CONCEPT

1. Inleiding

 

De invoering van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang heeft effect op het peuterspeelzaalbeleid. Wij hebben in 2002 reeds de “Contourennota peuterspeelzaalbeleid” vastgesteld. De volgende stap in het beleidsproces is dat de richting wordt bepaald; daar zijn we met deze koersnota aan toe. Daarna volgt nog de implementatiefase, waarin met het veld uitwerkingsplannen worden gemaakt (driekwart jaar) en in het belang van ouders, kinderen, leidsters en organisaties overgangsmaatregelen worden getroffen. Vanaf 2005 is het herziene beleid in volle omvang uit te voeren.

 

Tot en met de implementatieplannen is sprake van interactieve beleidsvorming. De resultaten daarvan, tot nu toe zijn vastgelegd in het document “het werkveld aan het woord” (april 2003; ter inzage. Samengevat in bijlage 1). De vaststelling van de koersnota behoort tot de kaderstellende taak van de raad. Een van de belangrijkste opgaven in deze koersnota is het vaststellen van de gewenste capaciteit aan kindplaatsen in peuterspeelzalen en voorscholen. Daartoe worden vier scenario’s gepresenteerd.

 

2. Aanscherping van het beleid

 

Na vaststelling van de Contourennota heeft het werkveld op een aantal uitgangspunten nuanceringen aangebracht (bijlage 1). De voorstellen of wensen van het werkveld nemen wij op een na over. Afwijkend is dat wij  kiezen bij de voorschoolpeuterspeelzalen voor het gebruik van 3 dagdelen in plaats van 4. Reden hiervoor is dat wij hogere prioriteit geven aan groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen in plaats van meer dagdelen voor minder kinderen.

 

De gemeentelijke koers wordt in de onderstaande paragrafen verder uitgewerkt.

 

a. Capaciteit

De gemeente heeft de zorg voor capaciteit peuterspeelzalen/voorscholen voor Delftse kinderen die niet naar de kinderopvang gaan en waarvoor het wenselijk/reλel (voorschoolpeuterspeelzalen) is dan wel waarvoor behoefte is (peuterspeelzalen). Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat:

§         Door de inwerkingtreding van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang er een uitstroom plaatsvindt uit de peuterspeelzalen van werkende ouders naar kinderopvang; deze beweging stagneert door het uitstel van de WBK tot 2005;

§         Door de nieuwe Vreemdelingenwet het absolute aantal doelgroepkinderen daalt;

§         De vraag naar reguliere peuterspeelzalen daalt als gevolg van een groter gebruik en beschikbaarheid van kinderopvang.

 

Het lijkt reλel dat er geen 100% capaciteit nodig is. Ons advies is dat er (gesubsidieerde) peuteropvangcapaciteit aangepast aan de vraag komt voor de kinderen die niet naar de kinderopvang gaan.

 

Het gebruik voor de reguliere peuterspeelzaal wordt vastgesteld op twee dagdelen per kind. Voor de voorschoolpeuterspeelzalen is dit drie dagdelen.

Hierbij geldt een prioriteit voor de opvang van het huidige aantal doelgroepkinderen[1] in de voorschoolpeuterspeelzalen en voor de groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen.

Ideaal zou zijn als de doelgroepkinderen de voorschoolpeuterspeelzalen vier dagdelen bezoeken. Dat legt echter een te groot beslag op de middelen. Wij geven prioriteit aan een geleidelijke groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen. Wij achten het verantwoord om het maximale gebruik per doelgroepkind vast te stellen op drie dagdelen. In vergelijking met de huidige situatie is er dan ook een kwaliteitsverbetering doordat de kinderen in vaste groepen worden opgevangen.

In bijlage 2 is in schema gezet :de demografische gegevens, de capaciteit peuterspeelzalen en de peuterplaatsen in de kinderopvang, het percentage doelgroepkinderen en het feitelijke gebruik. De conclusies die hieruit getrokken kunnen worden zijn:

·         Er is voor 107% van de kinderen in de leeftijd van 2-3 jaar opvangcapaciteit;

·         Er is overcapaciteit in de peuteropvang;

·         Het totaal aantal bereikte doelgroepkinderen in de gehele kinderopvang ligt op 75%;  

·         Het percentage kinderen in een reguliere peuterspeelzaal dat meer dan twee dagdelen komt ligt op 37%. Het percentage kinderen in de voorscholen dat vier dagdelen of meer komt ligt op 38%;

·         Er is een overgangstermijn nodig om op de gewenste capaciteit uit te komen en om het gebruik van het aantal dagdelen per kind te beperken tot 2 dagdelen voor de reguliere peuteropvang en  3 dagdelen voor de voorschoolpeuterspeelzalen.

 

b. Vaste gemengde groepen

Er wordt gewerkt met vaste (dezelfde groepssamenstelling op dezelfde dagdelen) gemengde (doelgroep- en niet-doelgroepkinderen) groepen op stedelijk niveau , per locatie op maat en op basis van de demografische gegevens. Ouders krijgen arrangementen aangeboden van vaste dagdelen, zodat kinderen zoveel mogelijk in dezelfde groep opgevangen worden.

 

c. Reguliere peuterspeelzaal of voorschoolpeuterspeelzaal

Een reguliere peuterspeelzaal wordt een voorschoolpeuterspeelzaal wanneer meer dan 50% van de leerlingen in groep 1 en 2 van de aan hen verbonden basisschool een onderwijsgewicht van meer dan 1.0 heeft. Daarnaast worden kwaliteitseisen gesteld aan o.a. methode, opleiding en bijscholing leidsters, cluster met basisschool. Het is de bedoeling dat het aantal voorschoolpeuterspeelzalen uitbreidt.

Er komt een systeem van aanvullende budgettering voor speelzalen met gewichtenkinderen tussen 40-50% en reguliere peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met gewichtenkinderen tussen 0-40%. Ook hiervoor gelden de bovengenoemde kwaliteitseisen of moet de organisatie daar aantoonbaar binnen een jaar aan kunnen voldoen.

In de periode tot 2006 wordt de aanvullende budgettering met incidenteel geld gefinancierd. Vanaf 2006 moet dit onderdeel worden van de structurele onderwijsachterstandenfinanciering.

 

d. Financiering

Er zijn drie  financieringsstromen voor het peuterspeelzaalwerk en de voorschoolpeuterspeelzalen beschikbaar, namelijk.:

·         € 200.000               Huidige bestede middelen voor de voorschoolpeuterspeelzalen in budget voor Voorscholen binnen GOA-financiλn;

·         € 575.734               Budget peuterspeelzalen, prijspeil 2002

·         € 150.381               Inkomsten ouderbijdragen (begroot in scenario  A – verschilt per scenario )

-------------------

·         € 926.115               subtotaal

·         €   63.532               minus reservering kostencompensatie huur bij aanbesteding in niet gemeentelijke panden

 

-------------------

·         € 862.583               Totaal beschikbaar budget

 

De financiering van het peuterspeelzaalbeleid en het beleid voor de voorschoolpeuterspeelzalen gebeurt op basis van budgetfinanciering. De gewenste berekeningsgrondslag daarbij is dat zowel de reguliere peuterspeelzalen als de voorschoolpeuterspeelzalen twee dagdelen gefinancierd krijgen ten laste van het peuterspeelzaalbudget. Daarbovenop  zou de financiering van  een dagdeel voor de voorschoolpeuterspeelzalen ten laste van het GOA-budget moeten kunnen worden gebracht. Op dit moment is dat nog niet volledig zo.  Streven is dit met ingang van een nieuwe onderwijsachterstanden-beleidsperiode (vanaf 2e helft 2006) op het gewenste niveau te brengen.

 

e. Kostprijsberekeningen

 

De gemaakte kostprijsberekeningen [2] zijn integrale budgetten voor het

reguliere peuterspeelzaalwerk en de voorschoolpeuterspeelzalen (exclusief huur). De huur voor een peuterspeelzaal/voorschoolpeuterspeelzaal in een gemeentelijk pand wordt verrekend (kostendekkende huur betalen – 100 % subsidie - zie aparte nota over de huur van het vakteam Grond, 03/029447). Een kostprijsberekening voor een voorschool-peuterspeelzaalplaats is gebaseerd op 3 dagdelen per kind, en een kostprijsberekening voor een gewone peuterspeelzaalplaats is gebaseerd op 2 dagdelen per kind. Daarnaast komt er een vorm van budgettering voor peuterspeelzalen die aantoonbaar doelgroepkinderen opvangen maar die beneden de norm van een voorschool vallen. Ditzelfde geldt voor kinderdagverblijven waar doelgroepkinderen worden opgevangen.

 

Een voorlopige doorrekening in kostprijzen komt uit op:

€ 2.500             voor een voorschoolpeuterspeelzaalplaats en

€ 1.325             voor een reguliere peuterspeelzaalplaats (scenario A - zie blz. 5)

€ 1.025             voor een reguliere peuterspeelzaalplaats (scenario C - idem)

€ 1.200             voor een reguliere peuterspeelzaalplaats (scenario D- idem)

 

Bij gelijkblijvende financiering en verhoging van de kosten (op basis van kostprijsberekeningen van reλle kosten), daalt logischerwijs het aantal plaatsen dat gesubsidieerd kan worden. Hiervoor zijn verschillende scenario’s uitgewerkt.

 

f. Scenario’s voor gewenste capaciteit

Niet alleen de kostprijsberekeningen vormen de basis van de bepaling van de capaciteit, maar ook het veronderstelde gebruik. Eerder in dit stuk is aangegeven dat een (gesubsidieerde) peuteropvangcapaciteit op basis van een reλle vraag voor de kinderen die niet naar de kinderopvang gaan, voldoende is. Immers niet iedereen kiest voor opvang en er is ook opvang in niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen.

 

Binnen deze gegevens zijn verschillende scenario’s denkbaar.  Hieronder volgen de kenmerken en de overwegingen van de scenario’s. Vervolgens worden deze schematisch weergegeven. 

 

De kenmerken van de scenario’s en overwegingen daarbij

Algemeen

Beknopte beschouwing met plussen en minnen en vervolgens een afweging en keuze voor scenario.

In alle scenario’s wordt uitgegaan van een groepsgrootte van 18 kinderen en 2 leidsters in de voorschoolpeuterspeelzalen en een groei van het absolute aantal op te vangen doelgroepkinderen. De variabelen zitten in de groepsgrootte van de reguliere peuterspeelzalen en het aantal leidsters per groep. Door de verhoging van de kosten bij gelijkblijvend budget en prioriteit voor groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen in de voorschoolpeuterspeelzalen, leidt dit in alle scenario’s tot een terugloop in het aantal te subsidiλren reguliere peuterspeelzaalplaatsen.

De benodigde budgetten verschillen per scenario. Ook de inkomsten als gevolg van ouderbijdragen verschillen. Alle scenario’s komen ongeveer budgettair neutraal uit.

 

Scenario A

Gaat uit van een groepsgrootte van 18 kinderen in de reguliere peuterspeelzalen begeleid door twee leidsters. Dit betekent een voortzetting van de huidige situatie. Het aantal te subsidiλren peuterspeelzaaldagdelen daalt naar 170. In de nieuwe situatie kunnen 77 kinderen naar een gesubsidieerde peuterspeelzaal op basis van twee dagdelen.

 

Scenario B

Gaat ervan uit dat alle middelen worden ingezet voor het opvangen van doelgroepkinderen in voorschoolpeuterspeelzalen. In dit scenario zijn er geen middelen beschikbaar voor reguliere peuterspeelzalen. Dit betekent een groei van het aantal doelgroepkinderen van 221 naar 304. Er zijn volgens onze berekeningen 542 doelgroepkinderen in Delft in de leeftijd van 2-3 jaar. Die gaan niet allemaal naar de voorschoolpeuterspeelzalen. Een deel gaat nu al naar de reguliere peuteropvang en een deel bezoekt de kinderopvang.

In dit scenario kan er minder sprake zijn van gemengde groepen.

Voor 60% van de kinderen die niet naar de kinderopvang gaan is er dan ook geen peuteropvang beschikbaar.

 

Scenario C

In deze variant is er sprake van gesubsidieerde reguliere peuterspeelzalen waarin gewerkt wordt met groepen van 15 kinderen onder begeleiding van 1 leidster. In dit scenario kunnen er 250 dagdelen gesubsidieerde reguliere peuteropvang komen.

Het kwaliteitsniveau van het werken met 2 leidsters wordt hier verlaten, onder gelijktijdige verlaging van de groepsgrootte naar 15. De meeste huidige volledig gesubsidieerde peuterspeelzalen werken met 2 leidsters op de groep. Er functioneren in Delft ook niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen die werken met 1 leidster en een vrijwilliger op een groep. In de praktijk blijkt dit in sommige situaties mogelijk te zijn.

 

Scenario D

Gaat uit van een groepsgrootte in de reguliere peuterspeelzalen van 20 kinderen onder begeleiding van 2 leidsters.

In dit scenario kunnen er 195 gesubsidieerde dagdelen peuteropvang zijn voor 88 kinderen.

In vergelijking met de huidige situatie is het verschil een groepsgrootte van 20 in plaats van 18.  In een aantal situaties zou een verhoging van de groepsgrootte wenselijk zijn (b.v. demografische) en zou het ook kunnen (accommodatietechnisch). Voor de leidsters betekent dit een verzwaring. Dit zou opgelost kunnen worden met een boventallige vrijwilliger erbij. Nuancering in dit kader is dat bijna nooit alle kinderen aanwezig zijn.

 

Uitgaande van de geschetste kaders in de Contourennota, Kinderopvang in perspectief (02/001300), waarin o.a. prioriteit wordt gegeven aan het efficiλnter gebruik maken van ruimtes en aan de ondersteuning van doelgroepkinderen, adviseren wij het College voorkeur uit te spreken voor scenario A en dit verder uit te laten werken. Argumenten hiervoor zijn:

·         er kan groei plaatsvinden van het absolute aantal op te vangen doelgroepkinderen. Dit geldt voor alle scenario’s, maar in combinatie met de groepsgrootte van 18 kinderen, twee gekwalificeerde leidsters en de vaste gemengde groepen heeft scenario A de voorkeur;

 

·         er wordt gewerkt met een groepsgrootte van 18 kinderen. In scenario B is ook sprake van een groepsgrootte van 18 kinderen, maar daar is geen ruimte voor reguliere peuterspeelzalen en er kan minder gewerkt worden met gemengde groepen. In scenario C wordt gewerkt met een groepsgrootte van 15 kinderen maar met 1 leidster en in scenario D wordt de groepsgrootte opgehoogd tot 20 kinderen

 

·         er wordt gewerkt met twee gekwalificeerde leidsters  In de scenario’s B en D wordt ook gewerkt met twee gekwalificeerde leidsters op een groep. In scenario D wordt de groep verhoogd tot 20 kinderen en in scenario B is minder mogelijkheid van gemengde groepen omdat de voorschoolpeuterspeelzalen er in principe alleen zijn voor doelgroepkinderen. Bovendien is er in dit scenario geen budgettaire ruimte voor reguliere peuterspeelzalen

 

·         er is mogelijkheid om te werken met gemengde groepen Dit is ook mogelijk in de scenario’s C en D. Scenario C gaat uit van het werken met 1 leidster en scenario D van een groepsgrootte van 20 kinderen.

 

Scenario’s

 

 

Nu

 

A

 

B

 

C

 

D

 

 

 

 

 

 

Kenmerken

Totale

Capaciteit in dagdelen

Gesubsidieerde

dagdelen

·         VVE met groei

·         Regulier psz 18 kinderen – 2 leidsters

·         Bezetting 90%[3]

 

·         Alleen VVE

·         Bezetting 90 %1

·         VVE met groei

·         Regulier psz 15 kinderen – 1 leidster

·         Bezetting 90 %1

·         VVE met groei

·         Regulier psz 20 kinderen – 2 leidsters

·         Bezetting 90 %1

VVE kinderen

221

 

270

304

270

270

VVE dagdelen

787[4]

787

900

1.013

900

900

 

 

 

 

 

 

 

Regulier kinderen

558

 

77

-

113

88

Regulier – dagdelen

1.5652

941

170

-

250

195

 

 

 

 

 

 

 

Benodigd budget

 

1.316.4952

862.410

843.829

877.950

866.700

Beschikbaar budget

 

 

862.583

844.095

878.207

867.466

Resultaat (budgettair neutraal)

 

 

+173,-- S

 

+266,-- S

 

+257,-- S

 

+766,-- S

 

 

Van de kinderen die niet naar hele/halve dagopvang gaan (762) kan:

 

 

 

 

 

 

% kinderen  VVE bezoeken

29 %

 

35%

40%

35%

35%

% kinderen  reguliere psz  bezoeken

73 %

 

10 %

0%

15%

12%

% kinderen dat geen psz/vve-zaal kan bezoeken

0 %

 

55%

 

60%

 

50%

 

53%

 

 

g. Overhead op de peuterspeelzalen

Er is een lijst opgesteld met taken voor de basisoverhead voor alle peuterspeelzalen en de extra overhead die samenhangt met de voorschoolpeuterspeelzalen.

De inzet kan per organisatie verschillen, bij kleine organisaties hebben leidsters vaak extra taken terwijl bij een grotere organisatie bepaalde taken worden overgenomen door een centrale administratie. In de kostprijs is overhead meegenomen. Dit zit zowel in directe als in indirecte overheadkosten. Wij zullen in de toekomst resultaatafspraken maken waarin tot uitdrukking komt dat de organisatie deelneemt aan wijknetwerken, overleg met de basisscholen en dat er sprake is van reguliere oudercontacten. Het werkveld komt uit op een doorrekening van 40% overhead t.o.v. het totaal van de kosten per kindplaats.

De Gemeente komt uit op een percentage indirecte overhead van 35 %. Daar moet de directe overhead bij worden opgeteld.

 

h. Huisvesting

De gezamenlijke huisvesting van peuterspeelzalen en voorschoolpeuterspeelzalen in basisscholen wordt gestimuleerd en daar waar dat mogelijk is ondersteund. Samenwerking (inhoudelijk en programmatisch) tussen een voorschoolpeuterspeelzaal en een of meerdere basisscholen is randvoorwaarde.

Het maximum aantal dagdelen reguliere peuterspeelzaal per locatie zal vier zijn. Het maximum aantal dagdelen voorschoolpeuterspeelzaal zal zes zijn. De feitelijke bezettingsgraad van de peuterspeelzaal/voorschoolpeuterspeelzaal hangt ook samen met de inzet van de locaties ’s middags. Omdat peuters van 2 jaar vaak tussen de middag slapen kan de bezettingsgraad van een middagdeel lager uitvallen. Dat is de reden dat het College een feitelijke bezettingsgraad van 90% bij 18 plaatsen als uitgangspunt neemt. Aanbieders zullen op dit punt zelf beleid moeten maken. Dat kan inhouden: alleen in de ochtend draaien of het middagdeel verlaten (bijvoorbeeld van 14.00 – 17.00 uur).

 

i. Monitoring

Het gebruik van de peuterspeelzalen en voorscholen wordt nauwlettend gemonitord. Dit is zowel belangrijk voor de capaciteit, de toeleiding/werving als voor inhoudelijke beleidsontwikkeling. In de uitwerking moet uitgezocht worden of ECIS het meest voor de hand liggende programma is. De resultaten van dit onderzoek worden meegenomen in het kader van de te ontwikkelen onderwijsmonitor.

 

j. Aanbesteding

Het nieuwe peuteropvangbeleid moet gedragen worden door organisaties die zich hieraan op alle aspecten committeren. Dat betekent dat begin volgend jaar een aanbestedingsprocedure wordt gehouden, waarbij alle bestaande gesubsidieerde, niet-gesubsidieerde en de gemelde starters de kans krijgen om een of meerdere peuterspeelzalen te gaan exploiteren in het kader van het nieuwe beleid. De volgende aspecten zijn aanbesteding van belang:

o         Schriftelijk commitment met het nieuwe beleid;

o         Idem t.a.v. van de budgetfinanciering (principe en hoogte);

o         Demografische gegevens per wijk zijn bepalend;

o         Daarnaast zijn de bezettingsgegevens over een langere periode en de behoefte op wijkniveau maatgevend;

o         Vastgestelde capaciteitspercentages op wijkniveau zijn richtinggevend

o         Bij gunning  worden er overeenkomsten afgesloten met professionele kinderopvangorganisaties die de peuterspeelzaalfunctie in een afzonderlijke rechtspersoon hebben ondergebracht of zullen onderbrengen

o         Onbekende of nieuwe organisaties moeten zijn getoetst door het Waarborgfonds;

o         Er worden voorwaarden gesteld aan de organisatie en aan de samenwerking met de basisscholen;

o         Spreiding van de financiλle middelen over meerdere organisaties om risico’s te verkleinen

o         Er moet huisvesting beschikbaar zijn en de benodigde vergunningen zijn verstrekt

o         Voorkeur heeft een locatie in en/of bij een school boven een accommodatie in een buurthuis of alleenstaand

o         Beschrijving van de methode van handelen als zich geen exploitant meldt op een plaats waar dat volgens de Gemeente gewenst is

o         Voorschoolpeuterspeelzalen moeten voldoen aan het criterium dat er een samenwerkingsovereenkomst of een intentieverklaring daartoe is met het bestuur van minimaal 1 basisschool in de bewuste wijk, meer dan 1 is een pluspunt. Voor reguliere peuterspeelzalen is dat een pluspunt. 

 

k. Vraagsturing

Uitgangspunt is dat ouders zelf kunnen kiezen bij welke peuterspeelzaal zij hun kind opgevangen willen hebben. Als randvoorwaarden om deze keuzevrijheid te garanderen, draagt de Gemeente zorg voor een goed gespreid aanbod van voorzieningen over de stad, afgestemd op de demografische gegevens per wijk en volgens voorgestelde capaciteitspercentages. Daarnaast vindt er een vorm van aanbesteding plaats. Tevens is vastgesteld dat bij gunning  er overeenkomsten afgesloten worden met professionele kinderopvangorganisaties die de peuterspeelzaalfunctie in een afzonderlijke rechtspersoon hebben ondergebracht of zullen onderbrengen

 

l. Overgangstermijn

Geheel 2004 wordt als overgangsjaar voor de definitieve vaststelling en implementatie van het nieuwe beleid vastgesteld. Dit betekent dat parallel aan elkaar:

a.                  het werkveld tussen januari en juni 2004 de koers verder uit gaat werken

b.                  dat er met ingang van 2004 minder reguliere peuterspeelzaalplaatsen gesubsidieerd worden

c.                  dat gefaseerde invoering met ingang van 2004 van de nieuwe budgetteringsmethodiek plaatsvindt

d.                  dat begin 2004 aanbesteding plaatsvindt

 

Er worden overgangsmaatregelen met de huidige partners afgesproken voor 2004.[5] Bij de keuze voor het handhaven danwel niet meer subsidiλren gelden ook al de aspecten die een rol spelen in de gemeentelijke koers, dus: prioriteit voor voorschoolpeuterspeelzalen, capaciteit in relatie tot demografische gegevens, peuterspeelzalen in of bij basisscholen voorrang boven alleenstaande peuterspeelzalen of speelzalen in buurthuizen en bezetting.

 

Voor 2004 is incidenteel financiering nodig om het beleid aan te passen. Dit kan onder voorbehoud van de goedkeuring door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de afrekening van de Stimuleringsregeling, ten laste van de Reserve Kinderopvang worden gebracht.

3. Vervolgacties met het oog op de implementatie

Na vaststelling van deze koersnota, krijgt het veld opnieuw de gelegenheid om onder begeleiding van KIX-Advies aan een aantal aspecten invulling te geven.

De noodzakelijke vervolgacties zijn:

§         uitwerken van een plan van aanpak, op wijkniveau, per locatie, voor het werken met vaste gemengde groepen en de benodigde overgangsmaatregelen;

§         uitwerken van een plan van aanpak voor de gewenste en benodigde capaciteit, structureel (vanaf 2005) en als overgang (2004), op wijkniveau en per locatie;

§         uitwerken van een financieel plan van aanpak op basis van de definitieve budgetteringsafspraken en de benodigde overgangsmaatregelen, binnen de gestelde termijnen en beschikbare budgetten;

§         maken van een uitgewerkt huisvestingsplan tot 2005 en na 2005, gebaseerd op het uitgangspunt dat peuterspeelzalen en voorschoolpeuterspeelzalen bij voorkeur gehuisvest zijn in basisscholen (als daar de mogelijkheden voor zijn);

§         opzetten van een vorm van monitoren ten aanzien van het huidige gebruik, gewichtenkinderen en benodigde capaciteit;

§         uitwerken van een gedegen wervingsmethodiek en een plan van aanpak ten aanzien van –activiteiten gericht op het beter instromen in de voorscholen of peuterspeelzalen van doelgroepkinderen;

§         ontwikkelen van een eenvoudige ouderbijdragentabel naar draagkracht die geharmoniseerd is met de tabel voor kinderopvang en zodanig ingericht dat er geen oneigenlijk gebruik van peuteropvang wordt gestimuleerd;

§         ontwikkelen van een systeem van budgettering voor: 

o        reguliere peuterspeelzalen met gewichtenkinderen tussen 40-50%

o        reguliere peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met gewichtenkinderen lager dan tussen 0-40%

 

Resultaat moet zijn dat er in juli 2004 door het college definitieve besluiten genomen kunnen worden over het toekomstige peuterspeelzaalbeleid in relatie tot het beleid van de voorscholen, zowel in structurele zin vanaf 2005 als ten aanzien van overgangsmaatregelen tot 2005.

4. Communicatieparagraaf

 

In een plenaire bijeenkomst op 13.05.2003 is deze koers op hoofdlijnen toegelicht aan het veld. Aan de hand van de discussie en de vragen is de nota aangepast.

De koersnota is in week 35 verstuurd aan het GOA-bestuur en voor advies voorgelegd. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft de koersnota in week 38 vastgesteld en vrijgegeven voor discussie. De koersnota is in week 39 verstuurd naar het veld, het GOA-bestuur en de Raadscommissies. In week 41  heeft er opnieuw overleg met het werkveld plaatsgevonden, dit keer over de concrete voorstellen.

Vervolgens vindt bespreking in de  Raad plaats .

Op basis daarvan vindt interactie met het werkveld plaats in de 2de fase van de herziening. Met een heldere vervolgopdrachtformulering gaat KIX-Advies opnieuw met het werkveld aan de slag om tot definitieve voorstellen over de verschillende aspecten te komen.

Uiterlijk juli 2004 moeten de definitieve voorstellen uitgewerkt zijn en ter fiattering en bespreking worden voorgelegd aan het college, het GOA- bestuur en de Raad

5. GOA-Advies

Het Bestuur adviseert negatief op het voorstel om de voorschoolpeuterspeelzalen drie dagdelen open te stellen.Men vindt het jammer dat er gekozen wordt voor kwantiteit in plaats van kwaliteit. Op grond van de beschikbare literatuur over de effecten van de voorschool, wordt geconcludeerd dat er resultaten te verwachten zijn wanneer er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Naast een doorgaande lijn, deskundig personeel, samenwerking met een basisschool en  het werken met een specifiek  programma, is het belangrijk dat peuters vier dagdelen een peuterspeelzaal bezoeken. De programma’s zijn inhoudelijk optimaal  uitvoerbaar als er vier dagdelen mee gewerkt kan worden.

 

Daarnaast vraagt het GOA-bestuur of er berekeningen beschikbaar zijn waaruit blijkt wat de kosten met ingang van de nieuwe GOA–periode zullen zijn.

6. Voorstel

Voorgesteld wordt om akkoord te gaan met de uitgezette koers:

o        Uit te gaan van vaste gemengde groepen. Voor de reguliere peuterspeelzalen twee dagdelen en voor de voorschoolpeuterspeelzalen drie dagdelen

o        De kostprijsberekeningen vaststellen

o        Voorkeur uit te spreken voor scenario A

o        De overgangstermijn stellen op 2004

o        Plannen van aanpak voor de implementatie binnen 3/4 jaar te ontwikkelen

o        Streven om met ingang van een nieuwe onderwijsachterstanden-beleidsperiode (vanaf 2e helft 2006) de financiering voor de voorschoolpeuterspeelzalen op het gewenste niveau te brengen.

 

Vakteam Onderwijs/Vakteam Welzijn

Petra Postuma – beleidsmedewerker kinderopvang

Marianne van der Stoel – financieel beleidsmedewerker

Elly Mulder – beleidsmedewerker onderwijs

Theresia Kanij – beleidsmedewerker kinderopvang


Bijlage 1:

 

1.       De kernopdracht peuterspeelzaalwerk en de uitwerking in drie deeltaken wordt onderschreven.

Het werkveld:

Het Delftse werkveld onderschrijft de bovenstaande definitie van de kernfunctie van de peuterspeelzaal. Zij vind dat de definiλring terecht  blijk geeft van een grote waardering voor het peuterspeelzaalwerk.

Om de taken van de peuterspeelzaal te kunnen uitvoeren (ontwikkelingsstimulering; volgen en signaleren; vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn) vindt het werkveld dat er extra deskundigheidsbevordering van de groepsleidsters wenselijk is.

 

2.       De peuterspeelzaal is er niet op gericht ouders in staat te stellen te werken.

Werkveld:

Is niet ter discussie gesteld.

 

3.       Iedere ouder die dat wenst moet zijn of haar kind spoedig na aanmelding daadwerkelijk geplaatst kunnen krijgen op een peuterspeelzaal in de eigen wijk.

Werkveld:

Is onderschreven.

 

4.       Sociaaldemografische gegevens op wijkniveau zijn richtinggevend voor de bepaling van de nieuwe gewenste capaciteit. Uitgangspunt is dat hierbij niet alleen de bestaande peuterspeelzaalplaatsen een rol spelen, maar ook de peuterplaatsen in de kinderopvang

Werkveld:

Op een wachtlijst staan kinderen die nog niet geplaatst kunnen worden vanwege capaciteitsgebrek.

Het werkveld acht een bezetting van 90% reλel. Dat betekent dat op een zaal met 18 kindplaatsen er dus effectief 16,2 plaatsen per jaar bezet zijn. Voor VVE-zalen is een bezetting van 90% waarschijnlijk niet haalbaar vanwege de middaggroepen en het feit dat kinderen voor vier dagen geplaatst worden, maar er naar gelang hun leeftijd, nog niet vier dagen gebruik van zullen maken.

Het werkveld vindt het redelijk dat peuterspeelzalen die onder de 75% bezetting in een jaar komen, subsidie terug betalen.

 

5.       De gemeente zet de subsidiλring van de peuterspeelzalen voort. Daarvoor is het structurele budget, prijspeil 2002, richtinggevend.

 

6.       Er komt een nieuwe gedifferentieerde ouderbijdragentabel. Uitgangspunt is dat doelgroepouders suppletie krijgen op een gematigde ouderbijdrage; niet-doelgroepouders gaan naar draagkracht hogere ouderbijdragen betalen.

 

7.       Er komt toelatingsbeleid voor de peuterspeelzalen/voorscholen[6] gericht op het realiseren van gemengde groepen (dat wil zeggen doelgroep- en niet-doelgroepkinderen)

Werkveld:

Het werkveld koos na overweging van diverse scenario’s voor het twee-trapsmodel. Dit houdt in dat elke peuterspeelzaal (regulier en voorschool) logischerwijs verbonden is aan een basisschool. Hierdoor zal het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn bevorderd worden.

Een reguliere peuterspeelzaal wordt een voorschool-peuterspeelzaal (VVE) wanneer meer dan 50% van de leerlingen in groep 1 en 2 van de aan hen verbonden basisschool een onderwijsgewicht van meer dan 1.0 heeft.

Twee consequenties van het twee-trapsmodel zijn: gewichtenkinderen binnen een reguliere peuterspeelzaal profiteren niet van de Voor en Vroegschoolse Educatie; de GOA middelen binnen de VVE speelzalen worden ook benut door niet-gewichten kinderen.

Het werkveld accepteert deze consequenties omdat zij de intergratie van gewichtenkinderen en kinderen zonder een gewicht wil bevorderen en het ontstaan van zwarte speelzalen wil voorkomen. Ten tweede omdat het twee-trapsmodel veel minder organisatie en administratie vergt dan de huidige werkwijze.

Aanbevolen wordt om reguliere speelzalen met 40-50% gewichtkinderen, in overleg met de gemeente extra faciliteiten aan te bieden. Gedacht kan worden aan extra handen, kleinere groepen of gerichte deskundigheidsbevordering.

 

8.       Er komen modellen voor het werken met vaste (gemengde) groepen; minimum gebruik voor doelgroep- en niet-doelgroep kinderen is twee vaste dagdelen – voor doelgroepkinderen loopt dit op tot vier dagdelen

Werkveld:

In de herziening van het peuterspeelzalenbeleid is gekozen om te gaan werken met vaste groepen. Een vaste groep is te omschrijven als steeds dezelfde groep kinderen die op dezelfde dagencombinaties de peuterspeelzaal bezoeken. Ideaal gezien zijn dan ook steeds dezelfde leidsters aanwezig.

Om het gebruik van kinderen richting vaste groepen te laten bewegen en ook het werkrooster van de groepsleidsters te conformeren aan het ritme van de vaste groepen, wordt een groeimodel voorgesteld. Een model, dat door natuurlijk verloop en met gesprekken over het belang, zal zorgen voor een overgang naar vaste groepen in uiterlijk 2 jaar.

 

9.       Clustervorming van peuterspeelzalen met basisscholen in het kader van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (zie nota Voor- en vroegschoolse Educatie en oudercursussen in Delft. 00/030474 ) is zeer gewenst. Clusters van peuterspeelzalen en basisscholen die voldoen aan de VVE-voorwaarden kunnen aanspraak maken op aanvullende subsidiλring vanuit de VVE-middelen.

Werkveld:

De samenwerking tussen een peuterspeelzaal en de basisschool gaat een nog grotere rol spelen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen VVE-peuterspeelzalen en reguliere speelzalen. Bij VVE-zalen is de samenwerking intensiever en meer structureel. Men is van mening dat samenwerking flink gestimuleerd wordt door gezamenlijke huisvesting.

Het werkveld pleit sterk voor gezamenlijke huisvesting van peuterspeelzaal en basisschool. Dit biedt vele inhoudelijke en financiλle voordelen.

Ook is men het er over eens dat een VVE-speelzaal extra, aparte ruimte nodig heeft voor het toetsen en tutoren van kinderen.

Het werkveld adviseert om niet alleen de negen basisscholen die bij VVE betrokken zijn te laten monitoren of kinderen wel of geen peuterspeelzaal hebben bezocht, maar alle Delftse basisscholen. Wanneer blijkt dat veel kinderen instromen zonder een speelzaal te hebben bezocht kan dat gevolgen hebben voor de capaciteit en toeleiding.

Het werkveld suggereert om op alle peuterspeelzalen ECIS in te gaan voeren. ECIS is een programma voor leerlingen registratie dat tevens geschikt is voor het bepalen van leerlinggewichten. Om dit te kunnen doen moet er voor alle peuterspeelzalen een computer met benodigdheden komen, moet ECIS aangepast worden voor 2 en 3 jarigen, moeten er licenties voor alle speelzalen komen en scholing worden gegeven aan de leidsters om de computer en het programma te leren gebruiken.

 

10.   In het nieuwe beleid wordt de bestaande status aparte van drie bijzondere speelzalen en de nu aanwezige niet-gesubsidieerde professionele speelzalen op gelijke wijze betrokken.

 

11.   In de uitwerkingsfase worden een aantal aspecten van de peuteropvang onderzocht en in varianten ter besluitvorming voorgelegd. Het gaat daarbij om:

·         Voor de peuteropvang de meest gewenste organisatievorm (stichting(en), BV, anders);

·         Kan/mag er sprake zijn van gedwongen winkelnering;

·         De mogelijkheden van aanbesteding (gericht op organisaties);

·         De mogelijkheden van vraagsturing (gericht op ouders).

 

 

Bijlage 2:

Capaciteit en gebruik, demografische gegevens en doelgroepkinderen

 

Demografische gegevens

Op 1.1.2002 waren er 2.086 kinderen in de leeftijd van 2-3 jaar in Delft. April 2003 zijn er 456 peuterspeelzaalplaatsen. In de dagopvang zijn 662 kindplaatsen voor peuters beschikbaar. In de praktijk maken 2 kinderen gebruik van 1 plaats in de peuteropvang en 1,8 kinderen in de dagopvang. Voor het gemak wordt voor beide soorten gerekend met het gebruik van 2 kinderen van 1 plaats. Dat betekent dat er in principe voor 107 % van de Delftse kinderen in de leeftijd 2-3 jaar, een plaats is in een peuterspeelzaal of kinderopvang (schema 1).

 

Schema 1

 

opvang voor kinderen van 2 en 3 jaar in Delft

Wijk 1

Wijk 2

Wijk 3

Wijk 4

Wijk 5

Wijk 6

Wijk 7

Totaal in Delft

Vrijenban 12

Wippolder 28  Ruiven 29

Hof v Delft 13

Voorhof 24

Buitenhof 25

Tanthof oost 23/ west 22

Binnen-stad 11

Delftse Hout 16

Schieweg 27

Voordijks hoorn 14

 

 

Abts-woude 26

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

118

142

222

241

202

112

81

1118

kinderen van  2 en 3 jaar op       1-1-02

179

241

466

289

357

377

177

2086

Bereik: zoveel kinderen per kindplaats

1,52

1,70

2,10

1,20

1,77

3,37

2,19

1,87

percentueel*

132%

118%

95%

167%

113%

59%

92%

107%

* plaats voor X% van de kinderen

 

 

 

 

 

 

 

Capaciteit

Er is gesteld dat voor het aantal kinderen dat geen gebruik maakt van de kinderopvang, peuterspeelzaal of voorschoolcapaciteit beschikbaar moet zijn. De capaciteit in de kinderopvang voor peuters bedraagt 662 kindplaatsen; daar maken 1.324 kinderen gebruik van. Derhalve moet er voor 762 kinderen peuterspeelzaalcapaciteit zijn (er is voor 912) (schema 2).

 

Schema 2.

benodigde psz-capaciteit

Wijk 1

Wijk 2

Wijk 3

Wijk 4

Wijk 5

Wijk 6

Wijk 7

Totaal

Vrijenban 12

Wippolder 28 Ruiven 29

Hof v Delft 13

Voorhof 24

Buitenhof 25

Tanthof oost 23/ west 22

Binnen-stad 11

Delftse Hout 16

Schieweg 27

Voordijks hoorn 14

 

 

Abtswoude 26

 

 

 

 

 

 

 

 

totaal aantal kinderen van 2 en 3 op 1-1-02

179

241

466

289

357

377

177

2086

capaciteit in hele kind-plaatsen in de kdv's

82

88

101

152

150

40

49

662

aantal kinderen dat daar gebruik van kan maken*

164

176

202

304

300

80

98

1324

 

 

 

 

 

 

 

 

 

capaciteit in de psz

36

54

121

89

52

72

32

456

aantal kinderen dat daar gebruik van kan maken*

72

108

242

178

104

144

64

912

* = op basis van twee kinderen per hele kindplaats

 

 

 

 

 

De huidige capaciteit van de peuteropvang bedraagt 456 kindplaatsen. Gemiddeld biedt op dit moment 1 plaats 5.15 dagdelen opvang (5 dagdelen is gebruikelijk, maar 2 peuterspeelzalen zijn 2 middagen open) .

Dat betekent dat er in totaal in Delft 2.352 dagdelen peuteropvangcapaciteit is. Als alle nu bereikte doelgroepkinderen, inclusief de niet-doelgroepkinderen in de voorscholen (221)  drie dagdelen gebruik gaan maken van de peuteropvang, zijn er  663 dagdelen nodig.

Voor de kinderen in de reguliere peuterspeelzalen zijn er op basis van de huidige capaciteit dan nog  1.689 dagdelen beschikbaar. Als de niet-doelgroepkinderen (558) 2 dagdelen naar de peuterspeelzaal gaan, zijn er 1.116 dagdelen nodig.

Dat betekent dat er op dit moment een overcapaciteit zou zijn van  573 dagdelen.  

 

Doelgroepkinderen

In 2003 is het percentage 4-5 jarigen met een leerlinggewicht 26%. Als dit percentage wordt toegepast op alle 2-3 jarigen, zijn 542 van de 2.086 kinderen doelgroepkind. Op dit moment maken 221 kinderen gebruik van de voorscholen, hiervan is 70 % doelgroepkind (155 kinderen) Het percentage bereikte doelgroepkinderen in de totale kinderopvang is echter naar verwachting hoger, omdat in de bovenstaande berekening geen rekening is gehouden met de doelgroepkinderen die naar reguliere peuterspeelzalen of kinderdagverblijven gaan. Geschat wordt dat dit voor de reguliere peuterspeelzalen op 10 % ligt (55,8 kinderen); datzelfde percentage doelgroepkinderen wordt verondersteld in de kinderdagverblijven te worden opgevangen. De verwachting is dat het percentage doelgroepkinderen dat met de invoering van de WBK (Wet Basisvoorziening Kinderopvang) gebruik gaat maken van kinderopvang nog met 5 % zal groeien (199 kinderen). Het totaal aantal bereikte doelgroepkinderen in de gehele kinderopvang komt daarmee uit op rond de 75 % (410 kinderen).

 

Feitelijk gebruik

April 2003 maken 779 kinderen gebruik van de peuterspeelzalen en de voorscholen.

De bezetting van de voorscholen ligt op 85 %; die van de peuterspeelzalen op 86 %.

 

Dat betekent dat er op dit moment in de peuteropvang en de voorscholen een kleine onbenutte capaciteit is. Een reλel uitgangspunt is om uit te gaan van een mogelijke optimale bezetting van 90%. Dat betekent dat er in de voorscholen thans een onbenutte capaciteit is van 5 % (30 dagdelen = 6 kindplaatsen) en in de peuterspeelzalen van 4 % (70 dagdelen = 14  kindplaatsen)

 

In onderstaande grafieken is te zien hoe de percentages liggen van het gebruik, hoeveel procent van de kinderen en 2, 3, 4 of vijf dagdelen gebruik maken op de VVE-zalen en de reguliere peuterspeelzalen.

Ten aanzien van het feitelijk gebruik kan worden gesteld dat er op dit moment een onbenutte capaciteit is – derhalve kunnen er macro gezien geen wachtlijsten zijn. Verder is te zien dat het percentage kinderen in een reguliere peuterspeelzaal dat meer dan twee dagdelen komt op 37 % en het percentage kinderen in de voorscholen dat vier dagdelen of meer komt op 38 % ligt. Deze cijfers geven weer welke bewegingen er nog moeten plaatsvinden om de gewenste capaciteit, afhankelijk van de te kiezen variant, beschikbaar te stellen Hiervoor zijn de overgangstermijnen nodig .

 

Ceteris paribus clausule

Als aanname wordt ervan uitgegaan dat het aantal kinderen en het aantal plaatsen kinderopvang stabiel blijven in de komende jaren en dat het aantal doelgroepkinderen dat gebruik gaat maken van de peuteropvang stijgt. Daarmee zijn er op termijn minder kindplaatsen peuteropvang voor niet-doelgroepkinderen nodig

In bovenstaande berekeningen is de verwachting en de hoop dat het bereik van de doelgroepkinderen in de voorscholen verhoogd kan worden.

Aangetekend moet daarbij worden dat het absolute aantal doelgroepkinderen daalt als gevolg van de Vreemdelingenwet.

Dit traject moet goed ondersteund worden door een permanente wervingsactie en –activiteiten met behulp waarmee het beoogde percentage haalbaar moet worden.

Daarnaast is de verwachting dat het percentage doelgroepkinderen in de kinderopvang zal stijgen na invoering van de WBK. Ook dit is een veronderstelling. Op het moment dat de WBK niet doorgaat of er andere (financiλle) voorwaarden komen, kan de trend wijzigen.

Beide ontwikkelingen zullen zorgvuldig en frequent moeten worden gemonitord en het beleid moet tussentijds jaarlijks kunnen worden aangepast binnen de kaders van bestaande middelen.


Bijlage 3:

KOSTPRIJSBEREKENING PSZ DELFT

 

 

 

 

 

 

Basisgegevens

PSZ

PSZ

PSZ

VVE

eenheid

 

Aantal uren open per dagdeel (gemiddeld)

3

3

3

3

uur

 

Aantal weken open per jaar

40

40

40

40

weken

 

Capaciteit per lokaal

15

20

18

18

kinderen

 

Kindbezetting

90

90

90

90

procent

 

Aantal bezette plaatsen

13,5

18

16,2

16,2

kinderen

 

Indirecte overheadkosten

35

35

35

35

procent

 

 

 

 

 

 

 

 

Basisgevens personeelskosten

 

 

 

 

 

 

Aantal leidsters per groep

1

2

2

2

leidsters

 

Aantal uren per dagdeel

3

3

3

3

uur

 

Inval (ziekte, bijz.verlof,scholing)

8,5

8,5

8,5

9,7

procent

 

Salarisschaal leidsters CAO Welzijn

19

19

19

19

schaal

 

Uren directe overhead

0,375

0,375

0,375

0,375

uur

 

salarisschaal dir. overhead CAO Welzijn

28

28

28

28

schaal

 

Deskundigheidsbevordering

1,5

1,5

1,5

5,0

procenten

 

Reis en verblijfkosten

1,0

1,0

1,0

1,0

procenten

 

Kosten kinderopvang eigen personeel

1,5

1,5

1,5

1,5

procenten

 

 

 

 

 

 

 

KOSTPRIJS PER DAGDEEL

 

 

 

 

 

 

Salariskosten

 € 3.168

 €   6.337

 €   6.337

 €     8.458

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Basisgegevens Huisvestingskosten

 € 1.330

 €   1.330

 €   1.330

 €     1.330

 

 

Schoonmaak (incl. personeel) en afvalverwerking

 

 

 

 

 

 

OZB en zakelijke lasten

 

 

 

 

 

 

Onderhoud gebouwen en onderhoud en afschrijving inventaris

 

 

 

 

 

 

Gas / water / Electra / CAI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Directe overhead en overige personele kosten

 €    506

 €      506

 €      506

 €        506

 

 

Abonnementen, druk en kopieerkosten, porti

 

 

 

 

 

 

Telefoon, fax, internet, contributies en lidmaatschappen

 

 

 

 

 

 

Kantoorbenodigdheden en overige kantoorkosten

 

 

 

 

 

 

Onderhoudkosten apparatuur / software

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Activiteitskosten

 €    661

 €      661

 €      661

 €        916

 

 

Voeding, luiers, linnengoed, kleding & bewassing

 

 

 

 

 

 

huishoudelijke artikelen / kleine aanschaf.

 

 

 

 

 

 

Speelgoed en Materiaal en speciale activiteiten

 

 

 

 

 

 

Ouderavonden bijeenkomsten en overige activiteitskosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal directe kosten PSZ per groep / dagdeel / jaar

 € 5.664

 €   8.833

 €   8.833

 €     11.210

 

 

35% indirecte overhead

 € 1.983

 €   3.092

 €   3092

 €     3.923

 

 

 

 

 

 

 

 

 

totale kosten PSZ per groep / dagdeel / jaar

 € 7.647

 € 11.925

 € 11.925

 €    15.133

 

 

 

 

 

 

 

 

KOSTPRIJS PER KINDPLAATS PSZ

 

 

 

 

 

 

per kindplaats per 2 dagdelen

 €    1.020

 €   1.192

 €   1.325

 

 

 

afgerond

 €    1.025

 €   1.200

 €   1.325

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

KOSTPRIJS PER KINDPLAATS VVE

 

 

 

 

 

 

per kindplaats per 3 dagdelen

 

 

 

 €     2.522

 

 

 

 

 

 

 

 

 

afgerond

  

  

  

 €     2.500

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ter info per kindplaats per dagdeel

 €   513

 €     600

 €     663

 €        833

 

 

 
 



[1] Doelgroepkinderen zijn die kinderen die op basis van sociale, culturele en/of economische factoren een grotere kans hebben/maken op onderwijsachterstanden. In het kader van het onderwijsachterstandbeleid zijn aan deze factoren gewichten gehangen en spreekt men naast doelgroepkinderen ook van gewichtenleerlingen.

[2] De berekeningsgrondslagen zijn gebaseerd op enerzijds wensen van het werkveld, gegevens van de werkgeversorganisatie en een vergelijkende analyse van professionele peuteropvangorganisaties in eigen en andere gemeenten. Op basis daarvan hebben wij kostprijsberekeningen opgesteld. De peuterspeelzaalondernemer heeft binnen deze kaders de vrijheid om de eigen bedrijfsvoering vorm te geven.

 

[3]

De wens van een groepsgrootte van 18 wordt gevolgd. Echter met de kanttekening dat een fysieke bezetting van gemiddeld 15 kinderen door het College te laag wordt geacht. Vandaar ons uitgangspunt dat de daadwerkelijke aanwezigheid van kinderen op 90% ofwel 16,2 kinderen per 2 leidsters moet worden gesteld.

 

 

 

[4]

Dit is inclusief de 3 zalen die in 2003 als overgang nog de functie halve dagopvang vervullen, maar die per 2004 3-urige opvang worden.

 

 

[5] In 2004 is het structureel beschikbare bedrag uitgangspunt en niet meer de incidentele middelen van 2003. Dat betekent dat rond de € 926.000 in plaats van (bij ongewijzigd beleid) € 1.300.000 beschikbaar is. Begin 2004 moet daarom het aantal te subsidiλren reguliere peuterspeelzaalplaatsen in relatie worden gebracht met het beschikbare budget. Tegelijkertijd zal de huidige kostprijs (omgerekend rond € 1.600 per zaal) in de richting worden omgebogen van de gewenste kostprijs (€ 1.325 voor een reguliere peuterplaats van 2 dagdelen bij een bezetting van 90% en € 2.500 voor een voorschoolpeuterplaats van 3 dagdelen bij een bezetting van 90%).

[6] VVE-zaal (Voor en Vroegschoolse Educatie) is synoniem aan ‘voorscholen’.