligheidsgevoel van Delftenaren. Hieruit blijkt dat 29 procent van de
bevolking in Delft zich weleens onveilig voelt op straat. In vergelijking met
Groningen en Den Haag, steden die onlangs cameratoezicht hebben ingevoerd, is
deze score laag. In die steden voelt respectievelijk 38 en 44 procent zich op
straat weleens onveilig. Ook is bekend welk aandeel in de bevolking ’s avonds
de straat niet op gaat uit onveiligheidsgevoel. Deze score bevindt zich in
Delft al een aantal jaren op een redelijk
constante 20 procent.
Deze Delftse cijfers zijn
uitgesplitst naar de verschillende wijken. Dan blijkt, en dat is opvallend, dat
bewoners van de binnenstad zich relatief veilig voelen in vergelijking met
andere wijken in de stad. Alleen in de wijken Voordijkshoorn en Vrijenban zijn
nog minder bewoners die zich ’s avonds onveilig voelen in de eigen buurt. Het
percentage bewoners dat ’s avonds de straat niet op durft is in de binnenstad
zelfs het laagst in vergelijking met andere wijken in de stad. In steden als
Bergen op Zoom en Breda, waar de binnenstad onlangs ook beveiligd is met
camera’s, ging het respectievelijk om 48 en 50 procent van de
binnenstadbewoners dat zich onveilig voelt.
Bovenstaande cijfers gaan
zogezegd over het veiligheidsgevoel. Het is ook goed te weten hoe het in de
binnenstad staat met de daadwerkelijke veiligheid, uitgedrukt in het aantal
misdrijven. We concentreren ons hier op geweldsmisdrijven, aangezien algemeen
wordt aangenomen dat cameratoezicht juist op de bestrijding daarvan een positieve
uitwerking kan hebben. Onder geweldsmisdrijven worden onder meer bedreigingen,
mishandelingen, overvallen, straatroven en vechtpartijen verstaan. Uit de laatste
managementrapportage van de politie Haaglanden, district
Delft/Pijnacker/Nootdorp blijkt dat in het afgelopen jaar (2000) in de binnenstad
van Delft 239 geweldsmisdrijven plaatsvonden. Het is in dit geval moeilijk om
een vergelijking te trekken met het aantal geweldsmisdrijven in andere steden.
De binnenstad van Den Haag is immers veel groter dan die van Delft. Hetzelfde
geldt voor Groningen. Wel is het zo dat in het prostitutiegebied van Den Haag,
waar vorig jaar cameratoezicht operationeel werd, jaarlijks ongeveer 260
geweldsmisdrijven plaatsvonden. Het gaat hier slechts over enkele straten in de
nabijheid van station Hollands Spoor. In de binnenstad van Groningen ging het
in het jaar 1998 om 229 geweldsdelicten. Deze concentreerden zich in vier
straten.
Op basis van cijfers uit de
Delftse politieregisters kunnen de geweldsdelicten uitgesplitst worden naar
verschillende straten. Dan blijkt, dat in de periode tussen 1 januari 2000 en
1 september 2001 op de Burgwal en de Markt de meeste incidenten hebben
plaatsgevonden. Voor beide plekken zijn in het systeem 30 incidenten
geregistreerd in de genoemde periode. In de Kromstraat deden zich 24 incidenten
voor. Vervolgens komen Oude Delft (19 incidenten), Voldersgracht en
Beestenmarkt (beide 11 incidenten) en Jacob Gerritstraat (10 incidenten). In de
andere straten in de binnenstad deden zich in deze periode minder dan tien
incidenten voor.
6. Ervaringen met cameratoezicht
In augustus 2000 was in zes
gemeenten in Nederland cameratoezicht in de openbare ruimte operationeel, te
weten in Apeldoorn, Bergen op Zoom, Breda, Ede, Groningen, Venlo en Zwolle.
Inmiddels heeft een flink aantal van die gemeenten het cameratoezicht ook
geëvalueerd. In deze paragraaf zullen enkele evaluaties ter sprake komen.
In de gemeente Ede is het
cameratoezicht in het uitgaansgebied na een half jaar geëvalueerd. Uit de
evaluatie blijkt dat het aantal lichte en ernstige geweldsdelicten in het
toezichtgebied zich heeft gestabiliseerd. Bezoekers van het gebied voelen zich
veiliger, hoewel men wel blijft roepen om meer politie op straat. Verder is er
een daling te zien in het aantal auto-inbraken en vernielingen.
In het stationsgebied van Breda
is het cameratoezicht na een jaar geëvalueerd. In tegenstelling tot de
ervaringen in Ede is het aantal geweldsdelicten aldaar gehalveerd. Het aantal
meldingen van overlast is ook gedaald. De zakkenrollerij is in het gebied ook
verdwenen. Deze criminaliteit heeft zich echter verplaatst.
In Venlo en Bergen op Zoom komt
uit evaluaties het beeld naar voren, dat het aantal geweldsdelicten daalt.
Groningen heeft onlangs haar
cameratoezicht geëvalueerd. Hieruit komt een wat ander beeld naar voren. De
onveiligheidsgevoelens onder bewoners in het uitgaansgebied zijn weinig
veranderd. Ook de politiefunctionarissen voelen zich door het cameratoezicht
niet veiliger. Onder bezoekers van het uitgaansgebied zijn de gevoelens van
onveiligheid echter wel gedaald. Ook de horecaondernemers constateren een
positief effect van het cameratoezicht. Zij merken een vermindering van het
aantal incidenten waarbij wapens wordt gebruikt. Dit gevoel wordt door de
politiecijfers ondersteund. Het totale aantal geweldsdelicten is na de
introductie van cameratoezicht in het gebied echter gestegen.
Voor alle geëvalueerde projecten
geldt dat de politie-inzet effectiever plaatsvindt. De surveillanceagenten
gebruiken de aanwijzingen van de centralisten van de uitkijkcentrale als
hulpmiddel. Bovendien worden geweldszaken waar beelden van zijn, soepeler
afgehandeld.
In Groot-Brittannië, waar men al
ruim tien jaar ervaring heeft met cameratoezicht heeft, zijn de resultaten ook
positief. Bij een recente evaluatie in Glasgow bleek wel dat enkele vormen van
criminaliteit zich hadden verplaatst.
In het algemeen geldt, dat in de
oriëntatiefase goed nagegaan dient te worden welke misdrijven en/of welke
vormen van overlast men wil bestrijden. Vervolgens moet dan bedacht worden of
cameratoezicht in dat geval een probaat middel is. Vaak moet bij
niet-plaatsgebonden criminaliteit de conclusie worden getrokken, dat dit niet
het geval is en beter gezocht kan worden naar andere middelen.
7. Vragen
Het is van belang, dat de
eventuele invoering van cameratoezicht breed wordt gedragen. Alleen met de
steun van een groot deel van direct betrokkenen kan cameratoezicht een succes
zijn. Het creëren van draagvlak bij onder meer de bevolking en
horecaondernemers is daarom essentieel. Een commissie Extern over dit onderwerp
is een uiterst geschikt moment om samen met andere belangrijke partijen in de
stad na te denken over de mogelijkheden van cameratoezicht in Delft en
zodoende al in deze oriënterende fase aan maatschappelijk draagvlak te werken.
Op donderdag 8 november 2001 is
daarom een commissie Extern georganiseerd, met als onderwerp “Cameratoezicht in
Delft”. Hiervoor zijn bewoners van de binnenstad, horecaondernemers, winkeliers
en vertegenwoordigers van de politie Haaglanden uitgenodigd om aanwezig te zijn
en hun bijdrage te leveren.
De volgende vragen zullen
voorafgaande aan een keuze al dan niet voor cameratoezicht moeten worden
beantwoord en zijn dan ook aan de orde geweest tijdens de commissie Extern op 8
november:
8. Resultaat commissie Extern
De bijeenkomst begon met een
inleiding van de heer Hin Oey, hoofdredacteur van de Handleiding
Cameratoezicht. In zijn inleiding gaf hij een overzicht van recente ontwikkelingen
van cameratoezicht, mogelijke beoogde effecten, valkuilen bij een project met
cameratoezicht en ervaringen van andere gemeenten.
Na de inleiding discussieerde een
forum, bestaande uit vertegenwoordigers van politie, horeca, ondernemers en de
heer Oey, onder leiding van raadslid Baljé met de zaal over diverse aspecten
van cameratoezicht. Veel aanwezigen begonnen met het uitspreken van hun waardering
voor het feit, dat in Delft op dit moment over cameratoezicht wordt gesproken.
Velen meenden dat juist nu, zonder de last van bijvoorbeeld een fataal
geweldsincident, principiële keuzes over cameratoezicht kunnen worden gemaakt,
zonder dat er overhaast wordt gereageerd.
De politie legde in die discussie
vooral de nadruk op het beperkte aantal geweldsdelicten dat zich in Delft
voordoet. Als zich in Delft al zogenoemde hotspots bevinden (plaatsen
waar een bepaald delict vaak wordt gepleegd), dan kennen deze nog maar beperkte
registraties. Het zou de dure investering van cameratoezicht niet rechtvaardigen.
De ondernemersfederatie was van
mening dat camera’s in Delft nodig zijn. De horeca constateerde dat het geweld
ín de horecagelegenheden goed is teruggedrongen, mede dankzij de inspanningen
van de horecaondernemers zelf. De incidenten doen zich nu echter vooral voor op
straat, vóór de café’s. Vooral de Kromstraat zou hiervan een voorbeeld zijn. De
horecaondernemers hadden verder het gevoel, dat de registratie van incidenten
door de politie niet nauwkeurig verloopt. Naar aanleiding van het overzicht van
incidenten in de discussienota komen zij tot de conclusie, dat veel incidenten,
bijvoorbeeld doordat de politie te laat arriveert, niet worden geregistreerd.
Daardoor ontstaat een onvolledig beeld van de horecaoverlast in de binnenstad.
Diverse aanwezige raadsleden
wezen op de privacy van burgers, die bij cameratoezicht altijd in het geding
zou zijn. Ook al worden zij op de aanwezigheid van camera’s gewezen door middel
van bordjes.
Eén van de ondernemers wees op de
mogelijkheid van mobiel cameratoezicht, waarbij camera’s telkens op een andere
probleemplek kunnen worden ingezet. Dit zou in Delft, dat geen echte hotspots
kent, een uitkomst kunnen zijn.
Na het plenaire gedeelte ging men
uiteen in twee kleinere groepen, waarin de discussie werd voortgezet en dieper
kon worden ingegaan op uiteenlopende aspecten van cameratoezicht. Veel
aanwezigen wezen op de geringe horecaoverlast in Delft van de afgelopen tijd.
Dit zou cameratoezicht niet rechtvaardigen. Pas wanneer er signalen vanuit de
politie, de buurt of de gemeente komen, dat de situatie uit de hand dreigt te
lopen zou cameratoezicht overwogen moeten worden. Door goed overleg tussen de
horeca en de politie zou dat op dit moment echter geenszins het geval zijn. Dit
in tegenstelling tot een aantal jaren geleden, toen door onveilige situaties in
het centrum (voornamelijk op de Beestenmarkt) cameratoezicht wellicht een
oplossing geweest zou zijn.
Uit een kleine stemming in een
van de twee discussiegroepen bleek ten slotte, dat slechts twee van de 21
aanwezigen cameratoezicht op dit moment nodig vonden. De conclusie van de avond
was dan ook, dat de veiligheidsproblemen in de openbare ruimte in Delft nog
steeds op een andere, minder ingrijpende manier dan door middel van
cameratoezicht kunnen worden opgelost. Principiële bezwaren tegen eventueel
cameratoezicht, mits omgeven met de nodige waarboren op het gebied van privacy,
waren er echter niet onder de aanwezigen.
Daarnaast zijn naar aanleiding
van de commissievergadering de volgende conclusies te trekken:
1.
Er
moet worden nagedacht over een betere registratie van incidenten door de
politie. Veel incidenten in het kader van horecaoverlast komen nu niet in de
politieregisters terecht. Dit maakt een goed overzicht van hotspots moeilijk.
2.
De
mogelijkheid van mobiel cameratoezicht moet verder worden onderzocht. Door
mobiel cameratoezicht kan sneller op een toename van incidenten worden gereageerd.
Diverse voorzieningen, zoals de uitkijkcentrale, zijn dan immers al voorhanden.
De camera’s hoeven alleen maar bij de ‘nieuwe hotspot’ te worden geplaatst. Wel
moet in de gaten worden gehouden, of mobiel cameratoezicht niet strijdig is met
de diverse randvoorwaarden en zorgvuldigheidseisen waarmee cameratoezicht moet
zijn omgeven. Alle andere mogelijke oplossingen moeten immers al zijn
uitgeprobeerd.
3.
Uit
de discussies in de commissie Extern kwam het beeld naar voren, dat jongeren
zich onveiliger voelen dan ouderen en daarom ook in grotere mate voorstander
zijn van cameratoezicht. Hoewel deze uitkomst op het eerste oog opmerkelijk
lijkt, is zij ook wel te verklaren. Jongeren verkeren immers meer in
uitgaansgebieden en begeven zich vaker dan ouderen in de nachtelijke uren in de
binnenstad.
9. Ontwikkelingen in de regio
Zeer recent heeft het Regionaal
College van de politieregio Haaglanden besloten een centrale uitkijkcentrale
voor cameratoezicht in te stellen. In deze uitkijkcentrale zouden de beelden
van alle camera’s in de gehele regio samen moeten komen en worden uitgekeken.
Wanneer een incident wordt waargenomen, worden de beelden doorgeschakeld naar
het desbetreffende politiebureau. Onder andere ten behoeve van deze
uitkijkcentrale worden de komende jaren hoogwaardige glasvezelverbindingen
aangelegd naar politiebureaus in de regio, opdat deze bureaus in de toekomst –
wanneer er in die gemeenten eventueel tot cameratoezicht zou worden besloten
–kunnen worden aangesloten op de uitkijkcentrale. Tevens heeft het Regionaal
College besloten de mogelijkheden van mobiel cameratoezicht te onderzoeken.
VOORSTEL:
Bieleman, B., J. Boekelaar en J. Snippe (2001), Evaluatie cameratoezicht
Groningen. Tussenrapportage, Groningen/Rotterdam: Intraval.
Gemeente Groningen (1999), Notitie
cameratoezicht in Groningen.
Gemeente Delft (1999), Een veilige stad voor iedereen. Naar een overkoepelend
integraal veiligheidsbeleid.
Gemeente Den Haag (1999), Cameratoezicht in Den Haag. Plan van aanpak.
Hoof, H.A.J.M. van en G.P. van Voorthuijsen (2000), Handreiking cameratoezicht,
deelonderzoek “Technologische aspecten”.
Platform voor de informatiesamenleving, In 2003 verdubbeling aantal
gemeenten met cameratoezicht, persbericht, 13 juni 2001.
Registratiekamer (1997), In beeld gebracht. Privacyregels voor het
gebruik van videocamera’s voor toezicht en beveiliging.
Senter (2000), Handreiking Cameratoezicht. Aandachtspunten bij het overwegen
en realiseren van cameratoezicht in de openbare ruimte, Den Haag: Senter
Technologie & Samenleving.