1. Inleiding
Na
4 jaar wijkaanpak is het een heel goed moment om terug te blikken op de ervaringen
die zijn opgedaan en om vooruit te kijken. Belangrijk is om vast te stellen wat
er allemaal is bereikt en te bepalen welke opgaven er voor de toekomst zijn en
zo een goede basis te verkrijgen voor de verdere ontwikkeling van de
wijkaanpak. Dit voornemen is door het nieuwe college uitgesproken en wordt met
deze discussienota uitgevoerd.
Op
basis van deze discussienota wil het college graag met de commissie van
gedachten wisselen over de opgaven voor de toekomst en de concrete voorstellen
voor de organisatie van de wijkaanpak in de nabije toekomst en de daarbij te
hanteren instrumenten en werkwijzen.
De
discussienota[1] is als volgt
opgebouwd: Eerst wordt teruggeblikt op de start van de wijkaanpak in Delft en
wordt uiteengezet wat er tot stand is gebracht in deze vier jaar. Vervolgens
worden de opgaven die er liggen voor de toekomst besproken en de concrete
voorstellen voor de organisatie van en werkwijze in de wijkaanpak in de nabije
toekomst. De nota sluit af met een samenvatting en een beknopt overzicht van de
opgaven en voorstellen.
2. De start van de wijkaanpak in Delft
Het
nieuwe college in 1998 stelde zich ten doel te investeren in de leefbaarheid
van de wijken in Delft en dit in nauwe samenwerking te willen doen met bewoners
en instellingen. Daarmee werd de wijkaanpak een belangrijke pijler van het
college en gaf het college in feite het startschot voor het ontwikkelen van een
organisatie en een werkwijze voor de wijkaanpak (Collegeprogramma 1998-2002).
Het college had voor ogen dat bewoners centraal staan: dat hun mening telt bij
het maken van plannen. Zonder de logica van de professionele organisatie los te
laten, was het idee dat de aanpak moet uitgaan van de logica van de burger.
Het
college hechtte er veel belang aan dat ‘harde’ en ‘zachte’ onderwerpen worden
gekoppeld in de aanpak van de wijken en dat er een integratie zou plaatsvinden
van sociaal en fysiek beheer. Ook hechtte het college aan een koppeling tussen
de ontwikkeling van stedelijk beleid en het wijkbeleid dat bewoners, bedrijven
en instellingen wensen.
Voor
de wijkaanpak wordt de stad in zes wijken verdeeld. De binnenstad wordt als een
bijzondere wijk gezien. Er is voor gekozen dat de wijkaanpak daar het beste
deel kan uitmaken van het integraal binnenstadsbeleid.
De
afgelopen 4 jaar is er veel geďnvesteerd in de ontwikkeling van de organisatie
en de instrumenten ten behoeve van de wijkaanpak. Zo heeft er een
wijkaanpakcyclus vorm gekregen en is er daarmee voor elke wijk een wijkbeschrijving,
een wijkplan, wijkprogramma, wijkverslag en jaarrekening beschikbaar gekomen
(een uitzondering hierop vormt de binnenstad). De wijkaanpakcyclus wordt in
iedere wijk gecoördineerd en ondersteund door een wijkcoördinator. Samen met
een vakteamhoofd vormen deze coördinatoren het vakteam wijkzaken. Dit team is
ondergebracht bij de sector Wijkzaken en Projecten in het Cluster Wijk-en
Stadszaken. Naast de coördinatie van de wijkaanpakcyclus draagt het vakteam ook
zorg voor de verdere ontwikkeling en versterking van de wijkaanpak.
Sinds
vorig jaar is er ook voor iedere wijk een wijkopzichter (voor 12 uur per week)
en een wijkopbouwwerker (ook voor 12 uur per week) beschikbaar gekomen (alleen
de Binnenstad vormt hierop een uitzondering. Hier is wel een wijkopzichter maar
geen wijkopbouwwerker actief). Daarmee is er voor elke wijk een kernteam van
professionals ontstaan dat door goede samenwerking en afstemming snel op
(nieuwe) problemen en wensen van bewoners kan inspelen. Daarnaast zijn er wijkgerichte
samenwerkings-verbanden van professionals van de gemeentelijke vakteams en
partners ontstaan, de zogenaamde wijkcoördinatieteams en de wijkprojectteams[2],
die ook een belangrijke rol vervullen in het proces van het afstemmen van het
aanbod op de vraag van bewoners.
Sinds
2001 zijn er voor elke wijk, ook voor de Binnenstad, een wijkbudget en
knelpuntenpot beschikbaar gekomen. Bewoners hebben een grote mate van invloed
op de besteding van deze middelen en daarmee is een goede mogelijkheid ontstaan
om directer aan te sluiten bij en sneller in te spelen op hun wensen en
behoeften.
Het
ontwikkelen van de organisatie en instrumenten was een forse opgave voor het
gemeentelijk apparaat. Deze moest plaats vinden terwijl het ‘gewone werk’, dat
wil zeggen het werken aan de verbetering van de leefbaarheid in de wijken, z’n
doorgang moest blijven vinden. Dat heeft veel gevraagd van het gemeentelijk
apparaat en de partners. Het is dan ook des te opmerkelijker dat er in deze
periode toch veel tot stand is gebracht op het gebied van de leefbaarheid in de
wijken. Er zijn goede vorderingen gemaakt met bijvoorbeeld het ondergronds
brengen van containers, de nieuwbouw van buurtaccommodaties, de renovatie van
speelplaatsen, de invoering van vergunningparkeren, de invoering van de brede
school, de aanpak van sociaal isolement (D’ruit), de start van het Delfts
Uitkerings Team (DUIT) en met sport op straat.
Gedurende
deze periode is er ook een goede procedure ontwikkeld voor het registreren en
snel inspelen op relatief kleine klachten van bewoners t.a.v. de openbare
ruimte. De bekendheid met en het benutten van het gemeentelijk servicenummer
neemt nog steeds toe.
De
introductie van de wijkaanpak heeft zeker een impuls gegeven aan de wijze
waarop de gemeente en haar partners zijn gaan inspelen op problemen en wensen
van bewoners. Meer dan voorheen zijn bewoners betrokken bij de planvorming
rondom allerlei onderwerpen. Te denken valt in dit verband aan het veilig en
beter maken van de speelplekken, de invoering van de 30km zones en de
veegplannen. Ook is er meer ruimte gekomen voor bewonersinitiatieven en de
ondersteuning daarvan en is er ook daadwerkelijk een verscheidenheid aan
bewonersinitiatieven tot stand gekomen. De ‘Fleur Delft op’-acties, wijk- en
buurtfeesten en straatspeeldagen zijn goede voorbeelden in dit verband.
In
een aantal wijken zijn ook bewonersplatforms tot ontwikkeling gekomen en hebben
ook andere vormen van bewonersoverleg vorm gekregen, zoals bijvoorbeeld de
buurtbeheeroverleggen. Deze overleggen bieden de gemeente en haar partners
goede aanknopingspunten bij het beter inspelen met het aanbod op de vraag van
de bewoners en het betrekken van bewoners bij planvorming.
Uit de conferentie ‘De stem van de wijk’ die georganiseerd
werd in november 2001 en waarin het gemeentebestuur van Delft wilde horen hoe
de wijkaanpak door betrokkenen is ervaren bleek dat er reden is tot gematigd
optimisme. Bewoners gaven aan zich bewust te zijn van de inspanningen en goede
bedoelingen van de gemeente, en geloof te hebben in de voorgestelde aanpak van
de gemeente. Wel werd duidelijk dat er nog veel moet gebeuren om van meer
zichtbare en tastbare resultaten van de wijkaanpak te kunnen spreken. Opvallend
in dit verband is wel dat bewoners en ook andere betrokkenen lang niet altijd
behaalde resultaten en inspanningen in verband brengen met de invoering van de
wijkaanpak, terwijl deze toch duidelijk hiermee verband houden.
4. Opgave voor de toekomst
Na
vier jaar ervaring met de wijkaanpak en met de start van een nieuw college,
staat Delft nu voor de opdracht om lering te trekken uit de ervaringen en te
bekijken welke opgaven er zijn voor de wijkaanpak in de toekomst. Hiertoe is
het van belang terug te gaan naar het oorspronkelijke doel waarmee de
wijkaanpak is gestart, te kijken naar het karakter van de thans opgebouwde
organisatie en ontwikkelde werkwijze voor de wijkaanpak, en te bezien in
hoeverre deze goed aansluit bij het gestelde doel en de bereikte resultaten.
Ook is het van belang te bekijken in hoeverre het oorspronkelijke doel van de
wijkaanpak met de start van het nieuwe college nog steeds overeind staat. Tenslotte is het van belang om een aantal
vraagstukken dat er bestaat nader te beschouwen en te bepalen hoe hier in de
toekomst aan te werken.
Zoals
gezegd, het vorige college had met de invoering van de wijkaanpak in 1998 voor
ogen in dialoog en nauwe samenwerking met bewoners en instellingen te werken
aan een verbetering van de leefbaarheid van de wijken. Daarbij moesten de
vragen en wensen van bewoners om de ‘leefbaarheid’ in de wijk te verbeteren
vertrekpunt zijn. Daarmee startte de zoektocht naar een goede organisatie en
instrumenten om deze manier van werken mogelijk te maken.
Heel
positief hierbij was de ruimte die er steeds is geweest voor het werken volgens
het principe ‘al doende leert men’, voor het leren van ervaringen elders en
voor het experimenteren. In dat kader heeft Delft een actieve rol en bijdrage
geleverd aan het ‘Stedennetwerk Wijkgericht Werken en Bestuurlijke Innovatie’
en zijn er organisatieadviseurs en constructief kritische buitenstaanders
betrokken bij het meedenken over en vormgeven van de wijkaanpak in Delft. Een
voorbeeld van dit laatste is de bijdrage van een onderzoeker die een discussienota
heeft opgesteld over de rol van de raad in het wijkgericht werken in Delft[3].
In
de opbouw van een goede organisatie en werkwijze voor de wijkaanpak is een
sterk accent gelegd op de ontwikkeling van een cyclus en van instrumenten.
De
eerste stap in de cyclus bestond uit het opstellen van wijkbeschrijvingen voor
iedere wijk. Deze gaven een beeld van de situatie in de wijk. De nadruk lag
daarbij op kwantitatieve gegevens. Scherpe conclusies over sterke en zwakke
kanten van de wijk werden niet getrokken. In het opstellen van deze
beschrijvingen speelden bewoners een bescheiden en in feite meer indirecte rol.
De uitkomsten van onderzoek naar hun beleving van de leefbaarheid werden
meegenomen in de wijkbeschrijvingen.
Als tweede stap in de cyclus werden op basis van de
wijkbeschrijvingen voor alle wijken over een periode van meer dan twee jaar
wijkplannen uitgewerkt. In eerste instantie werd een onderscheid gemaakt tussen
twee soorten wijkplannen: wijkbeheerplannen en wijkontwikkelingsplannen. Het
laatste plan werd opgesteld voor een langere periode (7 jaar i.p.v. 4 jaar in
het geval van wijkbeheerplannen), maar al snel bleek dat deze tijdshorizon zich
niet goed verhoudt met het perspectief waarmee bewoners naar de toekomst van
hun wijk keken. Daarop is besloten voor de resterende wijken het onderscheid
tussen de wijkbeheerplannen en wijkontwikkelingsplannen te laten vallen en
alleen nog wijkplannen met een tijdshorizon van vier jaar te maken.
Gelet op de beschikbare capaciteit konden er twee
wijkplannen per jaar worden geproduceerd. Er was dus sprake van een
tempoverschil waarin de wijkaanpakcyclus in de verschillende wijken werd
doorlopen. Dit droeg niet bij aan de inzichtelijkheid van het proces.
De wijkplannen boden een overzicht van de belangrijkste
thema’s die spelen in de wijk en van de activiteiten die vanuit de betreffende
beleidsterreinen ondernomen (moeten) worden in de komende vier jaar. Het
wijkplan werd onder leiding van de projectleider ‘wijkplannen’ opgesteld in
nauwe samenspraak met de professionals van de gemeentelijke vakdiensten en de
professionals van de partners. Zij werden allen gevraagd aan te geven wat zij
de komende vier jaar in een wijk van plan waren te doen. Ook werd er gesproken
met bewoners. Zij brachten ideeën en aandachtspunten naar voren die ook werden
meegenomen in het opstellen van de wijkplannen.
Voor de binnenstad is in 1998 het binnenstadsmanagement
geďntroduceerd. Op basis van een binnenstadsvisie zijn er destijds een
twintigtal deelprojecten geformuleerd om zowel het economisch als het
leefklimaat te versterken. Het werd niet verstandig gevonden om naast het
regiem van het binnenstadsmanagement ook nog de volledige wijkaanpakcyclus uit
te voeren. Dit zou leiden tot overlappingen en onduidelijkheid bij de burgers.
Voor de binnenstad is er aldus geen wijkbeschrijving en geen wijkplan
opgesteld. Door de functies van projectsecretaris binnenstadsmanagement (later
projectleider autoluw) en wijkcoördinator in één persoon te verenigen is er wel
sprake van een optimale afstemming tussen beide regiems.
De volgende stap in de cyclus was de uitwerking van de
wijkplannen tot (voortschrijdende) wijkprogramma’s. Dit gebeurde onder leiding
van de wijkcoördinator. In de wijkprogramma’s werd aangegeven wat er jaarlijks
waar en wanneer zou gebeuren, onder wiens verantwoordelijkheid en met welke
samenwerkingspartners. Ook werd aangegeven waar de financiering vandaan komt.
Sinds april 2001 is aan het wijkprogramma ook een wijkbudget gekoppeld. Delen
van het wijkprogramma worden vanaf dat moment gerealiseerd met inzet van het
wijkbudget.
De wijkprogramma’s werden in de wijk met bewoners besproken.
Vervolgens werden ze aan het college van B&W voorgelegd ter vaststelling en
daarop stuurde het college de wijkprogramma’s ter kennisname naar de
raadsleden.
Wel is de vraag van bewoners in de praktijk nog steeds
onvoldoende vertrekpunt voor de gemeente en de partners bij het bepalen van hun
inzet, activiteiten en uitvoeringstempo. Dit komt tot uitdrukking in het
karakter en de opzet van de wijkplannen en wijkprogramma’s.
De wijkplannen zijn vooral een vertaling van staand
stedelijk beleid en daardoor zijn ze weinig wijkspecifiek. Ze zijn ook meer
beschrijvend dan actiegericht. Vanuit het perspectief van bewoners zijn de
wijkplannen zowel qua inhoud als vorm ook weinig wervend. Dit constaterend, is
het verleidelijk nu achteraf de vraag te stellen of die wijkplannen wel gemaakt
hadden moeten worden. In de eerste plaats moet dan opgemerkt worden dat Delft
wijkplannen is gaan maken in navolging van andere steden in Nederland. In veel
steden heeft dezelfde worsteling plaats gevonden om operationele wijkplannen te
maken. In de tweede plaats mag niet vergeten worden dat de productie van
wijkplannen heeft bijgedragen aan de samenwerking van de verschillende
disciplines (vakteams) en het implementeren van het wijkgericht denken en
werken. De wijkplannen zijn als het ware een voertuig geweest om een gewenste
cultuurverandering binnen het apparaat te bewerkstelligen.
De
complexiteit en de ondoorzichtigheid van de cyclus en de onduidelijkheden over
de rollen en samenwerkingsrelaties, vormen mogelijk een belemmering voor
betrokkenen om op een goede wijze een bijdrage te leveren aan de wijkaanpak en
beperken daarmee mogelijk de resultaten die met de wijkaanpak behaald kunnen
worden.
In de eerste jaren van de wijkaanpak leefde sterk de
gedachte dat de wijkaanpak vooral een aangelegenheid was voor het vakteam
Wijkzaken en de betreffende portefeuillehouder. Onbedoeld dreigde het vakteam
Wijkzaken de functie van “afvoerputje” voor alle mogelijke wijkproblemen te
krijgen. Van burenruzies tot stankoverlast werd op het bordje van de
wijkcoördinator gedeponeerd in de verwachting dat hij of zij het op zou lossen.
Niet alleen ging dit voorbij aan de rol en bijdrage die andere vakteams en
partners van de gemeente hebben in de aanpak van wijkproblemen, ook bleef de
rol en bijdrage van bewoners daarmee buiten schot.
Bewoners worden met de ingevoerde wijze van werken zeer
zeker meer uitgedaagd en gestimuleerd om mee te denken over hun wijk en de
toekomstige ontwikkelingen daarin. Een scala aan verschillende
participatiemethoden is ingezet om hun inbreng mogelijk te maken:
steekproefsgewijze panels van bewoners zijn uitgenodigd voor discussies of
telefonisch benaderd met vragenlijsten, er zijn tal van overleggen
georganiseerd met bewoners- en belangengroepen, en er zijn honderden
bewonersavonden en themabijeenkomsten georganiseerd. Met publicaties in de
stadskrant en het geven van een reactiemogelijkheid middels een bon hebben
bewoners de mogelijkheid gekregen hun ideeën en meningen kenbaar te maken. Er
zijn vele huis-aan-huis mailings verzorgd waarin bewoners werden uitgenodigd
voor deelname aan bijeenkomsten over het wijkplan, wijkprogramma of andere
onderwerpen. Ook zijn er al een aantal jaren wijkmarkten georganiseerd. Deze
bieden bewoners een goede gelegenheid voor direct contact en uitwisseling met
de gemeentelijke vakteams en de partners en worden door alle betrokkenen als
een zeer succesvol trefpunt ervaren.
Een goede basis voor monitoring van de resultaten van de
wijkaanpak is niet ontwikkeld. Het wijkverslag en de jaarrekening hebben thans
niet het karakter van een aansprekende en heldere rapportage over behaalde
resultaten in een jaar en worden nauwelijks als sturingsinstrumenten benut.
Richting bewoners betekent dit dat de behaalde resultaten niet goed voor het
voetlicht kunnen worden gebracht. Dit draagt er zeker toe bij dat bewoners de
resultaten die worden geboekt onvoldoende herkennen en kunnen herleiden tot
inspanningen en opbrengsten in het kader van de wijkaanpak.
Naar
aanleiding van de uitkomsten van de conferentie ‘De stem van de wijk’, andere
geluiden uit de stad en inzicht in de stand van zaken en de behaalde resultaten
met de wijkaanpak tot nu toe, is voor het nieuwe college duidelijk geworden dat
het oorspronkelijke doel van de wijkaanpak nog steeds overeind moet staan. Om
het doel echter daadwerkelijk te kunnen realiseren is bij het college wel de
overtuiging gegroeid dat de nadruk nog meer moet komen te liggen op het behalen
van resultaten. Daarmee dient de uitvoering een centrale plaats te krijgen.
Hoewel er, zoals eerder uiteengezet in deze nota, met tal van initiatieven wel
degelijk voortgang is gemaakt met het verbeteren van de leefbaarheid in de
wijken, is er toch een versnelling nodig in de aanpak van problemen en wensen
van bewoners. Ook wil het nieuwe college meer ruimte voor zeggenschap voor
wijkbewoners en voor zelfbeheer en initiatieven uit de wijk (Collegeprogramma
2002-2006).
Dit
betekent dat de belangrijkste opgave voor de komende tijd is het versterken en
aanpassen van de organisatie op een zodanige wijze dat het vraaggericht en
resultaatgericht werken in de wijkaanpak nog beter gestalte krijgt en dat het
proces van de wijkaanpak meer impulsen biedt aan bewoners tot het nemen van
eigen initiatieven en tot mogelijkheden van zelfbeheer.
Om
in de gaten te kunnen houden of de leefbaarheid in de wijken daadwerkelijk
verbetert, is het ook een belangrijke opgave om een goed monitoringsysteem te
ontwikkelen.
Sinds
de invoering van de wijkaanpak doen er zich een aantal vraagstukken voor: de
democratische legitimatie, de botsing van stedelijke en wijkbelangen, de
spanning tussen het schaalniveau van de wijk versus de buurt en de status
aparte van de binnenstad. Het hoofd
bieden aan deze vraagstukken vormt ook een belangrijke opgave voor de toekomst.
Hieronder worden de vraagstukken nader toegelicht.
Regelmatig komt in relatie tot besluitvorming die in het
kader van het wijkaanpakproces plaatsvindt de kwestie van de democratische
legitimiteit naar voren. Als onomstreden uitgangspunt wordt gehanteerd dat alle
inwoners van Delft worden geďnformeerd over belangrijke wijkaangelegenheden en
dat ieder die dat wil zijn of haar mening daarover kan geven, dan wel actief
kan bijdragen aan wijkinitiatieven. De discussie over democratische legitimatie
gaat dan ook niet zozeer over het principe als wel over de invulling en de
vorm. Kwesties zijn dan de wijze waarop het besluitvormingsproces over het
wijkprogramma en de inzet en toedeling van het wijkbudget wordt vormgegeven en
de status van de inbreng vanuit bewonersoverleggen en bewonersplatforms.
Zoals hiervoor is omschreven is in Delft een zeer breed
scala aan participatievormen ingezet. In het bepalen van de waarde van deze
ingezette participatievorm is het belangrijk niet alleen te kijken naar aantallen
bewoners die worden bereikt of die hebben deelgenomen. Het gaat ook om de
kwaliteit van de bewonersinbreng en de mate waarin deze bijdraagt aan
verbetering van de leefbaarheid in de wijken.
In de discussie over welke participatievormen worden ingezet
in de wijkaanpak mag het financiële aspect niet buiten schot blijven. Het
organiseren en uitvoeren van bepaalde participatievormen is zeer
arbeidsintensief en daarmee kostbaar. De middelen die dus beschikbaar zijn voor
het participatieproces bepalen daarmee dan ook de ruimte voor het inzetten van
bepaalde participatievormen of een combinatie daarvan.
Voorkomen
moet worden dat het streven naar een optimale democratische legitimiteit een
doel op zich wordt in de wijkaanpak. Wel is de opgave zonder meer dat het
participatieproces in de wijkaanpak zodanig gestalte krijgt dat zoveel mogelijk
bewoners en de verschillende groepen bewoners de kans hebben om deel te nemen
aan het proces en dat voorkomen wordt dat een kleine, mogelijk zeer homogene
groep bewoners de dienst uitmaakt voor de grote en zeer diverse meerderheid van
bewoners in een wijk.
Tot
slot is het in dit kader van belang de aandacht te vestigen op de eigen rol en
verantwoordelijkheid van bewoners in het benutten van
participatiemogelijkheden. Deels komt de discussie over democratische
legitimiteit vaak voort uit twijfel of onvrede over het participatieproces. Bij
nadere analyse hiervan blijkt dat er wel een breed scala aan
participatiemogelijkheden waren, maar dat er weinig of geen gebruik van is
gemaakt. Voor zover dit te maken heeft met het niet voldoende op de hoogte zijn
van of bekend zijn met de mogelijkheden, vraagt dit om betere en heldere
informatie en communicatie over de participatiemogelijkheden en over het
wijkaanpakproces. Voor zover het te maken heeft met onverschilligheid of een
gebrek aan vertrouwen in de waarde en opbrengst van participatie, vraagt het om
het goed en wellicht ook beter in beeld brengen van de resultaten van de
wijkaanpak. Hierin speelt de kwaliteit en frequentie van berichtgeving over de
wijkaanpak en de resultaten in de media een belangrijke rol. Voor een goed
functionerende wijkaanpak is investeren in goede communicatie dus van groot
belang.
Met
de introductie van de wijkaanpak staat het verbeteren van de leefbaarheid in de
wijken centraal. Echter, voor het functioneren van de stad als geheel, is het
onvermijdelijk dat wijkbelangen af en toe onder de druk komen te staan in het
tegemoet komen aan ontwikkelingen en initiatieven van stedelijk belang. Om dan
toch recht te blijven doen aan de geest waarin binnen de wijkaanpak wordt
gewerkt, is het van wezenlijk belang dat in de voorbereiding en uitwerking van
initiatieven en ontwikkelingen van stedelijk belang, wijkbelangen goed gewogen
worden en er getracht wordt de nadelige invloed van deze initiatieven en
ontwikkelingen te beperken voor de wijken. Dit zal de bereidheid vragen tot het
doen van extra investeringen en het leveren van extra inspanningen. In de
praktijk zal dit betekenen dat er goede interactie is gewenst tussen de
projectleider van dergelijke stedelijke projecten en de wijkcoördinator. De
wijkcoördinator zal hierbij dan vooral de rol op zich moeten nemen van kenner
van de wijk en adviseur over de wijze waarop de wijkbelangen een plaats kunnen
krijgen en het beste gewaarborgd kunnen worden in de planvoorbereiding en
uitvoering van de stedelijke projecten.
Voor
beleidsontwikkeling wordt over het algemeen uitgegaan van het niveau van de
gehele stad. De ontwikkeling en uitvoering van dit stedelijk beleid kan botsen
met specifieke wensen en behoeften van bewoners op het niveau van de wijk en de
specifieke condities in en de eigenheid van wijken. Met de introductie van de
wijkaanpak is het belangrijk bij de ontwikkeling en uitvoering van stedelijk
beleid, mogelijkheden te bieden voor een nadere invulling die beter aansluit op
de vraag van bewoners in een wijk, als ook voor het heroverwegen van (een deel)
van het beleid en de uitvoering daarvan als hier aanleiding toe is op basis van
de vraag van bewoners. Een goed voorbeeld van dit laatste is de onvrede van een
aantal bewoners met de invoering van ecologische zones in de stad en hun wens
tot aanpassing van het gevoerde beleid op een aantal punten.
Spanning tussen het schaalniveau van de wijk versus de buurt
Ten behoeve van de wijkaanpak is Delft in 1998 ingedeeld in
7 wijken variërend in grootte van 9.000 tot 15.000 inwoners. Deze wijken kennen
weliswaar logische grenzen maar ze zijn opgebouwd uit buurten die qua bevolkingssamenstelling,
stedenbouwkundige opzet e.d. duidelijk van elkaar verschillen. De gekozen
wijken zijn in wezen statistische eenheden. Toch is er op praktische gronden,
zoals inzet van personeel en middelen, voor een indeling in 7 wijken gekozen.
Het is een onmogelijke opgave om voor 30 buurten de hele wijkaanpakcylcus te
organiseren.
Deze keuze van de wijk als uitgangpunt voor de organisatie
van de wijkaanpak staat op gespannen voet met de belevingswereld van de
bewoners. Het schaalniveau waarmee bewoners zich over het algemeen beter kunnen
identificeren is het niveau van de buurt of zelfs de straat. Om goed aan te
sluiten bij de belevingswereld van de bewoners is het daarom belangrijk, binnen
de wijkaanpak, voldoende ruimte te scheppen het organiseren van activiteiten op
buurt- en/of straat niveau. De ontwikkelde werkwijze werpt hiertoe geen
belemmeringen op en in feite heeft dit ook al volop gestalte gekregen. Het
blijft wel steeds een belangrijk aandachtspunt, in het bijzonder voor de
wijkcoördinator en de wijkopbouwwerker.
Bij
de invoering van de wijkaanpak in 1998 werd bepaald dat in de binnenstad, als
bijzondere wijk, de wijkaanpak deel zou uitmaken van het integraal
binnenstadsbeleid. Dit is ook inderdaad het geval geweest. Echter, op basis van
signalen van bewoners van de binnenstad is er reden om de wijze waarop thans
aan de leefbaarheidproblematiek in de binnenstad gewerkt wordt opnieuw tegen
het licht te houden en op een meer heldere en aansprekende wijze vorm te geven.
5. Voorstellen
Tegen
de achtergrond van deze analyse van opgaven voor de toekomst worden hieronder
voorstellen gedaan om de organisatie en werkwijze van de wijkaanpak te
versterken. De voorstellen zijn samengebracht rondom de vijf belangrijkste
opgaven voor de toekomst.
Om
aan deze opgave tegemoet te komen is het voorstel de organisatie en werkwijze
in de wijkaanpak zodanig aan te passen dat er meer nadruk gelegd wordt op de
proceskant van de wijkaanpak en daarbij de vraag van bewoners als belangrijkste
vertrekpunt te nemen. Concreet betekent dit een aanpassing van de
wijkaanpakcyclus en van de instrumenten.
Een
belangrijk onderdeel van de wijkaanpakcyclus wordt daarmee dan het helder
krijgen van de vraag van bewoners, d.w.z. de wensen, behoeften en problemen van
bewoners ten aanzien van de leefbaarheid in hun wijk. Daar de aard van de vraag
van bewoners in belangrijke mate wordt bepaald door het begrip van en inzicht
van bewoners in de huidige en gewenste leefbaarheidsituatie in hun wijk, is het
van groot belang bewoners actief te betrekken bij de analyse van de
leefbaarheidsituatie in hun wijk. Deze analyse moet voorafgaan aan de fase
waarin bewoners hun vraag nader bepalen. Daarmee start de wijkaanpakcylus dan
ook met het opstellen van een wijkanalyse in nauwe samenspraak met bewoners en
professionals.
Daarna
volgt een fase van consultatie met als doel de vragen van bewoners helder te
krijgen. Vragen die eigenlijk klachten betreffen t.a.v. zaken in de openbare
ruimte moeten direct naar het gemeentelijk servicepunt worden toegeleid. Immers
voor de afhandeling van deze klachten bestaat reeds een goede procedure.
Als
de vraag van bewoners helder is, is de volgende stap in de cyclus het bekijken
hoe met het aanbod van de gemeente en van de partners kan worden ingespeeld op
deze vraag. Het wijkprogramma zou een weerslag moeten zijn van dit proces.
Daarmee bieden de wijkprogramma’s niet langer een overzicht van het jaarlijkse
aanbod van activiteiten en initiatieven van de gemeente en haar partners in de
desbetreffende wijken. Deze geven nu een overzicht van de vragen en signalen
van bewoners en van voorstellen om deze vragen en wensen concreet een vervolg
te geven: welke acties zijn nodig, wie moeten daarbij worden betrokken en hoe
moeten deze worden gefinancierd. Bij dat laatste wordt ook aangegeven of er
wijkbudget ingezet gaat worden. Daarmee is het wijkprogramma feitelijk ook een
bestedingsvoorstel voor het wijkbudget.
De
cyclus wordt afgerond met het opstellen van het wijkverslag en de jaarrekening.
Daarmee bestaat de cyclus dan uit vier heldere stappen en wint ze aan
transparantie. Een wijkplan wordt in het kader van deze voorgestelde cyclus
niet langer opgesteld.
Wijkprogramma
De
vier stappen van de jaarlijkse wijkaanpakcyclus
In
tegenstelling tot de eerste cyclus van de wijkaanpak, worden de stappen in de
nu voorgestelde cyclus jaarlijks doorlopen. Van de jaarlijkse herhaling van
deze stappen zal een mobiliserende kracht uitgaan richting alle betrokkenen en
daarmee zal de beoogde werkwijze in de wijkaanpak beter en makkelijker gestalte
krijgen.
Vooruitlopend
op de uitkomsten van deze terug- en vooruitblik zijn er al enige aanpassingen
doorgevoerd in de thans gevolgde wijze van werken. Er wordt reeds
nadrukkelijker uitgegaan van de vraag van bewoners. In het wijkprogramma voor
2003 is een duidelijke koppeling gemaakt tussen de vraag van bewoners en het
aanbod van de gemeente en haar partners.
Overigens
moet voorkomen worden dat de wijkaanpak verwordt tot een ‘men vraagt, wij
draaien’ show. Niet alleen zal het realiseren van vragen en wensen van bewoners
niet altijd haalbaar en wenselijk blijken te zijn gezien de stedelijke
beleidslijnen en de beschikbare financiële middelen, ook is het van belang dat
bewoners zelf een actieve bijdrage leveren aan het verbeteren van de
leefbaarheid in de wijken. Dit betekent dat er meer geďnvesteerd moet worden in
het aangaan van een dialoog met bewoners over de wenselijkheid en haalbaarheid
van het geven van een vervolg aan hun wensen en vragen en over de mogelijkheden
tot het leveren van een eigen bijdrage. De wijkcoördinator en wijkopbouwwerker
hebben hierin samen een belangrijke rol. Om deze dialoog op een goede wijze aan
te gaan vraagt van de gemeentelijke vakteams en partners meer helderheid over
de stedelijke kaders waar binnen geopereerd kan worden.
In relatie tot deze opgave is het wenselijk dat er
effectievere samenwerkingsverbanden ontstaan tussen de gemeentelijke vakteams
en de betrokken partners bij het inspelen op vragen en wensen van bewoners ter
bevordering van de leefbaarheid in de wijken. Het komen tot resultaatafspraken
is hierbij essentieel. Daartoe moeten de wijkprogramma’s ook worden uitgewerkt
tot resultaatafspraken. De
wijkcoördinator begeleidt dit proces en bewaakt de voortgang met de uitvoering
van de resultaatafspraken en signaleert knelpunten. De gemeentelijke vakteams
en de partners zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van activiteiten
overeenkomstig de gemaakte resultaatafspraken.
Bij stagnatie van de uitvoering van de resultaatafspraken,
worden knelpunten in eerste instantie voorgelegd aan het management van de
gemeente en indien nodig voorts aan het bestuur. Zij hakken knopen door en
dragen er zorg voor dat de wijkcoördinator met alle betrokkenen weer verder aan
de slag kunnen.
In
het bewaken en verantwoorden van de behaalde resultaten kunnen het wijkverslag
en de jaarrekening een goede rol vervullen. Meer dan totnogtoe zal het
wijkverslag een goed, aansprekend en helder overzicht moeten gaan bieden van
behaalde resultaten. Daarmee kan het wijkverslag als sturingsinstrument ook
meer een rol gaan spelen.
Om
de resultaten van de wijkaanpak te kunnen meten in termen van verbetering van
het woon- en leefklimaat in de wijken, wordt voorgesteld ook regelmatig een
leefbaarheidmonitor op te stellen. Het systeem van het Delfts Internet Panel
kan daarbij goede hulp bieden. Ook wordt een regelmatige nadere analyse van de
gegevens uit de klachtenregistratie bij het gemeentelijk meldpunt wenselijk
geacht.
Omdat
resultaatgericht werken in een vraaggerichte wijkaanpak een wezenlijke andere
wijze van werken betekent voor alle betrokkenen wordt voorgesteld meer dan
totnogtoe te investeren in de organisatiecultuur. Het is van belang dat alle
betrokkenen de doelen van de wijkaanpak onderschrijven, de betekenis ervan
volledig onderkennen en de bereidheid en capaciteit hebben er naar te handelen.
Het verhelderen van de waarde en voordelen van de wijkaanpak en het meer onder
de aandacht brengen van de successen zal belangrijk zijn om te komen tot de
gewenste verdere cultuuromslag.
Ter
versterking van de slagkracht van alle betrokkenen, is het belangrijk rollen en
taken van en samenwerkingsverbanden tussen betrokkenen goed en helder te
definiëren. Voorgesteld wordt dit als volgt te doen:
De
wijkcoördinator gaat nadrukkelijker opereren als procesverantwoordelijke in de
wijkaanpak en coördineert daartoe de volgende processen:
-
het opstellen van de wijkanalyse
-
het inventariseren en prioriteren van de vragen en signaleren van
bewoners
-
het toetsen van vragen en wensen aan bestaande kaders (wetgeving en
beleid)
-
het opstellen van het wijkprogramma, in het bijzonder het bepalen van
het aanbod van gemeentelijke vakteams en de partners in relatie tot de vragen
en signalen
-
het uitwerken van de onderdelen van het wijkprogramma tot
resultaatafspraken met alle betrokkenen
-
het opstellen van het wijkverslag en jaarrekening.
Voor
al deze processen draagt de wijkcoördinator er zorg voor dat de benodigde
communicatie met betrokkenen plaatsvindt. Ook bewaakt de wijkcoördinator de
voortgang, signaleert knelpunten en overlegt indien nodig met het management en/of
bestuur over gewenste acties om voortgang te bewerkstelligen.
Voor
een goed verloop van het hele wijkaanpakproces is een betere en hechtere
samenwerking tussen wijkcoördinator en wijkopbouwwerker wenselijk en
voorgesteld wordt hierin nadrukkelijker te investeren. Toch hebben zij
wezenlijk verschillende rollen en is het is van belang deze van elkaar te
blijven onderscheiden. De wijkopbouwwerker draagt primair de zorg voor het
helder worden van de vragen, wensen en zelfs ook van de potenties van de bewoners
en activeert, mobiliseert en organiseert daartoe de bewoners. De
wijkcoördinator draagt primair zorg voor een zo goed mogelijke afstemming van
het aanbod op de vraag, en mobiliseert en organiseert daartoe de aanbodzijde.
Samen met de wijkopbouwwerker bewaakt de wijkcoördinator de wijze waarop
bewonersparticipatie vorm krijgt in de wijk.
Sterker
dan voorheen het geval was, krijgt de samenwerking tussen en afstemming met de
gemeentelijke vakteams en de partners bij het inspelen op vragen en wensen van
bewoners vooral vorm in de wijkgerichte samenwerkingsverbanden, de
wijkcoördinatieteams en wijkprojectteams. Voorgesteld wordt dat het
wijkcoördinatieteam daarbij vooral de sleutelrol vervult in het verkennen van
nieuwe vragen en signalen van bewoners en ontwikkelingen in de wijk die
gedurende een jaar naar voren komen en in het bepalen van gewenste
vervolgacties. Deze vervolgacties zullen meer dan eens een gezamenlijke inzet
vragen van de WCT partners. Ook zal meer dan eens de inzet van partners buiten het
WCT nodig zijn. In het WCT wordt dus de basis gelegd voor de
samenwerkingsverbanden die nodig zijn om voortdurend goed te kunnen inspelen op
actuele leefbaarheidvraagstukken.
Het
wijkprojectteam blijft primair gericht op het opstellen van het wijkprogramma
voor het daarop volgende jaar, maar draagt ook bij aan het bewaken en
bevorderen van de uitvoering van het wijkprogramma van het lopende jaar. In de
aanloop naar het wijkprogramma spelen WPT-leden ook een rol in het opstellen
van de wijkanalyse. Met betrekking tot het bewaken en bevorderen van de
uitvoering van het wijkprogramma speelt het WPT een rol in het signaleren van
knelpunten en het bekijken hoe deze knelpunten het hoofd geboden kunnen worden.
Tot slot speelt het WPT een rol in het opstellen van het wijkverslag en de
jaarrekening. Vanuit het WPT komen samenwerkingsverbanden tot stand die nodig
zijn om de wijkprogramma’s succesvol tot uitvoering te brengen.
Om
de democratische legitimiteit van het participatieproces in de wijkaanpak te
versterken, moet het participatieproces in de wijkaanpak zodanig gestalte
krijgen dat zoveel mogelijk bewoners en verschillende groepen bewoners de kans
hebben om deel te nemen aan het proces en dat voorkomen wordt dat een kleine,
mogelijk zeer homogene groep bewoners de dienst uitmaakt voor de grote en zeer
diverse meerderheid van bewoners.
Het
zal vooral op de weg van de wijkopbouwwerker liggen om te zoeken naar wegen
waarop een zo groot mogelijke en zo diverse mogelijke groep bewoners
geactiveerd en gemobiliseerd kan worden en naar vormen die zoveel mogelijk en
zo divers mogelijke groepen bewoners actief betrekt in besluitvormingsprocessen
in het kader van de wijkaanpak. Dit stelt hoge eisen aan de professionaliteit
en creativiteit van het wijkopbouwwerk. Het onderstreept ook het grote belang
van de bijdrage en inzet van het opbouwwerk in het wijkaanpakproces. Zoals eerder voorgesteld, bewaken de
wijkcoördinator en wijkopbouwwerker samen de wijze waarop het
participatieproces vorm krijgt.
In het gestalte geven aan het participatieproces is het in
de eerste plaats belangrijk helder te bepalen welke inbreng en bijdrage van
bewoners in de verschillende fasen van de wijkaanpakcyclus hebben. Voorgesteld
wordt dat de tijdens het opstellen van de wijkanalyse bewoners vooral hun
beleving van de leefbaarheid in wijk kenbaar maken en hun visie op de sterke en
zwakke kanten van de wijk aangeven. In het opstellen van het wijkprogramma
bestaat de inbreng uit het naar voren brengen van vragen, wensen en signalen
waarmee aan de slag gegaan zou moeten worden om de leefbaarheid in de wijk te
verbeteren en wat daarin prioriteit heeft. Ook geven bewoners aan hoe de
vragen, wensen en signalen in hun optiek een vervolg kunnen krijgen en wat
daarbij mogelijk hun eigen bijdrage kan zijn. Op basis hiervan denken bewoners
ook mee in de wijze waarop het wijkbudget het beste ingezet kan worden. In het
opstellen van het wijkverslag en jaarrekening spelen bewoners een rol in het
bepalen van de resultaten die in het afgelopen jaar behaald zijn en de mate
waarin de leefbaarheid in hun beleving is verbeterd.
In de tweede plaats is het voor het gestalte geven aan het
participatieproces belangrijk te bepalen in welke vorm bewoners hun inbreng en
bijdrage kunnen leveren. Voorgesteld wordt hierbij niet alleen aan te sluiten
bij inbreng vanuit bestaande bewonersorganisaties en bewonersplatforms, maar
ook steeds volop mogelijkheden te bieden voor de inbreng van en interactie met individuele
bewoners. Dit door het organiseren van themabijeenkomsten, wijkmarkten,
buurtgesprekken, wijkpanels, wijkschouwen en het benutten van de mogelijkheden
tot inbreng van en interactie met bewoners met behulp van internet.
Hoewel in een aantal wijken bewonersplatforms tot
ontwikkeling zijn gekomen en er in vele wijken ook tal van andere
bewonersorganisaties en bewonersoverleggen opereren, is het vanuit de
democratische legitimatie van de besluitvorming in het kader van de wijkaanpak
niet wenselijk om bewonersinbreng vooral via overleg met deze organisaties
gestalte te geven. Wel hebben deze organisaties een belangrijke rol in het zijn
van de ogen en oren in de wijken en het functioneren als klankbord. Ook spelen
deze organisaties zeker een goede rol in het verbreden van
bewonersbetrokkenheid bij de wijk, het katalyseren van bewonersinitiatieven en
het vergroten van de zeggenschap en invloed van bewoners. Om die reden is het
dan ook van belang te investeren in het ontwikkelen en versterken van bewonersorganisaties
en het verhogen van de organisatiegraad van bewoners. Dit betekent echter niet
dat voor elke wijk het ontwikkelen van een bewonersplatform een vereiste is.
Gezien de diversiteit van de wijken en de interesse en het perspectief van
bewoners kunnen andere vormen van bewonersorganisaties een betere rol en
functie vervullen.
In de derde plaats is het voor het tot stand brengen van een
goed participatieproces van belang bewoners goed te informeren over de
mogelijkheden tot participatie en hen uit te dagen en te ondersteunen in het
gebruik maken van deze mogelijkheden. Een goede en heldere communicatie over
wat wijkaanpak is, hoe de wijkaanpakcyclus werkt en welke mogelijkheden tot
participatie er voor bewoners zijn, is hiervoor van groot belang. Voorgesteld
wordt hier richting de stadskrant, de wijk- en buurtkranten, andere media en de
website van de gemeente meer aandacht aan te schenken. Ook is het belangrijk
oog te hebben voor de rol van het opbouwwerk in het stimuleren en ondersteunen
van bewoners in het gebruik maken van de mogelijkheden. Voorgesteld wordt het
opbouwwerk hierin een nadrukkelijkere rol te geven. Daarbij moet wel in de
gaten worden gehouden de beperkte capaciteit die het opbouwwerk thans
beschikbaar heeft voor het vervullen van de verschillende taken in het
wijkaanpakproces. Op termijn moet wellicht worden overwogen de capaciteit in
het belang van een goed functionerende wijkaanpak uit te breiden.
Voorgesteld wordt het participatieproces meer gedetailleerd
uit te werken en dit de eerste helft van 2003 te laten uitmonden in een
protocol voor de wijkaanpak. Ook in het collegeprogramma 2002-2006 is
aangegeven dat zo’n protocol moet worden opgesteld. Daarin zullen de doelen,
het proces, de organisatie, bewonersinitiatieven en het participatieproces
duidelijk worden omschreven. Dit protocol is ook belangrijk vanuit het oogpunt
van transparantie en helderheid over het wijkaanpakproces richting alle
betrokkenen. Voorgesteld wordt daarom het protocol op een heldere en aansprekende
wijze op te stellen.
Om
aan deze opgave recht te doen is het in de eerste plaats van groot belang in
het wijkaanpakproces meer oog te hebben voor de potenties van bewoners en het
mobiliseren hiervan. Dit betekent in concreto dat tijdens de consultatiefase
bewoners niet alleen gevraagd moeten worden naar hun wensen en behoeften t.a.v.
de leefbaarheid in hun wijk, maar ook gestimuleerd moeten worden te kijken naar
hun mogelijke rol en bijdrage aan het verbeteren van de leefbaarheid in hun
wijk.
In
het uitwerken van de wijkprogramma’s naar resultaatafspraken is het vervolgens
van belang een mogelijke rol en bijdrage van bewoners hierin nadrukkelijker te
betrekken en een plaats te geven.
Voorgesteld
wordt daarom, geďnspireerd op de werkwijze in het kader van de EZH ‘Fleur Delft
op’-activiteiten, meer van dergelijke bewonersinitiatieven te stimuleren en
faciliteren en het opbouwwerk te verzoeken hierbij de noodzakelijke
ondersteuning te geven. Zij hebben een belangrijke taak in het herkennen van
potenties van bewoners en het ondersteunen van hen bij het inzetten van hun
potenties ten behoeve van een verbetering van de leefbaarheid in hun wijk.
De
wijkaanpak moet nadrukkelijker en herkenbaarder vorm krijgen in de binnenstad.
Rekening houdend met de capaciteit die voor wijkcoördinatie in de binnenstad
beschikbaar is (12 uur per week), wordt daarom voorgesteld jaarlijks een
voorstel voor de besteding van het wijkbudget op te stellen evenals een
wijkverslag en jaarrekening. Bij het vormgeven van het participatieproces tot
het opstellen van het bestedingsvoorstel is het belangrijk om aan te sluiten
bij de specifieke wensen van de bewoners in de binnenstad. Bewoners hebben
reeds aangegeven geen behoefte te hebben aan gezamenlijk overlegplatform in het
kader van de wijkaanpak. Wel kan aansluiting worden gezocht bij de diverse
reeds bestaande bewonersoverleggen.
Thans
is er voor de binnenstad geen opbouwwerk voorzien. Voorgesteld wordt te
onderzoeken of het voor het wijkaanpakproces in de binnenstad ook van belang is
te voorzien in opbouwwerk.
In 1998 is de wijkaanpak in Delft gestart met het doel te
investeren in de leefbaarheid in de wijken. De afgelopen vier jaar is er
inderdaad veel geїnvesteerd in de ontwikkeling van de organisatie en de
instrumenten ten behoeve van de wijkaanpak. Zo heeft er een wijkaanpakcyclus
vorm gekregen en is deze voor alle wijken inmiddels eenmaal doorlopen. Daarmee
is voor elke wijk een wijkbeschrijving, een wijkplan, wijkprogramma,
wijkverslag en jaarrekening beschikbaar gekomen. De wijkaanpakcyclus wordt in
iedere wijk gecoördineerd en ondersteund door een wijkcoördinator. Ook is er
sinds vorig jaar voor iedere wijk een part-time wijkopzichter en
wijkopbouwwerker beschikbaar gekomen (de binnenstad vormt hierop een
uitzondering). Vanaf 2001 is er voor alle wijken een wijkbudget en een
knelpuntenpot beschikbaar gekomen.
De pioniersfase van de wijkaanpak
is nu dus afgerond en resultaten van de invoering van de wijkaanpak worden
tastbaar en zichtbaar. Bewoners zijn meer betrokken bij de planvorming rondom
allerlei onderwerpen, zoals het veilig en beter maken van speelplekken, de
invoering van 30km-zones en de veegplannen. Ook zijn er goede vorderingen
gemaakt met onder meer het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers, de bouw
van buurtaccommodaties, de invoering van de brede school en de start van het
Delfts Uitkeringsteam (DUIT). In meerdere wijken zijn bewonersplatforms
ontstaan.
Terugblikkend op de ervaringen en vooruitkijkend, dienen er
zich vijf belangrijke opgaven voor de verdere ontwikkeling van de wijkaanpak
aan. Voor elk van deze opgaven zijn voorstellen gedaan voor de verdere
ontwikkeling van de organisatie van en de werkwijze in de wijkaanpak:
Opgave 1: Het versterken van het vraaggericht werken in de
wijkaanpak
Voorstel:
Opgave
2: Het versterken van het resultaatgericht werken in de wijkaanpak
Voorstel:
·
Wijkprogramma’s uitwerken tot resultaatafspraken.
·
Resultaten met de wijkaanpak meten door regelmatig een
leefbaarheidmonitor op te stellen.
·
Doorgaan met investeren in wijkgerichte organisatiecultuur.
·
Rollen, taken en samenwerkingsverbanden van betrokkenen verhelderen en
scherper bepalen.
Opgave
3: Het verhelderen en versterken van het participatieproces
Voorstel:
·
Uitwerken en vastleggen inbreng en bijdrage van bewoners in de
wijkaanpakcyclus en de vorm waarin dat kan. Daarbij niet alleen aansluiten bij
inbreng vanuit bestaande bewonersorganisaties en bewonersplatforms.
·
Meer nadruk op goede en heldere communicatie over wijkaanpak en
participatiemogelijkheden.
·
Het participatieproces uitwerken in een protocol voor wijkaanpak.
Opgave
4: Het stimuleren van bewonersinitiatieven en zelfbeheer
Voorstel:
·
Volgen van de werkwijze EZH ‘Fleur Delft op’-activiteiten en het
opbouwwerk verzoeken hierbij de noodzakelijk ondersteuning te geven.
Opgave
5: Het nadrukkelijker en herkenbaarder vormgeven van de wijkaanpak in de
binnenstad
Voorstel:
·
Jaarlijks een bestedingsvoorstel voor het wijkbudget opstellen, evenals
een wijkverslag en een jaarrekening.
·
Onderzoeken of ondersteuning van bewoners door opbouwwerk van belang is.
[1] Bij het opstellen van deze discussienotitie is gebruik gemaakt van een rapport dat in maart 2002 is geschreven door Frans Werter van Tr3um Advies en Hans Hoogvorst van H/Kwadraat, getiteld: Het Delfts Model - De PME cyclus.
[2] Aan het wijkcoördinatieteam (WCT) nemen in de regel deel de wijkcoördinator, de wijkopzichter, de wijkopbouwwerker, de wijkagent en de consulenten van de corporaties. In de WCT’s vindt informatie-uitwisseling over nieuwe en lopende activiteiten in de wijk plaats, worden nieuwe problemen en ontwikkelingen in de wijk besproken en worden afspraken gemaakt over de aanpak van problemen. Aan de wijkprojectteams (WPT’s) nemen naast de deelnemers aan het wijkcoördinatieteam ook vertegenwoordigers van alle relevante vakteams deel en van alle relevante partners van de gemeente. De WPT-leden dragen bij aan het opstellen van het wijkprogramma.
[3] Zouridis, Dr. S. (2000), De raad en het wijkgericht werken in Delft. Een discussienotitie opgesteld in het kader van activiteiten van het Stedennetwerk Wijkgericht Werken en Bestuurlijke Innovatie.