Toelichting bij de checklist 

Hygiëne en Veiligheid

in de Kinderopvang

 

 

 

 

 

 

GGD Zuid-Holland West

Postbus 6080

2702 AB Zoetermeer

 

Hoofdvestiging

Brechtzijde 1, Zoetermeer

Tel. (079) 343 08 88

Fax (079 331 42 97

 

 Vestiging Delft

Crommelinplein 1, Delft

 

Vestiging Rijswijk

Karel Doormanlaan 155, Rijswijk

 

 

 

 

versie december 2003

 

 

 

 

 

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

 

VISIE OP INHOUD

 

 

INLEIDING

 

 

1.            PERSONEEL EN ORGANISATIE     

1.1                   Functionarissen

1.2                   Regeling bij vervanging

1.3          Inzet van functionarissen

1.4          Stagiaires

1.5          EHBO-diploma

1.6                   Kantoor-/personeelsruimte

1.7                   Vervoer buitenschoolse opvang

1.8                   Contact met scholen buitenschoolse opvang

             

2.                       VERSTREKKING INFORMATIE

2.1                   Pedagogisch beleidsplan

2.2                   Inspraak

2.3                   Privacyreglement

2.4                   Klachtenbehandeling

 

3.            ACCOMODATIE

              3.1          Ligging

              3.2          Inrichting

              3.3          Glas

              3.4          Warmwatersysteem

             

4.            BRANDVEILIGHEID

              4.1          Gebruikersvergunning

4.2                   Vluchtplan

4.3                   Vluchtwegen

4.4                   Brandblusapparaat

4.5                   Presentielijst

4.6                   Gebruiksruimten

 

5.            MEDISCHE ZAKEN

              5.1          Informatie over kind

5.2          Begeleiding van en contacten met medisch adviseur

              5.3          EHBO-trommel

              5.4          Telefoon

              5.5          Medicijnverstrekking

              5.6          Regels infectieziekten

              5.7          Huisdieren

              5.8          Gifwijzer

 

6.                       VERZORGING

6.1          Hygiëne

6.2          Was- en droogapparatuur

6.3          Voeding

6.4          Roken

6.5          Ongedierte

 


 

7.            LEEFRUIMTE

              7.1          Algemene hygiëne

              7.2          Ligging

              7.3          Oppervlakte

              7.4          Verlichting

7.5          Daglichttoetreding

7.6          Vloerbedekking

7.7                   Wanden

              7.8          Ramen

              7.9          Deuren

              7.10        Wandcontactdozen

              7.11        Plafond

              7.12        Kasten

              7.13        Ventilatie/luchtvochtigheid

              7.14        Verwarming

              7.15        Temperatuur

              7.16        Akoestiek

              7.17        Warmwatervoorziening

              7.18        Wastafels

              7.19        Commode

              7.20        Elektrische apparaten

              7.21        Meubilair

              7.22        Speelgoed

              7.23        Kleding

              7.24        Planten  

7.25                Diversen

 

8.            SLAAP-/RUSTRUIMTE

              8.1          Algemene hygiëne

              8.2          Ligging

              8.3          Capaciteit

              8.4          Bedjes

              8.5          Beddengoed

              8.6          Verlichting

              8.7          Vloerbedekking

              8.8          Wanden

              8.9          Ramen

              8.10        Deuren

              8.11        Wandcontactdozen

              8.12        Ventilatie

              8.13        Verwarming

              8.14        Temperatuur

8.15                Diversen

 

9.                       KEUKENBLOK

9.1                   Algemene hygiëne

9.2                   Ligging

9.3                   Gevaarlijke stoffen en of giftige materialen

9.4                   Verlichting

9.5                   Wanden

9.6                   Wandcontactdozen

9.7                   Plafond

9.8                   Ventilatie

9.9                   Verwarming

9.10                Materialen/elektrische apparatuur

9.11                Vloer

9.12                Kastruimte

9.13                Koelkast

9.14                Handenwasgelegenheid

9.15                Afval

9.16                Fopspenen

9.17                Flessen

9.18                Kookgelegenheid/magnetron

9.19                Vaatwasser

 

10.          SANITAIRE RUIMTE

10.1                Algemene hygiëne

10.2                Ligging

10.3                Toiletten

10.4                Verlichting

10.5                Vloer

10.6                Wanden

10.7                Plafond

10.8                Ramen

10.9                Deuren

10.10            Ventilatie

10.11            Handenwasgelegenheid

10.12            Verschoon/wasgelegenheid

 

11.          ENTREE

11.1                Buitendeur

11.2                Deurmat

11.3                Ramen

11.4                Obstakels

11.5                Trap

             

12.          GARDEROBE

12.1        Ligging

12.2        Kapstokken

12.3        Ventilatie

12.4        Tassen kinderen

12.5        Tassen personeel

 

13.                    OVERIGE

13.1                Bergruimte

13.2                Meterkast

13.3                Cv-kastruimte

13.4                Werkkast

13.5                Voorraadkast

13.6                Kelder/zolder

 

14.                    BUITENSPEELPLAATS

14.1                Ligging

14.2                Oppervlakte

14.3                Veiligheid

14.4                Zandbak

14.5                Berging

14.6                Vervuiling

 


 

INLEIDING

Deze handleiding is geschreven voor de checklist Inspectie Kinderopvang. Met deze checklist kan de kwaliteit van een kinderopvanginstelling worden bepaald. De checklist is onderverdeeld in 14 rubrieken. Iedere rubriek bestaat uit items. Bij de items zijn de criteria vermeld waaraan moet worden voldaan om een voldoende te scoren. Bij sommige items wordt verwezen naar deze handleiding omdat er onvoldoende schrijfruimte is om de criteria te beschrijven. Daarnaast is deze handleiding bedoeld als toelichting op de items en de gegeven criteria. Wanneer geen toelichting is gegeven, wordt verondersteld dat de tekst in de checklist voldoende duidelijk is.

 

In de checklist kan de beoordeling plaatsvinden door +, ± of – in te voeren:

-          + voldoet aan eisen van checklist en Verordening;

-          ± voldoet ten dele aan de gestelde eisen;

-          - voldoet niet aan de gestelde eisen.

 

De handleiding is in eerste instantie bedoeld voor inspecteurs van de Inspectie Kinderopvang en/of hygiënebegeleiders werkzaam bij een GGD. Deze medewerkers zijn geschoold in het beoordelen van de kwaliteit. Dit houdt onder andere in dat specifieke terminologie bekend wordt geacht en in de handleiding niet wordt uitgelegd.

 

De checklist kan ook gebruikt worden door de kinderopvang voor interne toetsing. Afhankelijk van het kennis- en ervaringsniveau zal voor interne medewerkers een bijscholing noodzakelijk zijn.

De checklist is gebaseerd op de eisen zoals die zijn geformuleerd in de gemeentelijke Verordening Kinderopvang die is gebaseerd op het Tijdelijk besluit Kwaliteitsregels kinderopvang (zie Gemeenten en Kinderopvang, groene reeks 121) waarin minimale kwaliteitseisen zijn geformuleerd.

 

Er zijn verschillende vormen van kinderopvang (kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang). Bij de verschillende vormen van kinderopvang zijn niet alle rubrieken en items van rubrieken in de checklist relevant. Het is aanbevelenswaardig om voor de peuterspeelzalen en de buitenschoolse opvang aparte checklisten te maken. Op dit moment moeten deze dan worden afgeleid van de checklist kinderopvang in het huidige bestand. Wellicht dat in de toekomst voor iedere categorie een aparte checklist wordt gemaakt.

In de checklist zijn de eisen geformuleerd uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang en de nadere regels die een gemeente kan opstellen. Per gemeente kunnen deze nadere regels verschillen en zal de checklist hierop moeten worden aangepast. In deze checklist is geprobeerd een gemiddelde te vinden voor de nadere regels.

Daarnaast zijn er eisen opgenomen die betrekking hebben op hygiëne en veiligheid en niet met name genoemd staan in het Tijdelijk Besluit en de nadere regels. Deze regels vloeien voort uit landelijke protocollen die mede zijn gebaseerd op de Wet collectieve preventie Volksgezondheid en de Wet bestrijding infectieziekten en ziekteoorzaken (Infectieziektewet per 1 april 1999).

 

 


1.            PERSONEEL EN ORGANISATIE

 

1.1 functionarissen

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in personeel voor een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang. De items functionaris en het aantal functionarissen zijn noodzakelijke voorwaarden. Dit betekent dat als niet aan deze eis kan worden voldaan de GGD geen vergunning of een advies tot het geven van een vergunning afgeeft. Door het steekproefsgewijs beoordelen van diploma’s en werkroosters kan worden beoordeeld of aan de eisen wordt voldaan.

Op dit moment is het mogelijk dat leidsters in opleiding (BBL-route) als functionaris ingezet worden. Dit is alleen mogelijk als dit geregeld is in een gemeentelijke verordening. Door de VNG is in een brief van 10 augustus 2001 een model wijzigingsvoorstel geformuleerd. Hierin worden de volgende eisen gesteld waaraan voldaan moet worden door het kindercentrum:

-          Het kindercentrum voldoet aan de door de OVDB vastgestelde regeling voor de erkenning van leerbedrijven;

-          Het kindercentrum beschikt over een scholings- loopbaanbeleid waarin de opleidingsplannen zijn aangegeven en heeft inzichtelijk wie op welke positie een opleidingsplaats bezet, wie vanuit welke functie als praktijkbegeleider en wie als opleidingsbegeleider fungeert. Onder praktijkbegeleider wordt verstaan degene die met succes de OVDB-opleiding tot praktijkbegeleider heeft gevolgd of voornemens is hier binnen een half jaar mee te starten. De opleidingsbegeleider is degene die de leerling vanuit de onderwijsinstelling begeleidt.

-          Er is sprake van adequate begeleiding van de BBL-leerling. Het kindercentrum draagt er zorg voor dat de BBL-leerling altijd tezamen met een functionaris wordt ingezet, die na een afgeronde opleiding ten minste twee jaar ervaring heeft als gekwalificeerd groepsleider. Deze functionaris is in de groep aanwezig als de leerling in de groep werkt en heeft tijd ter beschikking voor reflectie en rapportage met en over de leerling in het kader van de opleiding, naast de eigen taken als functionaris in  en buiten de groep.

-          Voorop staat dat de BBL-leerling slechts beperkt mag worden ingezet, aangezien de leerling nog in opleiding is. De formatieve inzetbaarheid, zowel qua tijd als verantwoordelijkheid, hangt af van de ontwikkeling van de leerling in kwestie en van de begeleiding die hij ontvangt. De formatieve inzetbaarheid wordt (van 0 –100 %) bepaald op grond van een advies van de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider.

-          De BBL-leerling die (gedeeltelijk) formatief wordt ingezet, is ten minste 18 jaar oud.

 

De eisen voor peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang kunnen per gemeente verschillen. De groepsgrootte in de kinderopvang mag niet worden overschreden. Het controlebezoek is daarbij een momentopname.

 

Iedere groep beschikt in principe over een eigen ruimte. Als de ruimte wordt gedeeld met een andere groep (peuterspeelzaal, bso), moet deze schoon en opgeruimd worden achtergelaten.

 

Bij de toetsing van het item aantal kinderen en het aantal aanwezige functionarissen kan worden uitgegaan van de Algemene Maatregel van Bestuur Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang (artikel 2) en de CAO. Als Inspecteur en toezichthouder, zul je eisen uit de verordening moeten hanteren. Wanneer een GGD alleen adviseert aan de gemeente, lijkt het ook logisch dat de verordening als maatstaf wordt genomen. Het recht om de eisen uit de CAO na te leven, ligt bij werkgevers en werknemers en hun belangenverenigingen.

Voor de toetsing van het item functionarissen kan de invullijst van pagina 3 worden gebruikt. De leeftijd van de kinderen is belangrijk voor de samenstelling van een groep. De leeftijd van kinderen kan als volgt worden aangegeven: het cijfer voor de punt komma (;) geeft het aantal jaren aan.

Het aantal functionarissen bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde aantal kinderen waarbij naar boven  kan worden afgerond.

Bij de bepaling van het aantal leidsters op een groep dient een onderscheid gemaakt te worden tussen functionarissen en begeleiders. Een functionaris is een in een kindercentrum werkzaam persoon, die over een voor de werkzaamheden benodigde opleiding beschikt. De opleidingseisen staan beschreven in de CAO. 

Een begeleider is een in een kindercentrum werkzaam persoon die anders dan als de

functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding       

aan kinderen. Voor een begeleider zijn geen opleidingseisen vastgesteld in de CAO.

 

 

 

1.2   Regeling bij vervanging

Er moet beleid ontwikkeld zijn voor de vervanging van functionarissen en groepsleid(st)ers bij ziekte of vakantie. Bij voorkeur wordt uitgegaan van vaste invalkrachten.

Gezondheidskenmerken

Van persoonsleden wordt verwacht dat zij, wanneer zij het vermoeden hebben zelf een infectie-(ziekte) te hebben koorts/diarree/steenpuist/huiduitslag), dit melden aan de leiding. Verder dient men te overleggen met de medisch adviseur m.b.t. wel/niet werken, i.v.m. besmettingsrisico. Eventueel kan advies worden ingewonnen bij de GGD, afdeling infectieziekten (zie ook 4.6 Regels infectieziekten). Aanbevolen wordt om afspraken te maken met een in de nabijheid van het kindercentrum gevestigde huisarts over acute gevallen van ziekte. Het is aan te bevelen dit schriftelijk vast te leggen.

De leid(st)er dient alert te zijn op de risico's ten aanzien van infectieziekten zoals rubella (rode hond).

Zie verder de criteria bij de checklist.

 

1.3 Inzet van functionarissen

Momenteel bestaan er ten aanzien van de groepsgrootte en het aantal functionarissen en groepsleidsters twee verschillende regels: de gemeentelijke verordening, gebaseerd op het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang en de CAO. Uitgangspunt is de strengste norm.

Ten aanzien van de maximum groepsgrootte en het aantal functionarissen/leidsters zijn er geen verschillen. Ten aanzien van het ‘alleen staan’ zijn er verschillen. De gemeentelijke verordening hanteert dat voor een periode van anderhalf uur na opening en voor sluiting en in bijzondere omstandigheden één functionaris minder kan worden ingezet. De CAO hanteert één uur voor deze periode. Gezien het bovenstaande betekent dit dat de norm uit de CAO gehanteerd moet worden.

 

Een tweede verschil tussen de gemeentelijke verordening en de CAO betreft de regeling voor de achterwacht. De gemeentelijke verordening zegt: indien slechts één functionaris wordt ingezet, dient er naast deze functionaris ten minste nog één volwassene ingezet te worden ter ondersteuning van die functionaris. De CAO zegt dat indien één groepsleidster wordt ingezet, naast deze groepsleidster tenminste één andere groepsleidster, groepshulp of leidinggevende (bij ten hoogste drie groepen met één groepsleidster) moet worden ingezet. Dit betekent dat volgens de CAO per drie groepen minimaal vier leidsters aanwezig zijn. Aangezien de AMvB ook op dit punt niet geheel duidelijk is, kunnen de eisen uit de CAO gevolgd worden mits de veiligheid voldoende gewaarborgd is. Dit kan alleen ter plekke beoordeeld worden (brief VWS, 31-08-’99).

 

1.4     Stagiaires

Stagiaires zijn altijd boventallig. Het komt voor dat stagiaires, die in het laatste jaar van hun opleiding zijn, als volwaardige kracht worden ingeschakeld als invalkracht bij ziekte of vakantie. Op grond van de AMvB is dit niet toegestaan.

Zie punt 1.1. voor inzet van BBL-ers.

 

1.5        EHBO-diploma

Voor EHBO geldt dat er dagelijks een leidster aanwezig moet zijn die in het bezit is van een geldig EHBO-diploma. In de praktijk betekent dit dat meerdere personeelsleden een geldig EHBO-diploma moeten hebben. Aanbevolen wordt om alle leidsters een EHBO-cursus specifiek gericht op kinderen te laten volgen waarvoor herhalingslessen worden gevolgd.

 

 

Tekstvak: Het is niet te verwachten dat de eis voor een geldig EHBO-diploma ook in de toekomst blijft gelden. Deze eis wordt waarschijnlijk afgestemd op het besluit bedrijfshulpverlening uit de Arbo-wet. Daarin staat onder meer dat medewerkers naast scholing over brandpreventie, brandbestrijding en ontruiming ook geschoold moeten zijn voor eerstehulpverlening dat specifiek gericht is op aanwezige risico’s in de betreffende bedrijfstak. Wellicht dat in de nieuwe Wet Basisvoorziening Kinderopvang naar dit besluit wordt verwezen en het niet meer nodig is aparte eisen te stellen voor EHBO.

 

 

 

 

1.6   Kantoor-/personeelsruimte

Een kantoorruimte dient minimaal 8 m˛ groot te zijn bij gebruik door één persoon gedurende > 2 uur per dag. Indien de kantoorruimte minder vaak wordt gebruikt, mag de ruimte kleiner zijn. Dit betekent ook als de kantoorruimte door meer personen of voor overleg gebruikt wordt deze weer groter moet zijn.

Een kindercentrum moet over een pauzeruimte beschikken als medewerkers > ˝ uur pauze hebben en niet naar huis kunnen. Een pauzeruimte mag gecombineerd worden met een keuken en/of vergaderruimte mits er meubilair voor volwassenen aanwezig is.

 

1.7   Vervoer buitenschoolse opvang

Bij het transport moet duidelijk zijn wie hiervoor verantwoordelijk is. Als de buitenschoolse opvang verantwoordelijk is, moeten hierover afspraken zijn gemaakt met ouders en eventuele vervoerders.

 

1.8   Contact met scholen buitenschoolse opvang

Als scholen kinderen onverwacht eerder naar huis en dus naar de buitenschoolse opvang sturen, moet dit bekend zijn bij de buitenschoolse opvang.

In de praktijk komt het voor dat ouders en buitenschoolse opvang leidsters geen informatie hebben over schooltijden en vakanties. Dit kan voor onaangename situaties zorgen. Om dit te voorkomen moeten daarom afspraken zijn gemaakt over het doorgeven van veranderde vakantie- en openingstijden. Een vaste contactpersoon bij de scholen is daarbij zeer aanbevelenswaardig.

 

 

2. VERSTREKKING INFORMATIE

 

2.1 Pedagogisch beleidsplan

Er moet een pedagogisch beleidsplan aanwezig zijn. Er bestaan geen (wettelijke) afspraken over de toetsing van dit plan. Wel wordt nagedacht op welke aspecten het pedagogisch beleid minimaal door de Inspectie kan worden getoetst.

2.2 Inspraakregeling 

De ouderinspraak moet statutair geregeld zijn als de kinderopvangvoorziening een subsidierelatie heeft met de gemeente. Als dit niet het geval is, is een statutaire regeling wenselijk en zou in ieder geval moeten worden voldaan aan het Modelreglement Ouderinspraak van het VOG.

2.3 Privacyreglement

Er moet een privacyreglement zijn.  Als dit niet het geval is, is een statutaire regeling wenselijk en zou in ieder geval moeten worden voldaan aan het Modelprivacyreglement van het VOG.

2.4 Klachtenbehandeling

Voor een externe klachtenprocedure is het vaak mogelijk dat kinderopvangvoorzieningen zich kunnen aansluiten bij ondersteuningsorganisaties voor de kinderopvang.

 

 

3. ACCOMMODATIE

 

3.1    Ligging

Een accommodatie moet goed en veilig bereikbaar zijn, en toegankelijk voor gehandicapten. Dit is een kwaliteitseis maar geen wettelijke eis. De toegankelijkheid voor gehandicapten is alleen verplicht in openbare overheidsgebouwen.

 

3.2        Inrichting

Per 1 januari 2004 moeten kindercentra voldoen aan de ergonomische eisen betreffende inrichting en materialen. Nieuw te bouwen kindercentra moeten deze eisen nu al meenemen, bestaande kindercentra hebben nog tot 2004 de tijd om een en ander aan te passen. Peuterspeelzalen moeten per 2005 aan de ergonomische eisen voldoen. Informatie over ergonomie in de kinderopvang is te verkrijgen uit de brochures:

-Ergonomie in de kinderopvang;

-Koopwijzer voor meubilair in de kinderopvang. Beide brochures zijn te verkrijgen bij de Stichting Arbeidsmarktbeleid Zorg en Welzijn (voorheen AWO), tel. 030-273 93 65.

Ook via www.arbo-kinderopvang.nl is informatie te verkrijgen.


3.3        Glas

Veiligheidsglas

Ramen, maar ook deuren, in verblijfsruimten moeten voldoen aan NEN 3569 en tot 120 cm boven de vloer voorzien zijn van veiligheidsglas (in speelhallen en speelhuizen liever 140 cm). Per 1 januari 1999 is deze norm wettelijk van kracht geworden. Deze norm geeft eisen voor het toepassen van veiligheidsglas, en kunststofplaatmateriaal in gebouwen, zowel binnen als buiten ter voorkoming van ongevallen. De soorten veiligheidsglas zijn o.a. gehard glas, gelaagd glas, draadglas, glazen bouwstenen, policarbonaat (PC), acrylaat (PMMA). Indien geen veiligheidsglas aanwezig is, kan ook gekozen worden voor plaatwerk voor de ramen, het plaatsen van een hekwerk of  het aanbrengen van doorzichtig folie. Dit folie wordt op het glas geplakt en houdt de eventuele scherven bij elkaar. Dit folie is niet expliciet opgenomen in NEN 3569 maar is wel een middel om het glas veilig te maken. Het aanbrengen van folie is dus voldoende om aan de eisen te voldoen.

 

De eis van veiligheidsglas geldt ook voor ramen bij vlonders of speelhuizen. Dan dient 120 cm opgeteld te worden  bij de hoogte van de vlonder of de vloer van het speelhuis. Op plaatsen waar grofmotorisch spel plaatsvindt, dient een hoogte van 140 cm te worden aangehouden (advies uit Landelijk Kwaliteitsstelsel Kinderopvang).

Volgens het Bouwbesluit is veiligheidsglas wettelijk verplicht voor ruiten in balustraden en bij de kans op doorvallen. Dit geldt bij hoogteverschillen vanaf 60 cm. Indien hoogteverschillen ontbreken is er vanuit het Bouwbesluit geen wettelijke basis om voorschriften aan de kwaliteit van glas te stellen.

Ook voor binnenruimten gelden er vanuit het Bouwbesluit geen eisen. Een gemeente kan in een verordening wel nadere regels stellen. Voor de kinderopvang is dit gebeurd voor de binnenruimten.

Het onderwerp veiligheidsglas is in ontwikkeling. In NEN 3569 worden typen veiligheidsglas genoemd en geen praktische vertaling. Men verwacht dat het ongeveer drie jaar duurt voordat de norm in de praktijk is vertaald.

Tekstvak: Volgens de definitie van veiligheidsglas zijn namelijk alle maatregelen die gericht zijn op het veilig maken van glas afdoende. Omdat folie erop is gericht het glas veilig te maken, is bijvoorbeeld vlakglas (gewoon glas) met folie in principe ook veiligheidsglas. De definitie van veiligheidsglas is namelijk: vlakglas dat bij breuk beperking van letsel bij ongevallen geeft. Dubbelglas (of thermopane) is per definitie niet veiliger dan enkelglas.

Draadglas kan vooral als veiligheidsglas gezien worden in het kader van brandpreventie. Doorval is niet uit te sluiten. In overleg met de brandweer kan bij draadglas tot de vloer gekozen worden voor het aanbrengen van 
veiligheidsfolie als extra bescherming. Er is nu echter ook draadglas gecombineerd met gelaagd glas in de handel. 

te uit te sluiten.

 

Indien het niet duidelijk is of in een accommodatie veiligheidsbeglazing is geplaatst, dient dit nagevraagd te worden bij de verhuurder of eigenaar van het gebouw. Soms kan een rekening of een certificaat van de leverancier helderheid verschaffen over dit onderwerp. Veiligheidsglas geplaatst door een gecertificeerde leverancier is voorzien van een merkteken.

 
 

 

 

 

 

 



Indien het niet duidelijk is of in een accommodatie veiligheidsbeglazing is geplaatst, dient dit nagevraagd te worden bij de verhuurder of eigenaar van het gebouw. Soms kan een rekening of een certificaat van de leverancier helderheid verschaffen over dit onderwerp. Veiligheidsglas geplaatst door een gecertificeerde leverancier is voorzien van een merkteken.

 
3.4    Warmwatersysteem

In het kader worden de eisen en richtlijnen voor Legionella toegelicht. Deze informatie staat ook in de landelijke folder Legionella en kindercentra (in 2001 wordt deze uitgebracht door VWS).

 

Tekstvak: Legionella
Vanwege de kans op introductie van Legionella is het noodzakelijk de temperatuur van het water in de boiler af te stellen op minimaal 60° C. 
Ten aanzien van Legionella worden de volgende richtlijnen gehanteerd.
·	De Legionella pneumophila bacterie is de veroorzaker van de veteranenziekte. De bacterie vermenigvuldigt zich het best in stilstaand water tussen de 25 en 55 ° C. Waar water in een systeem regelmatig boven of onder deze range blijft, kan de Legionella geen gevaarlijke kolonie vormen. 
Infectie met de bacterie vindt plaats via de luchtwegen. Dat kan alleen wanneer besmette (fijne) waterdruppeltjes worden ingeademd. In principe vindt bij elk watertappunt verneveling plaats. De risico’s zijn met name aanwezig bij (hand)douches, airco’s en luchtbevochtigers.

·	De VEWIN (Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland), heeft normen opgesteld waar erkende installaties van drinkwatersystemen aan moeten voldoen. De verwarmingsbron (boiler, geiser) moet zodanig functioneren dat de minimumtemperatuur van het water tenminste 60 ° C is. Bij die temperatuur overleeft de Legionellabacterie niet. In grote gebouwen moet de minimumtemperatuur tenminste 65 ° C zijn, omdat bij het rondpompen warmte verloren gaat. Wanneer men twijfels heeft of de warmwatervoorziening aan de eisen voldoet kan men voor advies terecht bij het VEWIN, afdeling voorlichting, postbus 70, 2280 AB Rijswijk, telefoon 070 - 4144759.
Daarnaast kan men het waterleiding- en verwarmingssysteem laten controleren door een keuringsinstantie. Deze instantie kan middels metingen nagaan of het systeem aan de normen voldoet.

·	De meeste kinderopvanginstellingen beschikken over een systeem waarbij warmwater van tenminste 60 ° C bij het tappunt met de thermostaatkraan gemengd wordt met koud water tot maximaal 40 ° C (norm Verordening Kinderopvang). Bij dit systeem is het risico van groei van Legionella te verwaarlozen. Wel wordt geadviseerd om na het weekend of na vakanties de leidingen door te spoelen met heet water van minimaal 60°C om het stilstaand water af te tappen en eventueel aanwezige Legionellabacteriën te doden.

·	Een ander gebruikt systeem is wanneer direct na de verwarmingsbron (boiler, geiser), warm water van tenminste 60°C met koud water wordt gemengd totdat het water een temperatuur heeft bereikt van maximaal 40°C. In deze situatie is groei van Legionella mogelijk als de leidingen langer zijn dan twee meter, als er weinig water wordt getapt en als er niet tussentijds met heet water van minimaal 60°C wordt gespoeld. Daarom wordt geadviseerd om na het weekend of na de vakanties bij het eerste gebruik van de kranen (douches) alle warmwater leidingen minimaal 5 minuten te laten doorspoelen bij een temperatuur van minimaal 65°C.
Wettelijke ontwikkelingen
Sinds oktober 2000 is de Tijdelijke Regeling Legionella-preventie in leidingwater van kracht geworden om de kwaliteit van het water in relatie met Legionella, te toetsen. In deze regeling staat dat iedere exploitant met een warmwatervoorziening (geiser, boiler) na moet gaan of het water veilig is. Dit betekent onder meer dat moet worden nagegaan of de watervoorziening voldoet aan de eisen en wanneer dit niet het geval is wat de exploitant er aan doet om wel aan de eisen te voldoen. Het Kiwa (Keuringsinstituut waterkwaliteit) heeft in opdracht van het Ministerie van VROM een modelbeheersplan Legionella preventie gemaakt waarin de 
regeling is uitgewerkt. Dit is op te vragen via het internetadres www.minvrom.nl.


4. BRANDVEILIGHEID

 

4.1 Gebruiksvergunning

Iedere kinderopvang locatie met meer dan 10 kindplaatsen dient in het bezit te zijn van een vergunning van de brandweer (gebruiksvergunning). Als de brandweer geen gebruiksvergunning heeft afgegeven, wordt geen vergunning voor de kinderopvang verstrekt of wordt negatief geadviseerd aan de vergunningverstrekker. Bij veranderingen dient dit in overleg te gaan met de brandweer.

De brandweer is verantwoordelijk voor de toetsing van de brandveiligheidseisen die de Inspectie dus niet hoeft te controleren. Wel is het gewenst dat de Inspectie op de hoogte is van de volgende basisvoorwaarden die kunnen worden besproken met de instelling.

 

4.2 Vluchtplan

het aanwezige vluchtplan en/of calamiteitenplan moet minimaal een maal per jaar worden geoefend;

in het kader van brandveiligheid maar ook in het kader van de arbeidsomstandigheden dient een calamiteitenplan aanwezig te zijn.

 

4.3 Vluchtwegen

de vluchtwegen moeten vrij doorgankelijk zijn. Dit betekent dat er geen materiaal zoals buggy`s,tafels en speelgoed voor mogen staan;

 

4.4 Blusapparatuur

brandblusapparatuur moet goedgekeurd zijn en jaarlijks worden gecontroleerd (ijkcontrole) en buiten het bereik van kinderen worden gehouden;

 

4.5 Gebruiksruimten.

Voor kinderen tot vier jaar bij voorkeur op de begane grond.

 

5. MEDISCHE ZAKEN

 

5.1    Informatie over kind

Informatie over een kind is om verschillende redenen wenselijk. In geval van ongelukken is het zeer wenselijk dat een arts of ambulancepersoneel relevante informatie kan raadplegen over aandoeningen en/of medicijngebruik.

Meldingsregels ouders:

×        er dienen regels te worden opgesteld met betrekking tot het melden aan de leiding van ziekten die gepaard gaan met koorts, braken, diarree, en/of huiduitslag bij kinderen of andere gezinsleden;

×        ouders moeten eerst worden verwezen naar hun huisarts en kinderen worden in overleg toegelaten op het kindercentrum.

Zonodig kan de GGD afdeling Infectieziekten geraadpleegd worden.

 

Bereikbaarheid ouders

Als het kind in het kindercentrum verblijft, dienen de verzorgers telefonisch bereikbaar te zijn. Een vervangend adres of telefoonnummer is ook goed.

 

Vaccinatieschema

Ingeval van infectieziekten is het zeer wenselijk te kunnen handelen aan de hand van de vaccinatiestatus vastgelegd in een vaccinatieschema. Bij het uitbreken van een infectieziekte kunnen dan snel maatregelen (wel/niet vaccineren) worden genomen. De instelling verkrijgt hiervoor het meest betrouwbare beeld door het verzamelen van kopieën van inentingskaarten. Het is wettelijk niet mogelijk ouders verplicht te stellen om hun kind te laten inenten. Het is ter bescherming van het kind wel zeer wenselijk het vaccinatieprogramma te volgen.

 

Naam huisarts

Van elk kind dient de huisarts bekend te zijn (naam en telefoonnummer). Deze lijst dient naast of in de directe nabijheid van de telefoon aanwezig te zijn.

 


5.2    Begeleiding van en contacten met medisch adviseur

 

Aanbevolen wordt om afspraken te maken met een in de nabijheid van het kindercentrum gevestigde huisarts over acute gevallen en de mogelijkheid de huisarts hierover te raadplegen wanneer de eigen huisarts van het kind niet bereikbaar is. Het is aan te bevelen dit schriftelijk vast te leggen. Voor een peuterspeelzaal die onderdeel uitmaakt van een basisschool, kunnen afspraken worden gemaakt met een school- of jeugdarts.

 

5.3    EHBO-trommel

De trommel dient buiten het bereik van kinderen te zijn geplaatst.

Inhoud trommel:

4 snelverbanden nummer 1;

2 snelverbanden nummer 2;

2 pakjes witte watten ŕ 10 gram;

1 rol vette watten;

6 steriele gaasjes 1/16 m˛

3 hydrofiele zwachtels 6 cm.;

2 cambric zwachtels 6 cm.;

3 driekante doeken;

1 rol kleefpleister 2,5 cm breed;

1 assortiment pleisterband met wondkussen (zorg ook voor pleisters voor een gevoelige huid);

1 knievormige verbandschaar;

1 splinterpincet;

6 veiligheidsspelden;

1 flacon betadinejodium of een ander gelijkwaardig huidontsmettingsmiddel;

wegwerphandschoenen in verband met eventueel bloedcontact.

In de trommel dient men geen medicijnen en ook geen materialen, die op basis van de gifwijzer nodig zijn, te bewaren.

Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen kan men kiezen voor grotere en/of kleinere snelverbanden en zwachtels.

 

5.4        Telefoon

Er moet één of meerdere telefoons aanwezig zijn met een alarmnummer en het telefoonnummer van de (huis)arts.

 

5.5        Medicijnverstrekking

Medicijnen moeten goed worden opgeborgen en niet in bijvoorbeeld de EHBO-doos worden bewaard of zonder sluitende verpakking in de koelkast worden opgeslagen.

Met de ouders moeten schriftelijke afspraken zijn gemaakt over medicijntoediening waaruit blijkt dat onder de verantwoordelijkheid en met toestemming van de ouders en zonodig huisarts medicijnen worden toegediend. Aanbevolen wordt om in principe geen medicijnen te verstrekken met uitzondering van noodsituaties. Indien nodig kunnen ook medicijnen die voorgeschreven zijn door een arts en op gezette tijden of op indicatie gegeven moeten worden, aan kinderen toegediend worden. Het is nodig om hiervoor schriftelijk beleid te ontwikkelen en ook aan de randvoorwaarden (medicijnverklaring, aftekenlijst, scholing enz.)te denken.

Het VOG heeft de brochure Kinderopvang in relatie tot de Wet BIG uitgebracht als ondersteuning voor het beleid. De inhoud van deze brochure is niet in overleg met de GGD totstandgekomen. Op grond van hiervan wordt het protocol Richtlijnen voor medicijnverstrekking en medische handelingen binnen een kindercentrum ontwikkeld door een PIKO-werkgroep.

 

5.6        Regels infectieziekten

Door de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten is in samenwerking met het PIKO een ‘Informatiemap Infectieziekten en Hygiëne’ opgesteld. De GGD-en zijn verantwoordelijk voor de verspreiding van deze map naar alle kindercentra in hun regio.


 

5.7        Huisdieren

Het is bekend dat huisdieren, na huisstofmijten, de belangrijkste bronnen van inhalatieallergenen in de woonomgeving zijn. Allergenen van katten, honden, vogels en knaagdieren zijn afkomstig van vacht of veren, huidschilfers, speeksel en urine. Allergenen zijn nog lang nadat het dier is verwijderd, in een woning en dus ook in een verblijfsruimte aantoonbaar. De aanwezigheid van huisdieren in een verblijfsruimte moet dus, met het oog op het voorkomen van allergische klachten, afgeraden worden. Om kinderen toch kennis te kunnen laten maken met verschillende diersoorten, kunnen uitstapjes georganiseerd worden naar bijvoorbeeld een kinderboerderij.

 

5.8        Gifwijzer

De gifwijzer moet zichtbaar opgehangen zijn, liefst in meerdere groepsruimtes een exemplaar.

 

 

6. VERZORGING

 

6.1    Algemene hygiëne

De te hanteren eisen en richtlijnen zijn afkomstig uit de informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’. Hierin staan onder meer eisen en richtlijnen over (persoonlijke) hygiëne, desinfectie en schoonmaakonderhoud.

 

6.2    Was- en droogapparatuur

Zie criteria checklist

 

6.3    Voeding

Wanneer (warme) maaltijden (ook flesvoeding) worden verstrekt moeten wettelijke hygiëneregels worden toegepast die zijn opgenomen in de Warenwet. Hierin is de regeling Hygiëne van levensmiddelen opgenomen waarin is geregeld dat alle bedrijven en instellingen die voedsel verstrekken, verhandelen en verkopen moeten voldoen aan voedselveiligheidseisen volgens het HACCP-beheerssysteem (Hazard Analysis, Critical Control Points). Het beheersen van de temperatuur is één van de eisen.

In de nieuwe ‘Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen’ wordt specifiek aandacht besteed aan kindercentra. Kindercentra kunnen het voor hen bedoelde deel apart bestellen ‘ Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonunits, kinderdagverblijven, dienstencentra en bij uitbrengmaaltijden’.  De code  kan per fax (070 3504259) worden besteld bij het Voedingscentrum (Voorheen Voorlichtingsbureau voor de Voeding) in Den Haag. Kindercentra zijn wettelijk verplicht om de richtlijnen te volgen die in de code vermeld worden.

 

Zie ook informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’.

 

6.4    Roken

De tabakswet (1988) verbiedt roken in kindercentra. Dit verbod kan opgenomen zijn in een verordening. Het rookverbod dient duidelijk zichtbaar aangegeven te zijn en overtreders dienen op hun gedrag aangesproken te worden. Bij de Stichting Volksgezondheid en Roken is gratis documentatiemateriaal te verkrijgen zoals de brochure  “Roken? niet waar de kleine bij is”. Ook verstrekt deze Stichting gratis niet-roken stickers.

 

6.5    Ongedierte

Ongedierte mag niet aanwezig zijn. Uiteraard mag de bestrijding van ongedierte geen gevaar opleveren voor kinderen.

 


7. LEEFRUIMTE.

 

7.1   Algemene hygiëne

De algemene hygiëne kan worden gewaarborgd door middel van een hygiëneprotocol waarin de frequentie en de wijze van reiniging en desinfectie zijn omschreven. In een verordening kinderopvang kan dit onderdeel verplicht zijn opgenomen. In december 2000 is via het LCI het hygiëneprotocol verspreid dat door een werkgroep van PIKO is ontwikkeld. Het hygiëneprotocol is een onderdeel van de informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’.

 

7.2   Ligging

In principe moeten kinderen een vrij uitzicht naar buiten hebben. Een richtlijn hiervoor is dat er vanuit het raam een vrij uitzicht van circa 6 meter dient te zijn. Er zijn situaties denkbaar waarbij deze richtlijn niet haalbaar is, bijvoorbeeld in stedelijke gebieden. Het lijkt niet reëel om een vergunning te weigeren als niet aan deze eis kan worden voldaan. Het is ook ter beoordeling aan Bouw en Woning Toezicht of er voldoende vrij zicht is. Als zij van mening zijn dat een bouwvergunning moet worden geweigerd, kan dit aanleiding zijn ook geen vergunning voor Kinderopvang af te geven.

 

7.3   Oppervlakte

Per kind moet minimaal 3 m2 netto-speeloppervlakte aanwezig zijn. Dit is een landelijke norm volgens het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang. Wanneer in een speelruimte een keukenblok, opbergkasten, bureaus en ander meubilair staat, moet de totale oppervlakte hiervan van de prutoppervlakte worden afgetrokken. Bij de berekening van de netto-speeloppervlakte moet naar beneden worden afgerond.

 

Tekstvak: Een voorbeeld. Een speelruimte heeft een prutoppervlakte van 35 m2. Het meubilair dat niet direct voor de kinderen wordt gebruikt heeft een totale oppervlakte van 7 m2. De netto-speeloppervlakte is derhalve 28 m2, waardoor in totaal 9 kinderen in de groep geplaatst kunnen worden.

7.4   Verlichting

De eis van lichtsterkte kan per gemeente verschillen. Minimaal moet de lichtsterkte 150 lux zijn. Volgens de kwaliteitsnormen accommodaties kinderopvang geldt dat in alle verblijfsruimten de norm van 200 lux bereikt moet worden. Dit is de combinatie van daglicht en kunstlicht. Daglicht is de beste vorm van verlichting. Er mogen geen kale Tl-buizen worden toegepast omdat bij breken glasscherven vrijkomen. Het vrijkomen van gassen is volgens Arbo-normen geen argument meer. Tegenwoordig zijn er ook safety-buizen in de handel die niet kunnen breken. Als er geen gevaar bestaat voor breuk omdat de Tl-buizen dermate hoog hangen dat kinderen er bijvoorbeeld geen bal tegenaan kunnen gooien, is afscherming niet direct noodzakelijk. Hier bestaan echter geen normen voor zodat ter plekke de situatie moet worden beoordeeld.

 

7.5   Daglichttoetreding

In de groepsruimte moet daglicht kunnen toetreden door middel van één of meer vensters in tenminste één buitenwand. Een minimumeis is dat het glasoppervlak 5% van het vloeroppervlak moet zijn. De standaardnorm is 10%. Deze is afgeleid van richtlijnen uit het Bouwbesluit.

 

7.6   Vloerbedekking

De vloeren van het kindercentrum dienen bedekt te zijn met goed reinigbaar, isolerend, splintervrij en niet glad materiaal. Een gedeelte van de ruimte kan voorzien zijn van glad afgewerkte vloerbedekking zoals zeil voor het kunnen spelen met onder andere water en zand. Indien losse speelkleden worden gebruikt, dienen deze voorzien te zijn van antislip.

 

7.7   Wanden

Deze eis heeft te maken met hygiëne en veiligheid. Wanden die stof vasthouden (schoonmetselwerk) kunnen bij kinderen met luchtwegaandoeningen problemen veroorzaken.

De wanden vanaf vloerniveau zijn bij voorkeur tot 1.50 m voorzien van een glad afgewerkt en afwasbare muurbekleding. Minimaal is een hoogte van 1.20 meter nodig om de wand goed te kunnen reinigen. Het gebruikte materiaal moet bijna niet kapot gaan of eenvoudig gerepareerd kunnen worden.

 

7.8   Ramen

Algemene veiligheid (zie ook 2.3)

De ramen mogen niet door kinderen geopend kunnen worden. In geopende stand mogen ramen geen gevaar voor kinderen opleveren, zowel binnen als buiten. In ruimten waar kinderen zich bevinden moeten draairamen zijn voorzien van een uitvalbeveiliging en klepramen van een kierstandhouder.

 

Tekstvak: Gezien het bovenstaande zou bij een raam dat boven 120 cm is geplaatst geen veiligheidsglas nodig zijn. In praktijk kan bijvoorbeeld achter en/of naast een commode een raam aanwezig zijn. Door de inrichting en het gebruik kan dit raam wel een gevaar voor kinderen opleveren. In deze situaties kan het dus nodig zijn om aanvullende veiligheidseisen te stellen.

Het is belangrijk dat kinderen visueel contact kunnen hebben met buiten. Ramen in ruimten waar kinderen verblijven, zitten dus zoveel mogelijk op kindhoogte. Voor kinderen tot vier jaar is de afstand tussen de vloer en de onderkant van het raam dan maximaal 60 cm. Afhankelijk van het pedagogisch beleid van een kindercentrum kunnen tussen de groepsruimten en de gang en groepsruimten onderling ook ramen worden aangebracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor kindercentra die het belangrijk vinden dat kinderen zelfstandig naar andere ruimten kunnen gaan en met doorkijkjes toezicht kunnen houden.

 

7.9 Deuren

In een kindercentrum waar kinderen tussen 0-2 jaar verblijven moet het vrije oppervlak aan beide zijden van de toegangsdeur tenminste 150 cm x 150 cm zijn. Volgens het Bouwbesluit moet in een centrum de toegangsdeur een minimale doorgangsbreedte hebben van 85 cm. De openingshoek is daarbij 90 graden.

Alle ruimten, behalve de buitenbergruimten, dienen van binnenuit bereikbaar te zijn.

De deuren moeten naar buiten open gaan. Zo kunnen kinderen in panieksituaties de doorgang niet blokkeren.

Omdat vingers gemakkelijk bekneld raken tussen een deurpost, zijn alle deuren aan beide kanten van de scharnierzijde voorzien van kunststofstrips die de kieren afdekken. In principe kan volstaan worden om de vingersbeschermingsprofielen aan te brengen tot een hoogte van 1.50 m. Voor kinderen in de leeftijdscategorie tot 4 jaar wordt gezien hun maximale lengtegroei de veiligheid hierdoor voldoende gewaarborgd.

Informatie over kindvriendelijke materialen is verkrijgbaar bij de Stichting Consument en Veiligheid, Postbus 75169, 1070 AO Amsterdam, telefoon 020 – 511 45 11.

 

7.10  Wandcontactdozen

De wandcontactdozen moeten geaard zijn. Ze moeten beveiligd zijn als de wandcontactdozen direct of indirect (via een stoel of bed) binnen het bereik van kinderen zijn. Bij een bso voor 

8 – 12-jarigen  hoeft deze beveiliging niet aanwezig te zijn.

Snoeren moeten buiten het bereik van kinderen zijn. Bij een bso mogen snoeren geen struikelgevaar opleveren.

 

7.11  Plafond

Het plafond moet minimaal op 2.40 m.(nieuwbouw) en op 2.10 m.(voor bestaande bouw) vanaf de vloer zijn aangebracht en dient zodanig te zijn bevestigd dat zich geen stof kan ophopen. Wenselijk is uit te gaan van een plafondhoogte van minimaal 2.60 m. of hoger, onder andere omdat in grote ruimten lagere hoogten benauwend werken. In lagere ruimten zal ook meer geventileerd moeten worden omdat de capaciteit van de hoeveelheid lucht minder is.

Verder mogen op het plafond geen lekkages voorkomen en verfschilfers in verband met hand-mondcontact. Ook moet de plafondafwerking c.q. constructie zodanig zijn, dat zich geen stof kan ophopen.

 

7.12  Kasten

Uit veiligheidsoogpunt dienen bergkasten stabiel te zijn door bijvoorbeeld een stevige constructie en een verankering in de wand. Uit pedagogische overweging is een deel van de kasten open met vakken op kindhoogte. Voor niet speelmateriaal is een deel van de kasten afsluitbaar.


 

7.13  Ventilatie/luchtvochtigheid

Tekstvak: Ten aanzien van de ventilatie lijkt het reëel uit te gaan van NEN 1089 waarin voor schoolgebouwen een CO2 grenswaarde van 1.200 ppm wordt gehanteerd. In de praktijk wordt al uitgegaan van 1.000 ppm. Om niet boven deze grenswaarde uit te komen, dient de capaciteit van de ventilatie 20 m3/uur per kind en 40 m3/uur per volwassene te zijn. 
Indien er mogelijke problemen gesignaleerd worden tijdens de inspectie is het raadzaam om voor verder onderzoek de Arbo-dienst of de afdeling medische milieukunde van de GGD in te schakelen. Zij beschikken over de expertise en de meetapparatuur voor aanvullend onderzoek.
De verschillende ruimten moeten naar hun functie zowel in de zomer als in de winter goed geventileerd kunnen worden. Ventileren is belangrijk om het binnenklimaat te voorzien van verse lucht en de luchtvochtigheid op peil te houden. Te droge lucht heeft een nadelige invloed op de slijmvliezen. Mensen/kinderen met luchtwegaandoeningen (CARA) kunnen hierdoor extra hinder ondervinden van hun klachten. Verder kunnen bij onvoldoende ventilatie hoofdpijnklachten ontstaan en wordt de kans op verspreiding van virusinfecties vergroot. In slaapruimten waar meerdere kinderen aanwezig zijn, is een goede ventilatie noodzakelijk. Er is in ieder geval sprake van onvoldoende ventilatie als ramen beslaan en ruimten bedompt en niet fris ruiken.

 

Tekstvak: Als grenswaarde voor permanente nieuwbouw wordt volgens NEN 1087 (ventilatie van gebouwen) een luchtsnelheid van 0,2m/s aangehouden. Om bij toepassing van een ventilatievoorziening voor de toevoer in een gevel enigszins aan deze grenswaarde te voldoen, moet de onderzijde van de voorziening op ten minste 180 cm boven de vloer worden aangebracht.

Tocht moet worden vermeden en verlaagt het thermisch comfort. De hoofdingang dient daarom niet in directe verbinding te staan met een verblijfsruimte. Ook moeten geen ventilatoren die lucht aanzuigen worden bevestigd op plaatsen waar kinderen extra gevoelig zijn voor tocht (aankleedtafel).

 

Ventilatiemonden en ventilatieroosters moeten regelmatig worden gereinigd. Door vuilophoping kan de werking sterk afnemen.

 

De relatieve luchtvochtigheid in kindercentra moet liggen tussen 40 en 70% op de hygrometer. Om deze relatieve luchtvochtigheid in het kindercentrum te bereiken is het aan te raden om voorafgaand aan elk dagdeel 15 tot 20 minuten te luchten. Het gebruik van stenen- of kunststoffen bakjes gevuld met water die aan de radiatoren worden gehangen, is ongewenst i.v.m. bacteriegroei.

Om dezelfde redenen worden ook luchtbevochtigers afgeraden.

Ventileren en luchten is niet hetzelfde. Ventileren is het voortdurend verversen van lucht in een verblijf. Door te ventileren gaat de verontreinigde lucht naar buiten en komt er frisse lucht naar binnen. Er wordt geventileerd door ventilatieroosters tegen elkaar open te zetten. Wanneer er sprake is van mechanische ventilatie wordt er continu lucht ververst. Dit systeem mag voor een goede werking nooit worden uitgeschakeld. Extra ventileren is belangrijk als:

- de ramen binnen langdurig beslagen zijn;

- er schimmels of vochtplekken op de muur zitten;

- de lucht muf ruikt;

- de lucht klam aanvoelt;

- er regelmatig ongedierte als zilvervisjes aanwezig zijn.

Goed ventileren is bij alle weersomstandigheden noodzakelijk.

Luchten is een raam verder dan handbreedte (8 cm) openzetten. Het dagelijks gedurende 15 ŕ 20 minuten luchten van alle ruimtes is voldoende. Luchten is belangrijk bij huishoudelijk werk zoals bedjes opmaken en stofzuigen.

 

 


 

7.14  Verwarming

Verwarmingsbuizen en radiatoren dienen te zijn afgeschermd als deze een temperatuur kunnen bereiken die hoger is dan 40°C. Dit aspect is met name belangrijk voor baby’s omdat hun schrikreflex nog onvoldoende is ontwikkeld. Het afschermen van de radiatoren dient zodanig uitgevoerd te worden dat er nauwelijks of geen warmteverlies ontstaat. Er zijn ook verwarmingselementen in de handel die niet meer hoeven te worden afgeschermd omdat de buitenkant niet warmer wordt dan 40°C. Scherpe hoeken en randen moeten worden afgeschermd wanneer kinderen zich hieraan kunnen verwonden. Er zijn plaatradiatoren in de handel met afgeronde hoeken en zonder scherpe randen.

 

7.15   Temperatuur

De temperatuur in alle ruimtes (uitgezonderd de bergruimtes) mag niet lager zijn dan 17°C en niet hoger dan 27°C. Deze variatiebreedte moet flexibel worden gehanteerd. In een leefruimte waar kinderen rennen is 20°C voldoende. In een leefruimte met alleen baby’s zal de temperatuur warmer moeten zijn.

Zonwering

De speelruimte is aan de zonzijde voorzien van zonwering voor de ramen. In ruimten waar de temperatuur door zonlicht hoger wordt dan 27°C of waar door zonlicht verblinding kan optreden, dient effectieve zonwering te worden toegepast. Buitenzonwering is het meest effectief omdat deze methode probeert te voorkomen dat de warmte via het glas binnendringt

 

7.16     Akoestiek

Nagalm

Een slechte akoestiek geeft vaak problemen voor de leidsters en kinderen. Van een slechte akoestiek is sprake bij nagalm. De nagalmtijd dient ten hoogste 0,7 seconden te bedragen en 0,9 seconden als de ruimte leeg is (Bouwbesluit). Wanneer een hoorbare echo aanwezig is, is de nagalm hoger dan 1 seconde en is dit een indicatie om de nagalm te meten.

Geluidsisolatie

Tussen de verblijfsruimten onderling moet deze tenminste gelijk zijn aan 10 dB (Bouwbesluit).

 

7.17     Warmwatervoorziening

Warmwaterkranen zijn voor kinderen niet bereikbaar.

De temperatuur van het warme water mag niet hoger zijn dan 37°C. Soms is het technisch niet mogelijk de thermostaatknop tot 37°C af te grendelen maar tot 38°C. Dit is acceptabel. Een temperatuur van 40°C is echter te hoog. Het is bekend dat kinderen zich bij deze temperatuur kunnen branden.

 

7.18     Wastafels

Een handenwasgelegenheid voor kinderen en leidsters op de juiste hoogte dient aanwezig te zijn en op strategische plaatsen te zijn geplaatst. Bijvoorbeeld een wasbak voor kinderen in de directe omgeving van toiletten en de speelruimte. Als de wasbak ver verwijderd is van de toiletten, is het aan te bevelen om, uit het oogpunt van voorkoming van besmetting, ook een wasbak bij de toiletten te plaatsen.

 

7.19     Keukenblok

De wandcontactdozen moeten geaard zijn. Gevaarlijke en giftige stoffen zijn buiten bereik van kinderen door deurklemmen op kastjes aan te brengen of door deze stoffen op een andere niet bereikbare plek op te bergen. Om besmetting te voorkomen zijn verschoon- en sanitaire voorzieningen gescheiden aangebracht van keukenvoorzieningen.

 

7.20  Elektrische apparaten

Deze mogen niet bereikbaar zijn voor kinderen. Een uitzondering betreft de ruimten van de buitenschoolse opvang waar kinderen met de computer werken en/of spelen. In deze situaties moet wel gelet worden op een veilige plaats van apparatuur (niet op rand van tafel bijvoorbeeld) en ook de snoeren moeten geen struikelgevaar opleveren.

 

7.21  Meubilair

Het meubilair moet afgestemd zijn op de leeftijd en moet goed schoongemaakt kunnen worden.

 

7.22   Speelgoed

Speelgoed moet veilig zijn en afgestemd op de leeftijd en makkelijk reinigbaar. Voor gedetailleerde informatie zie boekje: "Kijk op veilig speelgoed", van de Stichting Consument en Veiligheid.

 

7.23  Kleding

Verkleedkleren moeten eenmaal per maand worden gewassen. Reiniging dient te zijn opgenomen in een hygiëneprotocol.

 

7.24  Planten

In het Handboek Veiligheid voor Speelgelegenheden, uitgebracht door de Stichting Consument en Veiligheid, is een lijst opgenomen van giftige tuin- en natuurplanten.

 

7.25  Diversen

Loszittende strips moeten worden vervangen of vastgemaakt. Uitstekende schroeven moeten worden verwijderd.

8         SLAAP-/RUSTRUIMTE

 

8.1   Algemene hygiëne

Volgens informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.

 

8.2   Ligging

Kinderen in de slaapruimten dienen geen overlast vanuit de speelruimten te ondervinden.

Zie protocol ‘Veilig slapen’.

 

8.3   Capaciteit

Zie protocol ‘Veilig slapen’.

 

8.4   Bedjes

Zie protocol ‘Veilig slapen’.

 

8.5     Beddengoed

 

Dekbedjes worden afgeraden voor kinderen jonger dan twee jaar. Dit is één van de maatregelen om de kans op wiegendood zo klein mogelijk te maken. De eerste twee jaar wordt daarom geen dekbed gebruikt maar een lakentje met een katoenen of wollen dekentje. Ook kan een passende babyslaapzak worden gebruikt.

Zie protocol ‘Veilig Slapen’ en informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.

 

 

8.6        Verlichting

 

Zie de criteria in de checklist. Indien noodzakelijk moet de verlichting beschermd zijn tegen  beschadiging. Verduistering van de ruimte moet mogelijk zijn. Ook moet de ruimte echter met minimaal 150 lux kunnen worden verlicht om deze goed schoon te kunnen maken.

Verlichting moet zodanig zijn aangebracht, dat verblinding niet kan optreden. Een dimmer wordt bij voorkeur toegepast zodat lichtovergangen verzacht kunnen worden.

 

8.7    Vloerbedekking

Zie criteria checklist

 

8.8    Wanden

Zie criteria checklist

 

8.9    Ramen

Zie criteria checklist

 

8.10  Deuren

Zie criteria checklist

 

8.11  Wandcontactdozen

Zie criteria checklist

 

8.12  Ventilatie

Zie de beschrijving bij de verblijfsruimte.

 

8.13  Verwarming

Zie protocol ‘Veilig slapen’.

 

8.14  Temperatuur

De temperatuur van slaapruimten moet tussen 15 en 18 ° C.

 

8.15 diversen

Zie criteria checklist

 

9. KEUKEN

 

9.1 Algemene hygiëne

Zie informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.

 

9.2 Ligging

Regelmatig komt het voor dat de keuken direct gelegen is naast een verschoonvoorziening. Om besmetting te voorkomen is dit absoluut onwenselijk. Soms worden er noodoplossingen verzonnen door bijvoorbeeld het aanbrengen van een schot tussen de keuken en de verschoonvoorzieningen. Als er geen aparte kraan beschikbaar is, zijn dit schijnoplossingen. Bij bestaande situaties moet het beleid erop gericht zijn in de toekomst (bij verbouwing en/of voldoende financiële armslag) de verschoonvoorziening te scheiden.

 

Volgens het Warenwetbesluit  moet het toilet en de keuken volledig zijn afgescheiden. Volgens deze wet mag een bereidplaats niet in directe verbinding staan met toiletten en moet deze gescheiden worden door een deur met een portaaltje (sluisprincipe). In praktijk betekent dit dat er ook gescheiden voorzieningen moeten zijn voor het handen wassen.

Afhankelijk van de prioriteiten die de Keuringsdienst van Waren stelt is het is mogelijk dat de Inspectie een kinderopvanglocatie bezoekt. Wanneer zij constateren dat de situatie niet aan de eisen voldoet, kunnen zij eisen dat deze binnen 3 maanden moet zijn aangepast. Opgemerkt dient te worden dat dit nog geen landelijk vastgesteld beleid is. Hieraan wordt wel gewerkt.

 

9.3   Gevaarlijke en of giftige stoffen

Zie criteria checklist

 

9.4    Verlichting

Zie criteria checklist

 

9.5    Wanden

De wanden moeten dagelijks gereinigd kunnen worden. Een tegelwand is hiervoor het meest praktisch. Om hygiënische redenen is een lichte kleur aan te bevelen.

 

9.6    Wandcontactdozen

Zie criteria checklist.

 

9.8    Ventilatie

Zie beschrijving bij verblijfsruimte.

Als er in de keuken gekookt wordt, is een afzuiginstallatie noodzakelijk.

 

9.9    Verwarming

Zie criteria checklist

 

9.10       Materialen/elektrische apparatuur

Zie criteria checklist

 

9.11  Vloer

Zie criteria checklist

 

9.12  Kastruimte

Zie criteria checklist

 

9.13   Koelkast

Zie informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’.

In een kindercentrum dient een koelkast aanwezig te zijn voor producten die langer dan 4 uur worden bewaard. Dit betekent dat in peuterspeelzalen geen koelkast aanwezig hoeft te zijn. Op warme dagen is het wel aan te bevelen om voor melkproducten een koelbox te gebruiken. Lauwe melkdrankjes zijn niet echt lekker.De temperatuur van de koelkast moet gecontroleerd worden met een thermometer. Naarmate de buitentemperatuur toeneemt, zal de koelkracht verhoogd moeten worden en andersom. Wettelijk mag de temperatuur niet hoger zijn dan 7°C.

 

9.14  Handenwasgelegenheid

Zie criteria checklist

 

9.15  Afval

Zie criteria checklist

9.16  Fopspenen

Zie informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.

 

9.17  Flessen

Zie informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.

 

9.18  Kookgelegenheid/magnetron

Zie criteria checklist

Bij de buitenschoolse opvang worden kinderen vaak betrokken bij keukenactiviteiten. Aangezien er sprake is van kinderen van 4 tot 13 jaar is het wel belangrijk om ook in deze situatie oog te hebben voor de veiligheidsaspecten. Een elektrische kookplaat blijft na gebruik vaak lang heet en dit is niet zichtbaar.

 

9.19  Vaatwasser

Zie criteria checklist

10.    SANITAIRE RUIMTE

 

10.1 Algemene hygiëne

Zie criteria checklist.

 

10.2  Ligging

Zie criteria checklist. Vanwege de kans op kruisbesmetting mag het sanitair niet in open verbinding staan met de keuken.

Zie ook 7.2.

 

10.3 Toiletten

Zie criteria checklist.

 

10.4 Verlichting

Zie criteria checklist.

 

10.5 Vloer

Zie criteria checklist.

 

10.6 Wanden

Zie criteria checklist.

 

10.7 Plafond

Zie criteria checklist.

 

10.8 Ramen

Zie criteria checklist.

 

10.9 Deuren

Zie criteria checklist.

 

10.10

Zie criteria checklist.

 

10.11

Zie criteria checklist.

 

10.12 Verschoon-wasgelegenheid

Zie criteria checklist.Tekstvak: Uit veiligheidsoogpunt is het noodzakelijk dat alle spullen binnen handbereik zijn en het niet nodig is dat leidsters zich bij het verschonen hoeven om te draaien en/of moeten weglopen zodat een kind onbeschermd op de aankleedtafel ligt.

11.   ENTREE

 

11.1  Buitendeur        

De buitendeuren dienen zodanig beveiligd te zijn dat kinderen niet ongemerkt het kindercentrum kunnen verlaten en onbevoegden niet ongemerkt kunnen binnentreden. Buitendeuren kunnen worden voorzien van een dubbele deurklink, draaiknop of zware deurdranger, zodat kinderen de deur niet zelf kunnen openen.

 

11.2  Deurmat

Zie criteria checklist

 

11.3  Ramen

Zie criteria checklist                              

 

11.4  Obstakels

Zie criteria checklist

 

11.5  Trappen en balustrades

Als in het kindercentrum trappen voorkomen, dan moeten deze veilig zijn voor kinderen. Aandachtspunten zijn: een trapleuning op kindhoogte (65 -75 cm), een stroeve trapbekleding en veilige hekjes aan de boven- en onderkant (minimaal 75 cm. hoog) van de trap. Een open of te steile trap is gevaarlijk en af te raden. Door het aanbrengen van een kleurcontrast tussen traptreden en stootborden kan een kind de overgang van de treden goed zien.

Tekstvak: Hierbij moet echter een kanttekening gemaakt worden met het oog op toekomstige wijzigingen naar aanleiding van de Europese norm. De Europese norm wordt 4,5 tot 6,5 cm. De verwachting is dat dit binnen twee jaar als wettelijke norm gaat gelden. Het is dus wenselijk om deze norm alvast te adviseren. Balustrades langs trappen moeten minimaal 80 cm en langs bordessen minimaal 110 cm hoog zijn. De onderlinge afstand van de spijlen moet tussen de 6 en 7,5 cm zijn.

 

Bij gebruik van gaas is de maaswijdte maximaal 4 x 4 cm. Aan de onderzijde van de balustrade mag geen opstapmogelijkheid zijn.

 


12.    GARDEROBE

 

12.1  Ligging

Zie criteria checklist

12.2  Kapstokken

Zie criteria checklist

 

12.3   Ventilatie

Zie criteria checklist

 

12.4   Tassen personeel

In tassen van personeelsleden zitten vaak kindonvriendelijke materialen zoals make-up, sigaretten, medicijnen enz. Om deze reden is het belangrijk om tassen buiten bereik van kinderen op te bergen.

 

13.    OVERIGE

13.1   Bergruimte

Zie criteria checklist

 

13.2   Meterkast

De meterkast kan alleen voor andere doeleinden (opslag apparatuur, strijkplank e.d.) gebruikt worden wanneer dit niet ten koste gaat van de veiligheid en de opgeslagen spullen goed  bereikbaar zijn. Ook moet de groepenkast goed bereikbaar zijn.

 

13.3      Cv-kastruimte

Zie criteria checklist             

 

13.4      Werkkast

Zie criteria checklist

 

13.5      Voorraadkast

Zie criteria checklist.

De ideale temperatuur voor de opslag van droogwaar in een voorraadkast is 18°C. In veel situaties zal deze temperatuur niet haalbaar zijn. Wanneer kleine voorraden worden opgeslagen waarvan de omloopsnelheid hoog is, is een hogere temperatuur acceptabel.

14.     BUITENSPEELPLAATS

 

14.1   Ligging

De situatie kan zich voordoen dat de hoeveelheid buitenruimte beperkt is of niet aangrenzend is. In die situaties wordt door het kindercentrum veelal gebruik gemaakt van speelruimtes die in de nabije omgeving van het kindercentrum liggen. Afhankelijk van de omstandigheden (veiligheid  van de route, toezicht tijdens transport of wandeling, afstand) kan deze situatie acceptabel zijn.    

 

14.2 Oppervlakte

Uitgangspunt is dat er voor ieder kind voldoende speelruimte is, minimaal 4 Mł per kind.


 

14.3      Veiligheid

Omheining

De omheining moet dusdanig zijn dat kinderen niet ongemerkt de openbare weg kunnen bereiken. Een hek moet een minimale hoogte hebben van 100 cm en de spijlafstand mag niet meer bedragen dan 10 cm. Verder moet het hek afsluitbaar zijn en mogen de kinderen zich hieraan niet kunnen bezeren.

Dit aspect geldt uiteraard ook voor dakterrassen. Bij dit item kan worden opgemerkt dat de wettelijke hoogte van 100 cm feitelijk te laag is. Kinderen kunnen met hulpmiddelen (stoel, speeltoestel etc.) gemakkelijk over het hek klimmen en vallen. De gevolgen kunnen rampzalig zijn zeker in de situatie van dakterrassen. In sommige gemeenten (Rotterdam) wordt daarom een minimale hoogte van 1.80 m aangehouden. Overigens geldt volgens het Bouwbesluit dat een afscheiding minimaal 1.20 m moet zijn bij een hoogte vanaf 13 m.

 

Giftige en stekelige planten

In het Handboek Veiligheid voor Speelgelegenheden, uitgebracht door de Stichting Consument en Veiligheid, is een lijst opgenomen van giftige tuin- en natuurplanten.

 

Besluit

Op 25 maart 1997 is het Besluit Veiligheid van Attractie- en Speeltoestellen in werking getreden. Dit besluit regelt de veiligheid van deze toestellen over de gehele levensduur en omvat het ontwerp, de productie, het onderhoud en het gebruik van het toestel. De Keuringsdienst van Waren controleert de speelterreinen.

Bij het gebruik van speeltoestellen van bijvoorbeeld de basisschool blijft de vergunninghouder verantwoordelijk voor de veiligheid van de kinderen. Dit betekent dat er goede afspraken gemaakt dienen te worden.

Schaduwplekken

Deze moeten aanwezig zijn om te voorkomen dat kinderen teveel worden blootgesteld aan zonlicht.

 

14.4  Zandbak

Het zand uit de zandbak wordt minimaal eenmaal per jaar ververst en afgedekt waardoor ongeregeldheden als blaadjes en takken maar ook ontlasting van dieren het zand niet kunnen vervuilen. Het is bekend dat spelen in de zandbak een reëel risico vormt voor besmetting met Toxocara (verontreinigingen met spoelwormen die door honden en katten wordt meegedragen). Hoe groot dit risico is, kan nog niet worden bepaald. Hiervoor is meer onderzoek nodig. Wel kan worden gezegd dat het risico bij niet afgedekte zandbakken hoger is dan bij afgedekte zandbakken. Als afdekking niet mogelijk is, kan men denken aan alternatieven:

×        het plaatsen van meerdere kleine zandbakken in plaats van één grote als het technisch niet mogelijk is de grote zandbak af te dekken

×        overgaan op een binnenzandbak

×        het plaatsen van een omheining om de zandbak waardoor katten zoveel mogelijk uit de zandbak worden gehouden

Wanneer men een afdekking aanschaft (fijnmazig net, zeil), is het belangrijk rekening te houden met de mate van afdekking. De zandbak mag niet luchtdicht worden afgedekt vanwege het broei-effect.

 

14.5  Berging

Het buitenspeelgoed wordt in veel kinderopvanglocaties inpandig opgeborgen. Uit praktisch oogpunt (onder meer het voorkomen van onnodig gesleep), dient een bergruimte bij voorkeur op een buitenspeelplaats te zijn gesitueerd.

 

14.6   Vervuiling

Zwerfvuil dient niet aanwezig te zijn. Als een kindercentrum wordt geconfronteerd met dit fenomeen is het wenselijk dagcontrole te houden en dit eventueel bij te houden in een dagboek.

Vuilnis mag niet toegankelijk zijn voor kinderen, honden, katten of ongedierte.