Stuk 106 I                                                                                 Delft, 17 september 2002.

02/019667

 
 
Onderwerp: Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten.

 

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

 

Na de vaststelling van de Algemene subsidieverordening per 1 januari 2002 moeten deelverordeningen hierop worden aangepast. Daarbij kunnen ook eventuele beleidswijzigingen worden geïmplementeerd. Dat geldt in dit geval voor de subsidieverordening maatschappelijke activiteiten.

 

In 1998 is het subsidiebeleid gewijzigd onder de noemer van resultaatgericht subsidiëren. Deze wijziging wordt thans in de verordening verwerkt.

Dit leidt tot een indeling in subsidiesoorten die aangeeft hoe de verhouding tussen gemeente en de gesubsidieerde instelling kan worden ingevuld.

 

De belangrijkste veranderingen zijn:

 

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende subsidies, in volgorde van politiek-bestuurlijke aandacht:

§         Budgetsubsidie

§         Exploitatiesubsidie

§         Stimuleringssubsidie

§         Waarderingssubsidie

§         Tussentijdse subsidie

 

De SMA schept de mogelijkheid om meerjarige subsidies toe te kennen.

Tevens worden regels gesteld voor het vormen van reserves door de gesubsidieerde instelling, tot 5 % van de gesubsidieerde lasten.

 

De termijn van aanvragen en verantwoorden van subsidies is verschoven van 1 mei naar 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Dat is gedaan om een betere aansluiting te hebben met de gemeentelijke beleidscyclus en een sturende rol te kunnen spelen voor het in te dienen activiteitenplan van de te subsidiëren instelling.

 

Het jaarprogramma maatschappelijke activiteiten en de daaraan verbonden inspraakprocedure is verdwenen. Dit programma komt nog voort uit de decentralisatie van het welzijnsbeleid in de jaren tachtig. In de praktijk is de subsidiebundel hiervoor al in de plaats gekomen.

 

Een belangrijke vernieuwing is voorts dat subsidies meteen kunnen worden vastgesteld. De voor subsidieontvanger en –verlener belastende procedure van toekenning vooraf en vaststelling achteraf, kan daarmee op basis van selectiviteit worden ingesteld.

De nieuwe SMA leidt ertoe dat het automatisme in het verstrekken van subsidies verdwijnt; in de beschikkingen moet bewust en zorgvuldig worden bepaald welke subsidie van toepassing wordt verklaard en welke voorwaarden daaraan worden verbonden.


 

Subsidieaanvragen  die reeds zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de nieuwe verordening worden getoetst aan de oude verordening.

 

Wij stellen u voor, in te stemmen met de subsidieverordening maatschappelijke activiteiten gemeente Delft 2002.

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders van Delft

 

 

H.M.C.M. van Oorschot              ,burgemeester.

 

 

N. Roos                                                ,secretaris.

 

 

   

 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van 17 september 2002;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

b e s l u i t:

 

I.

in te trekken de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten zoals die was vastgesteld op 24 november1994 en laatstelijk gewijzigd op 31 oktober 1996, met ingang van de datum waarop de onder II vast te stellen Subsidieverordening maatschappelijke activiteiten in werking treedt;

 

II.

vast te stellen de volgende Subsidieverordening maatschappelijke activiteiten;

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalin­gen

 

 

Begripsomschrijvingen

                                                                     Artikel 1

 

In deze verordening wordt verstaan on­der:

a.                   de ASV: de Algemene Subsidieverordening gemeente Delft 2002

b.                   de budgetsubsidie: een subsidie, waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten – al dan niet projectmatig van aard - die met de subsidie worden verricht inhoudelijk wil sturen op prestaties en resultaat;

c.                   de exploitatiesubsidie: een subsidie waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht tot stand wil brengen dan wel in stand wil houden, door bij te dragen in het exploitatietekort;

d.                   de stimuleringssubsidie: een op grond van art. 4 vastgestelde regeling verstrekte subsidie, waarbij organisaties een subsidie ontvangen voor activiteiten volgens nader bepaalde criteria;

e.                   de waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsidie, bedoeld om een bepaalde activiteit te ondersteunen;

f.                     de tussentijdse subsidie: een subsidie ten behoeve van een activiteit dan wel investering, die verricht wordt in het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan;

g.                   de subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit dan wel de investering verricht, en zich aan de eventueel aan hem opgelegde overige verplichtingen houdt;

h.                   de subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge afdeling ­4.2.5 Awb) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen het bestuursorgaan tot uitbetaling verplicht;


 

 

i.                     de directe subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

j.                     de subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening (zie onder g) of van directe subsidievaststelling (zie onder i)

k.                   het activiteitenplan: een over­zicht van alle acti­viteiten waar­voor sub­sidie wordt aange­vraagd en de daarmee na­ge­streefde prestaties en resultaten, dat tevens de relatie met het gemeentelijk be­leid aangeeft;

l.                     de reserve: het eigen vermogen van de subsidieaanvrager niet zijnde een voorzie­ning, zoals bedoeld in dit artikel onder m;

m.                 de voorziening: een voorziening als bedoeld in art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burger­lijk Wetboek, voor­zover deze tijdens het overleg, als bedoeld in art. 12, als zodanig door burgemeester en wethouders is aan­ge­merkt;

n.                   de gelieerde rechtspersoon: een rechtspersoon die voorname­lijk dient ter financiële onder­steuning of buffer van de subsidieaanvrager, tot uitdruk­king komend in een of meerdere van de vol­gende kenmerken:

1.    een rechtspersoon waaraan in het verleden door de subsidieaan­vrager een gro­ter bedrag dan 1.000 Euro om niet ter be­schikking is ge­steld, waarover de subsidieaanvra­ger op enig moment weer de beschik­king kan krijgen;

2.    een rechtspersoon ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslis­sen­de invloed heeft op de be­steding van de middelen dan wel invloed heeft op de benoe­ming van één of meer bestuursleden;

3.    een rechtspersoon, die statutaire bepalingen kent op grond waa­rvan bij liqui­datie gelden aan de sub­sidieaanvrager kunnen toe­vloeien;

4.         een rechtspersoon, waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de subsi­dieaanvrager fi­nancieel te ondersteunen.

o.                   raad: de raad van de gemeente Delft

p.                   burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van Delft

 

Reikwijdte subsidieverordening

                                                                     Artikel 2

 

Deze verordening is van toepassing op de door het ge­meen­te­bestuur van Delft te ver­strekken subsidies voor activiteiten op het terrein van welzijn, maatschappelijke zorg, gezondheidszorg, cultuur, toerisme, kennisstad, economie en bedrijven, evenementen, media, lokaal onderwijsbeleid, wijkbeheer, sport & recreatie, veiligheid, zorg voor dieren en internationaal beleid in of ten behoeve van de ingezetenen van Delft.

 

Subsidieverordening niet van toepassing

Artikel 3

 

De raad kan bepalen, dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies dan wel soorten van subsidies voor activiteiten in of ten behoeve van de ingezetenen van Delft.


 

 

Bijzondere regelingen voor subsidies

Artikel 4

 

1.                  De raad kan voor bepaalde beleidsterreinen een bijzondere regeling voor subsidies vaststellen.

2.                  Een voorstel van burgemeester en wethouders voor een bijzondere regeling op het terrein van het lokaal onderwijsbeleid wordt ingediend na advies van het op overeenstemming gericht overleg tussen gemeente en schoolbesturen.

 

 

Bevoegdheid tot subsidieverstrekking

Artikel 5

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het verstrekken van de subsidies.

 

 

Bevoegdheid tot uitvoering van deze verordening

Artikel 6

 

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening en van de ingevolge artikel 4 vastgestelde bijzondere regeling, tenzij de raad de uitvoering geheel of gedeeltelijk aan zich heeft voorbehouden.

 

Uitvoeringsovereenkomst

Artikel 7

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, ter uitvoering van de beschikking tot het verstrekken van subsidie, een overeenkomst te sluiten ingevolge artikel 4:36 Awb.

 

Rechtspersoonlijkheid

Artikel 8

 

1.                   Alleen subsidieaanvragers met volledige rechtspersoonlijkheid kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

2.                   Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het eerste lid, subsidie verstrekken aan  een natuurlijk persoon, een groep van natuurlijke personen, dan wel een rechtspersoon in oprichting. De bepalingen van deze verordening zijn dan zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing.

 

Hoofdstuk 2. Algemene verplichtin­gen van de subsidieontvanger

 

Deugdelijke administratie

Artikel 9

 

De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.


 

 

 

Verzekering

                                                                    Artikel 10

 

1.                  De subsidieontvanger is verplicht onroerende zaken, in dienst zijnd personeel en bij de activi­teiten betrokken vrijwilligers te verzekeren tegen schade en het risico van wettelijke aan­sprakelijkheid.

2.                  De verplichting van het eerste lid geldt niet bij waarderings- en tussentijdse subsidies, tenzij dit anders is bepaald.

 

 

 

Hoofdstuk 3. Budgetsubsidies

 

Subsidieaanvraag

                                                                    Artikel 11

 

1.         Een aanvraag voor subsidie dient voor 1 april van het jaar voor­afgaand aan de periode ten behoeve waarvan subsi­die wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders in­gediend te worden.

2.         Bij de indiening van de aan­vraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

a.    een activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid terzake en aan de in art. 9 ASV genoemde criteria;

b.    een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkom­sten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrek­king hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en waarbij de inkomsten en kos­ten gespecificeerd zijn per activiteit of cluster van activitei­ten; verder geeft de begroting een (globa­le) vergelijking aan met de begroting van het lo­pende boekjaar en de gerea­liseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;

c.    een plan, waarin aangegeven wordt welke voorzienin­gen de subsidieaanvrager meent te moeten tref­fen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag zij deze wenst te vormen;

d.    de balans van het voorafgaande jaar met toelich­ting;

e.       een opgave van met de instelling gelieerde rechts­personen alsmede van de aard van de betrekking met die rechtspersonen.

3.         Voorzover de subsidieaanvrager voor dezelfde (of verge­lijkbare) activitei­ten tevens subsi­die heeft aangevraagd bij een of meer andere be­stuursorganen, doet hij daar­van medede­ling in de aan­vraag, onder vermelding van de stand van zaken met be­trek­king tot de beoor­deling van die aan­vraag of aanvra­gen.

4.         Burgemeester en wethouders kunnen modellen c.q. richtlij­nen vaststel­len voor de bescheiden, zoals bedoeld in het tweede lid.

5.         Bij een eerste subsidieaanvraag legt de subsidieaanvra­ger te­vens over:

a.         een afschrift van de statuten;

b.         een beschrijving  van de organisatievorm, voorzover deze al niet in de statuten is opgenomen;

c.         het adres van de subsidieaanvrager;

d.         een actuele opgave van de bestuurssamenstelling.

6.                   Een wijziging van de in het vijfde lid genoemde gegevens wordt onverwijld ter kennisneming ge­bracht aan burgemees­ter en wet­houders.


 

 

7.                   Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend kunnen bur­gemeester en wethouders­ be­sluiten deze niet ontvankelijk te verklaren.

8.                   Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere omstandigheden te hunner beoordeling van het in dit artikel gestelde afwijken; en kunnen ook andere dan in het tweede lid genoemde gegevens vragen teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.

 

Overleg

                                                                    Artikel 12

 

Burgemeester en wethouders treden in overleg met de sub­sidieaanvrager tenein­de tot overeen­stemming te komen omtrent de gewenste activiteiten, presta­ties en resultaat, het daarvoor benodigde subsidiebedrag en de overi­ge sub­sidieverplichtingen als bedoeld in artikel 18, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsi­dieaanvrager wordt afge­zien.

 

 

Subsidieverstrekking: directe vaststelling of verlening

 

                                                                    Artikel 13

 

1.                   De beschikking inzake directe subsidievaststelling, dan wel subsidieverlening ingevolge het derde lid, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan de subsidieperiode.

2.                   In de subsidiebeschikking wordt aange­geven welk be­drag voor welke activi­teit(en) wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen.

3.                   In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat na afloop van de periode waarvoor de subsidie is ver­leend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maat­staven de vaststelling plaatsvindt.

 

Voldoende gelden

Artikel 14

 

1.                   Gelet op het gestelde in art. 14, vierde lid, ASV vindt subsidieverstrekking niet of slechts gedeeltelijk plaats indien de aanvrager over voldoende gelden, hetzij uit eigen midde­len, hetzij uit mid­delen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

2.                   Onder eigen middelen, zoals bedoeld in het eerste lid, worden de aanwe­zige reser­ves ver­staan, voorzover deze meer bedragen dan 5 % van het totaal van de lasten van de jaarlijkse begroting, bere­kend over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend.

3.         Burgemeester en wethouders kunnen besluiten, in tegenstelling tot het­geen bepaald is in het eerste lid, toch tot subsidiëring over te gaan, indien de aanwezige reser­ves de 5 %, als be­doeld in het tweede lid, overschrijden.

4.         Onder middelen van derden, zoals bedoeld in het eerste lid, worden on­der meer ver­staan de reserve van door burgemeester en wethouders nader aan te wijzen ge­lieerde rechtspersonen.


 

 

 

Meerjarige subsidie

                                                                    Artikel 15

 

1.                   Burgemeester en wethouders kunnen voor een langere periode dan een jaar subsidie verstrekken, doch ten hoogste voor vier jaren.

2.                  Voor een besluit als bedoeld in het eerste lid hebben burgemeester en wethouders de goedkeuring nodig van de raad.

                                                                          

Indexering

Artikel 16

 

1.                   Indien een meerjarige subsidie wordt verstrekt, wordt in de subsi­diebeschik­king aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor ieder jaar recht heeft dan wel of het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.

2.                   Indien er sprake is van een indexering, passen burgemeester en wethouders jaarlijks het subsidiebedrag aan overeenkomstig de jaarlijkse begrotingsrichtlijnen.

 

Uitbetaling

                                                                    Artikel 17

 

In de subsidiebe­schikking wordt aangegeven op welke wijze tot uitbeta­ling van de sub­sidie zal worden overge­gaan, dan wel voorschotten worden gegeven.

 

 

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

 

Prestaties

                                                                    Artikel 18

 

De subsidieontvanger is gehouden de activiteiten te verrich­ten dan wel de prestaties en resultaat te leveren en de overige verplichtingen na te komen, zoals deze opgenomen zijn in de subsi­diebeschikking of – aanvullend – in de uitvoeringsovereenkomst.

 

Reactie bij vermoedelijk niet leveren van de prestaties

Artikel 19

 

1.                   Indien gedurende het subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te zullen vinden dan wel de te leveren prestaties en resultaten vermoedelijk niet zullen worden behaald, dient de subsidieontvanger hiervan burgemeester en wethouders onmiddellijk op de hoogte te stellen, onder vermelding van oorzaak en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan art. 18.

2.                   Art. 4:70 Awb is van overeenkomstige toepassing.


 

 

 

Tussentijdse rapportage

                                                                    Artikel 20

 

1.                   Onverlet latend het bepaalde in art. 19, brengt de subsidieontvanger uiterlijk op 1 september van het subsidiejaar verslag uit om­trent de voortgang van de activi­teiten in de eerste zes maanden van het jaar en geeft een prognose voor de tweede zes maanden. Indien de voortgang van de uitvoering van de activiteiten c.q. de realisatie van de prestaties niet correspondeert met de planning, wordt door de subsidieontvanger aangegeven op welke wijze realisatie van het activiteitenplan alsnog zal worden bereikt.

2.                   Burgemeester en wethouders kunnen de subsidieontvanger verplichten om frequenter een tussentijds verslag uit te brengen dan in het eerste lid is bepaald.

3.                   Burgemeester en wethouders kunnen aangeven in welke vorm deze rapportage dient plaats te vinden.

4.                   Art. 4:70 Awb is van overeenkomstige toepassing.

 

Jaarverslag

                                                                    Artikel 21

 

1.                   Uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel twee maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, brengt de subsidieontvanger verslag uit van de in het subsidiejaar geleverde prestaties, conform eventueel daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde richtlijnen.

2.                   Een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen dienen ui­ter­lijk 1 april van het jaar volgend op het subsidie­jaar, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, te wor­den ingediend, conform eventueel daartoe door burge­mees­ter en wet­houders vastge­stelde richtlij­nen.

3.                   Het financieel verslag ingevolge het eerste lid omvat de balans en de exploitatiere­kening conform ar­t. 4:76, tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, en waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting.

4.                   Op het activiteitenverslag is art. 4:80 Awb van over­eenkomstige toepassing.

5.                   Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van  € 50.000 of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk op 1 juli van het jaar vol­gend op het subsidie­jaar, dan wel zes maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, voorzien te zijn van een ge­trouw­heids­ver­klaring van een ac­countant als be­doeld in art. 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4:78 Awb is van overeenkomstige toepas­sing. In bijzondere gevallen kan het bedrag van € 50.000 hoger of lager worden gesteld.

6.                   Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat het onder­zoek en de getrouw­heids­verklaring van de accountant inge­volge het vijfde lid, zich ook uitstrekt tot de ver­antwoording van de activiteiten en de prestaties zoals weergegeven in het activi­teitenverslag en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen.


 

 

 

Subsidievaststelling, -intrekking en -wijziging

                                                                    Artikel 22

 

1.                   Indien er sprake is van een subsidieverlening ingevolge art. 13, derde lid, dient de subsidieontvanger voor 1 april na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie werd verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

2.                   Art. 21 is dan van overeenkomstige toepas­sing.

3.                   Burgemeester en wethouders stellen binnen acht weken de subsidie vast.

4.                   De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in art. 4:46, tweede en derde lid Awb, lager worden vastgesteld, indien:

a.          is gebleken, dat de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan waarvoor zij is aangevraagd, dan wel verstrekt, en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering heeft plaatsgevonden;

b.          de subsidieontvanger feitelijk niet of niet voldoende overeenkomstig zijn doelstellingen werkzaam is en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;

c.          de subsidieontvanger een financieel wanbeleid voert, en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;

d.          de instelling bij rechterlijk vonnis is ontbonden;

e.          bij de subsidieontvanger conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan;

f.            aan de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend

g.          de subsidieontvanger in staat van faillissement is verklaard.

5.                   Burgemeester en wethouders kunnen, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in art. 4:48, lid 1 Awb, of een geval als genoemd in het vierde lid.

6.                   Burgemeester en wethouders kunnen een vastgestelde subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de gevallen, genoemd in art. 4:49, eerste lid Awb. Deze bepaling is ook van toepassing op de directe subsidievaststelling.

 

Controle

                                                                    Artikel 23

 

1.         Burgemeester en wethouders zijn bevoegd controle uit te oefenen op de ge­trouw­heid van de in de art. 20, 21 en 22 bedoelde verslagen.

2.         De administratie van de subsidieontvanger dient zodanig inge­richt te zijn, dat deze contro­le op eenvou­dige wijze mo­gelijk is.

3.                   De subsidieontvanger is verplicht door burgemeester en wethouders aan­gewezen ambtenaren of toezichthouders inza­ge te geven in haar boeken en an­dere zakelijke beschei­den en deze desgewenst te ver­strek­ken en toegang te verle­nen tot haar ge­bouwen voorzo­ver de in het eerste lid genoemde controle dat ver­eist.


 

 

4.                   De subsidieontvanger is verplicht om, indien burgemeester en wethouders daarom verzoeken, medewerking te geven aan onderzoek door een Visitatiecommissie. De subsidieontvanger zal betrokken worden bij de afspraken die er terzake met een Visitatiecommissie over haar functioneren en het rapporteren van haar bevindingen, worden gemaakt.

 

Toestemming

Artikel 24

1.                  De subsidieontvanger heeft de toestemming van burgemees­ter en wethouders nodig voor:

a.         het oprichten van dan wel deelnemen in een rechts­persoon;

b.         het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieont­vanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waar­bij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar ver­bindt of zich voor een derde sterk maakt;

c.         het om niet ter beschikking stellen van middelen aan der­den;

d.         het verlaten van een gemeentelijk pand, indien dit pand voor de activiteiten wordt gebruikt;

2.             Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de subsi­dieontvanger de toestem­ming van burgemeester en wethou­ders nodig heeft voor het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsi­dieontvanger in de gewone uitoefening van zijn ge­subsidieerde activiteiten te ver­richten pre­staties.

3.             Op de beslissing van burgemeester en wethouders is art. 4:71, tweede, derde en vierde lid Awb van toepassing.

 

Kennisgeving

Artikel 25

 

De subsidieontvanger stelt burgemeester en wethouders onver­wijld op de hoogte van:

a.                   het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

b.                   het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie, dan wel de uitgaven daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

c.                   het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

d.                   het ontbinden van de rechtspersoon;

e.                   het doen van aangifte tot zijn fail­lis­sement of het aanvragen van surséance van beta­ling;

f.                     de verstrekking van subsidie door een of meer andere bestuursorganen, zoals bedoeld in art. 11, derde lid.

 


 

 

Vergoeding van vermogensvorming

                                                                    Artikel 26

 

1.                   Ingevolge art. 16 ASV is de subsidieontvanger een vergoeding aan de gemeente­ verschuldigd voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, indien sprake is van de in art. 4:41, tweede lid Awb genoemde geval­len.

2.                   Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of in overwegende mate ont­leent aan de subsidie, wordt de maxi­male vergoeding verstrekt.

3.         Indien het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald naar even­re­dig­heid van de hoogte van het subsidiebedrag op het totaal van de in­kom­sten.

 

 

Hoofdstuk 4. Exploitatiesubsidies

 

Subsidieaanvraag

Artikel 27

 

1.         Een aanvraag voor subsidie dient voor 1 april van het jaar voor­afgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsi­die wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders in­gediend te worden.

2.         Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aan­vraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

a.         een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

b.         een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkom­sten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrek­king hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; verder geeft de begroting een (globa­le) vergelijking aan met de begroting van het lo­pende boekjaar en de gerea­liseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;

c.         art. 11, tweede lid  onder c, d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

 

Subsidieverlening , -vaststelling en bevoorschotting

Artikel 28

 

1.                   De beschikking inzake subsidieverlening, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan de subsidieperiode.

2.                   De subsidie wordt op basis van het exploitatieresultaat van de activi­teiten, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten.

3.                   De artikelen 14, 17, 21, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing.


 

 

 

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 29

 

De artikelen 24, 25 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

 

Hoofdstuk 5. Waarderingssubsidies

 

Subsidieaanvraag

Artikel 30

 

1.         Een aanvraag voor subsidie dient voor 1 april van het jaar voor­afgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsi­die wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders in­gediend te worden.

2.         Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aan­vraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

a.                   een beschrijving van de activiteiten;

b.                   een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkom­sten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrek­king hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

3.                   Art. 11, tweede lid  onder d en e, en vierde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

 

 

Directe subsidievaststelling of –verlening en –uitbetaling

Artikel 31

 

1.                   De beschikking inzake directe subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidiejaar.
2.                   Art. 14, 15, 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.                   In de subsidiebeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten of van het subsidiejaar waarvoor de subsidie is verstrekt, een summier schriftelijk verslag uitbrengt omtrent het verloop van de activiteit al dan niet samen met een summier financieel verslag over de besteding van de subsidie. Art. 22  is dan van overeenkomstige toepassing.

 

 

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 32

 

Art. 25, onder d en e, is van overeenkomstige toepassing.


 

 

 

Hoofdstuk 6. Tussentijdse subsidies

 

Subsidieaanvraag

Artikel 33

 

1.                   De aanvraag voor subsidie dient uiterlijk tien weken voordat met de activiteit wordt gestart schriftelijk bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

2.                   Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aan­vraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

a.       een activiteitenplan;

b.       een begroting, omvattende een overzicht van alle geraamde inkom­sten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrek­king hebben op de activiteiten dan wel de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

3.                   Art. 11, tweede lid  onder d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing, het tweede lid, onder a, b en c kan door burgemeester en wethouders van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

4.                   Een subsidieaanvraag voor een tussentijdse subsidie, afkomstig van een aanvra­ger aan wie al een budgetsubsidie is verstrekt voor het betreffende jaar, wordt niet ontvankelijk verklaard.

5.                   Toepassing van het vierde lid is niet aan de orde indien de subsidieaanvraag op instigatie van burgemeester en wethouders plaatsvindt.

 

Directe subsidievaststelling of  -verlening  en –uitbetaling

Artikel 34

 

1.                   De beschikking inzake directe subsidievaststelling dan wel subsidieverlening ingevolge het derde lid, wordt gegeven binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen.
2.                   Burgemeester en wethouders kunnen verplichten dat na afloop van de activiteit binnen twee maanden de subsidieontvan­ger een financieel en een activiteitenverslag indient. Art. 20 en 21 kunnen van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
3.                   In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat binnen twee maanden na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend. Het eerste lid is dan van overeenkomstige toepassing. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze, naar welke maatstaven, c.q. binnen welke toegestane subsidiabele kosten de vaststelling plaatsvindt. Art. 22, derde tot en met zesde lid, is dan van overeenkomstige toepassing.
4.                   De artikelen 14,17 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing.

 


 

 

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 35

 

1.                   Art. 25, onder d, e en f is van overeenkomstige toepassing.

2.                   De artikelen 24 en 26 kunnen bij de subsidiebeschikking van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen; voorlopige voorziening

 

Ontheffing

                                                                    Artikel 36

 

1.                   Burgemeester en wethouders kunnen van een of meer bepalingen van deze regeling ontheffing of vrijstelling verle­nen.

2.                   In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, kunnen burgemeester en wethouders een voorlopige voorziening treffen. Zij doen daarvan terstond mededeling in de desbetreffende commissie van advies.

 

Overgangsbepaling

                                                                    Artikel 37

 

Op subsidies die betrekking hebben op het jaar 2002 of vorige jaren en op subsidieaanvragen voor het jaar 2003 die reeds zijn ingediend, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten, zoals die was vastgesteld op 24 november 1994 en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 31 oktober 1996, van toepas­sing.

 

Inwerkingtreding en evaluatie

            Artikel 38

 

1.                   Deze verordening treedt in werking zes weken na bekendmaking en zal betrekking hebben op de subsidies voor het subsidiejaar 2003 en volgende jaren, behoudens het bepaalde in artikel 37.

2.                   De evaluatie als bedoeld in art. 4:24 Algemene wet bestuursrecht zal plaatsvinden in het jaar 2006. Burgemeester en wethouders doen verslag van de resultaten daarvan en bepalen de wijze waarop dit verslag wordt gepubliceerd.

 

Citeertitel

                                                                    Artikel 39

 

Deze verordening kan aangehaald worden als de "Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten gemeente Delft 2002".

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 oktober 2002.

 

                                                            ,burgemeester.

 

 

                                                            ,lo. secretaris.


 

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

Relatie met de Algemene Subsidieverordening Delft 2002 (ASV)  

Op 20 december 2001 heeft de gemeenteraad de Algemene Subsidieverordening Delft 2002 (ASV) vastgesteld. Deze verordening geeft een algemeen kader voor de diverse vormen van subsidiëring in de gemeente. Het is een raamverordening die slechts de noodzakelijkste algemene onderwerpen regelt. Volgens art. 4 van de ASV kunnen voor een (deel van een) beleidsterrein waarmee een gemeentelijk belang is gediend afzonderlijke (bijzondere) subsidieverordeningen of beleidsregels worden vastgesteld.

De onderhavige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten is zo’n bijzondere subsidieverordening in het kader van art. 4 ASV. Het is een voortzetting van de vorige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten, die echter gestroomlijnd is binnen het regime van de ASV en overigens thans voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.2 subsidies).

 

De volgende onderwerpen zijn niet expliciet geregeld in deze subsidieverordening, aangezien dat al is gebeurd in de ASV:

-                      het subsidieplafond (art. 6 ASV)

-                      het begrotingsvoorbehoud

-                      (algemene) criteria voor subsidieverstrekking

-                      weigering van subsidie

-                      intrekking en wijziging van een subsidieverlening op basis van art. 15 ASV (in deze Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten is deze mogelijkheid overigens uitgebreid op andere gronden (zie art. 22, vijfde lid)

-                      vergoeding van vermogensvorming (art. 16 ASV), zij het dat een uitwerking daarvan geregeld is in art. 26 van deze Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten

-                      bepaalde verplichtingen van de subsidieontvanger (art. 17) , namelijk betreffende wijziging van gegevens (algemene verplichting), (algemene) informatieverschaffing, medewerking aan onderzoeken, en de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om andere verplichtingen op te leggen.

 

De diverse subsidievormen

De vorige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten kende het onderscheid in jaarlijks weerkerende en eenmalige subsidies. Dit onderscheid is minder relevant geworden aangezien na afloop van een bepaalde subsidieperiode (ongeacht of deze een jaar of langer heeft geduurd) bezien wordt of de subsidierelatie wordt voortgezet. De term ‘weerkerende’ is in die zin achterhaald dat het gemeentebestuur na afloop van de subsidieperiode beziet of continuering gewenst is. Subsidieontvangers – ook zij die al lang subsidie van de gemeente ontvangen – hebben geen recht op continuering.

Darnaast maakte de vorige subsidieverordening geen duidelijk onderscheid naar subsidies die vooral bedoeld zijn om te sturen op prestaties en subsidies die bedoeld zijn om een voorziening te exploiteren of die bedoeld zijn louter als waardering van het gemeentebestuur van de activiteiten van de subsidieontvanger.

In de onderhavige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten worden een vijftal subsidievormen onderscheiden. De verschillen zijn de volgende.




 

 

Budgetsubsidies worden gekenmerkt door een duidelijke inhoudelijke sturing vanwege de gemeente op de prestaties en resultaten die met activiteiten worden bereikt. Dit wordt ook wel prestatiesturing genoemd. Zij kunnen worden verleend (en later vastgesteld op basis van de behaalde prestaties), maar ook worden verstrekt, zonder dat na afloop van het subsidietijdvak een vaststelling plaatsvindt. Meestal worden ze toegepast bij grote instellingen. Budgetsubsidies kunnen op projecten betrekking hebben. De thans vaak verstrekte projectsubsidies vallen normaliter onder de budgetsubsidies, omdat er gestuurd wordt op resultaten van het project.

 

Bij exploitatiesubsidies vindt niet zozeer sturing plaats op basis van de concrete prestaties, maar op basis van de input. Niettemin zit er uiteraard inhoudelijk beleid achter. De instandhouding van een activiteit (of instelling) wordt gesubsidieerd door vooraf de subsidiabele kosten te bepalen en achteraf af te rekenen op basis van het exploitatieresultaat. Een bijzondere vorm van een exploitatiesubsidie is de investeringssubsidie. Deze heeft louter betrekking heeft op het subsidiëren van investeringen van gebouwen, terreinen en/of inrichtingen (en dus niet activiteiten). Net als de andere exploitatiesubsidies vindt achteraf vaststelling plaats van de subsidie op basis van toegestane subsidiabele kosten.

 

Verder kent de gemeente stimuleringssubsidies. Deze zijn geregeld in bijzondere regelingen, waarin de criteria en afwijkende procedures zijn geregeld. Het betreft o.m. de regelingen voor amateurkunst, evenementen en sportstimulering. Dit is de reguliere subsidievorm, indien de budgetsubsidie of exploitatiesubsidie niet op z’n plaats is. De gemeenteraad kan dergelijke regelingen vaststellen (zie art. 4).

Opgemerkt zij dat op basis van regelingen ingevolge art. 4 er ook budgetsubsidies of exploitatiesubsidies kunnen worden verstrekt. Indien er echter sprake is van meerdere organisaties die een beroep kunnen doen op subsidie conform de gestelde criteria, en er geen sprake is van een uitdrukkelijk sturen op prestaties en resultaat (budgetsubsidie), dan wel het subsidiëren op basis van louter de exploitatie, dan is er normaliter sprake van een stimuleringssubsidie. De regeling zal dat ook als zodanig aangeven.

 

Van een waarderingssubsidie is sprake indien de gemeente ook niet nadrukkelijk op prestaties of resultaat wil sturen, noch wil ‘afrekenen’ op het exploitatieresultaat, maar er sprake is van ‘unieke’ subsidieverzoeken. Door dat laatste criterium is er geen sprake van een stimuleringssubsidie, waarop meerder organisaties die aan de criteria voldoen een beroep kunnen doen.

Het betreft bij waarderingssubsidies meestal kleine subsidies voor activiteiten die men graag in stand wil houden. Deze subsidies worden direct vastgesteld, en dus niet meer achteraf ‘afgerekend’.

 

Het verschil tussen de voorgaande subsidievormen (met uitzondering soms van stimuleringssubsidies) en de tussentijdse subsidie is dat de eerdergenoemde subsidies aangevraagd (en toegekend) worden in het jaar voordat de activiteiten plaats vinden. En dat de tussentijdse subsidie pas in het lopende begrotingsjaar wordt aangevraagd. Toekenning vindt dan meestal plaats uit stelposten in de begroting. Subsidiëring kan zowel in de vorm van directe vaststelling (dan lijkt het op een waarderingssubsidie of op een budgetsubsidie ‘zonder afrekening’) als in de vorm van verlening, met vaststelling achteraf (dan lijkt het op een exploitatiesubsidie of op een budgetsubsidie met ‘afrekening’).

 


 

 

Er kan binnen de diverse subsidievormen ook gewerkt worden met beleidsregels, waarin burgemeester en wethouders de (inhoudelijke) criteria kunnen vaststellen voor de subsidieverstrekking (art. 4:81 Awb). Dat is echter niet strikt nodig. Het juridisch kader voor de subsidieverstrekking blijft dan de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten.

 

Jaarprogramma

De vorige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten kende een Jaarprogramma dat een bepaalde juridische status had (de subsidies moesten in dit Jaarprogramma worden genoemd). Een dergelijk document is echter niet (meer) nodig. De toelichting bij de subsidieverstrekking kan ook in andere beleidsstukken worden opgenomen, zoals de toelichting bij de begroting en de Subsidiebundel.

 


 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1

Algemeen

Een definitie van ‘subsidie’ is niet opgenomen. De definitie staat in de Awb (art. 4:21) en in  art. 1 ASV:

“de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activi­tei­ten van de aanvra­ger, anders dan als betaling voor aan het be­stuursorgaan geleverde goede­ren of diensten".

Het gebruik van het woord aanspraak geeft aan dat een rechtens afdwingbare voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen ontstaat.

'Subsidies' in natura, zoals het ter beschikking stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een voorziening die de kosten niet dekt, voldoen niet aan de begripsomschrijving.

De afzonderlijke subsidievormen (b t/m f) zijn beschreven in  de Algemene toelichting.

 

g.       Subsidieverlening

Een subsidie wordt verleend voor een bepaalde activiteit. De aanvrager krijgt hierdoor aanspraak op de financiële middelen, indien hij daadwer­kelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich overigens houdt aan de andere verplichtingen. Het be­stuursorgaan kan dan in beginsel niet meer op de subsi­dieverlening terugkomen. De grootte van het bedrag kan van nog onzekere factoren afhangen (bijv. het aantal verrichte activiteiten).

Afdeling 4.2.3 Awb is helemaal aan de subsidieverlening gewijd.

Wij wijzen er op dat louter het feit dat een subsidiebedrag voor een bepaalde instelling in de begroting kan staan nog geen recht op subsidiëring geeft. Daartoe is ook een beschikking tot subsidieverlening noodzakelijk.

In deze verordening kan er sprake zijn van subsidieverlening bij een budgetsubsidie (indien er gebruik wordt gemaakt van art. 13, derde lid) en bij een tussentijdse subsidie (art. 34, derde lid). In beide gevallen kan er echter ook sprake zijn van directe subsidievaststelling (zie hierna onder h). Van subsidieverlening is altijd sprake bij een exploitatiesubsidie. Bij een subsidieverlening volgt na afloop van het subsidietijdvak altijd een subsidievaststelling (zie hierna onder h).

 

h.         Subsidievaststelling

Er wordt definitief beslist dat de subsidieaanvrager een subsidie krijgt en de hoogte van het bedrag wordt bepaald (men noemt het daarom ook wel: de subsidie 'afrekenen'). De activiteiten zijn dan verricht. Voorafgaand aan de vaststelling zal de subsi­dieontvanger meestal een aanvraag daartoe indie­nen, waarbij gegevens overlegd worden over de verrichte acti­viteiten en dergelij­ke. Volgens art. 4:47 Awb kan de vast­stelling echter ook ambtshalve geschieden, bijvoor­beeld wanneer aan de vaststelling een termijn is gesteld.

De vaststelling verplicht het bestuursorgaan om tot betaling over te gaan.

In afdeling 4.2.5 Awb zijn de regels voor subsidievast­stelling neergelegd.

 

i.         Directe subsidievaststelling

Het hoeft overigens niet zo te zijn dat er altijd een subsi­dieverlening vooraf hoort te gaan aan de vaststelling. Soms is dat niet nodig. De Awb 'kiest zelf dan ook niet voor het systeem mèt of het systeem zonder afzonderlijke subsidieverle­ning. Met beide systemen is rekening gehouden' (Memorie van Toelichting bij de Awb, p. 22).

 

In plaats van door een subsidieverlening kan subsidiëring ook plaatsvinden door een directe subsidievaststelling, voorafgaand aan het subsidietijdvak (er vindt dan geen aparte vaststelling na het subsidietijdvak meer plaats). Materieel gezien vallen de subsidieverlening en de vaststelling dan samen. Van een dergelijke keuze is sprake bij budgetsubsidies en tussentijdse subsidies.

Van directe subsidievaststelling is altijd sprake bij een waarderingssubsidie.

 

j.         Subsidieverstrekking

De Awb hanteert de term 'verstrekken' indien zowel verlening als directe vaststel­ling kan zijn bedoeld.

 

k.       Activiteitenplan

Hier is niet bedoeld een plan per activiteit, maar een totaaloverzicht van wat de organisatie gaat doen, in termen van activiteiten en de daarmee te behalen prestaties.

 

l.        Reserve

Ten aanzien van het begrip reserve wijzen wij er op dat het vermo­gen, in het kader van deze verordening, geen betrek­king heeft op de bedrijfsmiddelen (zoals een accommodatie waarin activiteiten plaatsvinden).

 

m.      Voorziening

Art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek luidt:

“ Op de balans worden voorzieningen opgenomen tegen:

a.                   verplichtingen en verliezen, waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs is te schatten;

b.                   op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

c.                   kosten, die in een volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het boekjaar of in een voorafgaand boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren.”

 

Ten aanzien van de voorzieningen gelden de volgende bemerkingen:

-           de voorziening moet in het overleg over de subsidieverstrekking als zodanig door burgemeester en wethouders zijn aangemerkt;

-           de voorziening is een passiefpost in de ba­lans;

-           zowel bij de subsidieaanvraag als bij de indiening van de jaarrekening dient voorzieningenplan dan wel -overzicht te worden overgelegd;

-           om er voor te zorgen dat de getroffen voorziening toerei­kend is op het moment van beste­ding, kan de dotatie door de instelling jaarlijks met de index van de subsi­dies worden verhoogd (zowel in de begroting als in de reke­nin­g).

 

Als voorbeelden van een voorziening kunnen worden genoemd een voorziening voor (groot) onderhoud en een voorziening voor vervanging inventaris indien er geen sprake is van rente en aflossing. Dergelijke voorzieningen zijn meestal reeds (ruim) tevoren bekend en der­halve op te nemen in het voorzieningenplan, zoals bedoeld in art. 11, tweede lid, onder c.

Onder voorzieningen in de zin van deze verordening vallen in ieder geval niet: afgezonderde budgetten ten behoeve van (lustrum)vieringen, nieuwe activi­teiten, e.d.

 


 

Artikel 2

Materieel gezien betreft het dezelfde reikwijdte als in de vorige Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten, al worden er nu enkele beleidsterreinen meer genoemd.

 

Artikel 4

Dit artikel vormt de grondslag voor de stimuleringssubsidies (zie algemene toelichting). Aangezien deze per beleidsterrein nader vorm worden gegeven, is over de stimuleringssubsidies geen apart hoofdstuk in deze Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten opgenomen. In de bijzondere regeling zal aangegeven moeten worden in hoeverre de bepalingen van de Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten van toepassing zijn.

 

Artikel 5

In art. 5 van de ASV is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders overigens al geregeld (al kan van deze bevoegdheidsverdeling door de raad worden afgeweken).

 

Artikel 7

Een subsidiebeschikking is altijd publiekrechtelijk van aard. Ingevolge art. 4:36 Awb ­­is het mogelijk ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) over­eenkomst af te sluiten, zij het dat hier meestal geen gebruik van hoeft te worden gemaakt.

De uitvoeringsovereenkomst vormt geen vervanging van de beschikking, maar een aanvulling daarop. De kernelementen (bedrag, welke activiteiten, welke verplichtingen) moeten in de beschikking reeds zijn aangegeven. De meerwaarde van de toepassing van de uitvoeringsovereenkomst zit vooral in het  maken van aanvullende afspraken die een privaatrechtelijk karakter hebben (bijv. het aangaan van een overeenkomst van geldlening). Daarnaast wordt het mogelijk de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen en vastgelegde verplichtingen via het privaatrecht af te dwingen. In de praktijk zal echter meestal volstaan kunnen worden met de (publiekrechtelijke) beschikking opgenomen verplichtingen en de sancties volgens de subsidieverordening en de Awb.

Juridisch gezien wordt binnen de constructie van een uitvoeringsovereenkomst er op de subsidieaanvraag een verleningsbeschikking gegeven, waaraan de opschortende voorwaarde wordt verbonden dat ‘de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening’ (art. 4:33 Awb).

 

Artikel 8

Dit is een aanvullende bepaling op de ASV. Daarin staat dat subsidie aan instellingen die personeel in dienst hebben slechts kan worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid (art. 9, tweede lid, ASV).

Deze bepaling wordt in algemene zin herhaald (zonder toevoeging “personeel in dienst”) in het eerste lid. Regel is dus dat alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid (zoals stichtingen en verenigingen) in aanmerking komen voor subsidie. Met het stellen van deze eis bestaat enige zekerheid over de levensvatbaarheid van initiatieven en over de continuïteit, terwijl controleerbaar is wie de subsidieontvanger mag vertegenwoordigen (hetgeen blijkt uit de registers van de Kamer van Koophandel).

Het tweede lid maakt het echter ook mogelijk om hierop een uitzondering te maken.

 

 

 

Artikel 11

Lid 1

De hier bedoelde aanvraag heeft het karakter van een offerte. Aanvaar­ding van het aanbod door de gemeente - na onderhandeling (overleg) over de door de subsidiegever gewenste activiteiten en prestaties en het daarvoor benodigde budget (zie art. 12) - leidt tot een subsidieverstrekking. De relatie tussen gemeente en subsidieontvanger is pu­bliekrech­telijk van aard.

Aangezien er voldoende tijd moet zijn om de aanvraag te analy­seren en vervol­gens met de subsidieaanvrager te overleggen over de offerte, zal deze vóór 1 april moeten worden inge­diend.

Lid 2

Het is van belang, dat de subsidieaanvrager inzicht verschaft in de kos­ten, die met de uitvoering van de diverse acti­viteiten gemoeid zullen zijn, zoveel mogelijk in de vorm van een zogenaamde presta­tie- of productenbegroting. Daarbij worden de  (directe en indirecte) kosten versleuteld naar (clusters van) producten. Op deze manier kunnen er ook kostprijzen per product worden berekend. Dit laatste betekent ook dat de gemeente behoefte kan hebben aan informatie over de personele inzet per product resp. cluster van producten.

Ter beoordeling van de vraag in hoeverre de subsidieaanvrager zelf de activiteiten kan bekos­tigen, is inzicht nodig in de vermogens­positie van de aanvrager zelf en in die van eventueel gelieerde rechtsper­sonen.

Teneinde op resultaat te kunnen (bij)sturen wordt ver­wacht dat de subsidieaanvrager niet alleen de ge­plande acti­viteiten opsomt, maar tevens aan­geeft welke concre­te, meet­bare prestaties daaruit voortvloeien en welke resultaten daarmee bereikt zouden moe­ten worden, en hoe deze beoogde resultaten gerelateerd zijn aan het beleid van de gemeente (zie de definitie van activiteiten­plan in artikel 1, onder k).

 

Artikel 12

Bij budgetsubsidiëring gaat het met name om het leveren van de afgesproken prestaties. Hetgeen van de subsidieontvanger verlangd wordt, dient in mee­tbare prestaties te worden uitge­drukt. Hierop is het inhoudelijke overleg met name gericht.

 

Artikel 13

Op basis van dit artikel is het mogelijk te kiezen voor zowel een subsidiebeschikking waarbij subsidie wordt  verleend (derde lid) – in dat geval vindt er achteraf ook een subsidievaststelling plaats (zie art. 22, eerste lid), waarbij wordt nagegaan of de subsidieontvanger o.a. de prestaties heeft geleverd – als voor een subsidiebeschikking waarbij de subsidie direct wordt vastgesteld; in dat laatste geval vindt er dus achteraf geen vaststelling van de subsidie meer plaats.

Wanneer voor een instelling de prestaties vrij nauw­keurig te meten zijn (homogene prestatieformulering) en er (door de toegepaste normering) een directe koppeling bestaat met het budget (een prijs per een­heid prestatie), is het mogelijk over te gaan tot ‘afreke­nen op basis van gehaalde pres­taties’. Indien de prestaties niet worden gehaald, speelt dat dus een rol bij de vaststelling van de subsidie. De sanctionering kan dan gelegen zijn in het lager vaststellen van de subsidie dan bij de subsidieverlening was bepaald.


 

In het geval er geen toepassing wordt gegeven aan het derde lid (en het dus een directe subsidievaststelling betreft), is er toch na afloop van het subsidietijdvak een sanctie mogelijk indien niet is voldaan aan de subsidieverplichtingen. Dit kan volgens art. 4:49 Awb, eerste lid, onder c. Volgens dit artikel kan het gemeentebestuur de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, o.a. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (waaronder de prestatieverplichting). Zie hiervoor art. 22, zesde lid van deze verordening. Deze bepaling kan dus ook gelden indien er sprake is van een directe subsidievaststelling.

Een sanctionering bij ‘slecht presteren’ kan trouwens in beide gevallen altijd nog liggen in het niet meer krijgen van subsidie in de toekomst (geen nieuwe subsidie meer of minder). Art. 4:51 Awb schrijft dan wel een ‘redelijke termijn’ voor (dat geldt indien een subsidieontvanger minimaal drie jaar subsidie heeft gekregen).

Lid 1

In de Algemene wet bestuursrecht wordt als ter­mijn, waarbinnen een beschik­king dient te worden gegeven, acht weken genoemd. Wanneer acht weken niet mogelijk is, dient de aanvrager daarvan in kennis te worden ge­bracht en een redelij­ke termijn genoemd te worden waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden.

Duidelijk moge zijn dat vanwege de inpassing van de subsidie­behandeling binnen het begrotingstra­ject en vanwege het beno­digde overleg, geen sprake kan zijn van een termijn van acht weken en derhalve gebruik moet worden gemaakt van de mogelijk­heid een andere termijn aan te houden.

 

Artikel 14

Het subsidie-instrument moet het sober gebruik ervan mede tot doel hebben. Aan een instelling wordt daarom alleen subsidie verstrekt, wanneer ze niet in staat is om de kosten van een activiteit zelf te dragen. Dat betekent dat niet automatisch subsidie wordt verleend voor in het beleid passende activiteiten.

Lid 1

Het systeem van budgetsubsidiëring gaat ervan uit dat een eenmaal toegekend subsidie in principe niet meer wordt teruggevorderd (tenzij er sprake is van toepassing van art. 22, vierde lid, of van een sanctie bij het niet nakomen van de subsidieverplich­tingen). Dit betekent dat een eventueel batig exploita­tie­saldo be­houden blijft voor de subsidieont­vanger.

Wel wordt bij de bepaling van het subsidie voor het daaropvolgend begrotings­jaar reke­ning gehou­den met de opge­bouwde reserves, welke oorsprong deze ook hebben. In principe zal de instelling voor de bekostiging van de voorgestelde ac­tiviteiten allereerst een beroep moeten doen op deze reserve. De gemeente zal dan hooguit aanvul­lend subsi­diëren.

Lid 2

Het deel van de reserves dat beneden 5 % van het totaal van de jaarlijkse lasten blijft, wordt hier echter buiten gehouden; hierdoor krijgt de subsidieontvanger de (financiële) prikkel om naar een gunstig exploi­tatieresul­taat te streven, bijvoorbeeld door efficiënt te wer­ken of meer inkomsten te genereren.

Lid 3

Uiteraard kan de subsidieaanvrager bij het overleg over het subsidiebedrag verzoe­ken om een groter bedrag dan de 5 % bui­ten beschouwing te laten, bij­voorbeeld omdat hij een bijzonde­re bestemming op het oog heeft, of om bepaal­de uitge­stelde acti­viteiten alsnog te organiseren. Burgemeester en wethouders kunnen be­slui­ten hiermee rekening te houden; een concreet bestedings­voorstel zal normali­ter ten grondslag liggen aan een dergelijk besluit.


 

Lid 4

Indien een subsidieontvanger in het verleden middelen, bij­voorbeeld naar aanlei­ding van een batig exploitatiesaldo, heeft ondergebracht in een aan haar ge­lieerde stichting of andere rechtsper­soon, dan wordt bij de bepaling van (de hoog­te van) een subsidie rekening wordt gehouden met der­gelijk ver­vreemd vermo­gen. Deze bepaling beoogt te voorko­men dat er allerlei steun- of ne­venstichtingen (blijven) bestaan, die mate­rieel tot doel heb­ben om met gemeentesubsidie verkregen middelen aan het zicht van de subsidie­verle­ner te ontrekken, dan wel toepassing van art. 14 te omzeilen.Steunstichtingen die niet een dergelijk doel beogen kunnen worden uitgezon­derd van de toepassing van de hier bedoelde be­paling; zulks is ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 17

Met "op welke wijze" is in deze regeling bedoeld dat bijvoor­beeld aangegeven wordt dat per kwartaal ¼ deel van het jaarbe­drag betaald wordt. De term "vo­orschot" is in plaats van “betaling” nevenschikkend gebruikt. Daarvan is sprake indien na afloop van de subsi­dieperiode de subsidie nog vastgesteld moet worden.

 

Artikel 20

Lid 1

Tegenover de toegenomen vrijheid van de instellingen met betrekking tot de bedrijfsvoering staat dat de gemeente zich meer zal richten op de beoordeling van de geleverde prestaties. Dat zal halverwege het subsidiejaar gebeuren.

Lid 4

Art. 4:70 Awb bepaalt dat, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling doet aan het bestuursorgaan (i.c. burgemeester en wethouders) onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

 

Artikel 21

Het jaarverslag heeft de functie van eindrapportage over de sub­sidie (met de looptijd van één jaar).

Bij meerja­rige subsidies is het de rapportage over een jaar van de subsidie­perio­de; met name het verslag over het voorlaatste jaar zal dan voldoende in­zicht moeten geven over de uitvoering van de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie tot dan toe, met het oog op het over­leg van de nieuwe periode.

Het activiteitenverslag zal inzicht moeten geven in de vraag of de verplichtingen behorend bij de budgetsubsi­die zijn nagekomen (met name of de prestaties zijn ge­haald), of de ac­tivitei­ten effi­ciënt zijn verricht, of met de prestaties de ge­stelde doelstellingen zijn gehaald en aldus het beoogde resultaat hebben gehad.

Lid 1

Ten behoeve van de opstelling van het gemeentelijk jaarverslag wordt in een vroegtijdig stadium, uiterlijk per 1 maart van het jaar volgend op het subsidiejaar, een korte opgaaf van de realisatie van afgesproken prestaties verwacht.

Lid 6

Art. 4:78 Awb is van toepassing verklaard, hetgeen onder mee betekent dat de accountant nagaat of het activiteitenverslag met het financiële verslag verenigbaar is (zijn de kosten goed toegerekend naar de activiteiten?).

 


 

 

 

Artikel 22

Lid 4

Art. 4:46, tweede en derde lid, Awb luidt:

“2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

a.                   de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b.                   de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.                   de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d.                   de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten.

3. Voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.”

 

Lid 5

Art. 4:48 Awb luidt:

“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

a.                  de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b.                  de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.                  de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

d.                  de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten, of

e.                  met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

2.  De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.”

 

Art. 4:50 Awb luidt:

“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

a.                   voorzover de subsidieverlening onjuist is;

b.                   voorzover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten, of

c.                   in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a. of b., vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.”


 

Lid 6

Art. 4:49 Awb, eerste lid, luidt:

“Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a.                   op grond van feiten en omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

b.                   indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

c.                   indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.”

 

Artikel  24

In principe zijn de uitvoerende instellingen verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering. Niettemin zijn er enkele gevallen waarbij een zekere inbreuk op de handelingsvrijheid van de subsidieontvanger noodzakelijk wordt gevonden. Niet dat deze vrijheid al bij voorbaat is ingeperkt, maar de gemeente wil bij kunnen sturen indien zich een (te) groot risico aandient. Dit artikel beoogt bijvoorbeeld te voorkomen dat de subsidieontvanger zijn financiële positie tot inzet maakt van risico’s (bijv. het deelnemen in een andere rechtspersoon of het geven van zekerheidsstelling voor schulden van derden), zonder dat dit het gevolg is van de normale activiteiten van de subsidieontvanger zelf.

Bovendien zijn er nog enkele zaken in geregeld, waar de subsidiënt greep op wil houden, zoals het verlaten van een door de gemeente verhuurd pand waar gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden. Veelal zijn gebou­wen van de gemeente, die door een subsidieont­vanger ge­huurd wor­den, speciaal voor de activiteiten geschikt gemaakt. Hierdoor zijn zij, nadat zij door de subsi­dieontvan­ger ver­laten zijn, vaak moeilijk opnieuw verhuurbaar. In ver­band daarmee wordt in dit artikel het betrekken van een ander pand zonder toestemming aan banden gelegd.

 

Artikel 26

Indien subsidie is verstrekt en daarmee een vermogen is verworven, is de subsidieontvanger bij o.a. beëindiging van de subsidie, bij de beëindiging van de activiteiten of  bij de ontbinding van de rechtspersoon, een vergoeding verschuldigd aan de gemeente, die door burgemeester en wethouders na overleg met de subsidieontvanger wordt vastgesteld. Dit is geregeld in art. 16 ASV juncto art. 4:41 Awb.

De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn gekomen of konden zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan.

Bij de bepaling van de vergoeding houden burgemeester en wethouders rekening met de mate, waarin de subsidie heeft bijgedragen tot de aanwas van het vermogen. Hier is onder meer sprake van indien met subsidie eigendommen zijn verworven. Onder eigendommen dienen zowel roerende als onroerende zaken te worden verstaan.

 


 

Hoofdstuk 4

Dit hoofdstuk over exploitatiesubsidies beschrijft de manier van subsidiëren, zoals deze voor de invoering van budgetsubsidiëring gebruikelijk was. Omdat mogelijkerwijs nog enkele (grotere) instellingen op deze wijze gesubsidieerd blijven en om deze mogelijkheid in de toekomst niet uit te sluiten is er voor gekozen de exploitatiesubsidie in de verordening op te nemen.

De bepalingen van de Awb over de subsidieverlening en -vaststelling zijn automatisch van toepassing.

Exploitatiesubsidies kunnen ook betrekking hebben op investeringen.In de praktijk kunnen de financiële consequenties van een investering (kapitaallasten) in beginsel echter ook verdisconteerd zitten in een budgetsubsidie.

 

Hoofdstuk 5

De waarderingssubsidie staat in zijn opzet tegenover de budgetsubsidie in die zin dat de gemeente niet uitdrukkelijk inhoudelijk wil sturen op dit geld, maar wel belangrijk vindt dat het werk door de subsidieontvanger gebeurt. De eisen die aan een waarderingssubsidie worden gesteld zijn derhalve summier van aard. Dit omdat de activiteit van de subsidieontvanger als zodanig gewaardeerd wordt door de subsidiënt als passend binnen het beleid, zodat nadere sturing niet nodig wordt gevonden.

Waarderingssubsidies worden dus nooit verstrekt aan de ontvanger van een budgetsubsidie: op zijn activiteiten wil de subsidiënt wel uitdrukkelijk sturen.

 

Hoofdstuk 6

Er kan reden zijn om ook nog gedurende het begrotingsjaar tussentijdse subsidies toe te kennen, bijvoorbeeld voor onvoorziene activiteiten die passen in het gewenste voorzieningenaanbod (indien op de gemeentebegroting daarvoor middelen zijn gereserveerd). Vaak zijn stelposten aanwezig in de begroting.

Het is echter van groot belang dat het gemeentebestuur zo integraal mogelijk de budgetten voor subsidies ter beschikking stelt. Ook moet worden voorkomen dat onevenredig veel tijd gestoken moet worden in de behandeling van tussentijdse subsidieaanvragen. Daarom zouden bij budgetsubsidies waarbij onderhandeld is over welke taken de subsidieontvanger gaat verrichten, en gelet op de mogelijkheden die de subsidieontvanger heeft om met middelen te schuiven, aanvullende subsidies niet meer nodig hoeven zijn. Tussentijdse subsidieaanvragen van de kant van instellingen die al een budgetsubsidie krijgen worden daarom niet ontvankelijk verklaard. Nieuwe ontwikkelingen behoren deze instellingen te kunnen opvangen binnen de reeds toegekende subsidie. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien de gemeente zelf aan de instelling vraagt om een subsidieverzoek in te dienen, bijv. als behartiger van belangen van groepen burgers die zelf moeilijk subsidie kunnen aanvragen, of als er specifieke (Rijks)middelen beschikbaar komen die niet voorzien waren tijdens de onderhandelingen over het (budget-)subsidie.

Een tussentijdse subsidie kan materieel het karakter krijgen van een budget-, exploitatie- of waarderingssubsidie, afhankelijk van de (prestatie-)verplichtingen die daar aan worden gesteld en de vraag óf, en zo ja hoe, de subsidie wordt vastgesteld. Indien de gemeente nadrukkelijk inhoudelijk wil sturen en bepaalde resultaten wil zien, zal de tussentijdse subsidie bijv. de vorm krijgen van een budgetsubsidie.


 

Indien er geen expliciete prestaties worden geëist en de subsidie direct kan worden vastgesteld, zal de tussentijdse subsidie de vorm krijgen van een waarderingssubsidie. Doordat het tweede en derde lid facultatief zijn geformuleerd, zijn alle mogelijkheden open. Het ligt in de verwachting dat voor het geval een vervolg van de tussentijdse subsidieverstrekking in het nieuwe subsidiejaar in de rede ligt, dat dan de gewone procedure ingevolge de hoofdstukken drie, vier of vijf gevolgd zal worden.