Inhoudsopgave

 

Inleiding............................................................................................................. 3

 

Het Delftse peuterspeelzaalwerk............................................................................... 5

 

Het werkveld aan het woord: de functie van de peuterspeelzaal.......................................... 7

De functie van de peuterspeelzaal en de deskundigheid van de groepsleidsters..................... 7

Definitie van de peuterspeelzaal............................................................................. 7

Kerntaken van de peuterspeelzaal........................................................................... 7

Reactie van het werkveld op de functie van de peuterspeelzaal........................................ 8

Deskundigheidsbevordering.................................................................................. 8

Kerntaken van de peuterspeelzaal in relatie tot de voorschool-peuterspeelzaal...................... 9

Deskundigheidsbevordering voorschool-peuterspeelzalen............................................. 10

 

Het werkveld aan het woord: peuters op de peuterspeelzaal............................................. 13

Voor wie is de peuterspeelzaal bestemd?................................................................ 13

Gemengde groepen........................................................................................... 13

Doelgroep voorschool........................................................................................ 13

Gemengde groepen realiseren.............................................................................. 14

Twee-trapsmodel: verdeling van peuterspeelzalen en voorschool-peuterspeelzalen.............. 15

 

Het werkveld aan het woord: samenwerking peuterspeelzaal – basisschool.......................... 17

 

Het werkveld aan het woord: vaste groepen in de peuterspeelzaal..................................... 19

Vaste groepen................................................................................................ 19

Vaste groepsleidsters........................................................................................ 20

 

Het werkveld aan het woord: monitoren en overdracht.................................................... 21

Monitoren van de speelzalen en voorscholen............................................................ 21

Registratie-systeem.......................................................................................... 21

Delfts overdrachtsinstrument............................................................................... 22

 

Het werkveld aan het woord: wachtlijst, capaciteit en bezetting van de peuterspeelzaal............ 23

Capaciteit en wachtlijst....................................................................................... 23

Bezettingsgraad............................................................................................... 23

 

Het werkveld aan het woord: huisvesting van de peuterspeelzalen..................................... 25

Gezamenlijke huisvesting.................................................................................... 25

Huisvestingsproblemen...................................................................................... 25

 

Het werkveld aan het woord: overhead op de peuterspeelzalen......................................... 27

 

 

Bijlage: Lijst van deelnemers aan de werkgroepen......................................................... 29



Inleiding

 

Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen vragen om een herbezinning van het peuterspeelzaalbeleid. De overheid heeft erkend dat de eerste levensjaren van cruciaal belang zijn omdat de basis voor een goede ontwikkeling in de voorschoolse periode wordt gelegd. Met name van peuterspeelzalen wordt verwacht dat zij, gezien hun laagdrempelig karakter en het grote bereik (landelijk 50 tot 60%), een belangrijke bijdrage kunnen leveren op het gebied van vroegsignalering en (taal)achterstandenbestrijding.

In mei 2000 is de landelijke regeling VVE (Voor- en Vroegschoolse Educatie) van kracht geworden. VVE richt zich op kinderen van twee tot zes jaar om ontwikkelingskansen optimaal te benutten. Kinderen met een leerlinggewicht komen speciaal in aanmerking voor VVE.

Sinds augustus 2002 is VVE onderdeel van het Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA).

Als reactie op de gestegen verwachtingen ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk verscheen eind 2001 het visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw”. Hierin omschrijft het werkveld de kernfunctie en kerntaken van de peuterspeelzaal.

Terwijl de functie steeds duidelijker wordt, heerst er nog veel onduidelijkheid over de positie van peuterspeelzalen. In een beleidsbrief (januari 2002) schetste de toenmalige staatssecretaris van VWS, mevrouw Vliegenthart, drie modellen voor het peuterspeelzaalwerk, te weten: decentraal geregeld met uniforme kwaliteitseisen, aansluiting bij de geplande Wet Basisvoorziening Kinderopvang of aansluiting bij het basisonderwijs. 

Vooralsnog valt het peuterspeelzaalwerk onder de Welzijnswet en is dus lokaal beleid.

 

Ook de gemeente Delft heeft ervoor gekozen om haar peuterspeelzaalbeleid voor de komende jaren te herzien. Er zal verdere aansluiting gezocht worden bij het beleid voor VVE. Naast inhoudelijke aanpassing van het beleid, kan dit ook gevolgen hebben voor de organisatie en financiering.

In haar notitie “Kinderopvang in perspectief, stand van zaken eind 2001 & beleidskaders vanaf 2003 / 2004” heeft de gemeente Delft het volgende hierover opgenomen:

“De laatste jaren is er weinig beleidsmatige aandacht geweest voor het peuterwerk. Inmiddels is hierin, ook vanuit de landelijke overheid, verandering gekomen. Inhoudelijk gezien wordt meer en meer de relatie gelegd met doelgroepen- en achterstandenbeleid (voorschool). Ook organisatorisch wordt gekeken naar samenwerking met onderwijsvoorzieningen.”

 

In het najaar van 2002 is een start gemaakt met de herziening van het peuterspeelzaalwerk. Door middel van diverse semi-gestructureerde interviews en een werkconferentie zijn de inhoudelijke lijnen bepaald. Deze staan beschreven in het rapport “Herziening Peuterspeelzaalbeleid” (november 2002) van KIX Advies.

Op basis daarvan heeft het college van B en W in januari 2003 een contourennota vastgesteld waarin elf uitgangspunten beschreven staan die ten grondslag aan liggen aan het toekomstige beleid van de peuterspeelzalen.

Deze uitgangspunten zijn:

 

  1. “De kernopdracht peuterspeelzaalwerk en de uitwerking in drie deeltaken wordt onderschreven.
  2. De peuterspeelzaal is er niet op gericht ouders in staat te stellen te werken.
  3. Iedere ouder die dat wenst moet zijn of haar kind spoedig na aanmelding daadwerkelijk geplaatst kunnen krijgen op een peuterspeelzaal in de eigen wijk.
  4. De sociaal-demografische gegevens op wijkniveau zijn richtinggevend voor de bepaling van de nieuwe gewenste capaciteit. Uitgangspunt is dat hierbij niet alleen de bestaande peuterspeelzalen een rol spelen, maar ook de peuterplaatsen in de kinderopvang.
  5. De gemeente zet de subsidiëring van de peuterspeelzalen voort. Daarvoor is het structurele budget, prijspeil 2002, richtinggevend.
  6. Er komt een nieuwe gedifferentieerde ouderbijdragentabel. Uitgangspunt is dat doelgroepouders suppletie krijgen op een gematigde ouderbijdrage; niet-doelgroepouders gaan naar draagkracht hogere bijdragen betalen.
  7. Er komt toelatingsbeleid voor de peuterspeelzalen / voorscholen gericht op het realiseren van gemengde groepen (dat wil zeggen doelgroep- en niet-doelgroepkinderen).
  8. Er komen modellen voor het werken met vaste (gemengde) groepen; minimum gebruik voor doelgroep- en niet-doelgroepkinderen is twee vaste dagdelen – voor doelgroepkinderen loopt dit op tot vier dagdelen.
  9. Clustervorming van peuterspeelzalen met basisscholen in het kader van de Voor- en Vroegschoolse Educatie is zeer gewenst. Clusters van peuterspeelzalen en basisscholen die voldoen aan de VVE-voorwaarden kunnen aanspraak maken op aanvullende subsidiëring vanuit de VVE-middelen.
  10. In het nieuwe beleid wordt de bestaande status aparte van drie bijzondere speelzalen en de nu aanwezige niet-gesubsidieerde professionele speelzalen op gelijke wijze betrokken.
  11. In de uitwerkingsfase worden een aantal aspecten van de peuteropvang onderzocht en in varianten ter besluitvorming voorgelegd. Het gaat daarbij om:

-        voor de peuteropvang de meest gewenste organisatievorm (stichting(en), BV, anders);

-        kan / mag er sprake zijn van gedwongen winkelnering;

-        de mogelijkheden van aanbesteding (gericht op organisaties);

-        de mogelijkheden van vraagsturing (gericht op ouders).”[1]

 

De contouren zijn vrijgegeven voor verdere uitwerking met het werkveld.

Tijdens het vervolgtraject hebben drie werkgroepen zich over een aantal zaken gebogen die voortvloeien uit de adviezen uit het KIX rapport en uit de contourennota. De drie werkgroepen organisatie, inhoud en financiën / huisvesting, voorgezeten door een adviseur van KIX Advies, zijn drie maal bijeenkomen in de maanden februari en maart 2003.

De KIX adviseurs hebben gezorgd voor uitwisseling en afstemming tussen de werkgroepen waar nodig en gewenst. KIX Advies heeft tevens geparticipeerd in de Projectgroep Voorschool van de gemeente Delft. Hierin zijn de Vakteams Welzijn en Onderwijs en

GOA Delft vertegenwoordigd. De projectgroep heeft de regierol in het vervolgtraject.

 

Dit rapport “Het werkveld aan het woord” bevat de mening van het veld over de door de gemeente vastgestelde uitgangspunten. Het werkveld heeft aangegeven graag hierover met de gemeente in discussie te willen gaan.

 

In dit rapport komen de volgende onderwerpen aan de orde: de functie van de peuterspeelzaal, deskundigheidsbevordering, de doelgroep van de peuterspeelzaal, samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool, monitoren en overdracht, capaciteit en bezetting, huisvesting en overhead.

 

Omdat er in het peuterspeelzaalwerk voornamelijk vrouwen werkzaam zijn, spreken wij in dit rapport over groepsleidsters. Hiermee worden ook groepsleiders bedoeld.

 

Jeanne van Berkel

Theo Blom

Julia Lorenz

 

17 april 2003


Het Delftse peuterspeelzaalwerk

 

In de gemeente Delft zijn er diverse vormen van peuterspeelzaalwerk. Alle peuters van twee jaar en ouder kunnen leeftijdsgenootjes ontmoeten in de speelzaal, ze worden gestimuleerd in hun ontwikkeling, spelen samen en doen zo nieuwe ervaringen op. Spelenderwijs de wereld om je heen kunnen ontdekken staat centraal. Dat spelen en ontdekken draagt bij aan de brede ontwikkeling van kinderen.

De peuterspeelzaal is gericht op het samen spelen van kinderen. Voor werkende ouders met jonge kinderen is er de kinderopvang. Dat wil overigens niet zeggen dat daar het samen spelen, ontmoeten en ontwikkelen niet aan de orde komt.

 

Het Delftse peuterspeelzaalwerk in onder te verdelen in een tweetal onderdelen:

§       De peuterspeelzaal als basis voor de brede ontwikkeling van kinderen;

§       De Delftse voorschool-peuterspeelzaal voor gerichte stimulering van kinderen om alle ontwikkelingskansen van kinderen te (kunnen) benutten.

 

Het schema op de volgende bladzijde geeft de kenmerken van deze voorschoolse voorzieningen weer.

In dit rapport “Het werkveld aan het woord” worden de verschillende kenmerken verder toegelicht en worden dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen gelegd.
Kenmerken Delftse peuterspeelzaalwerk

 

§       De peuterspeelzaal als basis voor de brede ontwikkeling van kinderen;

§       De Delftse voorschool-peuterspeelzaal voor gerichte stimulering van kinderen om alle ontwikkelingskansen van kinderen te (kunnen) benutten.

 

 

V

O

O

R

S

C

H

O

O

L

 

 

1.     Alleen in die wijken met GOA scholen met meer dan 50% kinderen (in groep 1 en 2) met een leerlingengewicht;

2.     Afstemming van pedagogisch didactische aanpak op de peuterspeelzaal en basisschool;

3.     Voor kinderen vanaf twee jaar, in groepen van gemiddeld 15 kinderen;

4.     Speciale aandacht voor taalontwikkeling;

5.     Kinderen die nog geen gebruik maken van de voorschool-peuterspeelzaal worden extra gestimuleerd om dit wel te doen. Er is een toeleidingstraject;

6.     Intensievere betrokkenheid van ouders, ouders vervullen een belangrijke onderwijsondersteunende rol;

7.     Kinderen worden gemonitord in hun ontwikkeling.

8.     Vier dagdelen voor de prijs van twee dagdelen.

 

 

P

E

U

T

E

R

S

P

E

E

L

Z

A

A

L

 

 

 

1.     Voor het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar door het aanbieden van passende en veelzijdige speelmogelijkheden;

2.     Voor kinderen vanaf twee jaar in groepen van 18 kinderen;

3.     Met vaste groepen: vaste arrangementen voor kinderen en ouders;

4.     Door twee vaste groepsleidsters per groep, met voldoende deskundigheid;

5.     Samenwerking met de basisschool ‘om de hoek’;

6.     Gehuisvest in een basisschool;

7.     Met een bezetting van 90%;

8.     Inhoudelijk aangestuurd door leidinggevende en faciliteiten voor overhead en organisatie;

9.     Met een ouderbijdrage naar inkomen;

10.  De capaciteit van de peuterspeelzaal is afgestemd op het aantal twee- tot vierjarige kinderen in de wijk. Rekening ermee houdend dat er ook peuters naar het kinderdagverblijf gaan omdat ouders werken.

 

 

 

U dient dit schema van beneden naar boven te bekijken.

De peuterspeelzaal vormt de basis waarop een voorschool-peuterspeelzaal iets extra’s kan bieden. De kenmerken van de peuterspeelzaal treft u ook aan in de voorschool-speelzaal, aangevuld of verrijkt met aanvullende mogelijkheden, een inhoudelijk programma voor het werken met kinderen en / of aanvullende faciliteiten.


Het werkveld aan het woord: de functie van de peuterspeelzaal

 

De functie van de peuterspeelzaal en de deskundigheid van de groepsleidsters

Om aan de slag te gaan met de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is het belangrijk om allereerst overeenstemming te bereiken met de betrokkenen over de taak van de peuterspeelzaal. Welke rol vervult de speelzaal in de ontwikkeling van kinderen? Hoe uit deze taak zich in praktijk? Wat betekent dit voor de groepsleidsters? Met welke andere organisaties dient samengewerkt te worden en waarover?

Het vinden van antwoorden op bovenstaande vragen is gebonden aan de locatie van de peuterspeelzaal. Elke peuterspeelzaal heeft andere mogelijkheden. Binnen een vastgesteld kader geven zij op eigen wijze vorm aan de functie van de peuterspeelzaal.

In 2001 heeft er landelijk een discussie met het werkveld plaatsgevonden over de taken van de peuterspeelzaal. Deze definitie, zoals omschreven in het visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw”, vormt de basis voor discussie met het Delftse werkveld.

 

Definitie van de peuterspeelzaal

Eén van de uitgangspunten uit de contourennota omtrent de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is het vaststellen van de definitie van de peuterspeelzaal: “De kernopdracht peuterspeelzaalwerk en de uitwerking in drie deeltaken wordt onderschreven.”

 

Kerntaken van de peuterspeelzaal

Als reactie op de gestegen verwachtingen waarmee het peuterspeelzaalwerk geconfronteerd wordt, heeft de MO-Groep (branchevereniging van onder meer kinderopvang) eind 2001 het visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw” gepubliceerd. Dit visiedocument is het resultaat van een aantal discussiebijeenkomsten met het werkveld.

In het visiedocument omschrijft het werkveld de kernfunctie van de peuterspeelzaal als

“Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2-4 jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden.”

 

Deze kernfunctie wordt uitgewerkt in een drietal kerntaken:

Kerntaak 1      Ontwikkelingsstimulering

“Elke peuterspeelzaal heeft tot taak om de algehele brede ontwikkeling van alle kinderen te stimuleren. Dit heeft betrekking op zowel de motorische ontwikkeling, als op de sociale-, de emotionele-, de cognitieve-, de creatieve- en de taalontwikkeling. Hoe? Door vanuit een duidelijk pedagogisch kader doelbewust met de ontwikkeling en begeleiding van het kind op de peuterspeelzaal bezig te zijn. Door op een gerichte, bewuste en herkenbare wijze uitnodigende speelsituaties te creëren.”

 

Kerntaak 2      Volgen én signaleren

“Gezien de geformuleerde kernopdracht ‘het bieden van optimale ontwikkelingskansen’ heeft iedere peuterspeelzaal de verantwoordelijkheid om elk kind in zijn / haar ontwikkeling via systematische observatie te volgen. Deze op objectieve wijze verkregen informatie is van belang om kinderen doelgericht in hun ontwikkeling te begeleiden en stimuleren.

Ook is het systematisch volgen van alle kinderen noodzakelijk om vorm te geven aan de doorgaande ontwikkelingslijn.”

 

Kerntaak 3      Vormgeven doorgaande ontwikkelingslijn

“Een peuterspeelzaal is een schakel in de ontwikkelketen van kinderen en daarmee een essentiële partner in het lokaal jeugdbeleid. Partner zijn in het lokaal jeugdbeleid betekent onder meer dat peuterspeelzalen hun aanbod in samenhang met andere voorzieningen moeten uitvoeren. Een peuterspeelzaal kan niet meer een naar binnen gekeerde organisatie zijn. Dit geldt in het bijzonder voor het realiseren van de sluitende aanpak 0-6 jarige kinderen: dat vraagt om samenwerking met andere voorzieningen, om afstemming en overleg.”

 

Op basis van de geformuleerde kernfunctie en de daaruit voortvloeiende kerntaken definieert het werkveld de peuterspeelzaal als een “ontwikkelingsgerichte, preventieve basisvoorziening voor kinderen van 2 tot 4 jaar.”[2]

 

Reactie van het werkveld op de functie van de peuterspeelzaal

Het Delftse werkveld kan de bovenstaande definitie van de peuterspeelzaal onderschrijven. De werkgroep inhoud is van mening dat er uit deze definitie - terecht - veel waardering voor het peuterspeelzaalwerk blijkt. Ook spreekt hen aan dat de peuterspeelzaal gericht is op de ontwikkelingskansen van alle kinderen.

Het werkveld kan breed achter de omschreven functie van de peuterspeelzaal staan. Door het omschrijven van de functie van de peuterspeelzaal wordt er inhoud gegeven aan het dagelijkse werk op de peuterspeelzalen.

 

In de drie kerntaken komt naar voren dat de peuterspeelzaal één van de kernpartners is in het lokaal jeugdbeleid. Andere kernpartners zijn kinderopvanginstellingen, consultatiebureaus, basisscholen en de GGD.

Groepsleidsters van reguliere peuterspeelzalen geven aan dat de kerntaken ‘volgen en signaleren’ en ‘vormgeven doorgaande ontwikkelingslijn’ voor hen op dit moment (nog) minder herkenbaar zijn. Kinderen worden wel in hun ontwikkeling gevolgd, maar nog niet altijd op een systematische manier. Hiervoor ontbreekt het veelal nog aan kennis / vaardigheden en aan faciliteiten (taakuren). 

Voor alle peuterspeelzalen geldt dat het lastig kan zijn om kerntaak twee en drie daadwerkelijk vorm te geven. Wat zijn je grenzen als peuterspeelzaal en waar kun je terecht wanneer je een probleem gesignaleerd hebt? Groepsleidsters geven aan dat zij het moeilijk vinden om met Jeugdzorg in contact te treden. Volgens de werkgroep inhoud zou het goed zijn wanneer de schoolzorgteams ook voor peuterspeelzalen toegankelijk zouden zijn.

 

Deskundigheidsbevordering

Om de taken van de peuterspeelzaal goed uit te kunnen voeren, vindt het werkveld dat er extra deskundigheidsbevordering van groepsleidsters gewenst is.

§       In de peuterspeelzalen is door het werken met gemengde groepen meer aandacht nodig voor het gedifferentieerd werken. Groepsleidsters in de peuterspeelzalen worden geconfronteerd met kinderen vanuit verschillende achtergronden en ontwikkelingsniveaus in de groepen. Het optimaal inspelen op elk kind, om elk kind te stimuleren in zijn / haar ontwikkeling, is een belangrijke taak van de peuterspeelzaal.

Door extra deskundigheidsbevordering aan te bieden op het gebied van gedifferentieerd werken kunnen de vaardigheid van groepsleidsters toenemen, waardoor er beter op alle kinderen ingespeeld kan worden;

§       Daarnaast is het aspect taalstimulering iets wat steeds meer van de peuterspeelzalen gevraagd wordt. Dit geldt zowel voor de peuterspeelzalen als de voorscholen. Groepsleidsters praten de hele dag met kinderen, benutten alle momenten om taal te stimuleren bij kinderen. Extra deskundigheid op het gebied van taalontwikkeling bij kinderen en het bieden van gestructureerde activiteiten in het kader van taalstimulering bij kinderen is gewenst;

§       Het volgen van kinderen en het werken aan een doorgaande ontwikkelingslijn is een nieuwe taak van de peuterspeelzaal zoals deze in de functie van de peuterspeelzaal geformuleerd is. Extra aandacht voor observeren en signalen kan ertoe bijdragen dat deze kerntaak daadwerkelijk uitgevoerd kan worden in de speelzalen. Aandacht voor overdracht van kinderen van de speelzaal naar het basisonderwijs vormt hier een onderdeel van en komt aan de orde bij monitoring van de speelzalen (bladzijde 21).

Bovenstaande onderdelen omtrent deskundigheidsbevordering zijn benoemd door de werkgroep inhoud op basis van ervaringen. De werkgroep heeft een aantal criteria geformuleerd waaraan de deskundigheidsbevordering moet voldoen:

§       Zij is praktijkgericht;

§       Zij heeft het karakter van verdieping;

§       Zij biedt mogelijkheden / ondersteuning in het vertalen van de opgedane kennis naar de praktijk (het werken met kinderen);

§       Er bestaat geen brede behoefte aan ‘het naar school gaan’ of lange trajecten deskundigheidsbevordering.

 

Er zijn drie ideeën geopperd:

§       Een jaarlijkse studiedag met workshops voor alle peuterspeelzaalleidsters in Delft;

§       Inzetten van een coach om de kennis naar de praktijk / de eigen werksituatie te vertalen en te implementeren (zoals dat nu op de voorschool-peuterspeelzalen gebeurt).

Het voordeel van deze benadering is dat het groepsleidsters ondersteunt in het maken van de vertaalslag van de theorie naar de praktijk. Maatwerk en mogelijkheden benutten om de opgedane kennis per speelzaal uit te werken vormen hier de basis van;

§       Aandacht voor netwerkvorming ter verdieping.

 

In de werkgroep inhoud is uitgebreid gesproken over de grens die er aan deskundigheidsbevordering zit. In het kader van de herziening van het  peuterspeelzaalbeleid is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van mogelijkheden aan peuterspeelzalen om hun kerntaken goed en deskundig uit te kunnen oefenen. Zeker in de implementatiefase is het taak van de gemeente om dit te organiseren en te faciliteren.

Het op peil houden van de deskundigheid van de peuterspeelzaal is een taak van de betreffende organisatie zelf, en valt onder het personeelsbeleid.

 

De groepsleidsters hebben aangegeven dat zij gedurende de tweejarige voorschool-training minder behoefte hebben aan algemene deskundigheidsbevordering. Zij hebben dan al zes trainingsdagen per jaar.

Het is belangrijk om een goede verhouding te vinden in deskundigheidsbevordering algemeen en extra deskundigheidsbevordering voor de voorschool.

 

Kerntaken van de peuterspeelzaal in relatie tot de voorschool-peuterspeelzaal

Het uitvoeren van de kerntaken van de peuterspeelzaal komt ook naar voren in de voorschool-peuterspeelzalen. Ook in de voorschool-speelzalen wordt er aandacht besteed aan de brede ontwikkelingsstimulering van kinderen. In het kader van het VVE-programma krijgen de taken ‘volgen en signalen’ en ‘werken aan een doorgaande ontwikkelingslijn’ meer vorm en inhoud. Daarnaast is er gerichte aandacht voor taalontwikkeling op de voorschool-peuterspeelzalen.

 

De Delftse voorschool heeft de volgende kenmerken:

§       Huisvesting

Om inhoudelijke samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool mogelijk en zichtbaar te maken is het gewenst dat beide voorzieningen op korte afstand van elkaar of zo mogelijk in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest;

§       Programmakeuze en invoeringstraject

Nadat de peuterspeelzaal en de basisschool gezamenlijk hebben gekozen voor een programma volgt een gezamenlijk tweejarig invoeringsprogramma;

§       Integraal concept

Speelzaalleidsters en onderbouwleerkrachten werken met hetzelfde integraal concept. Dit betekent dat ze volgens hetzelfde programma werken. De voorscholen hebben de keuze uit Piramide, Kaleidoscoop en BasisGoed;


§       Bereik doelgroep en interne doorstroom

De doelgroep is ruim aanwezig en er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk interne doorstroom van de speelzaal naar de basisschool. Hier is een streefpercentage van 50% voor vastgesteld;

§       Vier dagdelen per week in veilige groepen

Peuters komen gedurende vier dagdelen per week in groepen waarin zij zich veilig kunnen voelen en waar om die reden zoveel mogelijk dezelfde kinderen en leidsters aanwezig zijn;

§       Kwalificatie personeel en dubbele bezetting

Er wordt met een dubbele bezetting gewerkt;

§       Ouderbetrokkenheid en samenwerking in de wijk

Ouderbetrokkenheid staat hoog in het vaandel en er wordt samengewerkt met andere relevante wijkvoorzieningen zoals het consultatiebureau, migrantenorganisaties, bibliotheek en dergelijke in de wijk.

 

In het kader van de herziening van het peuterspeelzaalbeleid gaan we in dit rapport alleen in op de peuterspeelzaal in de voorschool.

 

Deskundigheidsbevordering voorschool-peuterspeelzalen

Voor elke voorschool is er een intensief trainingstraject van twee jaar (zes dagen per jaar) waarbij groepsleidsters en leerkrachten getraind worden in het werken met het VVE-programma. Dit komt boven op de deskundigheidsbevordering van de reguliere peuterspeelzaal.

 

De werkgroep inhoud heeft drie wensen ten aanzien van het op peil houden van de deskundigheid in de voorschool geformuleerd:

§       Ook na het tweejarige implementatietraject is verdieping van het werken met VVE gewenst;

§       De peuterspeelzaalleidsters zouden graag extra ondersteuning krijgen op het werken met het VVE-programma bij peuters;

§       Voor nieuw instromende groepsleidsters en leerkrachten is het volgen van de training op het VVE-programma gewenst / noodzakelijk.

Deze punten worden kort uitgewerkt.

 

Verdieping na het twee-jarige implementatietraject

Op het einde van het schooljaar 2002-2003 ronden de eerste Delftse voorscholen hun training in het werken met het VVE-programma af. Gedurende twee jaar hebben zij intensieve begeleiding van een coach gehad omtrent het werken met het programma in praktijk. Ook ontmoeten groepsleidsters en leerkrachten van het voorschool-cluster elkaar op de trainingsdagen. De mogelijkheden om gezamenlijk vorm en inhoud te geven aan het werken met VVE zijn er in dit implementatietraject legio. De betrokkenen hebben in het najaar van 2002 hun zorg geuit over de voortzetting van verdieping op het werken met het VVE-programma, na afronding van het scholingstraject.

KIX Advies signaleert ook bij andere voorschool-clusters in het land dat aandacht voor blijvende verdieping van belang is. Het opnemen van het VVE-programma als vast en vanzelfsprekend onderdeel in het ‘systeem’ van het werken met peuters en kleuters is niet eenvoudig. De ondersteuning in het implementatietraject draagt ertoe bij dat hier gerichte aandacht voor is. Als deze steun wegvalt, bestaat de kans dat de aandacht voor verdere verdieping van het VVE-programma naar de achtergrond verdwijnt.

Het VVE-programma vormt het kader van het werken in het voorschool-cluster. Blijvende aandacht voor verdieping hiervan is noodzakelijk.


VVE-programma bij peuters

Het werken aan het VVE-programma vraagt om een gestructureerde en methodische aanpak. Groepsleidsters zijn vanuit nature gewend om optimaal in te spelen op de interactie met kinderen. Hun manier van werken in de speelzaal is, vergeleken met het onderwijs, minder methodisch van aard.

Daarnaast speelt mee dat de VVE-programma’s onderwijsprogramma’s zijn. Jonge kinderen zijn vaak nog (te) speels om zo gestructureerd te werken in een peuterspeelzaal. Voor de peuterspeelzaalleidsters betekent dit dat zij op creatieve wijze invulling geven aan het uitvoeren van het VVE-programma in praktijk. Voor hen is het zoeken naar de mogelijkheden, onderzoeken, proberen en verder ontwikkelen. Extra ondersteuning bij het vertalen van het VVE-programma naar het werken met peuters is noodzakelijk.

 

Instromende groepsleidsters en leerkrachten

Door personeelswisselingen kunnen er op de huidige voorschool-groepen andere leidsters en leerkrachten komen te werken. Om het werken met het VVE-programma een organisatieaspect te laten zijn, nu en in de toekomst, is het gewenst dat nieuw instromend personeel in de VVE groepen de tweejarige training op het VVE-programma ontvangt. Dit kan stedelijk aangebonden worden.

Het werkveld aan het woord: peuters op de peuterspeelzaal

 

In dit onderdeel komt aan de orde voor wie de peuterspeelzaal bestemd is, de doelgroepen voor de voorschool-speelzalen en het zogenaamde twee trapsmodel van peuterspeelzalen in Delft. Dit is een model waarbij doelgroep- en niet-doelgroepkinderen in gemengde groepen zitten.

 

Voor wie is de peuterspeelzaal bestemd?

Elke Delftse peuter van twee jaar en ouder – die geen gebruik maakt van opvang in een kinderdagverblijf - dient in aanmerking te kunnen komen voor een plaats op de peuterspeelzaal in de wijk waar het kind woont.

Voor ouders die kiezen voor een bepaalde pedagogische stroming (bijvoorbeeld Montessori, Vrije School) is er een peuterspeelzaal op stedelijk niveau.

Peuters komen er om samen te spelen, leeftijdsgenootjes te ontmoeten contacten op te bouwen en worden gestimuleerd in hun algemene ontwikkeling.

Voor werkende ouders die opvang voor hun kind zoeken is er de kinderopvang.

 

Voor sommige peuters is het gewenst dat zij de peuterspeelzaal bezoeken. Het bezoeken van een peuterspeelzaal kan als minder ‘vrijblijvend’ gezien worden, omdat voor een optimale ontwikkeling van het kind en het slagen van de schoolloopbaan ‘vroeg beginnen’ aan te bevelen is. Jonge kinderen maken op de speelzaal kennis met leeftijdsgenootjes, leren rekening te houden met elkaar, worden gestimuleerd in hun ontwikkeling et cetera. Deze facetten kunnen een bijdrage leveren aan het sneller thuis voelen op de basisschool, waardoor kinderen daar eerder in staat zijn open te staan voor leren.

Ouders van deze kinderen worden door middel van een toeleidingstraject gewezen op het belang van de peuterspeelzaal. Samen met onder andere Stichting Maatzorg worden hier afspraken over gemaakt. Omdat jonge kinderen bijna allemaal op het consultatiebureau komen is het belangrijk om samen te werken met Stichting Maatzorg. Zij vervullen een belangrijke signalerende rol.

Er zijn in Delft verschillende plannen ontwikkeld omtrent de toeleiding naar de peuterspeelzaal. Deze plannen staan beschreven in de stukken “Voor- en Vroegschoolse Educatie en oudercursussen in Delft” (Vakteam Onderwijs, november 2000) en in de “Eindrapportage werkgroep voorscholen en allochtonen” (januari 2003). Deze eindrapportage ligt momenteel bij de gemeenteraad. KIX Advies adviseert over te gaan tot uitwerking van de intentie om toeleiding naar de peuterspeelzaal te starten.

 

Gemengde groepen

De gemeente Delft heeft in haar contourennota opgenomen te streven naar gemengde groepen. Het mixen van kinderen van verschillende achtergronden in gemengde groepen op de peuterspeelzaal is een belangrijk uitgangspunt. Ook wethouder Torenstra heeft hier de werkconferentie op 29 oktober 2002 mee geopend:

“Persoonlijk hecht ik een groot belang aan spreiding, spreiding van de voorzieningen door de stad, over de organisaties waartoe de peuterspeelzalen behoren, maar ook in de mix van zorgkinderen, kinderen met ontwikkelingsachterstanden en zij die dat niet hebben.

Het kind moet centraal staan en daarna pas de behoefte van de ouder. Hierin moet zich het peuterwerk blijven onderscheiden van de kinderdagverblijven waarin de kinderopvang een dienst is die geleverd wordt aan de ouder.”[3]

 

Doelgroep voorschool

De doelgroep van de voorschool bestaat uit zogenaamde gewichtenleerlingen, zoals die in het basisonderwijs gelden. Deze gewichten worden vastgesteld op basis van gezinskenmerken, opleidingsniveau van beide ouders en het soort werk dat zij hebben, dan wel werkzoekend zijn.

 

Het volgende onderscheid wordt gemaakt:

 

Gewichtenregeling in het basisonderwijs

 

Gewicht         Beschrijving

1.25

Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of tot en met het niveau van het derde jaar van een theoretische leerweg (bijvoorbeeld tot of tot en met het niveau het niveau van drie jaar MAVO).

Indien het een leerling betreft uit een éénoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de betreffende ouder of verzorger.

1.4

Leerling die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend.

1.7

Leerling van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het besluit trekkende bevolking WPO, anders dan bedoeld bij het gewicht 1.4.

1.9

Leerling met een niet-westerse culturele achtergrond[4] die tevens voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)     De vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of op het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs;

b)     De moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot of op het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs;

c)     De meest verdienende ouder oefent een beroep uit in loondienst, waarbij hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomen uit tegenwoordige arbeid.

 

Gemengde groepen realiseren

Het streven naar gemengde groepen in de peuterspeelzaal is een belangrijk gesprekspunt geweest in de werkgroepen inhoud en organisatie.

Het gemeentelijke streven om gemengde groepen te laten ontstaan, is een uitgangspunt op gemeentelijk niveau. Het staat echter in schril contrast met het vierde uitgangspunt uit de contourennota: “De sociaal-demografische gegevens op wijkniveau zijn richtinggevend voor de bepaling van de nieuwe gewenste capaciteit. Uitgangspunt is dat hierbij niet alleen de bestaande peuterspeelzalen een rol spelen, maar ook de peuterplaatsen in de kinderopvang.”

 

Er hebben verschillende modellen om te komen tot gemengde groepen de revue gepasseerd. Overwegingen hierbij waren steeds dat naast de inhoudelijke visie, er ook een werkbare situatie gecreëerd zou moeten worden.

1.     Allerlei gecombineerde groepen, waarin sommige peuters twee keer komen, andere vier keer per week, sommige ouders vier dagdelen ontvangen voor de prijs van twee

et cetera dragen niet bij aan een helder en eenduidig beeld over het peuterspeelzaalwerk naar buiten;

2.     In eerste instantie is gekozen om de sociaal-demografische gegevens van een wijk / het werkgebied van de peuterspeelzaal bepalend te laten zijn voor het feit of een peuterspeelzaal in aanmerking kan komen om voorschool te worden. In de werkgroep organisatie is gekeken naar de organisatorische haalbaarheid van het inspelen op de sociaal-demografische gegevens van de wijk. Deze zijn namelijk erg aan verandering onderhevig.

 

Op basis van bovenstaande overwegingen is er gekozen om een zogenaamd twee-trapsmodel voor het peuterspeelzaalwerk te gaan hanteren. Dit model wordt hieronder beschreven.

 

Twee-trapsmodel: verdeling van peuterspeelzalen en voorschool-peuterspeelzalen

Het twee-trapsmodel houdt in dat elke peuterspeelzaal (regulier en voorschool) logischerwijs verbonden is aan een basisschool. Uitgangspunt is dat door het vormen van koppels of clusters de doorgaande lijn voor alle kinderen bevorderd wordt. Het vormen van koppels past dus uitstekend bij kerntaak drie van de peuterspeelzaal, ‘het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn’.

Hoe het werkveld denkt over de samenwerking tussen (voorschool)peuterspeelzaal en basisschool, wordt beschreven op bladzijde 17.

 

Een peuterspeelzaal wordt voorschool-peuterspeelzaal wanneer op de bijbehorende basisschool meer dan 50% van de leerlingen in groep 1 en 2 tot de voorschool-doelgroep behoort (een onderwijsgewicht heeft hoger dan 1.0). Dit wordt vastgezet voor een periode van vier jaar, bijvoorbeeld dezelfde periode als de GOA-periode. Alle peuters op de voorschool-peuterspeelzalen zijn dan voorschool-doelgroep en kunnen vier keer per week komen.

 

Kenmerken van de peuterspeelzaal:

§       De kinderen komen twee dagdelen;

§       Het werkveld pleit voor een situatie waarbij kinderen vanaf drie jaar vier dagdelen mogen komen (dit heeft invloed op de capaciteit en financiering);

§       Er zijn vaste dagdeelarrangementen;

§       Ouders betalen het aantal dagdelen dat het kind ingeschreven is;

§       Er is een ouderbijdrage naar inkomen;

§       Groepsgrootte: 18 kinderen;

§       De groep wordt begeleid door twee gediplomeerde leidsters.

 

Kenmerken van de voorschool-peuterspeelzaal:

§       Er wordt gewerkt met een VVE-programma;

§       Er is intensieve samenwerking met de basisschool ‘om de hoek’;

§       Alle kinderen komen vier dagdelen, ze worden direct voor vier dagdelen ingeschreven waarbij een individueel groeimodel mogelijk is;

§       Er zijn vaste dagdeelarrangementen;

§       Ouders betalen slechts twee dagdelen (‘vier halen, twee betalen’);

§       Ouderbijdrage naar inkomen;

§       Gemiddelde groepsgrootte van 15 kinderen;

§       De groep wordt begeleid door twee gediplomeerde leidsters die getraind zijn in het werken met het VVE-programma.

 

Een consequentie van het twee-trapsmodel is dat gewichtenkinderen binnen een reguliere peuterspeelzaal niet profiteren van Voor- en Vroegschoolse Educatie. Deze kinderen bezoeken twee dagdelen per week de peuterspeelzaal en liften mee door van de Nederlandstalige kinderen te leren. Zij worden begeleid door groepsleidsters die getraind zijn in het werken met heterogene groepen (gedifferentieerd werken).

Een tweede consequentie van het twee-trapsmodel is dat de GOA-middelen binnen de voorschool-speelzalen ook gaan naar niet-gewichtenkinderen.

Het werkveld aanvaardt deze consequenties om twee redenen:

1.     Ten eerste omdat zij de integratie van gewichtenkinderen kinderen zonder leerlinggewicht wil bevorderen en het ontstaan van zwarte peuterspeelzalen wil voorkomen;

2.     Ten tweede omdat het twee-trapsmodel veel minder organisatie en administratie vergt dan de huidige werkwijze.

Daarnaast komt het model tegemoet aan uitgangspunt 7 uit de contourennota: “Er komt toelatingsbeleid voor de peuterspeelzalen / voorscholen gericht op het realiseren van gemengde groepen (dat wil zeggen doelgroep- en niet-doelgroepkinderen).”

 

In een later stadium zijn er twee aanvullingen op het twee-trapsmodel geformuleerd:

1.     Daar waar sprake is van meer dan 50% gewichtkinderen op de peuterspeelzalen, maar niet op de bijbehorende basisschool in groep 1 en 2, zou de peuterspeelzaal voorschool moeten worden. In dit geval is de peuterspeelzaal dus niet schoolvolgend, maar vooruitlopend op de populatie van groep 1 en 2. Het werkveld adviseert om dit met subsidie uit het GOA-budget te financieren.

2.     Aanbevolen wordt om voor peuterspeelzalen die 40 – 50% gewichtkinderen hebben, in overleg met de gemeente extra faciliteiten te creëren. Gedacht kan worden aan extra handen, kleinere groepen of gerichte deskundigheidsbevordering (met subsidie uit het gemeentelijk budget). 

 

Deze twee aanvullingen maken het noodzakelijk dat alle peuterspeelzalen het aantal gewichtenleerlingen bepalen en registreren. Dit is ook zinvol in het kader van de onderwijsmonitor (komt aan de orde op bladzijde 21).

Het werkveld aan het woord: samenwerking peuterspeelzaal – basisschool

 

De samenwerking tussen de peuterspeelzaal en de basisschool gaat een nog grotere rol spelen dan nu al het geval is.

Elke peuterspeelzaal werkt samen met de school in de buurt, elke school werkt samen met de peuterspeelzaal in de buurt. Samenwerken is tweerichtingsverkeer.

Deze samenwerking is belangrijk omdat zo de kerntaken ‘volgen en signaleren’ en ‘werken aan de doorgaande ontwikkelingslijn’ vormgegeven kunnen worden.

 

Bij de samenwerking wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere peuterspeelzalen en basisscholen en voorschool-samenwerkingsclusters.

 

Aspecten van samenwerking tussen peuterspeelzalen en basisscholen:

§       Medewerkers van beide voorzieningen kennen elkaar en weten elkaar te vinden;

§       Er is geen structureel overleg, maar groepsleidsters en leerkrachten zoeken contact wanneer een kind nadere aandacht behoeft;

§       Er wordt gewerkt met een overdrachtsformulier (het werkveld pleit voor een uniform overdrachtsformulier voor heel Delft; dit komt aan de orde op bladzijde 22);

§       Peuterspeelzalen registreren naar welke basisscholen kinderen uitstromen en de school meldt wanneer het kind is aangekomen;

§       Scholen registreren of kinderen een peuterspeelzaal, voorschool-peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf hebben bezocht.

 

De samenwerking binnen de voorschool-clusters is intensiever. Naast bovenstaande aspecten noemt de werkgroep inhoud de volgende kenmerken:

§       Er wordt met hetzelfde programma gewerkt;

§       De pedagogische aanpak wordt op elkaar afgestemd;

§       Vier keer per jaar is er een clusteroverleg;

§       Het overdrachtsformulier wordt uitgebreid met toets- en observatiegegevens (conform het VVE-programma).

Een aantal van deze aspecten die in de werkgroep inhoud zijn besproken, komt overeen met de voorschool-kenmerken die de gemeente Delft heeft opgesteld. Het gaat hierbij om de gezamenlijke programmakeuze en het werken met hetzelfde integraal concept.

 

Het op gang brengen en onderhouden van de samenwerking binnen een voorschool-cluster is bij uitstek een taak van de clustercoördinator. Deze rol wordt momenteel door GOA Delft verder vormgegeven. 

 

De werkgroep financiën / huisvesting is, net als de gemeente, van mening dat de samenwerking tussen (voorschool)peuterspeelzaal en basisschool vergemakkelijkt en bevorderd kan worden door gezamenlijke huisvesting. Groepsleidsters en leerkrachten krijgen zo meer inzicht in elkaars werk en weten elkaar gemakkelijker te vinden. Daarnaast is er over het algemeen sprake van een grotere doorstroom naar een basisschool die met hetzelfde VVE-programma werkt (zie ook huisvesting van de peuterspeelzalen, bladzijde 25).

Het werkveld aan het woord: vaste groepen in de peuterspeelzaal

 

Vaste groepen

In de herziening van het peuterspeelzaalbeleid is gekozen om te gaan werken met vaste groepen. Dit betreft zowel de reguliere als de voorschool-peuterspeelzalen.

Een vaste groep is te omschrijven als een vaste (steeds dezelfde groep) kinderen die op vaste dagdelen per week de peuterspeelzaal bezoekt. Kinderen ontmoeten steeds dezelfde speelgenootjes. Deze groep kinderen wordt door (zoveel mogelijk) vaste groepsleidsters begeleid op de dagdelen dat zij de peuterspeelzaal bezoeken.

 

Voordelen van vaste groepen / ‘arrangementen’:

Voor kinderen:

§       Meer veiligheid;

§       Meer continuïteit door het ontmoeten van dezelfde speelgenootjes.

 

Voor de groepsleiding:

§       Gestructureerder kunnen werken / voort kunnen bouwen op het programma (dit geldt zeker ten behoeve van VVE);

§       Minder kinderen in hun ontwikkeling hoeven volgen (twee groepsleidsters volgen de 15 / 18 kinderen en verdelen dat).

 

Voor de organisatie:

§       Goede bezetting op minder aantrekkelijke dagdelen kunnen halen door de combinatie van een aantrekkelijk en minder aantrekkelijk dagdeel;

§       Betere planning van kinderen door vaste dagdeelcombinaties;

§       Efficiëntere inplanning van kinderen (tijdwinst op planning en plaatsing).

 

Voor de ouders:

§       Opbouwen van oudercontacten en netwerkvorming.

 

Een nadeel van vaste arrangementen is dat het minder klantvriendelijk is voor ouders. Aangezien we ervan uit gaan dat de peuterspeelzaal gericht is op kindbelangen, is het nadeel niet van doorslaggevende aard om af te wijken van vaste groepen in de peuterspeelzaal.

 

De invoering van vaste groepen zal naar verwachting enige tijd in beslag nemen omdat er voor de huidige ouders een overgangsregeling gewenst is. Ouders kunnen niet verplicht worden om van dagdeel te wisselen, wel kunnen groepsleidsters dit met ouders bespreken. In de overgangsperiode zullen speelzalen waarschijnlijk te maken krijgen met onderbezetting.

 

Voor de overgangsperiode zullen per peuterspeelzaal-locatie de volgende vragen beantwoord moeten worden om te komen tot vaste dagdeelarrangementen:

§       Welke dagdelen is de ruimte beschikbaar?

§       Gaat het om arrangementen van twee of vier dagdelen?

§       Hoeveel groepen moeten er komen?

§       Welke dagdelen werken de groepsleidsters nu? Willen zij op andere dagdelen gaan werken?

§       Is afstemming met de cursustijden van “Taal en Opvoeden” gewenst; zo ja, wanneer vindt deze cursus plaats?

 

Op basis van deze en eventueel andere locatiegebonden vragen kan per peuterspeelzaal vastgesteld worden wat de vaste dagdeelarrangementen worden. Vanaf dat moment worden nieuwe kinderen op die dagdelen geplaatst. Aandacht voor zorgvuldige communicatie hierover naar ouders is belangrijk.

 

Octopus BV heeft één peuterspeelzaal-locatie waarin volgens traditie met vaste groepen gewerkt wordt. Navraag bij planning en plaatsing heeft opgeleverd dat dit geen bezwaren van ouders oplevert. Ouders zijn het van deze peuterspeelzaal zo gewend.

In een later stadium van de werkgroepen heeft Octopus BV het realiseren van vaste groepen voor de reguliere peuterspeelzaal weer ter discussie gesteld. Omdat er geen bewijzen / onderzoeken zijn omtrent het effect van losse groepen op kinderen, pleiten zij voor een hoge mate van klantvriendelijkheid.

Omdat de werkgroep inhoud het besluit om vaste groepen in de peuterspeelzaal te gaan realiseren al genomen had, in aanwezigheid en met instemming van een Octopus medewerker, is dit besluit in de werkgroep inhoud niet opnieuw ter discussie gesteld.

 

Vaste groepsleidsters

Vanuit pedagogisch oogpunt is het gewenst dat de vaste groepen begeleid worden door minimaal één vaste groepsleidster. Dit bevordert de continuïteit van het pedagogisch klimaat en de voortgang van het programma (er is minder overdracht nodig). De werkgroep organisatie streeft naar minimaal één en maximaal drie verschillende vaste groepsleidsters per vaste groep.

Twee vaste groepsleidsters is aan te bevelen, maar dit kan organisatorisch lastig zijn. Groepsleidsters zullen niet gedwongen worden om op bepaalde dagdelen te werken. Bovendien kunnen groepsleidsters door dezelfde manier van werken (bijvoorbeeld regels en vaste rituelen) zorgen voor herkenbaarheid, veiligheid en continuïteit voor de kinderen.

 

Voor dit onderdeel geldt dat er sprake kan zijn van een groeimodel, via natuurlijk verloop van groepsleidsters. Aan nieuwe groepsleidsters kan gevraagd worden om op bepaalde dagen te gaan werken. Het komen tot twee vaste groepsleidsters per groep kan dus het best bereikt worden door maatwerk per locatie / organisatie.

Het werkveld aan het woord: monitoren en overdracht

 

Monitoren van de speelzalen en voorscholen

Een monitor is een beleidsinstrument dat steeds vaker ingezet wordt om beleid ‘op maat’ te ontwikkelen en de effecten van beleid te meten. In het kader van het GOA-beleid wordt een gemeente verplicht de ontwikkelingen te volgen en daartoe een monitor te ontwikkelen.

Het advies van het werkveld is dat alle peuterspeelzalen het aantal gewichtenleerlingen (conform het onderwijsgewicht) bepalen en registreren.

Het Delftse werkveld pleit ervoor om in het kader van de herziening van het peuterspeelzaalbeleid een monitor voor alle peuterspeelzalen en basisscholen in te zetten.

Elke peuterspeelzaal zou het aantal (doelgroep)peuters in kaart moeten brengen.

Naast de registratie van leerlinggewichten bevat de GOA-monitor diverse schoolgebonden gegevens. Op het gebied van VVE zijn dit bijvoorbeeld de toetsresultaten van individuele kinderen (geanonimiseerd).

 

Op dit moment wordt er op de negen voorscholen geregistreerd hoeveel kinderen een peuterspeelzaal bezocht hebben en of dit een voorschool-peuterspeelzaal was. De werkgroep adviseert de gemeente alle basisscholen te monitoren, en niet alleen de voorscholen. Wanneer blijkt dat veel kinderen instromen zonder een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf te hebben bezocht, kan dit consequenties hebben voor de capaciteit en toeleiding.

 

De onderwijsmonitor is van belang om inzicht te krijgen in het aantal peuters met een onderwijsgewicht op een peuterspeelzaal, waarvan de basisschool om de hoek (nog) geen voorschool is. Dit is van belang vanwege de volgende twee standpunten vanuit het werkveld:

1.     Reguliere speelzalen met meer dan 50% gewichtkinderen zouden volgens het werkveld voorschool moeten worden omdat deze kinderen binnen korte termijn de populatie van groep 1 en 2 vormen;

2.     Het werkveld is van mening dat reguliere peuterspeelzalen met 40 - 50% gewichtkinderen in aanmerking zouden moeten komen voor ondersteunende faciliteiten zoals extra personeel of gerichte deskundigheidsbevordering. Aard en omvang van de extra faciliteiten kunnen in overleg met de gemeente vastgesteld worden.

 

Registratie-systeem

Voor een efficiënte registratie zou het goed zijn om op alle peuterspeelzalen het computerprogramma ECIS in te voeren. ECIS is een programma voor leerlingadministratie dat tevens geschikt is voor het bepalen van leerlinggewichten en het opnemen van toetsresultaten.

Dit advies brengt eenmalige kosten met zich mee voor:

§       Het aanpassen van ECIS aan de peuterspeelzaal;

§       Licenties voor ECIS per peuterspeelzaal;

§       De aanschaf van computers voor de peuterspeelzaal;

§       Instructie van peuterspeelzaalleidsters in werken met ECIS.

 

De werkgroep inhoud denkt dat deze investering zeker de moeite waard is omdat door middel van automatisering de werkdruk van peuterspeelzaalleidsters verlaagd kan worden. ECIS vereenvoudigd het bepalen en registreren van leerlinggewichten en het verwerken van toetsresultaten. Het levert een bijdrage aan de professionalisering van het peuterspeelzaalwerk.

Indien het niet mogelijk is om ECIS aan te schaffen en aan te passen, dient er een schema te worden ontwikkeld voor het bepalen van leerlinggewichten.

 

Delfts overdrachtsinstrument

Het werken met overdracht van kinderen van de peuterspeelzaal naar de basisschool is momenteel volop in ontwikkeling. Voor de voorschool-peuterspeelzaal is dit een must. Gepleit wordt voor het invoeren van een ‘Delfts overdrachtsinstrument’ voor alle peuterspeelzalen, zowel de reguliere als de voorschool-peuterspeelzalen.

Bij de voorscholen wordt het overdrachtsformulier uitgebreid met toets- en observatiegegevens, conform het VVE-programma en de GOA-monitor.

Een belangrijk aandachtspunt bij het werken met een overdrachtsinstrument is het waarborgen van de privacy van kinderen en ouders.

Het werkveld aan het woord: wachtlijst, capaciteit en bezetting van de peuterspeelzaal

 

Capaciteit en wachtlijst

Aangezien het begrip wachtlijst veelal een ‘vervuild’ begrip is, is het zinvol om dit begrip duidelijk te definiëren. Op een wachtlijst staan alleen kinderen die nog niet geplaatst kunnen worden vanwege capaciteitsgebrek. Kinderen die nog niet geplaatst worden omdat zij nog te jong zijn, staan op een inschrijflijst.

 

Octopus BV constateert een lichte daling van de vraag naar reguliere peuterspeelzaalplaatsen. Dit heeft mede te maken met een grotere behoefte aan dagopvang.

 

Op basisschool De Omnibus komen veel kinderen binnen die geen peuterspeelzaal bezocht hebben. Dit zou komen door te weinig peuterspeelzaalcapaciteit in de wijk Poptahof.

Uit dit voorbeeld blijkt dat het belangrijk is om op alle basisscholen de instroom te registreren. Wanneer veel kinderen instromen zonder een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf te hebben bezocht, is het belangrijk om te onderzoeken wat de oorzaak is. Er kan sprake zijn van te weinig capaciteit, wat zou moeten blijken uit een wachtlijst. Is er geen wachtlijst, dan zal er waarschijnlijk meer aandacht besteed moeten worden aan toeleiding naar de peuterspeelzaal.

 

Bezettingsgraad

De werkgroep financiën / huisvesting acht een bezettingsgraad van 90% redelijk. Voor een peuterspeelzaal met groepen van 18 kinderen is de eis dus dat effectief 16,2 plaats gemiddeld op jaarbasis bezet is.

Het werkveld pleit voor verkleining van de groepsgrootte van de voorschool van 18 naar gemiddeld 15 kinderen.

Voor voorschool-peuterspeelzalen (die met middaggroepen werken) is een bezettingsgraad van 90% naar verwachting niet haalbaar. De peuters worden voor vier dagdelen geplaatst, maar aanvankelijk zullen zij de speelzaal veelal maar twee dagdelen bezoeken want ’s middags slapen deze kinderen nog. De middaggroepen zullen derhalve kleiner zijn, gemiddeld 12 kinderen. Ook voor de ochtend-voorschoolgroepen is zo een groeimodel (per kind) te realiseren. De gemiddelde groepsgrootte is met andere woorden (18 + 12): 2 = 15. Bij een bezettingsgraad van 90% dienen gemiddeld op jaarbasis 13,5 peuters effectief de voorschool te bezoeken.

Een groepsgrootte van 15 kinderen sluit aan bij de landelijke adviezen van Kaleidoscoop en Piramide en komt tegemoet aan de problematiek in deze groepen. KIX Advies stelt voor deze groepsgrootte ook voor het programma BasisGoed aan te houden.

 

De werkgroep financiën / huisvesting heeft ook nagedacht over maatregelen voor het geval dat een peuterspeelzaal een bezettingsgraad van 90% niet haalt.

Als de bezetting onder de 90% komt, zou een procedure op gang moeten komen waarbij de gemeente en de exploitant om tafel te gaan zitten over waar dit lage percentage vandaan komt. In geval van vergrijzing van een wijk kan dit leiden tot capaciteitsvermindering in die wijk, zij het niet perse bij de speelzaal die onder de 90% zakt (bijvoorbeeld omdat spreiding gewenst is). Er kunnen ook (politieke) redenen zijn de betreffende speelzaal open te houden, bijvoorbeeld omdat hier veel doelgroepkinderen komen en in geval van capaciteitsvermindering peuters op de wachtlijst belanden. In dat geval kan worden besloten de capaciteit in stand te houden, ook al ligt het bezettingspercentage structureel onder de 90%, met instandhouding van de volledige subsidie.

De werkgroep vindt het redelijk dat een peuterspeelzaal die onder de 75% bezetting komt subsidie moet terugbetalen.

Het werkveld aan het woord: huisvesting van de peuterspeelzalen

 

Gezamenlijke huisvesting

Gezamenlijke huisvesting is het eerste kenmerk waaraan een voorschool volgens de gemeente moet voldoen: “Om inhoudelijke samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisschool mogelijk en zichtbaar te maken is het gewenst dat beide voorzieningen op korte afstand van elkaar of zo mogelijk in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest.”

 

Ook de werkgroep financiën / huisvesting pleit unaniem voor gezamenlijke huisvesting van voorschool-peuterspeelzaal en basisschool. Als voordelen van gezamenlijke huisvesting worden genoemd:

§       Peuterleidsters en leerkrachten krijgen meer inzicht in elkaars werk;

§       Door het onderlinge contact tussen peuterspeelzaal en basisschool kunnen kinderen makkelijker wennen op school;

§       De school plukt de vruchten van de oudercontacten die de peuterleidsters hebben opgebouwd;

§       Grotere doorstroom naar een basisschool die met hetzelfde VVE-programma werkt, dit verhoogt het effect van VVE;

§       Financieel voordeel door gebruik te maken van elkaars (buiten)ruimte en speelmaterialen.

 

Bij gezamenlijke huisvesting is het aan te bevelen een gebruikersovereenkomst op te stellen zodat de samenwerking niet stuk loopt op huishoudelijke / organisatorische zaken.

 

De werkgroep betreurt de ontwikkelingen in de wijk Poptahof waar de speelzalen nu in noodlokalen bij basisschool De Omnibus zitten, maar op termijn naar het nieuw te bouwen buurthuis gaan verhuizen.

 

Huisvestingsproblemen

De deelnemers zijn het erover eens dat het werken met een VVE-programma extra ruimte vergt. Er is een aparte ruimte nodig voor het toetsen en tutoren van kinderen want in de groepsruimte worden de kinderen te veel afgeleid. Kamerschermen bieden geen uitkomst omdat zij gemakkelijk kunnen omvallen. Eventueel zou een harmonicadeur uitkomst kunnen bieden, dit is afhankelijk van het gebouw.

Verder geven alle deelnemers aan dat er meer opbergruimte nodig is.

Het creëren van hoeken is mogelijk in de bestaande groepsruimtes.  

De werkgroep adviseert de gemeente in geval van nieuwbouw of renovatie rekening te houden met de extra ruimte die door het werken met een VVE-programma nodig is.

KIX Advies stelt voor om te onderzoeken of er gelden voor onderwijsvernieuwing beschikbaar zijn en deze in te zetten voor aanpassingen in het kader van VVE.

 

Een ander aandachtspunt is de cursus “Taal en Opvoeden”. Niet op alle locaties is er een geschikte ruimte beschikbaar. Het is van belang hier aandacht aan te besteden omdat de cursus “Taal en Opvoeden” een belangrijke bijdrage kan leveren aan de betrokkenheid van ouders bij de peuterspeelzaal en de basisschool. Ouderbetrokkenheid is één van de kenmerken van de Delftse voorschool. 

Het werkveld aan het woord: overhead op de peuterspeelzalen

 

De werkgroep financiën / huisvesting heeft zich gebogen over de overhead. Er is een lijst opgesteld met taken voor de basisoverhead voor alle peuterspeelzalen en de extra overhead die samenhangt met de voorschool.

 

Taken die horen bij de basisoverhead:

§       Voorbereiding;

§       Oudercontacten;

§       Deskundigheidsbevordering;

§       Teamoverleg;

§       Onderhouden netwerk;

§       Oudercontacten;

§       Inschrijving, planning en plaatsing;

§       Kindadministratie;

§       Overdracht;

§       Budgetbeheer;

§       Inkoop;

§       Personeel & organisatie;

§       Arbobeleid en arbodienst;

§       Salarisadministratie;

§       Kwaliteitseisen (GGD);

§       (Inhoudelijke) aansturing;

§       Beleidsontwikkeling;

§       Bijwonen bestuursvergaderingen;

§       Financiële administratie;

§       Accommodatiebeleid en schoonmaak;

§       Externe contacten.

 

Taken die te maken hebben met de voorschool:

§       Extra deskundigheidsbevordering;

§       Extra voorbereiding;

§       Meer overleg met derden, zoals school en Jeugdzorg;

§       Extra aandacht voor toeleiding;

§       Peutervolgsysteem;

§       Meer ouderbijeenkomsten.

 

Als basis voor de subsidiëring van loonkosten en overhead is de volgende berekening door de werkgroep vastgesteld.

 

Rekenvoorbeeld voor een groepsleidster die 15 uur werkt

 

Aanstelling

15 uur (gedurende schoolweken)

Overhead (40%)

 6 uur (gemiddeld per jaar)

 

De inzet van de overhead kan per organisatie verschillen. Bij kleine organisaties hebben groepsleidsters vaak extra taken en zullen de overhead uren (gedeeltelijk) naar de groepsleidsters gaan. Bij grote(re) organisaties zullen deze uren worden ingezet ten behoeve van het centraal bureau.

 


Te veel vakantie

Een peuterspeelzaal is 12 weken per jaar gesloten. Groepsleidsters hebben op grond van de CAO Welzijn afgerond recht op vijf weken vakantie. Effectief komt daar een week bij aangezien in de vakanties dagen vallen, waarvoor geen verlof dient te worden opgenomen (tweede Paasdag, tweede Pinksterdag et cetera).

Zij hebben met andere woorden zes weken te veel vakantie. Dat wordt verrekend met de aanstelling van de groepsleidster. Dat ziet er als volgt uit:

 

Werkuren

 

15 uur

 

Te veel vakantie (6 x 15): 52

1,75 uur (afgerond)

 

Aanstelling

13,25 uur

 

 

De groepsleidster werkt 15 uur en door haar een aanstelling te geven van 13,25 spaart zij uren voor het te veel aan vakantie.

 

Als basis voor de loonkosten geldt dan 13,25 + 6 uur = 19,25 uur.

Hier komen de huisvestigingslasten en materiaalkosten boven op.

 

De werkgroep bepleit dat het huidige declaratiestelsel op de schop gaat en vervangen wordt door vaste budgettering, zowel voor reguliere als voor voorschool-peuterspeelzalen.

 

Octopus BV heeft aangegeven dat de berekening voor de subsidie die zij krijgen wezenlijk anders is. Octopus BV laat de gemeente Delft weten hoeveel zij aan ouderbijdragen ontvangt, waarop de gemeente het tekort aanzuivert.

Bijlage: Lijst van deelnemers aan de werkgroepen

 

Naam

Organisatie

Werkgroep

Mehrzad Ali Akbar Pour

PSZ Woelewippie

Inhoud

Wouter Bering

Octopus BV

Inhoud + Financiën

Francis van den Bosch

Octopus BV

Inhoud + Financiën

Frank Coert

GOA Delft

Inhoud

Elma Cools

Stichting R.K. Peuterspeelzalen Delft

Financiën

Gerbert Denneboom

Openbaar Primair Onderwijs Delft

Organisatie

Ria van der Enden

PSZ De Eglantier

Financiën

Babs Hake

Octopus BV

Alle werkgroepen

Iris Heijdelberg

OBS De Omnibus

Inhoud

Djoeke Hooijmeyer

PSZ De Eglantier

Inhoud

Ria van der Hout

PSZ Woelewippie

Inhoud

Antoinette Jansen

PSZ Woelewippie

Inhoud

Aad van Konijnenburg

PCB De Horizon

Inhoud

Jacqueline Koopmans

PSZ Het Muizenhuis

Financiën

Erna van der Laan

PSZ Het Muizenhuis

Organisatie

Aart Maat

Anne de Vriesschool

Inhoud

Manon Meyer

PSZ Het Muizenhuis

Inhoud

Suzana Orlic

Octopus BV

Inhoud

Robbert Paulussen

Stichting Montessori Peutergroep

Financiën

Mike Rattink

PSZ De Eglantier

Organisatie

Leo Romijn

OBS De Omnibus

Organisatie + Financiën

Loes Struys

PSZ Pinokkio

Inhoud

Inez van Winden

GOA Delft

Organisatie + Financiën

 

 

 

 

 


 



[1] “Contouren voor een nieuw peuterspeelzaalbeleid”, Vakteam Welzijn, 6 januari 2003

[2] Visiedocument “Peuterspeelzaalwerk in de 21ste eeuw”, MOGroep, 2001

[3] Verslag werkconferentie herziening peuterspeelzaalbeleid, 29 oktober 2002.

[4] Het gaat hierbij om kinderen waarvan één van de ouders geboren is in één van de volgende landen: Griekenland, Italië, Joegoslavië, Spanje, Portugal, Kaapverdië, Marokko, Turkije, Suriname, Nederlandse Antillen, Aruba, een niet-Engelstalig land buiten Europa niet zijnde Indonesië.