Inhoudsopgave
Inleiding............................................................................................................. 3
Het
Delftse peuterspeelzaalwerk............................................................................... 5
Het
werkveld aan het woord: de functie van de peuterspeelzaal.......................................... 7
De functie van de peuterspeelzaal en de
deskundigheid van de groepsleidsters..................... 7
Definitie van de peuterspeelzaal............................................................................. 7
Kerntaken van de peuterspeelzaal........................................................................... 7
Reactie van het werkveld op de functie van
de peuterspeelzaal........................................ 8
Deskundigheidsbevordering.................................................................................. 8
Kerntaken van de peuterspeelzaal in relatie
tot de voorschool-peuterspeelzaal...................... 9
Deskundigheidsbevordering voorschool-peuterspeelzalen............................................. 10
Het
werkveld aan het woord: peuters op de peuterspeelzaal............................................. 13
Voor wie is de peuterspeelzaal bestemd?................................................................ 13
Gemengde groepen........................................................................................... 13
Doelgroep voorschool........................................................................................ 13
Gemengde groepen realiseren.............................................................................. 14
Twee-trapsmodel: verdeling van
peuterspeelzalen en voorschool-peuterspeelzalen.............. 15
Het
werkveld aan het woord: samenwerking peuterspeelzaal – basisschool.......................... 17
Het
werkveld aan het woord: vaste groepen in de peuterspeelzaal..................................... 19
Vaste groepen................................................................................................ 19
Vaste groepsleidsters........................................................................................ 20
Het
werkveld aan het woord: monitoren en overdracht.................................................... 21
Monitoren van de speelzalen en voorscholen............................................................ 21
Registratie-systeem.......................................................................................... 21
Delfts overdrachtsinstrument............................................................................... 22
Het
werkveld aan het woord: wachtlijst, capaciteit en bezetting van de
peuterspeelzaal............ 23
Capaciteit en wachtlijst....................................................................................... 23
Bezettingsgraad............................................................................................... 23
Het
werkveld aan het woord: huisvesting van de peuterspeelzalen..................................... 25
Gezamenlijke huisvesting.................................................................................... 25
Huisvestingsproblemen...................................................................................... 25
Het
werkveld aan het woord: overhead op de peuterspeelzalen......................................... 27
Bijlage:
Lijst van deelnemers aan de werkgroepen......................................................... 29
Maatschappelijke
en politieke ontwikkelingen vragen om een herbezinning van het peuterspeelzaalbeleid.
De overheid heeft erkend dat de eerste levensjaren van cruciaal belang zijn
omdat de basis voor een goede ontwikkeling in de voorschoolse periode wordt
gelegd. Met name van peuterspeelzalen wordt verwacht dat zij, gezien hun
laagdrempelig karakter en het grote bereik (landelijk 50 tot 60%), een
belangrijke bijdrage kunnen leveren op het gebied van vroegsignalering en
(taal)achterstandenbestrijding.
In
mei 2000 is de landelijke regeling VVE (Voor- en Vroegschoolse Educatie) van
kracht geworden. VVE richt zich op kinderen van twee tot zes jaar om
ontwikkelingskansen optimaal te benutten. Kinderen met een leerlinggewicht
komen speciaal in aanmerking voor VVE.
Sinds
augustus 2002 is VVE onderdeel van het Gemeentelijk Onderwijs
Achterstandenbeleid (GOA).
Als
reactie op de gestegen verwachtingen ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk
verscheen eind 2001 het visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste
eeuw”. Hierin omschrijft het werkveld de kernfunctie en kerntaken van de
peuterspeelzaal.
Terwijl
de functie steeds duidelijker wordt, heerst er nog veel onduidelijkheid over de
positie van peuterspeelzalen. In een beleidsbrief (januari 2002) schetste de
toenmalige staatssecretaris van VWS, mevrouw Vliegenthart, drie modellen voor
het peuterspeelzaalwerk, te weten: decentraal geregeld met uniforme
kwaliteitseisen, aansluiting bij de geplande Wet Basisvoorziening Kinderopvang
of aansluiting bij het basisonderwijs.
Vooralsnog valt het peuterspeelzaalwerk onder de
Welzijnswet en is dus lokaal beleid.
Ook
de gemeente Delft heeft ervoor gekozen om haar peuterspeelzaalbeleid voor de
komende jaren te herzien. Er zal verdere aansluiting gezocht worden bij het
beleid voor VVE. Naast inhoudelijke aanpassing van het beleid, kan dit ook
gevolgen hebben voor de organisatie en financiering.
In
haar notitie “Kinderopvang in perspectief, stand van zaken eind 2001 &
beleidskaders vanaf 2003 / 2004” heeft de gemeente Delft het volgende hierover
opgenomen:
“De laatste jaren is er
weinig beleidsmatige aandacht geweest voor het peuterwerk. Inmiddels is hierin,
ook vanuit de landelijke overheid, verandering gekomen. Inhoudelijk gezien
wordt meer en meer de relatie gelegd met doelgroepen- en achterstandenbeleid
(voorschool). Ook organisatorisch wordt gekeken naar samenwerking met
onderwijsvoorzieningen.”
In
het najaar van 2002 is een start gemaakt met de herziening van het
peuterspeelzaalwerk. Door middel van diverse semi-gestructureerde interviews en
een werkconferentie zijn de inhoudelijke lijnen bepaald. Deze staan beschreven
in het rapport “Herziening Peuterspeelzaalbeleid” (november 2002) van KIX
Advies.
Op
basis daarvan heeft het college van B en W in januari 2003 een contourennota
vastgesteld waarin elf uitgangspunten beschreven staan die ten grondslag aan
liggen aan het toekomstige beleid van de peuterspeelzalen.
Deze
uitgangspunten zijn:
-
voor de peuteropvang de
meest gewenste organisatievorm (stichting(en), BV, anders);
-
kan / mag er sprake zijn
van gedwongen winkelnering;
-
de mogelijkheden van
aanbesteding (gericht op organisaties);
-
de mogelijkheden van
vraagsturing (gericht op ouders).”[1]
De
contouren zijn vrijgegeven voor verdere uitwerking met het werkveld.
Tijdens
het vervolgtraject hebben drie werkgroepen zich over een aantal zaken gebogen
die voortvloeien uit de adviezen uit het KIX rapport en uit de contourennota.
De drie werkgroepen organisatie, inhoud en financiën / huisvesting, voorgezeten
door een adviseur van KIX Advies, zijn drie maal bijeenkomen in de maanden
februari en maart 2003.
De
KIX adviseurs hebben gezorgd voor uitwisseling en afstemming tussen de
werkgroepen waar nodig en gewenst. KIX Advies heeft tevens geparticipeerd in de
Projectgroep Voorschool van de gemeente Delft. Hierin zijn de Vakteams Welzijn
en Onderwijs en
GOA
Delft vertegenwoordigd. De projectgroep heeft de regierol in het
vervolgtraject.
Dit
rapport “Het werkveld aan het woord” bevat de mening van het veld over de door
de gemeente vastgestelde uitgangspunten. Het werkveld heeft aangegeven graag
hierover met de gemeente in discussie te willen gaan.
In
dit rapport komen de volgende onderwerpen aan de orde: de functie van de
peuterspeelzaal, deskundigheidsbevordering, de doelgroep van de peuterspeelzaal,
samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool, monitoren en overdracht,
capaciteit en bezetting, huisvesting en overhead.
Omdat
er in het peuterspeelzaalwerk voornamelijk vrouwen werkzaam zijn, spreken wij
in dit rapport over groepsleidsters. Hiermee worden ook groepsleiders bedoeld.
Jeanne
van Berkel
Theo
Blom
Julia Lorenz
17 april 2003
In
de gemeente Delft zijn er diverse vormen van peuterspeelzaalwerk. Alle peuters
van twee jaar en ouder kunnen leeftijdsgenootjes ontmoeten in de speelzaal, ze
worden gestimuleerd in hun ontwikkeling, spelen samen en doen zo nieuwe
ervaringen op. Spelenderwijs de wereld om je heen kunnen ontdekken staat
centraal. Dat spelen en ontdekken draagt bij aan de brede ontwikkeling van
kinderen.
De
peuterspeelzaal is gericht op het samen spelen van kinderen. Voor werkende
ouders met jonge kinderen is er de kinderopvang. Dat wil overigens niet zeggen
dat daar het samen spelen, ontmoeten en ontwikkelen niet aan de orde komt.
Het
Delftse peuterspeelzaalwerk in onder te verdelen in een tweetal onderdelen:
§
De peuterspeelzaal als basis voor de brede ontwikkeling van kinderen;
§
De Delftse voorschool-peuterspeelzaal voor gerichte stimulering van
kinderen om alle ontwikkelingskansen van kinderen te (kunnen) benutten.
Het
schema op de volgende bladzijde geeft de kenmerken van deze voorschoolse
voorzieningen weer.
In
dit rapport “Het werkveld aan het woord” worden de verschillende kenmerken
verder toegelicht en worden dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen
gelegd.
Kenmerken Delftse peuterspeelzaalwerk
§
De peuterspeelzaal als basis voor de brede ontwikkeling van kinderen;
§
De Delftse voorschool-peuterspeelzaal voor gerichte stimulering van
kinderen om alle ontwikkelingskansen van kinderen te (kunnen) benutten.
V O O R S C H O O L |
|
1.
Alleen in die wijken met GOA scholen met meer dan 50% kinderen (in
groep 1 en 2) met een leerlingengewicht; 2.
Afstemming van pedagogisch didactische aanpak op de peuterspeelzaal en
basisschool; 3.
Voor kinderen vanaf twee jaar, in groepen van gemiddeld 15 kinderen; 4.
Speciale aandacht voor taalontwikkeling; 5.
Kinderen die nog geen gebruik maken van de voorschool-peuterspeelzaal
worden extra gestimuleerd om dit wel te doen. Er is een toeleidingstraject; 6.
Intensievere betrokkenheid van ouders, ouders vervullen een
belangrijke onderwijsondersteunende rol; 7.
Kinderen worden gemonitord in hun ontwikkeling. 8.
Vier dagdelen voor de prijs van twee dagdelen. |
P E U T E R S P E E L Z A A L |
1.
Voor het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen
in de leeftijd van twee tot vier jaar door het aanbieden van passende en
veelzijdige speelmogelijkheden; 2.
Voor kinderen vanaf twee jaar in groepen van 18 kinderen; 3.
Met vaste groepen: vaste arrangementen voor kinderen en ouders; 4.
Door twee vaste groepsleidsters per groep, met voldoende
deskundigheid; 5.
Samenwerking met de basisschool ‘om de hoek’; 6.
Gehuisvest in een basisschool; 7.
Met een bezetting van 90%; 8.
Inhoudelijk aangestuurd door leidinggevende en faciliteiten voor
overhead en organisatie; 9.
Met een ouderbijdrage naar inkomen; 10. De capaciteit van de
peuterspeelzaal is afgestemd op het aantal twee- tot vierjarige kinderen in
de wijk. Rekening ermee houdend dat er ook peuters naar het kinderdagverblijf
gaan omdat ouders werken. |
U
dient dit schema van beneden naar boven te bekijken.
De
peuterspeelzaal vormt de basis waarop een voorschool-peuterspeelzaal iets
extra’s kan bieden. De kenmerken van de peuterspeelzaal treft u ook aan in de
voorschool-speelzaal, aangevuld of verrijkt met aanvullende mogelijkheden, een
inhoudelijk programma voor het werken met kinderen en / of aanvullende
faciliteiten.
Om
aan de slag te gaan met de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is het
belangrijk om allereerst overeenstemming te bereiken met de betrokkenen over de
taak van de peuterspeelzaal. Welke rol vervult de speelzaal in de ontwikkeling
van kinderen? Hoe uit deze taak zich in praktijk? Wat betekent dit voor de
groepsleidsters? Met welke andere organisaties dient samengewerkt te worden en
waarover?
Het
vinden van antwoorden op bovenstaande vragen is gebonden aan de locatie van de
peuterspeelzaal. Elke peuterspeelzaal heeft andere mogelijkheden. Binnen een
vastgesteld kader geven zij op eigen wijze vorm aan de functie van de
peuterspeelzaal.
In
2001 heeft er landelijk een discussie met het werkveld plaatsgevonden over de
taken van de peuterspeelzaal. Deze definitie, zoals omschreven in het
visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw”, vormt de basis
voor discussie met het Delftse werkveld.
Eén
van de uitgangspunten uit de contourennota omtrent de herziening van het
peuterspeelzaalbeleid is het vaststellen van de definitie van de
peuterspeelzaal: “De kernopdracht peuterspeelzaalwerk en de uitwerking in
drie deeltaken wordt onderschreven.”
Als
reactie op de gestegen verwachtingen waarmee het peuterspeelzaalwerk
geconfronteerd wordt, heeft de MO-Groep (branchevereniging van onder meer
kinderopvang) eind 2001 het visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste
eeuw” gepubliceerd. Dit visiedocument is het resultaat van een aantal
discussiebijeenkomsten met het werkveld.
In
het visiedocument omschrijft het werkveld de kernfunctie van de peuterspeelzaal
als
“Het creëren van optimale
ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2-4 jaar door het
aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden.”
Deze
kernfunctie wordt uitgewerkt in een drietal kerntaken:
Kerntaak 1 Ontwikkelingsstimulering
“Elke peuterspeelzaal heeft
tot taak om de algehele brede ontwikkeling van alle kinderen te stimuleren. Dit
heeft betrekking op zowel de motorische ontwikkeling, als op de sociale-, de
emotionele-, de cognitieve-, de creatieve- en de taalontwikkeling. Hoe? Door
vanuit een duidelijk pedagogisch kader doelbewust met de ontwikkeling en
begeleiding van het kind op de peuterspeelzaal bezig te zijn. Door op een
gerichte, bewuste en herkenbare wijze uitnodigende speelsituaties te creëren.”
Kerntaak 2 Volgen én signaleren
“Gezien de geformuleerde
kernopdracht ‘het bieden van optimale ontwikkelingskansen’ heeft iedere
peuterspeelzaal de verantwoordelijkheid om elk kind in zijn / haar ontwikkeling
via systematische observatie te volgen. Deze op objectieve wijze verkregen
informatie is van belang om kinderen doelgericht in hun ontwikkeling te
begeleiden en stimuleren.
Ook is het systematisch
volgen van alle kinderen noodzakelijk om vorm te geven aan de doorgaande
ontwikkelingslijn.”
Kerntaak 3 Vormgeven doorgaande ontwikkelingslijn
“Een peuterspeelzaal is
een schakel in de ontwikkelketen van kinderen en daarmee een essentiële partner
in het lokaal jeugdbeleid. Partner zijn in het lokaal jeugdbeleid betekent
onder meer dat peuterspeelzalen hun aanbod in samenhang met andere
voorzieningen moeten uitvoeren. Een peuterspeelzaal kan niet meer een naar
binnen gekeerde organisatie zijn. Dit geldt in het bijzonder voor het
realiseren van de sluitende aanpak 0-6 jarige kinderen: dat vraagt om
samenwerking met andere voorzieningen, om afstemming en overleg.”
Op
basis van de geformuleerde kernfunctie en de daaruit voortvloeiende kerntaken
definieert het werkveld de peuterspeelzaal als een “ontwikkelingsgerichte, preventieve basisvoorziening voor kinderen
van 2 tot 4 jaar.”[2]
Het
Delftse werkveld kan de bovenstaande definitie van de peuterspeelzaal onderschrijven.
De werkgroep inhoud is van mening dat er uit deze definitie - terecht - veel
waardering voor het peuterspeelzaalwerk blijkt. Ook spreekt hen aan dat de
peuterspeelzaal gericht is op de ontwikkelingskansen van alle kinderen.
Het
werkveld kan breed achter de omschreven functie van de peuterspeelzaal staan.
Door het omschrijven van de functie van de peuterspeelzaal wordt er inhoud
gegeven aan het dagelijkse werk op de peuterspeelzalen.
In
de drie kerntaken komt naar voren dat de peuterspeelzaal één van de
kernpartners is in het lokaal jeugdbeleid. Andere kernpartners zijn
kinderopvanginstellingen, consultatiebureaus, basisscholen en de GGD.
Groepsleidsters
van reguliere peuterspeelzalen geven aan dat de kerntaken ‘volgen en
signaleren’ en ‘vormgeven doorgaande ontwikkelingslijn’ voor hen op dit moment
(nog) minder herkenbaar zijn. Kinderen worden wel in hun ontwikkeling gevolgd,
maar nog niet altijd op een systematische manier. Hiervoor ontbreekt het veelal
nog aan kennis / vaardigheden en aan faciliteiten (taakuren).
Voor
alle peuterspeelzalen geldt dat het lastig kan zijn om kerntaak twee en drie
daadwerkelijk vorm te geven. Wat zijn je grenzen als peuterspeelzaal en waar
kun je terecht wanneer je een probleem gesignaleerd hebt? Groepsleidsters geven
aan dat zij het moeilijk vinden om met Jeugdzorg in contact te treden. Volgens
de werkgroep inhoud zou het goed zijn wanneer de schoolzorgteams ook voor
peuterspeelzalen toegankelijk zouden zijn.
Om
de taken van de peuterspeelzaal goed uit te kunnen voeren, vindt het werkveld
dat er extra deskundigheidsbevordering van groepsleidsters gewenst is.
§
In de peuterspeelzalen is door het werken met gemengde groepen meer
aandacht nodig voor het gedifferentieerd werken. Groepsleidsters in de
peuterspeelzalen worden geconfronteerd met kinderen vanuit verschillende
achtergronden en ontwikkelingsniveaus in de groepen. Het optimaal inspelen op
elk kind, om elk kind te stimuleren in zijn / haar ontwikkeling, is een
belangrijke taak van de peuterspeelzaal.
Door extra deskundigheidsbevordering aan te bieden op het gebied van
gedifferentieerd werken kunnen de vaardigheid van groepsleidsters toenemen,
waardoor er beter op alle kinderen ingespeeld kan worden;
§
Daarnaast is het aspect taalstimulering iets wat steeds meer van de
peuterspeelzalen gevraagd wordt. Dit geldt zowel voor de peuterspeelzalen als
de voorscholen. Groepsleidsters praten de hele dag met kinderen, benutten alle
momenten om taal te stimuleren bij kinderen. Extra deskundigheid op het gebied
van taalontwikkeling bij kinderen en het bieden van gestructureerde
activiteiten in het kader van taalstimulering bij kinderen is gewenst;
§ Het volgen van kinderen en
het werken aan een doorgaande ontwikkelingslijn is een nieuwe taak van de
peuterspeelzaal zoals deze in de functie van de peuterspeelzaal geformuleerd
is. Extra aandacht voor observeren en signalen kan ertoe bijdragen dat deze
kerntaak daadwerkelijk uitgevoerd kan worden in de speelzalen. Aandacht voor
overdracht van kinderen van de speelzaal naar het basisonderwijs vormt hier een
onderdeel van en komt aan de orde bij monitoring van de speelzalen (bladzijde 21).
Bovenstaande
onderdelen omtrent deskundigheidsbevordering zijn benoemd door de werkgroep
inhoud op basis van ervaringen. De werkgroep heeft een aantal criteria
geformuleerd waaraan de deskundigheidsbevordering moet voldoen:
§
Zij is praktijkgericht;
§
Zij heeft het karakter van verdieping;
§
Zij biedt mogelijkheden / ondersteuning in het vertalen van de opgedane
kennis naar de praktijk (het werken met kinderen);
§
Er bestaat geen brede behoefte aan ‘het naar school gaan’ of lange
trajecten deskundigheidsbevordering.
Er
zijn drie ideeën geopperd:
§
Een jaarlijkse studiedag met workshops voor alle
peuterspeelzaalleidsters in Delft;
§
Inzetten van een coach om de kennis naar de praktijk / de eigen
werksituatie te vertalen en te implementeren (zoals dat nu op de
voorschool-peuterspeelzalen gebeurt).
Het voordeel van deze benadering is dat het
groepsleidsters ondersteunt in het maken van de vertaalslag van de theorie naar
de praktijk. Maatwerk en mogelijkheden benutten om de opgedane kennis per
speelzaal uit te werken vormen hier de basis van;
§
Aandacht voor netwerkvorming ter verdieping.
In
de werkgroep inhoud is uitgebreid gesproken over de grens die er aan
deskundigheidsbevordering zit. In het kader van de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is de gemeente
verantwoordelijk voor het bieden van mogelijkheden aan peuterspeelzalen om hun
kerntaken goed en deskundig uit te kunnen oefenen. Zeker in de
implementatiefase is het taak van de gemeente om dit te organiseren en te
faciliteren.
Het
op peil houden van de deskundigheid van de peuterspeelzaal is een taak van de
betreffende organisatie zelf, en valt onder het personeelsbeleid.
Het
is belangrijk om een goede verhouding te vinden in deskundigheidsbevordering
algemeen en extra deskundigheidsbevordering voor de voorschool.
Het
uitvoeren van de kerntaken van de peuterspeelzaal komt ook naar voren in de
voorschool-peuterspeelzalen. Ook in de voorschool-speelzalen wordt er aandacht
besteed aan de brede ontwikkelingsstimulering van kinderen. In het kader van
het VVE-programma krijgen de taken ‘volgen en signalen’ en ‘werken aan een
doorgaande ontwikkelingslijn’ meer vorm en inhoud. Daarnaast is er gerichte
aandacht voor taalontwikkeling op de voorschool-peuterspeelzalen.
De
Delftse voorschool heeft de volgende kenmerken:
§ Huisvesting
Om inhoudelijke
samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool mogelijk en zichtbaar te maken
is het gewenst dat beide voorzieningen op korte afstand van elkaar of zo
mogelijk in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest;
§ Programmakeuze
en invoeringstraject
Nadat de peuterspeelzaal en de basisschool
gezamenlijk hebben gekozen voor een programma volgt een gezamenlijk tweejarig
invoeringsprogramma;
§ Integraal
concept
Speelzaalleidsters en onderbouwleerkrachten
werken met hetzelfde integraal concept. Dit betekent dat ze volgens hetzelfde
programma werken. De voorscholen hebben de keuze uit Piramide, Kaleidoscoop en
BasisGoed;
§ Bereik
doelgroep en interne doorstroom
De doelgroep is ruim aanwezig en er wordt
gestreefd naar zoveel mogelijk interne doorstroom van de speelzaal naar de
basisschool. Hier is een streefpercentage van 50% voor vastgesteld;
§
Vier dagdelen per
week in veilige groepen
Peuters komen gedurende vier dagdelen per
week in groepen waarin zij zich veilig kunnen voelen en waar om die reden
zoveel mogelijk dezelfde kinderen en leidsters aanwezig zijn;
§ Kwalificatie
personeel en dubbele bezetting
Er wordt met een dubbele bezetting gewerkt;
§ Ouderbetrokkenheid
en samenwerking in de wijk
Ouderbetrokkenheid staat hoog in het vaandel en er
wordt samengewerkt met andere relevante wijkvoorzieningen zoals het
consultatiebureau, migrantenorganisaties, bibliotheek en dergelijke in de wijk.
In
het kader van de herziening van het peuterspeelzaalbeleid gaan we in dit
rapport alleen in op de peuterspeelzaal in de voorschool.
Voor
elke voorschool is er een intensief trainingstraject van twee jaar (zes dagen
per jaar) waarbij groepsleidsters en leerkrachten getraind worden in het werken
met het VVE-programma. Dit komt boven op de deskundigheidsbevordering van de
reguliere peuterspeelzaal.
De
werkgroep inhoud heeft drie wensen ten aanzien van het op peil houden van de
deskundigheid in de voorschool geformuleerd:
§
Ook na het tweejarige implementatietraject is verdieping van het werken
met VVE gewenst;
§
De peuterspeelzaalleidsters zouden graag extra ondersteuning krijgen op
het werken met het VVE-programma bij peuters;
§
Voor nieuw instromende groepsleidsters en leerkrachten is het volgen van
de training op het VVE-programma gewenst / noodzakelijk.
Deze
punten worden kort uitgewerkt.
Verdieping na het
twee-jarige implementatietraject
Op
het einde van het schooljaar 2002-2003 ronden de eerste Delftse voorscholen hun
training in het werken met het VVE-programma af. Gedurende twee jaar hebben zij
intensieve begeleiding van een coach gehad omtrent het werken met het programma
in praktijk. Ook ontmoeten groepsleidsters en leerkrachten van het
voorschool-cluster elkaar op de trainingsdagen. De mogelijkheden om gezamenlijk
vorm en inhoud te geven aan het werken met VVE zijn er in dit
implementatietraject legio. De betrokkenen hebben in het najaar van 2002 hun
zorg geuit over de voortzetting van verdieping op het werken met het
VVE-programma, na afronding van het scholingstraject.
KIX
Advies signaleert ook bij andere voorschool-clusters in het land dat aandacht
voor blijvende verdieping van belang is. Het opnemen van het VVE-programma als
vast en vanzelfsprekend onderdeel in het ‘systeem’ van het werken met peuters
en kleuters is niet eenvoudig. De ondersteuning in het implementatietraject
draagt ertoe bij dat hier gerichte aandacht voor is. Als deze steun wegvalt,
bestaat de kans dat de aandacht voor verdere verdieping van het VVE-programma
naar de achtergrond verdwijnt.
Het
VVE-programma vormt het kader van het werken in het voorschool-cluster.
Blijvende aandacht voor verdieping hiervan is noodzakelijk.
VVE-programma bij peuters
Het
werken aan het VVE-programma vraagt om een gestructureerde en methodische
aanpak. Groepsleidsters zijn vanuit nature gewend om optimaal in te spelen op
de interactie met kinderen. Hun manier van werken in de speelzaal is,
vergeleken met het onderwijs, minder methodisch van aard.
Daarnaast
speelt mee dat de VVE-programma’s onderwijsprogramma’s zijn. Jonge kinderen
zijn vaak nog (te) speels om zo gestructureerd te werken in een
peuterspeelzaal. Voor de peuterspeelzaalleidsters betekent dit dat zij op
creatieve wijze invulling geven aan het uitvoeren van het VVE-programma in
praktijk. Voor hen is het zoeken naar de mogelijkheden, onderzoeken, proberen
en verder ontwikkelen. Extra ondersteuning bij het vertalen van het
VVE-programma naar het werken met peuters is noodzakelijk.
Instromende groepsleidsters
en leerkrachten
Door
personeelswisselingen kunnen er op de huidige voorschool-groepen andere
leidsters en leerkrachten komen te werken. Om het werken met het VVE-programma
een organisatieaspect te laten zijn, nu en in de toekomst, is het gewenst dat
nieuw instromend personeel in de VVE groepen de tweejarige training op het
VVE-programma ontvangt. Dit kan stedelijk aangebonden worden.
In
dit onderdeel komt aan de orde voor wie de peuterspeelzaal bestemd is, de
doelgroepen voor de voorschool-speelzalen en het zogenaamde twee trapsmodel van
peuterspeelzalen in Delft. Dit is een model waarbij doelgroep- en
niet-doelgroepkinderen in gemengde groepen zitten.
Elke
Delftse peuter van twee jaar en ouder – die geen gebruik maakt van opvang in
een kinderdagverblijf - dient in aanmerking te kunnen komen voor een plaats op
de peuterspeelzaal in de wijk waar het kind woont.
Voor
ouders die kiezen voor een bepaalde pedagogische stroming (bijvoorbeeld
Montessori, Vrije School) is er een peuterspeelzaal op stedelijk niveau.
Peuters
komen er om samen te spelen, leeftijdsgenootjes te ontmoeten contacten op te
bouwen en worden gestimuleerd in hun algemene ontwikkeling.
Voor
werkende ouders die opvang voor hun kind zoeken is er de kinderopvang.
Voor
sommige peuters is het gewenst dat zij de peuterspeelzaal bezoeken. Het bezoeken
van een peuterspeelzaal kan als minder ‘vrijblijvend’ gezien worden, omdat voor
een optimale ontwikkeling van het kind en het slagen van de schoolloopbaan
‘vroeg beginnen’ aan te bevelen is. Jonge kinderen maken op de speelzaal kennis
met leeftijdsgenootjes, leren rekening te houden met elkaar, worden
gestimuleerd in hun ontwikkeling et cetera. Deze facetten kunnen een bijdrage
leveren aan het sneller thuis voelen op de basisschool, waardoor kinderen daar
eerder in staat zijn open te staan voor leren.
Ouders
van deze kinderen worden door middel van een toeleidingstraject gewezen op het
belang van de peuterspeelzaal. Samen met onder andere Stichting Maatzorg worden
hier afspraken over gemaakt. Omdat jonge kinderen bijna allemaal op het
consultatiebureau komen is het belangrijk om samen te werken met Stichting
Maatzorg. Zij vervullen een belangrijke signalerende rol.
Er
zijn in Delft verschillende plannen ontwikkeld omtrent de toeleiding naar de
peuterspeelzaal. Deze plannen staan beschreven in de stukken “Voor- en
Vroegschoolse Educatie en oudercursussen in Delft” (Vakteam Onderwijs, november
2000) en in de “Eindrapportage werkgroep voorscholen en allochtonen” (januari
2003). Deze eindrapportage ligt momenteel bij de gemeenteraad. KIX Advies
adviseert over te gaan tot uitwerking van de intentie om toeleiding naar de
peuterspeelzaal te starten.
De
gemeente Delft heeft in haar contourennota opgenomen te streven naar gemengde
groepen. Het mixen van kinderen van verschillende achtergronden in gemengde
groepen op de peuterspeelzaal is een belangrijk uitgangspunt. Ook wethouder
Torenstra heeft hier de werkconferentie op 29 oktober 2002 mee geopend:
“Persoonlijk
hecht ik een groot belang aan spreiding, spreiding van de voorzieningen door de
stad, over de organisaties waartoe de peuterspeelzalen behoren, maar ook in de
mix van zorgkinderen, kinderen met ontwikkelingsachterstanden en zij die dat
niet hebben.
Het
kind moet centraal staan en daarna pas de behoefte van de ouder. Hierin moet
zich het peuterwerk blijven onderscheiden van de kinderdagverblijven waarin de
kinderopvang een dienst is die geleverd wordt aan de ouder.”[3]
De
doelgroep van de voorschool bestaat uit zogenaamde gewichtenleerlingen, zoals
die in het basisonderwijs gelden. Deze gewichten worden vastgesteld op basis
van gezinskenmerken, opleidingsniveau van beide ouders en het soort werk dat
zij hebben, dan wel werkzoekend zijn.
Het
volgende onderscheid wordt gemaakt:
Gewichtenregeling
in het basisonderwijs
Gewicht Beschrijving
1.25 |
Leerling
van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of
tot en met het niveau van het derde jaar van een theoretische leerweg
(bijvoorbeeld tot of tot en met het niveau het niveau van drie jaar MAVO). Indien
het een leerling betreft uit een éénoudergezin, geldt deze opleidingseis ten
aanzien van de betreffende ouder of verzorger. |
1.4 |
Leerling
die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie vader of moeder het
schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend. |
1.7 |
Leerling
van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het besluit
trekkende bevolking WPO, anders dan bedoeld bij het gewicht 1.4. |
1.9 |
Leerling
met een niet-westerse culturele achtergrond[4]
die tevens voldoet aan de volgende voorwaarden: a)
De vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of op het
niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs; b)
De moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot of op
het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs; c)
De meest verdienende ouder oefent een beroep uit in loondienst,
waarbij hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomen uit
tegenwoordige arbeid. |
Het
streven naar gemengde groepen in de peuterspeelzaal is een belangrijk
gesprekspunt geweest in de werkgroepen inhoud en organisatie.
Het
gemeentelijke streven om gemengde groepen te laten ontstaan, is een
uitgangspunt op gemeentelijk niveau. Het staat echter in schril contrast met
het vierde uitgangspunt uit de contourennota: “De sociaal-demografische
gegevens op wijkniveau zijn richtinggevend voor de bepaling van de nieuwe
gewenste capaciteit. Uitgangspunt is dat hierbij niet alleen de bestaande
peuterspeelzalen een rol spelen, maar ook de peuterplaatsen in de kinderopvang.”
Er
hebben verschillende modellen om te komen tot gemengde groepen de revue
gepasseerd. Overwegingen hierbij waren steeds dat naast de inhoudelijke visie,
er ook een werkbare situatie gecreëerd zou moeten worden.
1.
Allerlei gecombineerde groepen, waarin sommige peuters twee keer komen,
andere vier keer per week, sommige ouders vier dagdelen ontvangen voor de prijs
van twee
et cetera dragen niet bij aan een helder en
eenduidig beeld over het peuterspeelzaalwerk naar buiten;
2.
In eerste instantie is gekozen om de sociaal-demografische gegevens van
een wijk / het werkgebied van de peuterspeelzaal bepalend te laten zijn voor
het feit of een peuterspeelzaal in aanmerking kan komen om voorschool te
worden. In de werkgroep organisatie is gekeken naar de organisatorische
haalbaarheid van het inspelen op de sociaal-demografische gegevens van de wijk.
Deze zijn namelijk erg aan verandering onderhevig.
Op
basis van bovenstaande overwegingen is er gekozen om een zogenaamd
twee-trapsmodel voor het peuterspeelzaalwerk te gaan hanteren. Dit model wordt
hieronder beschreven.
Het
twee-trapsmodel houdt in dat elke peuterspeelzaal (regulier en voorschool)
logischerwijs verbonden is aan een basisschool. Uitgangspunt is dat door het
vormen van koppels of clusters de doorgaande lijn voor alle kinderen bevorderd
wordt. Het vormen van koppels past dus uitstekend bij kerntaak drie van de
peuterspeelzaal, ‘het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn’.
Hoe
het werkveld denkt over de samenwerking tussen (voorschool)peuterspeelzaal en
basisschool, wordt beschreven op bladzijde 17.
Een
peuterspeelzaal wordt voorschool-peuterspeelzaal wanneer op de bijbehorende
basisschool meer dan 50% van de leerlingen in groep 1 en 2 tot de
voorschool-doelgroep behoort (een onderwijsgewicht heeft hoger dan 1.0). Dit
wordt vastgezet voor een periode van vier jaar, bijvoorbeeld dezelfde periode
als de GOA-periode. Alle peuters op de voorschool-peuterspeelzalen zijn
dan voorschool-doelgroep en kunnen vier keer per week komen.
Kenmerken van de
peuterspeelzaal:
§
De kinderen komen twee dagdelen;
§
Het werkveld pleit voor een situatie waarbij kinderen vanaf drie jaar
vier dagdelen mogen komen (dit heeft invloed op de capaciteit en financiering);
§
Er zijn vaste dagdeelarrangementen;
§
Ouders betalen het aantal dagdelen dat het kind ingeschreven is;
§
Er is een ouderbijdrage naar inkomen;
§
Groepsgrootte: 18 kinderen;
§
De groep wordt begeleid door twee gediplomeerde leidsters.
Kenmerken van de
voorschool-peuterspeelzaal:
§
Er wordt gewerkt met een VVE-programma;
§
Er is intensieve samenwerking met de basisschool ‘om de hoek’;
§
Alle kinderen komen vier dagdelen, ze worden direct voor vier dagdelen
ingeschreven waarbij een individueel groeimodel mogelijk is;
§
Er zijn vaste dagdeelarrangementen;
§
Ouders betalen slechts twee dagdelen (‘vier halen, twee betalen’);
§
Ouderbijdrage naar inkomen;
§
Gemiddelde groepsgrootte van 15 kinderen;
§
De groep wordt begeleid door twee gediplomeerde leidsters die getraind
zijn in het werken met het VVE-programma.
Een
consequentie van het twee-trapsmodel is dat gewichtenkinderen binnen een
reguliere peuterspeelzaal niet profiteren van Voor- en Vroegschoolse Educatie.
Deze kinderen bezoeken twee dagdelen per week de peuterspeelzaal en liften mee
door van de Nederlandstalige kinderen te leren. Zij worden begeleid door
groepsleidsters die getraind zijn in het werken met heterogene groepen
(gedifferentieerd werken).
Een
tweede consequentie van het twee-trapsmodel is dat de GOA-middelen binnen de
voorschool-speelzalen ook gaan naar niet-gewichtenkinderen.
Het
werkveld aanvaardt deze consequenties om twee redenen:
1.
Ten eerste omdat zij de integratie van gewichtenkinderen kinderen zonder
leerlinggewicht wil bevorderen en het ontstaan van zwarte peuterspeelzalen wil
voorkomen;
2.
Ten tweede omdat het twee-trapsmodel veel minder organisatie en
administratie vergt dan de huidige werkwijze.
Daarnaast
komt het model tegemoet aan uitgangspunt 7 uit de contourennota: “Er komt toelatingsbeleid voor de
peuterspeelzalen / voorscholen gericht op het realiseren van gemengde groepen
(dat wil zeggen doelgroep- en niet-doelgroepkinderen).”
In
een later stadium zijn er twee aanvullingen op het twee-trapsmodel
geformuleerd:
1.
Daar waar sprake is van meer dan 50% gewichtkinderen op de
peuterspeelzalen, maar niet op de bijbehorende basisschool in groep 1 en 2, zou
de peuterspeelzaal voorschool moeten worden. In dit geval is de peuterspeelzaal
dus niet schoolvolgend, maar vooruitlopend op de populatie van groep 1 en 2.
Het werkveld adviseert om dit met subsidie uit het GOA-budget te financieren.
2.
Aanbevolen wordt om voor peuterspeelzalen die 40 – 50% gewichtkinderen
hebben, in overleg met de gemeente extra faciliteiten te creëren. Gedacht kan
worden aan extra handen, kleinere groepen of gerichte deskundigheidsbevordering
(met subsidie uit het gemeentelijk budget).
Deze
twee aanvullingen maken het noodzakelijk dat alle peuterspeelzalen het aantal
gewichtenleerlingen bepalen en registreren. Dit is ook zinvol in het kader van
de onderwijsmonitor (komt aan de orde op bladzijde 21).
De
samenwerking tussen de peuterspeelzaal en de basisschool gaat een nog grotere
rol spelen dan nu al het geval is.
Elke
peuterspeelzaal werkt samen met de school in de buurt, elke school werkt samen
met de peuterspeelzaal in de buurt. Samenwerken is tweerichtingsverkeer.
Deze
samenwerking is belangrijk omdat zo de kerntaken ‘volgen en signaleren’ en
‘werken aan de doorgaande ontwikkelingslijn’ vormgegeven kunnen worden.
Bij
de samenwerking wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere peuterspeelzalen en
basisscholen en voorschool-samenwerkingsclusters.
Aspecten van samenwerking tussen peuterspeelzalen
en basisscholen:
§
Medewerkers van beide voorzieningen kennen elkaar en weten elkaar te
vinden;
§
Er is geen structureel overleg, maar groepsleidsters en leerkrachten
zoeken contact wanneer een kind nadere aandacht behoeft;
§
Er wordt gewerkt met een overdrachtsformulier (het werkveld pleit voor
een uniform overdrachtsformulier voor heel Delft; dit komt aan de orde op
bladzijde 22);
§
Peuterspeelzalen registreren naar welke basisscholen kinderen uitstromen
en de school meldt wanneer het kind is aangekomen;
§
Scholen registreren of kinderen een peuterspeelzaal,
voorschool-peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf hebben bezocht.
De
samenwerking binnen de voorschool-clusters is intensiever. Naast bovenstaande
aspecten noemt de werkgroep inhoud de volgende kenmerken:
§
Er wordt met hetzelfde programma gewerkt;
§
De pedagogische aanpak wordt op elkaar afgestemd;
§
Vier keer per jaar is er een clusteroverleg;
§
Het overdrachtsformulier wordt uitgebreid met toets- en
observatiegegevens (conform het VVE-programma).
Het
op gang brengen en onderhouden van de samenwerking binnen een
voorschool-cluster is bij uitstek een taak van de clustercoördinator. Deze rol
wordt momenteel door GOA Delft verder vormgegeven.
De
werkgroep financiën / huisvesting is, net als de gemeente, van mening dat de
samenwerking tussen (voorschool)peuterspeelzaal en basisschool vergemakkelijkt
en bevorderd kan worden door gezamenlijke huisvesting. Groepsleidsters en
leerkrachten krijgen zo meer inzicht in elkaars werk en weten elkaar
gemakkelijker te vinden. Daarnaast is er over het algemeen sprake van een
grotere doorstroom naar een basisschool die met hetzelfde VVE-programma werkt
(zie ook huisvesting van de peuterspeelzalen, bladzijde 25).
In
de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is gekozen om te gaan werken met
vaste groepen. Dit betreft zowel de reguliere als de
voorschool-peuterspeelzalen.
Een
vaste groep is te omschrijven als een vaste (steeds dezelfde groep) kinderen
die op vaste dagdelen per week de peuterspeelzaal bezoekt. Kinderen ontmoeten
steeds dezelfde speelgenootjes. Deze groep kinderen wordt door (zoveel
mogelijk) vaste groepsleidsters begeleid op de dagdelen dat zij de
peuterspeelzaal bezoeken.
Voordelen van vaste groepen
/ ‘arrangementen’:
Voor
kinderen:
§ Meer veiligheid;
§
Meer continuïteit door het ontmoeten van dezelfde speelgenootjes.
Voor
de groepsleiding:
§
Gestructureerder kunnen werken / voort kunnen bouwen op het programma
(dit geldt zeker ten behoeve van VVE);
§
Minder kinderen in hun ontwikkeling hoeven volgen (twee groepsleidsters
volgen de 15 / 18 kinderen en verdelen dat).
Voor
de organisatie:
§
Goede bezetting op minder aantrekkelijke dagdelen kunnen halen door de
combinatie van een aantrekkelijk en minder aantrekkelijk dagdeel;
§
Betere planning van kinderen door vaste dagdeelcombinaties;
§
Efficiëntere inplanning van kinderen (tijdwinst op planning en
plaatsing).
Voor
de ouders:
§
Opbouwen van oudercontacten en netwerkvorming.
Een
nadeel van vaste arrangementen is dat het minder klantvriendelijk is voor
ouders. Aangezien we ervan uit gaan dat de peuterspeelzaal gericht is op kindbelangen, is het nadeel niet
van doorslaggevende aard om af te wijken van vaste groepen in de
peuterspeelzaal.
De
invoering van vaste groepen zal naar verwachting enige tijd in beslag nemen
omdat er voor de huidige ouders een overgangsregeling gewenst is. Ouders kunnen
niet verplicht worden om van dagdeel te wisselen, wel kunnen groepsleidsters
dit met ouders bespreken. In de overgangsperiode zullen speelzalen
waarschijnlijk te maken krijgen met onderbezetting.
Voor
de overgangsperiode zullen per peuterspeelzaal-locatie de volgende vragen
beantwoord moeten worden om te komen tot vaste dagdeelarrangementen:
§
Welke dagdelen is de ruimte beschikbaar?
§
Gaat het om arrangementen van twee of vier dagdelen?
§
Hoeveel groepen moeten er komen?
§
Welke dagdelen werken de groepsleidsters nu? Willen zij op andere
dagdelen gaan werken?
§
Is afstemming met de cursustijden van “Taal en Opvoeden” gewenst; zo ja,
wanneer vindt deze cursus plaats?
Op
basis van deze en eventueel andere locatiegebonden vragen kan per
peuterspeelzaal vastgesteld worden wat de vaste dagdeelarrangementen worden.
Vanaf dat moment worden nieuwe kinderen op die dagdelen geplaatst. Aandacht
voor zorgvuldige communicatie hierover naar ouders is belangrijk.
Octopus
BV heeft één peuterspeelzaal-locatie waarin volgens traditie met vaste groepen
gewerkt wordt. Navraag bij planning en plaatsing heeft opgeleverd dat dit geen
bezwaren van ouders oplevert. Ouders zijn het van deze peuterspeelzaal zo
gewend.
In
een later stadium van de werkgroepen heeft Octopus BV het realiseren van vaste
groepen voor de reguliere peuterspeelzaal weer ter discussie gesteld. Omdat er
geen bewijzen / onderzoeken zijn omtrent het effect van losse groepen op
kinderen, pleiten zij voor een hoge mate van klantvriendelijkheid.
Omdat
de werkgroep inhoud het besluit om vaste groepen in de peuterspeelzaal te gaan
realiseren al genomen had, in aanwezigheid en met instemming van een Octopus
medewerker, is dit besluit in de werkgroep inhoud niet opnieuw ter discussie
gesteld.
Vanuit
pedagogisch oogpunt is het gewenst dat de vaste groepen begeleid worden door
minimaal één vaste groepsleidster. Dit bevordert de continuïteit van het
pedagogisch klimaat en de voortgang van het programma (er is minder overdracht
nodig). De werkgroep organisatie streeft naar minimaal één en maximaal drie
verschillende vaste groepsleidsters per vaste groep.
Twee
vaste groepsleidsters is aan te bevelen, maar dit kan organisatorisch lastig
zijn. Groepsleidsters zullen niet gedwongen worden om op bepaalde dagdelen te
werken. Bovendien kunnen groepsleidsters door dezelfde manier van werken
(bijvoorbeeld regels en vaste rituelen) zorgen voor herkenbaarheid, veiligheid
en continuïteit voor de kinderen.
Voor
dit onderdeel geldt dat er sprake kan zijn van een groeimodel, via natuurlijk
verloop van groepsleidsters. Aan nieuwe groepsleidsters kan gevraagd worden om
op bepaalde dagen te gaan werken. Het komen tot twee vaste groepsleidsters per
groep kan dus het best bereikt worden door maatwerk per locatie / organisatie.
Een
monitor is een beleidsinstrument dat steeds vaker ingezet wordt om beleid ‘op
maat’ te ontwikkelen en de effecten van beleid te meten. In het kader van het
GOA-beleid wordt een gemeente verplicht de ontwikkelingen te volgen en daartoe
een monitor te ontwikkelen.
Het
advies van het werkveld is dat alle peuterspeelzalen het aantal
gewichtenleerlingen (conform het onderwijsgewicht) bepalen en registreren.
Het
Delftse werkveld pleit ervoor om in het kader van de herziening van het
peuterspeelzaalbeleid een monitor voor alle peuterspeelzalen en
basisscholen in te zetten.
Elke
peuterspeelzaal zou het aantal (doelgroep)peuters in kaart moeten brengen.
Naast
de registratie van leerlinggewichten bevat de GOA-monitor diverse
schoolgebonden gegevens. Op het gebied van VVE zijn dit bijvoorbeeld de
toetsresultaten van individuele kinderen (geanonimiseerd).
Op
dit moment wordt er op de negen voorscholen geregistreerd hoeveel kinderen een
peuterspeelzaal bezocht hebben en of dit een voorschool-peuterspeelzaal was. De
werkgroep adviseert de gemeente alle basisscholen te monitoren, en niet alleen
de voorscholen. Wanneer blijkt dat veel kinderen instromen zonder een
peuterspeelzaal of kinderdagverblijf te hebben bezocht, kan dit consequenties
hebben voor de capaciteit en toeleiding.
De
onderwijsmonitor is van belang om inzicht te krijgen in het aantal peuters met
een onderwijsgewicht op een peuterspeelzaal, waarvan de basisschool om de hoek
(nog) geen voorschool is. Dit is van belang vanwege de volgende twee
standpunten vanuit het werkveld:
1.
Reguliere speelzalen met meer dan 50% gewichtkinderen zouden volgens het
werkveld voorschool moeten worden omdat deze kinderen binnen korte termijn de
populatie van groep 1 en 2 vormen;
2.
Het werkveld is van mening dat reguliere peuterspeelzalen met 40 - 50%
gewichtkinderen in aanmerking zouden moeten komen voor ondersteunende
faciliteiten zoals extra personeel of gerichte deskundigheidsbevordering. Aard
en omvang van de extra faciliteiten kunnen in overleg met de gemeente
vastgesteld worden.
Voor
een efficiënte registratie zou het goed zijn om op alle peuterspeelzalen het
computerprogramma ECIS in te voeren. ECIS is een programma voor
leerlingadministratie dat tevens geschikt is voor het bepalen van
leerlinggewichten en het opnemen van toetsresultaten.
Dit
advies brengt eenmalige kosten met zich mee voor:
§
Het aanpassen van ECIS aan de peuterspeelzaal;
§
Licenties voor ECIS per peuterspeelzaal;
§
De aanschaf van computers voor de peuterspeelzaal;
§
Instructie van peuterspeelzaalleidsters in werken met ECIS.
De
werkgroep inhoud denkt dat deze investering zeker de moeite waard is omdat door
middel van automatisering de werkdruk van peuterspeelzaalleidsters verlaagd kan
worden. ECIS vereenvoudigd het bepalen en registreren van leerlinggewichten en
het verwerken van toetsresultaten. Het levert een bijdrage aan de
professionalisering van het peuterspeelzaalwerk.
Indien
het niet mogelijk is om ECIS aan te schaffen en aan te passen, dient er een
schema te worden ontwikkeld voor het bepalen van leerlinggewichten.
Het
werken met overdracht van kinderen van de peuterspeelzaal naar de basisschool
is momenteel volop in ontwikkeling. Voor de voorschool-peuterspeelzaal is dit
een must. Gepleit wordt voor het invoeren van een ‘Delfts
overdrachtsinstrument’ voor alle peuterspeelzalen, zowel de reguliere als de
voorschool-peuterspeelzalen.
Bij
de voorscholen wordt het overdrachtsformulier uitgebreid met toets- en
observatiegegevens, conform het VVE-programma en de GOA-monitor.
Een
belangrijk aandachtspunt bij het werken met een overdrachtsinstrument is het
waarborgen van de privacy van kinderen en ouders.
Aangezien
het begrip wachtlijst veelal een ‘vervuild’ begrip is, is het zinvol om dit
begrip duidelijk te definiëren. Op een wachtlijst staan alleen kinderen die nog
niet geplaatst kunnen worden vanwege capaciteitsgebrek. Kinderen die nog niet
geplaatst worden omdat zij nog te jong zijn, staan op een inschrijflijst.
Octopus
BV constateert een lichte daling van de vraag naar reguliere
peuterspeelzaalplaatsen. Dit heeft mede te maken met een grotere behoefte aan
dagopvang.
Op
basisschool De Omnibus komen veel kinderen binnen die geen peuterspeelzaal
bezocht hebben. Dit zou komen door te weinig peuterspeelzaalcapaciteit in de
wijk Poptahof.
Uit
dit voorbeeld blijkt dat het belangrijk is om op alle basisscholen de instroom
te registreren. Wanneer veel kinderen instromen zonder een peuterspeelzaal of
kinderdagverblijf te hebben bezocht, is het belangrijk om te onderzoeken wat de
oorzaak is. Er kan sprake zijn van te weinig capaciteit, wat zou moeten blijken
uit een wachtlijst. Is er geen wachtlijst, dan zal er waarschijnlijk meer
aandacht besteed moeten worden aan toeleiding naar de peuterspeelzaal.
De
werkgroep financiën / huisvesting acht een bezettingsgraad van 90% redelijk.
Voor een peuterspeelzaal met groepen van 18 kinderen is de eis dus dat
effectief 16,2 plaats gemiddeld op jaarbasis bezet is.
Het
werkveld pleit voor verkleining van de groepsgrootte van de voorschool van 18
naar gemiddeld 15 kinderen.
Voor
voorschool-peuterspeelzalen (die met middaggroepen werken) is een bezettingsgraad
van 90% naar verwachting niet haalbaar. De peuters worden voor vier dagdelen
geplaatst, maar aanvankelijk zullen zij de speelzaal veelal maar twee dagdelen
bezoeken want ’s middags slapen deze kinderen nog. De middaggroepen zullen
derhalve kleiner zijn, gemiddeld 12 kinderen. Ook voor de
ochtend-voorschoolgroepen is zo een groeimodel (per kind) te realiseren. De
gemiddelde groepsgrootte is met andere woorden (18 + 12): 2 = 15. Bij een
bezettingsgraad van 90% dienen gemiddeld op jaarbasis 13,5 peuters effectief de
voorschool te bezoeken.
Een
groepsgrootte van 15 kinderen sluit aan bij de landelijke adviezen van
Kaleidoscoop en Piramide en komt tegemoet aan de problematiek in deze groepen.
KIX Advies stelt voor deze groepsgrootte ook voor het programma BasisGoed aan
te houden.
De
werkgroep financiën / huisvesting heeft ook nagedacht over maatregelen voor het
geval dat een peuterspeelzaal een bezettingsgraad van 90% niet haalt.
Als
de bezetting onder de 90% komt, zou een procedure op gang moeten komen waarbij
de gemeente en de exploitant om tafel te gaan zitten over waar dit lage
percentage vandaan komt. In geval van vergrijzing van een wijk kan dit leiden
tot capaciteitsvermindering in die wijk, zij het niet perse bij de speelzaal
die onder de 90% zakt (bijvoorbeeld omdat spreiding gewenst is). Er kunnen ook
(politieke) redenen zijn de betreffende speelzaal open te houden, bijvoorbeeld
omdat hier veel doelgroepkinderen komen en in geval van capaciteitsvermindering
peuters op de wachtlijst belanden. In dat geval kan worden besloten de
capaciteit in stand te houden, ook al ligt het bezettingspercentage structureel
onder de 90%, met instandhouding van de volledige subsidie.
De
werkgroep vindt het redelijk dat een peuterspeelzaal die onder de 75% bezetting
komt subsidie moet terugbetalen.
Gezamenlijke huisvesting
is het eerste kenmerk waaraan een voorschool volgens de gemeente moet voldoen: “Om inhoudelijke samenwerking tussen
peuterspeelzaal en basisschool mogelijk en zichtbaar te maken is het gewenst
dat beide voorzieningen op korte afstand van elkaar of zo mogelijk in hetzelfde
gebouw zijn gehuisvest.”
Ook
de werkgroep financiën / huisvesting pleit unaniem voor gezamenlijke
huisvesting van voorschool-peuterspeelzaal en basisschool. Als voordelen van
gezamenlijke huisvesting worden genoemd:
§
Peuterleidsters en leerkrachten krijgen meer inzicht in elkaars werk;
§
Door het onderlinge contact tussen peuterspeelzaal en basisschool kunnen
kinderen makkelijker wennen op school;
§
De school plukt de vruchten van de oudercontacten die de peuterleidsters
hebben opgebouwd;
§
Grotere doorstroom naar een basisschool die met hetzelfde VVE-programma
werkt, dit verhoogt het effect van VVE;
§
Financieel voordeel door gebruik te maken van elkaars (buiten)ruimte en
speelmaterialen.
Bij
gezamenlijke huisvesting is het aan te bevelen een gebruikersovereenkomst op te
stellen zodat de samenwerking niet stuk loopt op huishoudelijke /
organisatorische zaken.
De
werkgroep betreurt de ontwikkelingen in de wijk Poptahof waar de speelzalen nu
in noodlokalen bij basisschool De Omnibus zitten, maar op termijn naar het
nieuw te bouwen buurthuis gaan verhuizen.
De
deelnemers zijn het erover eens dat het werken met een VVE-programma extra
ruimte vergt. Er is een aparte ruimte nodig voor het toetsen en tutoren van
kinderen want in de groepsruimte worden de kinderen te veel afgeleid.
Kamerschermen bieden geen uitkomst omdat zij gemakkelijk kunnen omvallen.
Eventueel zou een harmonicadeur uitkomst kunnen bieden, dit is afhankelijk van
het gebouw.
Verder
geven alle deelnemers aan dat er meer opbergruimte nodig is.
Het
creëren van hoeken is mogelijk in de bestaande groepsruimtes.
De
werkgroep adviseert de gemeente in geval van nieuwbouw of renovatie rekening te
houden met de extra ruimte die door het werken met een VVE-programma nodig is.
KIX
Advies stelt voor om te onderzoeken of er gelden voor onderwijsvernieuwing
beschikbaar zijn en deze in te zetten voor aanpassingen in het kader van VVE.
Een
ander aandachtspunt is de cursus “Taal en Opvoeden”. Niet op alle locaties is
er een geschikte ruimte beschikbaar. Het is van belang hier aandacht aan te
besteden omdat de cursus “Taal en Opvoeden” een belangrijke bijdrage kan
leveren aan de betrokkenheid van ouders bij de peuterspeelzaal en de
basisschool. Ouderbetrokkenheid is één van de kenmerken van de Delftse
voorschool.
De
werkgroep financiën / huisvesting heeft zich gebogen over de overhead. Er is
een lijst opgesteld met taken voor de basisoverhead voor alle peuterspeelzalen
en de extra overhead die samenhangt met de voorschool.
Taken
die horen bij de basisoverhead:
§
Voorbereiding;
§
Oudercontacten;
§
Deskundigheidsbevordering;
§
Teamoverleg;
§
Onderhouden netwerk;
§
Oudercontacten;
§
Inschrijving, planning en plaatsing;
§
Kindadministratie;
§
Overdracht;
§
Budgetbeheer;
§
Inkoop;
§
Personeel & organisatie;
§
Arbobeleid en arbodienst;
§
Salarisadministratie;
§
Kwaliteitseisen (GGD);
§
(Inhoudelijke) aansturing;
§
Beleidsontwikkeling;
§
Bijwonen bestuursvergaderingen;
§
Financiële administratie;
§
Accommodatiebeleid en schoonmaak;
§
Externe contacten.
Taken
die te maken hebben met de voorschool:
§
Extra deskundigheidsbevordering;
§
Extra voorbereiding;
§
Meer overleg met derden, zoals school en Jeugdzorg;
§
Extra aandacht voor toeleiding;
§
Peutervolgsysteem;
§
Meer ouderbijeenkomsten.
Als
basis voor de subsidiëring van loonkosten en overhead is de volgende berekening
door de werkgroep vastgesteld.
Aanstelling |
15
uur (gedurende schoolweken) |
Overhead
(40%) |
6 uur (gemiddeld per jaar) |
De
inzet van de overhead kan per organisatie verschillen. Bij kleine organisaties
hebben groepsleidsters vaak extra taken en zullen de overhead uren
(gedeeltelijk) naar de groepsleidsters gaan. Bij grote(re) organisaties zullen
deze uren worden ingezet ten behoeve van het centraal bureau.
Te veel vakantie
Een
peuterspeelzaal is 12 weken per jaar gesloten. Groepsleidsters hebben op grond
van de CAO Welzijn afgerond recht op vijf weken vakantie. Effectief komt daar
een week bij aangezien in de vakanties dagen vallen, waarvoor geen verlof dient
te worden opgenomen (tweede Paasdag, tweede Pinksterdag et cetera).
Zij
hebben met andere woorden zes weken te veel vakantie. Dat wordt verrekend met
de aanstelling van de groepsleidster. Dat ziet er als volgt uit:
Werkuren |
|
15
uur |
|
Te
veel vakantie (6 x 15): 52 |
1,75
uur (afgerond) |
|
|
Aanstelling |
13,25
uur |
|
De
groepsleidster werkt 15 uur en door haar een aanstelling te geven van 13,25
spaart zij uren voor het te veel aan vakantie.
Als
basis voor de loonkosten geldt dan 13,25 + 6 uur = 19,25 uur.
Hier
komen de huisvestigingslasten en materiaalkosten boven op.
De
werkgroep bepleit dat het huidige declaratiestelsel op de schop gaat en
vervangen wordt door vaste budgettering, zowel voor reguliere als voor
voorschool-peuterspeelzalen.
Octopus
BV heeft aangegeven dat de berekening voor de subsidie die zij krijgen
wezenlijk anders is. Octopus BV laat de gemeente Delft weten hoeveel zij aan
ouderbijdragen ontvangt, waarop de gemeente het tekort aanzuivert.
Naam |
Organisatie |
Werkgroep |
Mehrzad Ali Akbar Pour |
PSZ
Woelewippie |
Inhoud |
Wouter
Bering |
Octopus
BV |
Inhoud
+ Financiën |
Francis
van den Bosch |
Octopus
BV |
Inhoud
+ Financiën |
Frank
Coert |
GOA
Delft |
Inhoud |
Elma
Cools |
Stichting
R.K. Peuterspeelzalen Delft |
Financiën
|
Gerbert
Denneboom |
Openbaar
Primair Onderwijs Delft |
Organisatie |
Ria
van der Enden |
PSZ De Eglantier |
Financiën
|
Babs
Hake |
Octopus BV |
Alle
werkgroepen |
Iris
Heijdelberg |
OBS
De Omnibus |
Inhoud |
Djoeke
Hooijmeyer |
PSZ
De Eglantier |
Inhoud |
Ria
van der Hout |
PSZ
Woelewippie |
Inhoud |
Antoinette
Jansen |
PSZ
Woelewippie |
Inhoud |
Aad
van Konijnenburg |
PCB De Horizon |
Inhoud |
Jacqueline
Koopmans |
PSZ
Het Muizenhuis |
Financiën
|
Erna
van der Laan |
PSZ
Het Muizenhuis |
Organisatie |
Aart
Maat |
Anne
de Vriesschool |
Inhoud |
Manon
Meyer |
PSZ
Het Muizenhuis |
Inhoud |
Suzana
Orlic |
Octopus
BV |
Inhoud |
Robbert
Paulussen |
Stichting
Montessori Peutergroep |
Financiën
|
Mike
Rattink |
PSZ De Eglantier |
Organisatie |
Leo
Romijn |
OBS
De Omnibus |
Organisatie
+ Financiën |
Loes
Struys |
PSZ
Pinokkio |
Inhoud |
Inez
van Winden |
GOA
Delft |
Organisatie
+ Financiën |
[1] “Contouren voor een nieuw
peuterspeelzaalbeleid”, Vakteam Welzijn, 6 januari 2003
[2] Visiedocument
“Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw”, MOGroep, 2001
[3] Verslag werkconferentie
herziening peuterspeelzaalbeleid, 29 oktober 2002.
[4] Het gaat hierbij om kinderen
waarvan één van de ouders geboren is in één van de volgende landen:
Griekenland, Italië, Joegoslavië, Spanje, Portugal, Kaapverdië, Marokko,
Turkije, Suriname, Nederlandse Antillen, Aruba, een niet-Engelstalig land
buiten Europa niet zijnde Indonesië.