Aan
de gemeenteraad.
Geachte
dames en heren,
Na de vaststelling van de
Algemene subsidieverordening per 1 januari 2002 moeten deelverordeningen hierop
worden aangepast. Daarbij kunnen ook eventuele beleidswijzigingen worden
geïmplementeerd. Dat geldt in dit geval voor de subsidieverordening
maatschappelijke activiteiten.
In 1998 is het subsidiebeleid
gewijzigd onder de noemer van resultaatgericht subsidiëren. Deze wijziging
wordt thans in de verordening verwerkt.
Dit leidt tot een indeling in
subsidiesoorten die aangeeft hoe de verhouding tussen gemeente en de
gesubsidieerde instelling kan worden ingevuld.
De belangrijkste veranderingen
zijn:
Er wordt onderscheid gemaakt
in de volgende subsidies, in volgorde van politiek-bestuurlijke aandacht:
§
Budgetsubsidie
§
Exploitatiesubsidie
§
Stimuleringssubsidie
§
Waarderingssubsidie
§
Tussentijdse subsidie
De SMA schept de mogelijkheid
om meerjarige subsidies toe te kennen.
Tevens worden regels gesteld
voor het vormen van reserves door de gesubsidieerde instelling, tot 5 % van de
gesubsidieerde lasten.
De termijn van aanvragen en
verantwoorden van subsidies is verschoven van 1 mei naar 1 april van het jaar
voorafgaand aan het subsidiejaar. Dat is gedaan om een betere aansluiting te
hebben met de gemeentelijke beleidscyclus en een sturende rol te kunnen spelen
voor het in te dienen activiteitenplan van de te subsidiëren instelling.
Het jaarprogramma maatschappelijke
activiteiten en de daaraan verbonden inspraakprocedure is verdwenen. Dit
programma komt nog voort uit de decentralisatie van het welzijnsbeleid in de
jaren tachtig. In de praktijk is de subsidiebundel hiervoor al in de plaats
gekomen.
Een belangrijke vernieuwing
is voorts dat subsidies meteen kunnen worden vastgesteld. De voor
subsidieontvanger en –verlener belastende procedure van toekenning vooraf en
vaststelling achteraf, kan daarmee op basis van selectiviteit worden ingesteld.
De nieuwe SMA leidt ertoe dat
het automatisme in het verstrekken van subsidies verdwijnt; in de beschikkingen
moet bewust en zorgvuldig worden bepaald welke subsidie van toepassing wordt
verklaard en welke voorwaarden daaraan worden verbonden.
Subsidieaanvragen die reeds zijn ingediend voor de
inwerkingtreding van de nieuwe verordening worden getoetst aan de oude
verordening.
Wij stellen u voor, in te
stemmen met de subsidieverordening maatschappelijke activiteiten gemeente Delft
2002.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders
van Delft
H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester.
N.
Roos ,secretaris.
gelezen het voorstel van het
college van 17 september 2002;
gelet op artikel 149 van de
Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
b e s l u i t:
I.
in te trekken de
Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten zoals die was vastgesteld op
24 november1994 en laatstelijk gewijzigd op 31 oktober 1996, met ingang van de
datum waarop de onder II vast te stellen Subsidieverordening maatschappelijke
activiteiten in werking treedt;
II.
vast te stellen de volgende Subsidieverordening
maatschappelijke activiteiten;
Begripsomschrijvingen
Artikel
1
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.
de ASV: de Algemene
Subsidieverordening gemeente Delft 2002
b.
de budgetsubsidie: een
subsidie, waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten – al dan niet
projectmatig van aard - die met de subsidie worden verricht inhoudelijk wil
sturen op prestaties en resultaat;
c.
de exploitatiesubsidie:
een subsidie waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht tot stand
wil brengen dan wel in stand wil houden, door bij te dragen in het
exploitatietekort;
d.
de
stimuleringssubsidie: een op grond van art. 4 vastgestelde regeling verstrekte
subsidie, waarbij organisaties een subsidie ontvangen voor activiteiten volgens
nader bepaalde criteria;
e.
de
waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsidie,
bedoeld om een bepaalde activiteit te ondersteunen;
f.
de
tussentijdse subsidie: een subsidie ten behoeve van een activiteit dan wel
investering, die verricht wordt in het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt
gedaan;
g.
de subsidieverlening:
het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling
4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen,
mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit dan wel de investering
verricht, en zich aan de eventueel aan hem opgelegde overige verplichtingen
houdt;
h.
de
subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie
ontvangt (ingevolge afdeling 4.2.5 Awb) ter hoogte van een bepaald bedrag,
hetgeen het bestuursorgaan tot uitbetaling verplicht;
i.
de directe
subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het
subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;
j.
de subsidieverstrekking:
de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van
subsidieverlening (zie onder g) of van directe subsidievaststelling (zie onder
i)
k.
het activiteitenplan:
een overzicht van alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en
de daarmee nagestreefde prestaties en resultaten, dat tevens de relatie met
het gemeentelijk beleid aangeeft;
l.
de reserve: het eigen
vermogen van de subsidieaanvrager niet zijnde een voorziening, zoals bedoeld
in dit artikel onder m;
m.
de voorziening: een voorziening
als bedoeld in art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
voorzover deze tijdens het overleg, als bedoeld in art. 12, als zodanig door
burgemeester en wethouders is aangemerkt;
n.
de gelieerde
rechtspersoon: een rechtspersoon die
voornamelijk dient ter financiële ondersteuning of buffer van de
subsidieaanvrager, tot uitdrukking komend in een of meerdere van de volgende
kenmerken:
1. een
rechtspersoon waaraan in het verleden door de subsidieaanvrager een groter
bedrag dan 1.000 Euro om niet ter beschikking is gesteld, waarover de
subsidieaanvrager op enig moment weer de beschikking kan krijgen;
2. een
rechtspersoon ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslissende
invloed heeft op de besteding van de middelen dan wel invloed heeft op de
benoeming van één of meer bestuursleden;
3. een
rechtspersoon, die statutaire bepalingen kent op grond waarvan bij liquidatie
gelden aan de subsidieaanvrager kunnen toevloeien;
4.
een rechtspersoon,
waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de subsidieaanvrager
financieel te ondersteunen.
o.
raad: de raad van de
gemeente Delft
p.
burgemeester en
wethouders: het college van burgemeester en wethouders van Delft
Reikwijdte
subsidieverordening
Artikel
2
Deze verordening is van toepassing op de door het gemeentebestuur
van Delft te verstrekken subsidies voor activiteiten op het terrein van
welzijn, maatschappelijke zorg, gezondheidszorg, cultuur, toerisme, kennisstad,
economie en bedrijven, evenementen, media, lokaal onderwijsbeleid, wijkbeheer,
sport & recreatie, veiligheid, zorg voor dieren en internationaal beleid in
of ten behoeve van de ingezetenen van Delft.
Subsidieverordening
niet van toepassing
Artikel 3
De raad kan bepalen, dat deze
verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies
dan wel soorten van subsidies voor activiteiten in of ten behoeve van de ingezetenen van Delft.
Bijzondere
regelingen voor subsidies
Artikel 4
1.
De raad kan voor
bepaalde beleidsterreinen een bijzondere regeling voor subsidies vaststellen.
2.
Een voorstel van
burgemeester en wethouders voor een bijzondere regeling op het terrein van het
lokaal onderwijsbeleid wordt ingediend na advies van het op overeenstemming
gericht overleg tussen gemeente en schoolbesturen.
Bevoegdheid tot subsidieverstrekking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het verstrekken
van de subsidies.
Bevoegdheid tot uitvoering van deze
verordening
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van
deze verordening en van de ingevolge artikel 4 vastgestelde bijzondere
regeling, tenzij de raad de uitvoering geheel of gedeeltelijk aan zich heeft
voorbehouden.
Uitvoeringsovereenkomst
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, ter
uitvoering van de beschikking tot het verstrekken van subsidie, een
overeenkomst te sluiten ingevolge artikel 4:36 Awb.
Rechtspersoonlijkheid
1.
Alleen
subsidieaanvragers met volledige rechtspersoonlijkheid kunnen voor subsidie in
aanmerking komen.
2.
Burgemeester en
wethouders kunnen, in afwijking van het eerste lid, subsidie verstrekken
aan een natuurlijk persoon, een groep
van natuurlijke personen, dan wel een rechtspersoon in oprichting. De
bepalingen van deze verordening zijn dan zoveel mogelijk overeenkomstig van
toepassing.
Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen van de
subsidieontvanger
Deugdelijke
administratie
Artikel 9
De
subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te
allen tijde de van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de
betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.
Verzekering
Artikel
10
1.
De subsidieontvanger is
verplicht onroerende zaken, in dienst zijnd personeel en bij de activiteiten
betrokken vrijwilligers te verzekeren tegen schade en het risico van wettelijke
aansprakelijkheid.
2.
De verplichting van het
eerste lid geldt niet bij waarderings- en tussentijdse subsidies, tenzij dit
anders is bepaald.
Hoofdstuk 3. Budgetsubsidies
Subsidieaanvraag
Artikel
11
1. Een
aanvraag voor subsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaand aan de
periode ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd schriftelijk bij
burgemeester en wethouders ingediend te worden.
2. Bij de
indiening van de aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a. een
activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid
terzake en aan de in art. 9 ASV genoemde criteria;
b. een
begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten
en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en waarbij de inkomsten en
kosten gespecificeerd zijn per activiteit of cluster van activiteiten; verder
geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende
boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand
aan het lopende boekjaar;
c. een plan,
waarin aangegeven wordt welke voorzieningen de subsidieaanvrager meent te
moeten treffen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag
zij deze wenst te vormen;
d. de balans
van het voorafgaande jaar met toelichting;
e.
een opgave van met de
instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekking met
die rechtspersonen.
3. Voorzover de
subsidieaanvrager voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens subsidie
heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan
mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking
tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
4. Burgemeester
en wethouders kunnen modellen c.q. richtlijnen vaststellen voor de
bescheiden, zoals bedoeld in het tweede lid.
5. Bij
een eerste subsidieaanvraag legt de subsidieaanvrager tevens over:
a.
een afschrift van de
statuten;
b.
een beschrijving van de organisatievorm, voorzover deze al
niet in de statuten is opgenomen;
c.
het adres van de
subsidieaanvrager;
d.
een actuele opgave van
de bestuurssamenstelling.
6.
Een wijziging van de in
het vijfde lid genoemde gegevens wordt onverwijld ter kennisneming gebracht
aan burgemeester en wethouders.
7.
Indien een aanvraag niet
tijdig is ingediend kunnen burgemeester en wethouders besluiten deze niet
ontvankelijk te verklaren.
8.
Burgemeester en
wethouders kunnen in bijzondere omstandigheden te hunner beoordeling van het in
dit artikel gestelde afwijken; en kunnen ook andere dan in het tweede lid
genoemde gegevens vragen teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.
Overleg
Artikel
12
Burgemeester en wethouders treden in
overleg met de subsidieaanvrager teneinde tot overeenstemming te komen
omtrent de gewenste activiteiten, prestaties en resultaat, het daarvoor
benodigde subsidiebedrag en de overige subsidieverplichtingen als bedoeld in
artikel 18, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager
wordt afgezien.
Subsidieverstrekking:
directe vaststelling of verlening
Artikel 13
1.
De beschikking inzake
directe subsidievaststelling, dan wel subsidieverlening ingevolge het derde
lid, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch
uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan de subsidieperiode.
2.
In de
subsidiebeschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en)
wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen.
3.
In de
subsidiebeschikking kan bepaald worden dat na afloop van de periode waarvoor de
subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval
wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven
de vaststelling plaatsvindt.
Voldoende
gelden
1.
Gelet op het gestelde in
art. 14, vierde lid, ASV vindt subsidieverstrekking niet of slechts
gedeeltelijk plaats indien de aanvrager over voldoende gelden, hetzij uit eigen
middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de
activiteiten te dekken.
2.
Onder eigen middelen,
zoals bedoeld in het eerste lid, worden de aanwezige reserves verstaan,
voorzover deze meer bedragen dan 5 % van het totaal van de lasten van de
jaarlijkse begroting, berekend over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin
de subsidieaanvraag wordt ingediend.
3. Burgemeester
en wethouders kunnen besluiten, in tegenstelling tot hetgeen bepaald is in het
eerste lid, toch tot subsidiëring over te gaan, indien de aanwezige reserves
de 5 %, als bedoeld in het tweede lid, overschrijden.
4. Onder
middelen van derden, zoals bedoeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan
de reserve van door burgemeester en wethouders nader aan te wijzen gelieerde
rechtspersonen.
Meerjarige
subsidie
Artikel
15
1.
Burgemeester
en wethouders kunnen voor een langere periode dan een jaar subsidie
verstrekken, doch ten hoogste voor vier jaren.
2.
Voor een besluit als
bedoeld in het eerste lid hebben burgemeester en wethouders de goedkeuring
nodig van de raad.
Indexering
1.
Indien een meerjarige
subsidie wordt verstrekt, wordt in de subsidiebeschikking aangegeven op welk
bedrag de subsidieaanvrager voor ieder jaar recht heeft dan wel of het
toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.
2.
Indien er sprake is van
een indexering, passen burgemeester en wethouders jaarlijks het subsidiebedrag
aan overeenkomstig de jaarlijkse begrotingsrichtlijnen.
Uitbetaling
Artikel
17
In de subsidiebeschikking wordt aangegeven op welke
wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan, dan wel
voorschotten worden gegeven.
Prestaties
Artikel
18
De subsidieontvanger is gehouden de activiteiten te
verrichten dan wel de prestaties en resultaat te leveren en de overige
verplichtingen na te komen, zoals deze opgenomen zijn in de subsidiebeschikking
of – aanvullend – in de uitvoeringsovereenkomst.
Reactie bij
vermoedelijk niet leveren van de prestaties
1.
Indien gedurende het
subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te
zullen vinden dan wel de te leveren prestaties en resultaten vermoedelijk niet
zullen worden behaald, dient de subsidieontvanger hiervan burgemeester en
wethouders onmiddellijk op de hoogte te stellen, onder vermelding van oorzaak
en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan art. 18.
2.
Art. 4:70 Awb is van
overeenkomstige toepassing.
Tussentijdse
rapportage
Artikel
20
1.
Onverlet latend het
bepaalde in art. 19, brengt de subsidieontvanger uiterlijk op 1 september van
het subsidiejaar verslag uit omtrent de voortgang van de activiteiten in de
eerste zes maanden van het jaar en geeft een prognose voor de tweede zes
maanden. Indien de voortgang van de uitvoering van de activiteiten c.q. de
realisatie van de prestaties niet correspondeert met de planning, wordt door de
subsidieontvanger aangegeven op welke wijze realisatie van het activiteitenplan
alsnog zal worden bereikt.
2.
Burgemeester en
wethouders kunnen de subsidieontvanger verplichten om frequenter een
tussentijds verslag uit te brengen dan in het eerste lid is bepaald.
3.
Burgemeester en
wethouders kunnen aangeven in welke vorm deze rapportage dient plaats te
vinden.
4.
Art. 4:70 Awb is van
overeenkomstige toepassing.
Jaarverslag
Artikel
21
1.
Uiterlijk op 1 maart van
het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel twee maanden na afloop van de
periode waarvoor subsidie werd verleend, brengt de subsidieontvanger verslag
uit van de in het subsidiejaar geleverde prestaties, conform eventueel daartoe
door burgemeester en wethouders vastgestelde richtlijnen.
2.
Een financieel verslag,
een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige
subsidieverplichtingen dienen uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het
subsidiejaar, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie
werd verleend, te worden ingediend, conform eventueel daartoe door burgemeester
en wethouders vastgestelde richtlijnen.
3.
Het financieel verslag
ingevolge het eerste lid omvat de balans en de exploitatierekening conform art.
4:76, tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, en waarbij dezelfde indeling
wordt gehanteerd als in de begroting.
4.
Op het
activiteitenverslag is art. 4:80 Awb van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de
subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van € 50.000 of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk
op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel zes maanden na
afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, voorzien te zijn van een
getrouwheidsverklaring van een accountant als bedoeld in art. 393, vijfde
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4:78 Awb is van
overeenkomstige toepassing. In bijzondere gevallen kan het bedrag van € 50.000
hoger of lager worden gesteld.
6.
Burgemeester en
wethouders kunnen bepalen dat het onderzoek en de getrouwheidsverklaring van
de accountant ingevolge het vijfde lid, zich ook uitstrekt tot de verantwoording
van de activiteiten en de prestaties zoals weergegeven in het activiteitenverslag
en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Subsidievaststelling,
-intrekking en -wijziging
Artikel 22
1.
Indien er sprake is van
een subsidieverlening ingevolge art. 13, derde lid, dient de subsidieontvanger
voor 1 april na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, dan
wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, een
aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
2.
Art. 21 is dan van
overeenkomstige toepassing.
3.
Burgemeester en
wethouders stellen binnen acht weken de subsidie vast.
4.
De subsidie kan naast de
gevallen, vermeld in art. 4:46, tweede en derde lid Awb, lager worden
vastgesteld, indien:
a.
is gebleken, dat de
subsidie aan andere activiteiten is besteed dan waarvoor zij is aangevraagd,
dan wel verstrekt, en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen
verandering heeft plaatsgevonden;
b.
de subsidieontvanger
feitelijk niet of niet voldoende overeenkomstig zijn doelstellingen werkzaam is
en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;
c.
de subsidieontvanger een
financieel wanbeleid voert, en hierin ondanks ontvangen schriftelijke
waarschuwing geen verandering brengt;
d.
de instelling bij
rechterlijk vonnis is ontbonden;
e.
bij de subsidieontvanger
conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel
ervan;
f.
aan de subsidieontvanger
surseance van betaling is verleend
g.
de subsidieontvanger in
staat van faillissement is verklaard.
5.
Burgemeester en
wethouders kunnen, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening
intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als zich een geval
voordoet als genoemd in art. 4:48, lid 1 Awb, of een geval als genoemd in het
vierde lid.
6.
Burgemeester en
wethouders kunnen een vastgestelde subsidie intrekken of ten nadele van de
subsidieontvanger wijzigen in de gevallen, genoemd in art. 4:49, eerste lid
Awb. Deze bepaling is ook van toepassing op de directe subsidievaststelling.
Controle
Artikel
23
1. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de
in de art. 20, 21 en 22 bedoelde verslagen.
2. De
administratie van de subsidieontvanger dient zodanig ingericht te zijn, dat
deze controle op eenvoudige wijze mogelijk is.
3.
De subsidieontvanger is
verplicht door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren of
toezichthouders inzage te geven in haar boeken en andere zakelijke bescheiden
en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot haar gebouwen
voorzover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.
4.
De subsidieontvanger is
verplicht om, indien burgemeester en wethouders daarom verzoeken, medewerking
te geven aan onderzoek door een Visitatiecommissie. De subsidieontvanger zal
betrokken worden bij de afspraken die er terzake met een Visitatiecommissie
over haar functioneren en het rapporteren van haar bevindingen, worden gemaakt.
Toestemming
Artikel 24
1.
De subsidieontvanger
heeft de toestemming van burgemeester en wethouders nodig voor:
a.
het oprichten van dan
wel deelnemen in een rechtspersoon;
b.
het aangaan van
overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot
zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden
of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich
voor een derde sterk maakt;
c.
het om niet ter
beschikking stellen van middelen aan derden;
d.
het verlaten van een
gemeentelijk pand, indien dit pand voor de activiteiten wordt gebruikt;
2.
Burgemeester en
wethouders kunnen bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van
burgemeester en wethouders nodig heeft voor het vaststellen of wijzigen van
tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde
activiteiten te verrichten prestaties.
3.
Op de beslissing van
burgemeester en wethouders is art. 4:71, tweede, derde en vierde lid Awb van
toepassing.
Kennisgeving
Artikel 25
De subsidieontvanger stelt burgemeester en wethouders
onverwijld op de hoogte van:
a.
het in eigendom
verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij
mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor
mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;
b.
het aangaan en
beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van
registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen
geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie, dan wel de
uitgaven daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;
c.
het aangaan van
kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;
d.
het ontbinden van de
rechtspersoon;
e.
het doen van aangifte
tot zijn faillissement of het aanvragen van surséance van betaling;
f.
de verstrekking van
subsidie door een of meer andere bestuursorganen, zoals bedoeld in art. 11,
derde lid.
Vergoeding
van vermogensvorming
Artikel
26
1.
Ingevolge art. 16 ASV is
de subsidieontvanger een vergoeding aan de gemeente verschuldigd voor zover
het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, indien
sprake is van de in art. 4:41, tweede lid Awb genoemde gevallen.
2.
Indien de
subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of in overwegende mate ontleent aan de
subsidie, wordt de maximale vergoeding verstrekt.
3. Indien
het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding
bepaald naar evenredigheid van de hoogte van het subsidiebedrag op het
totaal van de inkomsten.
Hoofdstuk 4.
Exploitatiesubsidies
Subsidieaanvraag
Artikel
27
1. Een aanvraag voor subsidie dient voor 1
april van het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie
wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders ingediend te
worden.
2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag
dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a.
een overzicht van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
b.
een begroting,
omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en
uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; verder geeft de begroting een
(globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de
gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende
boekjaar;
c.
art.
11, tweede lid onder c, d en e, en
derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
Subsidieverlening , -vaststelling en
bevoorschotting
Artikel
28
1.
De beschikking inzake
subsidieverlening, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is
genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan de
subsidieperiode.
2.
De
subsidie wordt op basis van het exploitatieresultaat van de activiteiten,
zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, vastgesteld binnen de toegestane
subsidiabele kosten.
3.
De
artikelen 14, 17, 21, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 22 en 23 zijn
van overeenkomstige toepassing.
Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 29
De artikelen 24, 25 en 26 zijn
van overeenkomstige toepassing.
1. Een aanvraag voor subsidie dient voor 1
april van het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie
wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders ingediend te
worden.
2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag
dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a.
een
beschrijving van de activiteiten;
b.
een
begroting, omvattende een overzicht van
alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager,
voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt
aangevraagd;
3.
Art.
11, tweede lid onder d en e, en vierde
tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
Directe subsidievaststelling of –verlening en –uitbetaling
Artikel
31
3.
In
de subsidiebeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger binnen drie
maanden na afloop van de activiteiten of van het subsidiejaar waarvoor de
subsidie is verstrekt, een summier schriftelijk verslag uitbrengt omtrent het
verloop van de activiteit al dan niet samen met een summier financieel verslag
over de besteding van de subsidie. Art. 22
is dan van overeenkomstige toepassing.
Bijzondere
verplichtingen van de subsidieontvanger
Art. 25, onder d en e, is van
overeenkomstige toepassing.
Subsidieaanvraag
Artikel
33
1.
De
aanvraag voor subsidie dient uiterlijk tien weken voordat met de activiteit
wordt gestart schriftelijk bij
burgemeester en wethouders te worden
ingediend.
2.
Bij de indiening van de
in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te
worden:
a.
een
activiteitenplan;
b.
een
begroting, omvattende een overzicht van
alle geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze
betrekking hebben op de activiteiten dan wel de investering waarvoor subsidie
wordt aangevraagd.
3.
Art.
11, tweede lid onder d en e, en derde
tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing, het tweede lid, onder
a, b en c kan door burgemeester en wethouders van overeenkomstige toepassing
worden verklaard.
4.
Een
subsidieaanvraag voor een tussentijdse subsidie, afkomstig van een aanvrager
aan wie al een budgetsubsidie is verstrekt voor het betreffende jaar, wordt
niet ontvankelijk verklaard.
5.
Toepassing
van het vierde lid is niet aan de orde indien de subsidieaanvraag op instigatie
van burgemeester en wethouders plaatsvindt.
Directe subsidievaststelling of -verlening en
–uitbetaling
Artikel
34
Bijzondere
verplichtingen van de subsidieontvanger
1.
Art. 25, onder d, e en f
is van overeenkomstige toepassing.
2.
De artikelen 24 en 26
kunnen bij de subsidiebeschikking van overeenkomstige toepassing worden
verklaard.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen; voorlopige voorziening
Ontheffing
Artikel
36
1.
Burgemeester en
wethouders kunnen van een of meer bepalingen van deze regeling ontheffing of
vrijstelling verlenen.
2.
In de gevallen
waarin deze verordening niet voorziet, kunnen burgemeester en wethouders een
voorlopige voorziening treffen. Zij doen daarvan terstond mededeling in de
desbetreffende commissie van advies.
Overgangsbepaling
Artikel
37
Op subsidies die betrekking
hebben op het jaar 2002 of vorige jaren en op subsidieaanvragen voor het jaar
2003 die reeds zijn ingediend, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de
Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten, zoals die was vastgesteld op
24 november 1994 en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 31 oktober 1996,
van toepassing.
Inwerkingtreding
en evaluatie
Artikel 38
1.
Deze verordening treedt
in werking zes weken na bekendmaking en zal betrekking hebben op de subsidies
voor het subsidiejaar 2003 en volgende jaren, behoudens het bepaalde in artikel
37.
2.
De evaluatie als
bedoeld in art. 4:24 Algemene wet bestuursrecht zal plaatsvinden in het jaar
2006. Burgemeester en wethouders doen verslag van de resultaten daarvan en
bepalen de wijze waarop dit verslag wordt gepubliceerd.
Citeertitel
Artikel
39
Deze verordening kan aangehaald worden als de
"Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten gemeente Delft
2002".
Aldus vastgesteld in de
openbare raadsvergadering van 3 oktober 2002.
,burgemeester.
,lo.
secretaris.
ALGEMENE
TOELICHTING
Relatie met
de Algemene Subsidieverordening Delft 2002 (ASV)
Op 20 december 2001 heeft de gemeenteraad de Algemene
Subsidieverordening Delft 2002 (ASV) vastgesteld. Deze verordening geeft een
algemeen kader voor de diverse vormen van subsidiëring in de gemeente. Het is
een raamverordening die slechts de noodzakelijkste algemene onderwerpen regelt.
Volgens art. 4 van de ASV kunnen voor een (deel van een) beleidsterrein waarmee
een gemeentelijk belang is gediend afzonderlijke (bijzondere)
subsidieverordeningen of beleidsregels worden vastgesteld.
De onderhavige Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten is zo’n bijzondere subsidieverordening in het kader van art. 4
ASV. Het is een voortzetting van de vorige Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten, die echter gestroomlijnd is binnen het regime van de ASV en
overigens thans voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (titel
4.2 subsidies).
De volgende onderwerpen zijn niet expliciet geregeld
in deze subsidieverordening, aangezien dat al is gebeurd in de ASV:
-
het subsidieplafond
(art. 6 ASV)
-
het begrotingsvoorbehoud
-
(algemene) criteria voor
subsidieverstrekking
-
weigering van subsidie
-
intrekking en wijziging
van een subsidieverlening op basis van art. 15 ASV (in deze Subsidieverordening
Maatschappelijke Activiteiten is deze mogelijkheid overigens uitgebreid op
andere gronden (zie art. 22, vijfde lid)
-
vergoeding van
vermogensvorming (art. 16 ASV), zij het dat een uitwerking daarvan geregeld is
in art. 26 van deze Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten
-
bepaalde verplichtingen
van de subsidieontvanger (art. 17) , namelijk betreffende wijziging van
gegevens (algemene verplichting), (algemene) informatieverschaffing,
medewerking aan onderzoeken, en de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders
om andere verplichtingen op te leggen.
De diverse
subsidievormen
De vorige Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten kende het onderscheid in jaarlijks weerkerende en eenmalige
subsidies. Dit onderscheid is minder relevant geworden aangezien na afloop van
een bepaalde subsidieperiode (ongeacht of deze een jaar of langer heeft
geduurd) bezien wordt of de subsidierelatie wordt voortgezet. De term
‘weerkerende’ is in die zin achterhaald dat het gemeentebestuur na afloop van
de subsidieperiode beziet of continuering gewenst is. Subsidieontvangers – ook
zij die al lang subsidie van de gemeente ontvangen – hebben geen recht op
continuering.
Darnaast maakte de vorige subsidieverordening geen
duidelijk onderscheid naar subsidies die vooral bedoeld zijn om te sturen op
prestaties en subsidies die bedoeld zijn om een voorziening te exploiteren of
die bedoeld zijn louter als waardering van het gemeentebestuur van de
activiteiten van de subsidieontvanger.
In de onderhavige Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten worden een vijftal subsidievormen onderscheiden. De verschillen
zijn de volgende.
Budgetsubsidies worden gekenmerkt door een duidelijke inhoudelijke
sturing vanwege de gemeente op de prestaties en resultaten die met activiteiten
worden bereikt. Dit wordt ook wel prestatiesturing genoemd. Zij kunnen worden
verleend (en later vastgesteld op basis van de behaalde prestaties), maar ook
worden verstrekt, zonder dat na afloop van het subsidietijdvak een vaststelling
plaatsvindt. Meestal worden ze toegepast bij grote instellingen.
Budgetsubsidies kunnen op projecten betrekking hebben. De thans vaak verstrekte
projectsubsidies vallen normaliter onder de budgetsubsidies, omdat er gestuurd
wordt op resultaten van het project.
Bij exploitatiesubsidies
vindt niet zozeer sturing plaats op basis van de concrete prestaties, maar
op basis van de input. Niettemin zit er uiteraard inhoudelijk beleid achter. De
instandhouding van een activiteit (of instelling) wordt gesubsidieerd door
vooraf de subsidiabele kosten te bepalen en achteraf af te rekenen op basis van
het exploitatieresultaat. Een bijzondere vorm van een exploitatiesubsidie is de
investeringssubsidie. Deze heeft louter betrekking heeft op het subsidiëren van
investeringen van gebouwen, terreinen en/of inrichtingen (en dus niet
activiteiten). Net als de andere exploitatiesubsidies vindt achteraf
vaststelling plaats van de subsidie op basis van toegestane subsidiabele
kosten.
Verder kent de gemeente stimuleringssubsidies. Deze zijn
geregeld in bijzondere regelingen, waarin de criteria en afwijkende procedures
zijn geregeld. Het betreft o.m. de regelingen voor amateurkunst, evenementen en
sportstimulering. Dit is de reguliere subsidievorm, indien de budgetsubsidie of
exploitatiesubsidie niet op z’n plaats is. De gemeenteraad kan dergelijke
regelingen vaststellen (zie art. 4).
Opgemerkt zij dat op basis van
regelingen ingevolge art. 4 er ook budgetsubsidies of exploitatiesubsidies
kunnen worden verstrekt. Indien er echter sprake is van meerdere organisaties
die een beroep kunnen doen op subsidie conform de gestelde criteria, en er geen
sprake is van een uitdrukkelijk sturen op prestaties en resultaat
(budgetsubsidie), dan wel het subsidiëren op basis van louter de exploitatie,
dan is er normaliter sprake van een stimuleringssubsidie. De regeling zal dat
ook als zodanig aangeven.
Van een waarderingssubsidie is sprake indien de gemeente ook niet
nadrukkelijk op prestaties of resultaat wil sturen, noch wil ‘afrekenen’ op het
exploitatieresultaat, maar er sprake is van ‘unieke’ subsidieverzoeken. Door
dat laatste criterium is er geen sprake van een stimuleringssubsidie, waarop
meerder organisaties die aan de criteria voldoen een beroep kunnen doen.
Het betreft bij waarderingssubsidies
meestal kleine subsidies voor activiteiten die men graag in stand wil houden.
Deze subsidies worden direct vastgesteld, en dus niet meer achteraf
‘afgerekend’.
Het verschil tussen de voorgaande
subsidievormen (met uitzondering soms van stimuleringssubsidies) en de tussentijdse subsidie is dat de eerdergenoemde
subsidies aangevraagd (en toegekend) worden in het jaar voordat de activiteiten
plaats vinden. En dat de tussentijdse subsidie pas in het lopende
begrotingsjaar wordt aangevraagd. Toekenning vindt dan meestal plaats uit
stelposten in de begroting. Subsidiëring kan zowel in de vorm van directe
vaststelling (dan lijkt het op een waarderingssubsidie of op een budgetsubsidie
‘zonder afrekening’) als in de vorm van verlening, met vaststelling achteraf
(dan lijkt het op een exploitatiesubsidie of op een budgetsubsidie met
‘afrekening’).
Er kan binnen de diverse
subsidievormen ook gewerkt worden met beleidsregels,
waarin burgemeester en wethouders de (inhoudelijke) criteria kunnen vaststellen
voor de subsidieverstrekking (art. 4:81 Awb). Dat is echter niet strikt nodig.
Het juridisch kader voor de subsidieverstrekking blijft dan de
Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten.
Jaarprogramma
De vorige Subsidieverordening
Maatschappelijke Activiteiten kende een Jaarprogramma dat een bepaalde
juridische status had (de subsidies moesten in dit Jaarprogramma worden
genoemd). Een dergelijk document is echter niet (meer) nodig. De toelichting
bij de subsidieverstrekking kan ook in andere beleidsstukken worden opgenomen,
zoals de toelichting bij de begroting en de Subsidiebundel.
Artikel 1
Algemeen
Een definitie van ‘subsidie’ is niet opgenomen. De
definitie staat in de Awb (art. 4:21) en in
art. 1 ASV:
“de aanspraak op financiële middelen, door het
bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager,
anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of
diensten".
Het gebruik van het woord aanspraak geeft aan dat een
rechtens afdwingbare voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen ontstaat.
'Subsidies' in natura,
zoals het ter beschikking stellen van gemeentelijke accommodaties voor
sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een voorziening die de
kosten niet dekt, voldoen niet aan de begripsomschrijving.
De afzonderlijke
subsidievormen (b t/m f) zijn beschreven in
de Algemene toelichting.
g. Subsidieverlening
Een subsidie wordt verleend voor
een bepaalde activiteit. De aanvrager krijgt hierdoor aanspraak op de
financiële middelen, indien hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten
verricht en zich overigens houdt aan de andere verplichtingen. Het bestuursorgaan
kan dan in beginsel niet meer op de subsidieverlening terugkomen. De grootte
van het bedrag kan van nog onzekere factoren afhangen (bijv. het aantal
verrichte activiteiten).
Afdeling 4.2.3 Awb is helemaal
aan de subsidieverlening gewijd.
Wij wijzen er op dat louter het feit dat een
subsidiebedrag voor een bepaalde instelling in de begroting kan staan nog geen
recht op subsidiëring geeft. Daartoe is ook een beschikking tot
subsidieverlening noodzakelijk.
In deze verordening kan er sprake
zijn van subsidieverlening bij een budgetsubsidie (indien er gebruik wordt
gemaakt van art. 13, derde lid) en bij een tussentijdse subsidie (art. 34,
derde lid). In beide gevallen kan er echter ook sprake zijn van directe
subsidievaststelling (zie hierna onder h). Van subsidieverlening is altijd
sprake bij een exploitatiesubsidie. Bij een subsidieverlening volgt na afloop
van het subsidietijdvak altijd een subsidievaststelling (zie hierna onder h).
h. Subsidievaststelling
Er wordt definitief beslist dat
de subsidieaanvrager een subsidie krijgt en de hoogte van het bedrag wordt
bepaald (men noemt het daarom ook wel: de subsidie 'afrekenen'). De
activiteiten zijn dan verricht. Voorafgaand aan de vaststelling zal de subsidieontvanger
meestal een aanvraag daartoe indienen, waarbij gegevens overlegd worden over
de verrichte activiteiten en dergelijke. Volgens art. 4:47 Awb kan de vaststelling
echter ook ambtshalve geschieden, bijvoorbeeld wanneer aan de vaststelling een
termijn is gesteld.
De vaststelling verplicht het
bestuursorgaan om tot betaling over te gaan.
In
afdeling 4.2.5 Awb zijn de regels voor subsidievaststelling neergelegd.
i.
Directe
subsidievaststelling
Het hoeft overigens niet zo te
zijn dat er altijd een subsidieverlening vooraf hoort te gaan aan de
vaststelling. Soms is dat niet nodig. De Awb 'kiest zelf dan ook niet voor het
systeem mèt of het systeem zonder afzonderlijke subsidieverlening. Met beide
systemen is rekening gehouden' (Memorie van Toelichting bij de Awb, p. 22).
In plaats van door een subsidieverlening kan subsidiëring
ook plaatsvinden door een directe subsidievaststelling, voorafgaand aan het
subsidietijdvak (er vindt dan geen aparte vaststelling na het subsidietijdvak
meer plaats). Materieel gezien vallen de subsidieverlening en de vaststelling
dan samen. Van een dergelijke keuze is sprake bij budgetsubsidies en
tussentijdse subsidies.
Van directe subsidievaststelling is altijd sprake bij een
waarderingssubsidie.
j.
Subsidieverstrekking
De Awb hanteert de term
'verstrekken' indien zowel verlening als directe vaststelling kan zijn
bedoeld.
k.
Activiteitenplan
Hier is niet bedoeld een plan per activiteit, maar een
totaaloverzicht van wat de organisatie gaat doen, in termen van activiteiten en
de daarmee te behalen prestaties.
Ten aanzien van het begrip reserve wijzen wij er op
dat het vermogen, in het kader van deze verordening, geen betrekking heeft op
de bedrijfsmiddelen (zoals een accommodatie waarin activiteiten plaatsvinden).
Art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek luidt:
“ Op de balans worden voorzieningen opgenomen tegen:
a.
verplichtingen en
verliezen, waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs
is te schatten;
b.
op de balansdatum
bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of
verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;
c.
kosten, die in een
volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn
oorsprong mede vindt in het boekjaar of in een voorafgaand boekjaar en de
voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal
boekjaren.”
Ten aanzien van de voorzieningen gelden de volgende
bemerkingen:
- de
voorziening moet in het overleg over de subsidieverstrekking als zodanig door
burgemeester en wethouders zijn aangemerkt;
- de
voorziening is een passiefpost in de balans;
- zowel
bij de subsidieaanvraag als bij de indiening van de jaarrekening dient
voorzieningenplan dan wel -overzicht te worden overgelegd;
- om er
voor te zorgen dat de getroffen voorziening toereikend is op het moment van
besteding, kan de dotatie door de instelling jaarlijks met de index van de
subsidies worden verhoogd (zowel in de begroting als in de rekening).
Als voorbeelden van een voorziening kunnen worden
genoemd een voorziening voor (groot) onderhoud en een voorziening voor
vervanging inventaris indien er geen sprake is van rente en aflossing.
Dergelijke voorzieningen zijn meestal reeds (ruim) tevoren bekend en derhalve
op te nemen in het voorzieningenplan, zoals bedoeld in art. 11, tweede lid,
onder c.
Onder voorzieningen in de zin van deze verordening
vallen in ieder geval niet: afgezonderde budgetten ten behoeve van
(lustrum)vieringen, nieuwe activiteiten, e.d.
Artikel 2
Materieel gezien betreft het
dezelfde reikwijdte als in de vorige Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten, al worden er nu enkele beleidsterreinen meer genoemd.
Dit artikel vormt de grondslag voor
de stimuleringssubsidies (zie algemene toelichting). Aangezien deze per
beleidsterrein nader vorm worden gegeven, is over de stimuleringssubsidies geen
apart hoofdstuk in deze Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten
opgenomen. In de bijzondere regeling zal aangegeven moeten worden in hoeverre
de bepalingen van de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten van
toepassing zijn.
In art. 5 van de ASV is deze bevoegdheid van
burgemeester en wethouders overigens al geregeld (al kan van deze
bevoegdheidsverdeling door de raad worden afgeweken).
Een subsidiebeschikking is altijd publiekrechtelijk
van aard. Ingevolge art. 4:36 Awb is het mogelijk ter uitvoering van de
beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) overeenkomst af te
sluiten, zij het dat hier meestal geen gebruik van hoeft te worden gemaakt.
De uitvoeringsovereenkomst
vormt geen vervanging van de beschikking, maar een aanvulling daarop. De
kernelementen (bedrag, welke activiteiten, welke verplichtingen) moeten in de
beschikking reeds zijn aangegeven. De meerwaarde van de toepassing van de
uitvoeringsovereenkomst zit vooral in het
maken van aanvullende afspraken die een privaatrechtelijk karakter
hebben (bijv. het aangaan van een overeenkomst van geldlening). Daarnaast wordt
het mogelijk de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen en vastgelegde
verplichtingen via het privaatrecht af te dwingen. In de praktijk zal echter
meestal volstaan kunnen worden met de (publiekrechtelijke) beschikking
opgenomen verplichtingen en de sancties volgens de subsidieverordening en de
Awb.
Juridisch gezien wordt binnen
de constructie van een uitvoeringsovereenkomst er op de subsidieaanvraag een
verleningsbeschikking gegeven, waaraan de opschortende voorwaarde wordt
verbonden dat ‘de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een
overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening’ (art.
4:33 Awb).
Dit is een aanvullende bepaling op de ASV. Daarin
staat dat subsidie aan instellingen die personeel in dienst hebben slechts kan
worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid (art. 9,
tweede lid, ASV).
Deze bepaling wordt in algemene zin herhaald (zonder
toevoeging “personeel in dienst”) in het eerste lid. Regel is dus dat alleen
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid (zoals stichtingen en
verenigingen) in aanmerking komen voor subsidie. Met het stellen van deze eis
bestaat enige zekerheid over de levensvatbaarheid van initiatieven en over de
continuïteit, terwijl controleerbaar is wie de subsidieontvanger mag
vertegenwoordigen (hetgeen blijkt uit de registers van de Kamer van
Koophandel).
Het tweede lid maakt het echter ook mogelijk om hierop
een uitzondering te maken.
Artikel 11
Lid 1
De hier bedoelde aanvraag heeft het karakter van een
offerte. Aanvaarding van het aanbod door de gemeente - na onderhandeling
(overleg) over de door de subsidiegever gewenste activiteiten en prestaties en
het daarvoor benodigde budget (zie art. 12) - leidt tot een
subsidieverstrekking. De relatie tussen gemeente en subsidieontvanger is publiekrechtelijk
van aard.
Aangezien er voldoende tijd moet zijn om de aanvraag
te analyseren en vervolgens met de subsidieaanvrager te overleggen over de
offerte, zal deze vóór 1 april moeten worden ingediend.
Lid 2
Het is van belang, dat de subsidieaanvrager inzicht
verschaft in de kosten, die met de uitvoering van de diverse activiteiten
gemoeid zullen zijn, zoveel mogelijk in de vorm van een zogenaamde prestatie-
of productenbegroting. Daarbij worden de
(directe en indirecte) kosten versleuteld naar (clusters van) producten.
Op deze manier kunnen er ook kostprijzen per product worden berekend. Dit
laatste betekent ook dat de gemeente behoefte kan hebben aan informatie over de
personele inzet per product resp. cluster van producten.
Ter beoordeling van de vraag in hoeverre de
subsidieaanvrager zelf de activiteiten kan bekostigen, is inzicht nodig in de
vermogenspositie van de aanvrager zelf en in die van eventueel gelieerde
rechtspersonen.
Teneinde op resultaat te kunnen (bij)sturen wordt verwacht
dat de subsidieaanvrager niet alleen de geplande activiteiten opsomt, maar
tevens aangeeft welke concrete, meetbare prestaties daaruit voortvloeien en
welke resultaten daarmee bereikt zouden moeten worden, en hoe deze beoogde
resultaten gerelateerd zijn aan het beleid van de gemeente (zie de definitie
van activiteitenplan in artikel 1, onder k).
Bij budgetsubsidiëring gaat het met name om het
leveren van de afgesproken prestaties. Hetgeen van de subsidieontvanger
verlangd wordt, dient in meetbare prestaties te worden uitgedrukt. Hierop is
het inhoudelijke overleg met name gericht.
Op basis van dit artikel is het mogelijk te kiezen
voor zowel een subsidiebeschikking waarbij subsidie wordt verleend (derde lid) – in dat geval vindt er
achteraf ook een subsidievaststelling plaats (zie art. 22, eerste lid), waarbij
wordt nagegaan of de subsidieontvanger o.a. de prestaties heeft geleverd – als
voor een subsidiebeschikking waarbij de subsidie direct wordt vastgesteld; in
dat laatste geval vindt er dus achteraf geen vaststelling van de subsidie meer
plaats.
Wanneer voor een instelling de prestaties vrij nauwkeurig
te meten zijn (homogene prestatieformulering) en er (door de toegepaste
normering) een directe koppeling bestaat met het budget (een prijs per eenheid
prestatie), is het mogelijk over te gaan tot ‘afrekenen op basis van gehaalde
prestaties’. Indien de prestaties niet worden gehaald, speelt dat dus een rol
bij de vaststelling van de subsidie. De sanctionering kan dan gelegen zijn in
het lager vaststellen van de subsidie dan bij de subsidieverlening was bepaald.
In het geval er geen toepassing wordt gegeven aan het
derde lid (en het dus een directe subsidievaststelling betreft), is er toch na
afloop van het subsidietijdvak een sanctie mogelijk indien niet is voldaan aan
de subsidieverplichtingen. Dit kan volgens art. 4:49 Awb, eerste lid, onder c.
Volgens dit artikel kan het gemeentebestuur de subsidievaststelling intrekken
of ten nadele van de ontvanger wijzigen, o.a. indien de subsidieontvanger na de
subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden
verplichtingen (waaronder de prestatieverplichting). Zie hiervoor art. 22,
zesde lid van deze verordening. Deze bepaling kan dus ook gelden indien er
sprake is van een directe subsidievaststelling.
Een sanctionering bij ‘slecht presteren’ kan trouwens
in beide gevallen altijd nog liggen in het niet meer krijgen van subsidie in de
toekomst (geen nieuwe subsidie meer of minder). Art. 4:51 Awb schrijft dan wel
een ‘redelijke termijn’ voor (dat geldt indien een subsidieontvanger minimaal
drie jaar subsidie heeft gekregen).
Lid 1
In de Algemene wet bestuursrecht wordt als termijn,
waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven, acht weken genoemd.
Wanneer acht weken niet mogelijk is, dient de aanvrager daarvan in kennis te
worden gebracht en een redelijke termijn genoemd te worden waarbinnen de
beschikking wel tegemoet gezien kan worden.
Duidelijk moge zijn dat vanwege de inpassing van de
subsidiebehandeling binnen het begrotingstraject en vanwege het benodigde
overleg, geen sprake kan zijn van een termijn van acht weken en derhalve
gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid een andere termijn aan te
houden.
Artikel 14
Het subsidie-instrument moet het sober gebruik ervan
mede tot doel hebben. Aan een instelling wordt daarom alleen subsidie
verstrekt, wanneer ze niet in staat is om de kosten van een activiteit zelf te
dragen. Dat betekent dat niet automatisch subsidie wordt verleend voor in het
beleid passende activiteiten.
Lid 1
Het systeem van budgetsubsidiëring gaat ervan uit dat
een eenmaal toegekend subsidie in principe niet meer wordt teruggevorderd
(tenzij er sprake is van toepassing van art. 22, vierde lid, of van een sanctie
bij het niet nakomen van de subsidieverplichtingen). Dit betekent dat een
eventueel batig exploitatiesaldo behouden blijft voor de subsidieontvanger.
Wel wordt bij de bepaling van het subsidie voor het
daaropvolgend begrotingsjaar rekening gehouden met de opgebouwde reserves,
welke oorsprong deze ook hebben. In principe zal de instelling voor de
bekostiging van de voorgestelde activiteiten allereerst een beroep moeten doen
op deze reserve. De gemeente zal dan hooguit aanvullend subsidiëren.
Lid 2
Het deel van de reserves dat beneden 5 % van het
totaal van de jaarlijkse lasten blijft, wordt hier echter buiten gehouden;
hierdoor krijgt de subsidieontvanger de (financiële) prikkel om naar een
gunstig exploitatieresultaat te streven, bijvoorbeeld door efficiënt te werken
of meer inkomsten te genereren.
Lid 3
Uiteraard kan de subsidieaanvrager bij het overleg
over het subsidiebedrag verzoeken om een groter bedrag dan de 5 % buiten
beschouwing te laten, bijvoorbeeld omdat hij een bijzondere bestemming op het
oog heeft, of om bepaalde uitgestelde activiteiten alsnog te organiseren.
Burgemeester en wethouders kunnen besluiten hiermee rekening te houden; een
concreet bestedingsvoorstel zal normaliter ten grondslag liggen aan een
dergelijk besluit.
Lid 4
Indien een subsidieontvanger in het verleden middelen,
bijvoorbeeld naar aanleiding van een batig exploitatiesaldo, heeft
ondergebracht in een aan haar gelieerde stichting of andere rechtspersoon,
dan wordt bij de bepaling van (de hoogte van) een subsidie rekening wordt
gehouden met dergelijk vervreemd vermogen. Deze bepaling beoogt te voorkomen
dat er allerlei steun- of nevenstichtingen (blijven) bestaan, die materieel
tot doel hebben om met gemeentesubsidie verkregen middelen aan het zicht van
de subsidieverlener te ontrekken, dan wel toepassing van art. 14 te
omzeilen.Steunstichtingen die niet een dergelijk doel beogen kunnen worden
uitgezonderd van de toepassing van de hier bedoelde bepaling; zulks is ter
beoordeling van burgemeester en wethouders.
Artikel 17
Met "op welke wijze" is in deze regeling
bedoeld dat bijvoorbeeld aangegeven wordt dat per kwartaal ¼ deel van het
jaarbedrag betaald wordt. De term "voorschot" is in plaats van “betaling”
nevenschikkend gebruikt. Daarvan is sprake indien na afloop van de subsidieperiode
de subsidie nog vastgesteld moet worden.
Artikel 20
Lid 1
Tegenover de toegenomen vrijheid van de instellingen
met betrekking tot de bedrijfsvoering staat dat de gemeente zich meer zal
richten op de beoordeling van de geleverde prestaties. Dat zal halverwege het
subsidiejaar gebeuren.
Lid 4
Art. 4:70 Awb bepaalt dat, indien gedurende het
boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke
uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de subsidieontvanger
daarvan onverwijld mededeling doet aan het bestuursorgaan (i.c. burgemeester en
wethouders) onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Artikel 21
Het jaarverslag heeft de functie van eindrapportage
over de subsidie (met de looptijd van één jaar).
Bij meerjarige subsidies is het de rapportage over
een jaar van de subsidieperiode; met name het verslag over het voorlaatste
jaar zal dan voldoende inzicht moeten geven over de uitvoering van de
verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie tot dan toe, met het oog op het
overleg van de nieuwe periode.
Het activiteitenverslag zal inzicht moeten geven in de
vraag of de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie zijn nagekomen (met
name of de prestaties zijn gehaald), of de activiteiten efficiënt zijn
verricht, of met de prestaties de gestelde doelstellingen zijn gehaald en
aldus het beoogde resultaat hebben gehad.
Lid 1
Ten behoeve van de opstelling van het gemeentelijk
jaarverslag wordt in een vroegtijdig stadium, uiterlijk per 1 maart van het
jaar volgend op het subsidiejaar, een korte opgaaf van de realisatie van
afgesproken prestaties verwacht.
Lid 6
Art. 4:78 Awb is van toepassing verklaard, hetgeen onder
mee betekent dat de accountant nagaat of het activiteitenverslag met het
financiële verslag verenigbaar is (zijn de kosten goed toegerekend naar de
activiteiten?).
Art. 4:46, tweede en derde lid, Awb luidt:
“2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a.
de activiteiten waarvoor
subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b.
de subsidieontvanger
niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c.
de subsidieontvanger onjuiste
of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en
volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot
subsidieverlening zou hebben geleid, of
d.
de subsidieverlening
anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten.
3. Voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is
van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend,
worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd
bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.”
Lid 5
Art. 4:48 Awb luidt:
“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het
bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de
subsidieontvanger wijzigen, indien:
a.
de activiteiten waarvoor
subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen
plaatsvinden;
b.
de subsidieontvanger
niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c.
de subsidieontvanger
onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste
en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot
subsidieverlening zou hebben geleid;
d.
de subsidieverlening
anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten, of
e.
met toepassing van
artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat
voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
2. De
intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie
is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.”
Art. 4:50 Awb
luidt:
“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het
bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn
intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:
a.
voorzover de
subsidieverlening onjuist is;
b.
voorzover veranderde
omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen
voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten, of
c.
in andere bij wettelijk
voorschrift geregelde gevallen.
2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste
lid, onderdeel a. of b., vergoedt het bestuursorgaan de schade die de
subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft
gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.”
Lid 6
Art. 4:49 Awb, eerste lid, luidt:
“Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling
intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a.
op grond van feiten en
omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op
de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de
subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b.
indien de
subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde
te weten;
c.
indien de
subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen.”
Artikel 24
In principe zijn de uitvoerende instellingen
verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering. Niettemin zijn er enkele
gevallen waarbij een zekere inbreuk op de handelingsvrijheid van de subsidieontvanger
noodzakelijk wordt gevonden. Niet dat deze vrijheid al bij voorbaat is
ingeperkt, maar de gemeente wil bij kunnen sturen indien zich een (te) groot
risico aandient. Dit artikel beoogt bijvoorbeeld te voorkomen dat de
subsidieontvanger zijn financiële positie tot inzet maakt van risico’s (bijv.
het deelnemen in een andere rechtspersoon of het geven van zekerheidsstelling
voor schulden van derden), zonder dat dit het gevolg is van de normale
activiteiten van de subsidieontvanger zelf.
Bovendien zijn er nog enkele zaken in geregeld, waar
de subsidiënt greep op wil houden, zoals het verlaten van een door de gemeente
verhuurd pand waar gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden. Veelal zijn gebouwen
van de gemeente, die door een subsidieontvanger gehuurd worden, speciaal
voor de activiteiten geschikt gemaakt. Hierdoor zijn zij, nadat zij door de
subsidieontvanger verlaten zijn, vaak moeilijk opnieuw verhuurbaar. In verband
daarmee wordt in dit artikel het betrekken van een ander pand zonder toestemming
aan banden gelegd.
Indien subsidie is verstrekt en daarmee een vermogen
is verworven, is de subsidieontvanger bij o.a. beëindiging van de subsidie, bij
de beëindiging van de activiteiten of
bij de ontbinding van de rechtspersoon, een vergoeding verschuldigd aan
de gemeente, die door burgemeester en wethouders na overleg met de
subsidieontvanger wordt vastgesteld. Dit is geregeld in art. 16 ASV juncto art.
4:41 Awb.
De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat
burgemeester en wethouders op de hoogte zijn gekomen of konden zijn van de
gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan.
Bij de bepaling van de vergoeding houden burgemeester
en wethouders rekening met de mate, waarin de subsidie heeft bijgedragen tot de
aanwas van het vermogen. Hier is onder meer sprake van indien met subsidie
eigendommen zijn verworven. Onder eigendommen dienen zowel roerende als
onroerende zaken te worden verstaan.
Dit hoofdstuk over exploitatiesubsidies beschrijft de
manier van subsidiëren, zoals deze voor de invoering van budgetsubsidiëring
gebruikelijk was. Omdat mogelijkerwijs nog enkele (grotere) instellingen op
deze wijze gesubsidieerd blijven en om deze mogelijkheid in de toekomst niet
uit te sluiten is er voor gekozen de exploitatiesubsidie in de verordening op
te nemen.
De bepalingen van de Awb over de subsidieverlening en
-vaststelling zijn automatisch van toepassing.
Exploitatiesubsidies kunnen ook betrekking hebben op
investeringen.In de praktijk kunnen de financiële consequenties van een
investering (kapitaallasten) in beginsel echter ook verdisconteerd zitten in
een budgetsubsidie.
De waarderingssubsidie staat in zijn opzet tegenover
de budgetsubsidie in die zin dat de gemeente niet uitdrukkelijk inhoudelijk wil
sturen op dit geld, maar wel belangrijk vindt dat het werk door de
subsidieontvanger gebeurt. De eisen die aan een waarderingssubsidie worden
gesteld zijn derhalve summier van aard. Dit omdat de activiteit van de subsidieontvanger
als zodanig gewaardeerd wordt door de subsidiënt als passend binnen het beleid,
zodat nadere sturing niet nodig wordt gevonden.
Waarderingssubsidies worden dus nooit verstrekt aan de
ontvanger van een budgetsubsidie: op zijn activiteiten wil de subsidiënt wel
uitdrukkelijk sturen.
Er kan reden zijn om ook nog gedurende het
begrotingsjaar tussentijdse subsidies toe te kennen, bijvoorbeeld voor
onvoorziene activiteiten die passen in het gewenste voorzieningenaanbod (indien
op de gemeentebegroting daarvoor middelen zijn gereserveerd). Vaak zijn
stelposten aanwezig in de begroting.
Het is echter van groot belang dat het gemeentebestuur
zo integraal mogelijk de budgetten voor subsidies ter beschikking stelt. Ook
moet worden voorkomen dat onevenredig veel tijd gestoken moet worden in de
behandeling van tussentijdse subsidieaanvragen. Daarom zouden bij
budgetsubsidies waarbij onderhandeld is over welke taken de subsidieontvanger
gaat verrichten, en gelet op de mogelijkheden die de subsidieontvanger heeft om
met middelen te schuiven, aanvullende subsidies niet meer nodig hoeven zijn.
Tussentijdse subsidieaanvragen van de kant van instellingen die al een
budgetsubsidie krijgen worden daarom niet ontvankelijk verklaard. Nieuwe
ontwikkelingen behoren deze instellingen te kunnen opvangen binnen de reeds
toegekende subsidie. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien de gemeente
zelf aan de instelling vraagt om een subsidieverzoek in te dienen, bijv. als
behartiger van belangen van groepen burgers die zelf moeilijk subsidie kunnen
aanvragen, of als er specifieke (Rijks)middelen beschikbaar komen die niet
voorzien waren tijdens de onderhandelingen over het (budget-)subsidie.
Een tussentijdse subsidie kan materieel het karakter
krijgen van een budget-, exploitatie- of waarderingssubsidie, afhankelijk van
de (prestatie-)verplichtingen die daar aan worden gesteld en de vraag óf, en zo
ja hoe, de subsidie wordt vastgesteld. Indien de gemeente nadrukkelijk
inhoudelijk wil sturen en bepaalde resultaten wil zien, zal de tussentijdse
subsidie bijv. de vorm krijgen van een budgetsubsidie.
Indien er geen expliciete prestaties worden geëist en
de subsidie direct kan worden vastgesteld, zal de tussentijdse subsidie de vorm
krijgen van een waarderingssubsidie. Doordat het tweede en derde lid
facultatief zijn geformuleerd, zijn alle mogelijkheden open. Het ligt in de
verwachting dat voor het geval een vervolg van de tussentijdse
subsidieverstrekking in het nieuwe subsidiejaar in de rede ligt, dat dan de
gewone procedure ingevolge de hoofdstukken drie, vier of vijf gevolgd zal
worden.