1.       Samenvatting

 

Het in 2000 vastgestelde Delfts OntwikkelingsProgramma (DOP) moet worden herijkt om net als in ISV1 (periode 2000 t/m 2004), ook in ISV2 (periode 2005 t/m 2009) in aanmerking te kunnen komen voor ISV-gelden. In deze nota wordt het proces beschreven hoe te komen tot een herijkt  Ontwikkelingsprogramma (DOP).   In dat Ontwikkelingsprogramma moet net als in ISV1 op basis van een sterkte-zwakte analyse worden aangegeven welke tastbare resultaten (doelen) het gemeentebestuur in de volgende periode van 5 jaar wil bereiken (met een doorkijk naar 10 jaar): doelen op het gebied van de fysieke werk- en leefomgeving van de stad (wonen, milieu, ruimte en economie). Het ontwikkelingsprogramma moet verder voldoen aan een in vergelijking met ISV1 beperkter aantal prestatievereisten zoals neergelegd in het door het Rijk/Provincie vastgestelde ISV2 beleidskader[1]). Daarnaast dient het herijkt Ontwikkelingsprogramma opnieuw een inschatting te bevatten van de benodigde fysieke investeringen in de stad en een strategie om de in de stedelijke visie neergelegde ambitie waar te kunnen maken.

 

2        Inleiding

 

De revitalise­ring van steden was een belangrijke opgave voor de stedelijke vernieuwing in de vorige periode (ISV1: 2000-2005) en blijft dat ook in de komende periode (ISV2: 2005-2010). Alleen zo kan een stad, ook op lange termijn, een aantrekkelijk vestigingsklimaat zijn voor bewoners uit alle inkomensgroepen, voor bedrijven en de stedelijke cultuur in stand houden. In veel steden zijn wijken waar de leefbaarheid onder druk staat. De achteruitgang van wijken door het verdwijnen van de sociale infrastructuur (voorzieningen als artsen, winkels, scholen), de eenzijdige woningvoorraad en bevolking met lage inkomens, toename van criminaliteit en onveiligheidsgevoelens, lagere arbeidsparticipatie, slechte (milieu)kwaliteit van de leefomgeving moet worden gekeerd. Tegelijkertijd dienen de midden- en hogere inkomens weer aan de stad gebonden te worden. Bewoners verwachten van de overheid dat daaraan slagvaardig wordt gewerkt. Daarbij moet ook geanticipeerd worden op de toekomstige behoeften.

Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) richt zich op fysieke ingrepen in de woon- en leefomgeving; deze dienen de verbeteringen op de andere terreinen te ondersteunen. De Wet stedelijke vernieuwing definieert de stedelijke vernieuwing dan ook als volgt: ”op stedelijk gebied gerichte fysieke inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van de cultuurhistorische kwaliteiten, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied.”

Het ISV is een brede doeluitkering op het gebied van wonen, ruimte, milieu, cultuurhistorie en groot­schalig groen in de stad. Vanaf 2005 gaat het tweede tijdvak van het ISV (ISV2) in. Gemeenten zullen hiervoor voortbordurend op de resultaten uit het eerste ISV-tijdvak aangepaste dan wel nieuwe ambities moeten formuleren via een herijkt Ontwikkelingsprogramma.

Uitgangspunt van het ISV is en blijft dat planning en uitvoering van stedelijke vernieuwing eerst en vooral een verantwoordelijk­heid is van gemeentebesturen. Zij moeten die verantwoorde­lijk­heid net als in ISV1 invullen samen met andere partijen zoals bewoners, woning­corporaties, particuliere huisei­genaren, bedrij­ven, projectontwikkelaars, instellingen en belan­genorganisaties. De gemeenten moeten de ISV-mid­de­len gericht en strategisch inzetten om de condities te scheppen waar­onder het voor andere partijen aantrekkelijk is om te parti­ciperen.

 

3.       Relatie met MR-ISV

 

Voorstel is om in ‘DOP2’ net als in ISV1 een herijking van het Delftse stedelijk vernieuwingsbeleid op te nemen. Dit houdt onder meer in: SWOT-analyse, de verschillende programma’s en een inschatting van de daarmee gemoeide kosten/ dekkingen.  Zodra er duidelijkheid is over de aan Delft te verlenen ISV2-voorschotten en projecten/ programma’s voldoende zijn uitgewerkt, worden keuzes gemaakt over de besteding van de Delftse ISV-gelden. Dit gebeurt apart van het Ontwikkelingsprogramma, en wel in het kader van de jaarlijks in het najaar te herijken Meerjarenraming (MR-ISV). In deze raming zal naast de budgetverdeling in de (resterende) periode t/m 2009 ook het jaarlijks bestedingsverslag en de (conclusies van de) ISV-monitoring worden opgenomen.

 

4.       Verschillen met ISV1

 

Voor de ontwikkeling van het ISV2 wordt voortgebouwd op ISV1. Alleen daar waar nodig zijn verbeteringen aangebracht met het oog op herkenbaarheid en continuïteit in de gemeentelijke uitvoering. Voor niet-rechtstreekse gemeenten zoals Delft zijn de volgende verbeterpunten doorgevoerd:

a.   punten die samenhangen met het sturingsmodel ISV:

-        Vooraf is duidelijker aangegeven op welke doelstellingen prestaties verwacht worden van de gemeenten;

-        Middels prestatie-indicatoren is aangegeven hoe deze prestaties geformuleerd dienen te worden;

-        Bovenlokale afstemming krijgt extra aandacht.

b.   punten die samenhangen met de prestatievelden (inhoudelijke onderdelen van het beleidskader):

-        De ‘sociaal-fysieke’ relatie wordt in ISV2 sterker ingezet via een apart prestatieveld;

-        Het prestatieveld ‘omgevingskwaliteit’ is uitgebreid met doelstellingen op het gebied van cultuurhistorische aspecten.

Daarnaast is de indieningtermijn van het definitieve MOP vervroegd. Voor niet-rechtstreekse gemeenten betekent dit dat zij al voor 1 februari 2005 een door de Raad goedgekeurd Ontwikkelingsprogramma bij de Provincie moeten indienen en voor 1 oktober 2004 een door B+W goedgekeurd concept. Dit is een aantal maanden eerder dan in ISV1 het geval was, bovendien is een extra ‘bestuurlijke goedkeuringsronde’ voor (het Rijk resp.) de Provincie ingebouwd voordat de Raad het MOP vaststelt.

 

5.       Voorwaarden goedkeuring

 

In het ISV2 beleidskader staan de voorwaarden voor goedkeuring van een Ontwikkelingsprogramma beschreven. Aan gemeenten wordt gevraagd om ‘een beknopt MOP’ op te stellen dat - samengevat - aan de volgende voorwaarden dient te voldoen:

 

5.1. Sterkte/zwakte-analyse en integrale afweging

 

De gemeente moet net als in ISV1 in haar MOP aangeven wat zij ziet als haar sterke en zwakke punten, wat als basis dient voor de gemeentelijke voornemens ten aanzien van de te bereiken resultaten in de komende periode. De gemeente is vrij in de vormgeving van deze SWOT-analyse. Wel zal het Rijk naar verwachting nog een beperkt aantal thema’s aangeven die bij deze analyse aan de orde dienen te komen. Deze thema’s komen in de plaats van door het Rijk aangegeven ‘aandachtspunten’ en zullen in ieder geval niet als afrekenbare prestaties gaan gelden.

 

5.2. Bovenlokale afstemming

 

In de Wet stedelijke vernieuwing wordt opgenomen dat de provincie op voordracht van de gemeenten haar visie geeft over de groep gemeenten waarmee de bovenlokale afstemming dient plaats te vinden. Aan de gemeente wordt gevraagd om in het MOP aan te geven:

a.      over welke onderwerpen intergemeentelijke afspraken zijn gemaakt. De onderwerpen die in ieder geval aan de orde moeten komen, betreffen:

-        de wijzigingen in de woningvoorraad naar prijsklassen en verhouding huur/koop;

-        de toename van het aantal woningen dat volledig toegankelijk is (ouderen en minder validen) door nieuwbouw en verbouw;

-        het aantal te verkopen huurwoningen;

-        het aantal en de omvang van (her)ontwikkelde cultuurvoorzieningen;

-        saldo toe te voegen woningen in bestaand bebouwd gebied (1996);

b.      met welke gemeenten en/of samenwerkingsverbanden afspraken zijn gemaakt;

c.      de inhoudelijke hoofdlijnen van die afspraken, waarbij de gemeente aangeeft welk aandeel van de regionale opgave zij voor haar rekening neemt.

De provincie toetst de MOP’s van zowel de rechtstreekse als de niet-rechtstreekse gemeenten op het onderdeel intergemeentelijke afstemming. Aangezien de niet-rechtstreekse gemeenten later dan de G30 hun MOP indienen, is het van belang dat de elke programmagemeente ook de provincie betrekt bij het opstellen van haar MOP.

 

5.3. Prestaties op de doelstelling

 

De gemeente moet in het MOP voor de gemeente relevante prestaties opnemen voor het behalen van de doelstellingen. De gemeente dient haar ambities in toetsbare termen (“SMART[2]”) weer te geven via de voorgestelde indicator. Daarbij zal uiteraard ook de uitgangssituatie moeten worden beschreven. Een en ander vormt vervolgens de basis voor de – opnieuw verplicht gestelde - ISV monitoring. Gezien de ervaringen met de ISV1 (proef)verantwoording is het voorstel om in ‘DOP2’ nog meer nadruk te leggen op de haalbaarheid van ISV2-doelstellingen (dus per 1 januari 2010). Dit vereenvoudigt immers de monitoring, verkleint de kans op het niet halen van de doelstellingen (lees: het risico van terugvordering of verlaging achteraf van verleende voorschotten) en voorkomt het risico dat omdat de doelen te vaag en/of ambitieus zijn, het ISV-geld niet of onvoldoende kan worden uitgegeven.

 

5.4. Financiële paragraaf

 

Er moet tenslotte ook een herijkte financiële onderbouwing worden toegevoegd waarin de naar verwachting gemoeide kosten om de prestaties te realiseren, staan vermeld en de dekking ervan zoals de inzet van het ISV-budget, de eigen middelen van de gemeente en de inzet van derden (bedrijven, instellingen, provincie, EU, andere rijksbijdragen, enz.). Hiervoor komt nog een format beschikbaar.

 

6.       Prestatie-indicatoren en ISV kwaliteitszorgsysteem

 

In het ISV2 beleidskader staat nauwkeurig beschreven welke doelstellingen en prestatie-indicatoren in elk geval in het Ontwikkelingsprogramma dienen te worden opgenomen. Deze doelstellingen en prestatie-indicatoren, aangevuld met lokale per gemeente verschillende doelstellingen dienen net als in ISV1 via een door gemeenten zelf op te zetten en bij te houden kwaliteitszorgsysteem te worden gemonitord. Uitgaande van het ISV2-beleidskader zijn voor niet-rechtstreekse gemeenten een beperkt aantal prestatie-indicatoren voor het nieuw op te stellen Ontwikkelingsprogramma verplicht, te weten:

q      Mutaties in de woningvoorraad (oa. nieuwbouw, omzettingen, ingrijpende woningverbetering, toegankelijke woningen, saldo toe te voegen);

q      Oppervlakte openbare ruimte waarbij sprake is van kwaliteitsimpuls en/of versterking van de culturele betekenis [3]);

q      Aantal en omvang van (her)ontwikkelde historische bouwwerken, structuren en/of cultuurvoorzieningen 3);

q      Aantal en omvang naoorlogse wijken waar cultuurhistorische kwaliteiten 3) en ambities integraal onderdeel uitmaken van de gebiedsontwikkeling en de mate van borging in plannen en beleid;

q      Aantallen m2 en m3 bodemsanering/ grondwatersanering gerelateerd aan het landsdekkend beeld [4]);

q      Aantal A- en railwoningen waarin de geluidssanering aan het eind van ISV2 is opgelost.

Voor de gewenste versterking van de ‘sociaalfysieke relatie’ tenslotte, moeten gemeenten in samenwerking met provincie/rijk een eigen meetbare indicator opstellen en hieraan toevoegen. Deze is in het ISV2-beleidskader verder niet verplichtend aangegeven.

Het voorstel is om in DOP2, mede gezien de vereiste haalbaarheid maar ook gezien de vereiste beknoptheid en werkbaarheid van de monitoring, in principe niet meer dan de verplichte prestatie-indicatoren op te nemen.

 

7.       Planproces

 

Voorgesteld wordt om een aanpak en werkwijze te kiezen zoals deze voor het DOP1 (in 1999/2000) ook is gevolgd. In de eerste fase wordt binnen de gemeente de inzet op een rij gezet. Er wordt een methode en een daarbij behorende ‘inhoudsopgave’ van het Ontwikkelingspro­gramma vastgesteld. Deze wordt in eerste instantie gevuld via een inventarisatie van reeds bestaande gemeentelijke (beleids)plannen en de ervaringen en ontwikkelingen in ISV1. Daarna worden die plannen en ontwikkelingen ‘vertaald’ naar naar thema- en gebiedsgerichte programma’s, waarbij in principe de bestaande indeling van DOP1 zal worden gehandhaafd. Daarbij wordt gestreefd naar het beperken van het aantal thema- of gebiedsgerichte programma’s.

 

Via interviews zullen externe partijen eind 2003/ begin 2004 betrokken worden bij de totstandkoming van het Ontwikkelingsprogramma. De gemeentelijke programmering en de resulta­ten van de externe interviews monden vervolgens uit in nader vorm te geven werkconferentie(s) voor zowel extern als intern betrokken partijen. Ook de Raad wordt hierbij betrokken.

 

Begin 2004 zal daarnaast eveneens met de regio/ buurgemeenten en de Provincie overleg plaatsvinden over de bovenlokale afstemming. De Provincie heeft aangekondigd hiervoor in begin 2004 een of meerdere bestuurlijke bijeenkomsten te organiseren.Tussenresultaten zullen periodiek bilateraal worden voorgelegd via een ambtelijke klankbordgroep. Bestuurlijke afstemming vindt plaats via periodieke rapportages van de projectleider aan de coördinerend wethouder DOP/ISV en zonodig via hem aan het college.

 

In de zomer 2004 wordt een concept Ontwikkelingsprogramma (werktitel DOP2) geschreven. Mogelijk zullen de gemeente en bepaalde externe partners daarvoor nog aanvullend materiaal moeten leveren. In september 2004 kan het college dan een concept-Ontwikkelingsprogramma vaststellen, dat voor 1 oktober 2004 aan de Provincie wordt gestuurd met het verzoek om een toetsing. Daarover kan vervolgens ook breder in de stad gecommuniceerd worden dan wel (dit is meer praktisch) het concept kan in oktober (samen met de MR-ISV) officieel ter inzage worden gelegd waardoor belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te reageren.

 

Mogelijk reageert de provincie Zuid Holland vervolgens met de vraag om nader bestuurlijk overleg over het Ontwikkelingsprogramma. Daarna is het aan het college om te bepalen of het Ontwikkelingsprogramma gehoord de provincie wordt bijgesteld. De ge­meenteraad stelt het – al of niet gewijzigd - Ontwikkelingsprogramma vervolgens uiterlijk in januari 2005 vast, waarna de indiening bij  de Provincie plaatsvindt (dit moet voor 1 februari 2005). Via het in ISV1 ontwikkelde proces van door de raad vast te stellen Meerjarenramingen (MR-ISV’s) zal daarnaast jaarlijks - te beginnen met eind 2004 - een relatie worden gelegd met de begrotingscyclus van de gemeente.

 

8.       Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

 

Het cluster Wijk- en Stadszaken is verantwoordelijk voor (het proces van) de totstandkoming van het nieuwe Ontwikkelingsprogramma. Het vakteam Projecten zal hiervoor een projectleider leveren.

De respectievelijke Sectorhoofden zijn verantwoordelijk voor de juiste aanlevering van de vereiste sectorale deelproducten. Wethouder J. Torenstra zal - net als in ISV1 - namens het college van Burgemeester en Wethouders optreden als coördinerend (tevens verantwoordelijk) wethouder.

 

9.       Te betrekken partijen en deelnemers

 

Bij de totstandkoming van DOP2 is betrokkenheid van veel partijen vereist.

Binnen de gemeente gaat het om meerdere clusters, sectoren en vakteams, waarbij er nog een onderscheid kan worden gemaakt tussen inhoudelijk betrokken meer ‘beleidsgerichte’ clusters/vakteams en de meer ondersteunende clusters/vakteams. De meer ‘inhoudelijk’ te betrekken clusters/vakteams zijn: 

q      PZ: BTM;

q      WSZ: CKE, Milieu, Mobiliteit, RO, Wonen [5]) en Welzijn;

q      DPP.

Clusters/vakteams die meer in ondersteunende zin worden betrokken zijn:

q      WSZ: Projectondersteuning;

q      CS: BPS;

q      FD: COMM, OenS.

Naast clusters/vakteams wordt ook de Raad betrokken in het proces.

 

Buiten de gemeente zijn bijvoorbeeld de provincie Zuid Holland, de woningcorporaties (Vestia, Delftwonen, Duwo en Vidomes) en de TU Delft van belang. Maar ook projectontwikkelaars, de KvK en de rest van ‘de stad’ moeten worden betrokken. Instemming moet verkregen worden ten aanzien van de SWOT-analyse, de ambities in de vorm van de prestatie-indicatoren, de door diverse partijen in te brengen programma’s en de financiële inzet die daaraan gekoppeld is. Ook zal er nader te bepalen (bestuurlijk) overleg moeten plaatsvinden met omringende gemeenten. De resultaten hiervan (en van reeds gevoerd overleg) worden in het Ontwikkelingsprogramma vermeld.

De communicatie gebeurt in principe zowel in de voorbereidingsfase (voorjaar 2004) als in de conceptfase (najaar 2004). Het uitgangspunt hierbij is te streven naar een zo groot mogelijk draagvlak bij betrokken partijen en deelnemers. Voor de begeleiding van externe interviews, workshops/ conferenties, schrijfwerk ed. is naar verwachting (incidenteel) ook inhuur van externe deskundigheid vereist.

 

10.      Tijdschema

 

Samenvattend geldt mede gezien de door de provincie aangegeven termijnen het volgende tijdschema:

 

najaar 2003:                       vaststelling plan van aanpak in het college van B+W                                 waarna commissie Leefbaarheid ter kennisname

eind 2003/ begin 2004: interne inventarisatie en externe interviews,                                          herijking SWOT-analyse, doelstellingen,                                                          ambitieniveaus per programma, globale inschatting                                       investeringsbedragen, opstellen concept inhoud                                               Ontwikkelingsprogramma

januari 2004                       Provincie maakt indicatieve ISV budgetverdeling en                                  provinciaal ISV2 beleidskader bekend

voorjaar 2004:                     tussentijdse presentatie in het college van B+W van                                 de globale opzet en inhoud van het      herijkte                                        Ontwikkelingsprogramma

voorjaar 2004:                     bestuurlijk overlegcircuit over concept DOP2 met                                               regio en PZH

april/mei 2004:           schrijven concept-versie DOP2 (publieksvriendelijk)

mei/juni 2004:                      werkconferentie(s) met lokale partijen en Raad over                                 concept Ontwikkelingsprogramma

juli/aug 2004:                      schrijven/eindredactie concept DOP2

september 2004:                  concept Ontwikkelingsprogramma en concept MR-                                            ISV in B+W, waarna toezending concept DOP2 aan                                  PZH voor 1 oktober 2004 

oktober/november 2004:         ter inzage legging concept MR-ISV en DOP2,                                          publicatie(s) in de pers, toetsing DOP2 aan                                            provinciaal kader door provincie[6]) en evt.                                                          aanpassing DOP2

november 2004                   definitief MR-ISV en DOP2 6) in B+W

december 2004:                   behandeling definitief DOP2 6) en MR-ISV in                                           commissie Leefbaarheid waarna vaststelling in                                                Raad

januari 2005:                       toezending definitief DOP2 aan Provincie met                                          verzoek om toekenning van de ISV2-gelden



[1]) Deze nota is gebaseerd op wat op dit moment (eind oktober 2003) bekend is over het ISV2-beleidskader. De besluitvorming van het Rijk over ISV2 is echter nog niet afgerond. Het kabinet zal het ISV2 beleidskader en de landelijke verdeelsleutel waarschijnlijk pas eind november bekend maken. Zo spoedig mogelijk na 1 januari 2004 volgt dan de bekendmaking van het provinciaal beleidskader en de provinciale verdeelsleutel. Omdat de voorbereidingen voor een nieuw Ontwikkelingsprogramma hier niet op kunnen wachten, wordt voorgesteld om hiermee nu reeds te starten.

[2] SMART betekent: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. De ISV-doelstellingen moeten hieraan voldoen.

[3] ) Het is mogelijk dat de prestatie-indicatoren op het gebied van ‘cultuur’ voor programmagemeenten in het ISV2 beleidskader nog worden vereenvoudigd, samengevoegd of zelfs geheel verdwijnen.

[4]) Opname van deze prestatie-indicator in het ISV2-beleidskader is bij het schrijven van deze nota nog niet geheel zeker. Een en ander hangt ook samen met de opname van bodemsaneringsgelden in het ISV2-budget op landelijk niveau. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat dit wel het geval zal zijn (conform de intentie van het Rijk in ISV1).

[5]) Het vakteam Wonen is/wordt tevens in ondersteunende zin betrokken bij de totstandkoming van DOP2: dit vakteam verzorgt immers de ISV-monitoring en zal daarnaast incidenteel ondersteuning leveren bij o.a. de interne interviews, het verzamelen van beleidsstukken en de verwerking daarvan. 

[6]) De Provincie trekt vooralsnog de maanden oktober, november en december 2004 uit voor ‘beoordeling en overleg’, waarna de Raad het nieuwe MOP in januari 2005 zou moeten vaststellen. De gemeentelijke planning gaat gezien de relatie met de MR-ISV er echter van uit dat overeenstemming met de Provincie een maand eerder kan worden bereikt. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal de besluitvorming over DOP2 moeten worden uitgesteld.