Toelichting bij de checklist
Hygiëne en Veiligheid
in de Kinderopvang
GGD Zuid-Holland West
Postbus 6080
2702 AB Zoetermeer
Hoofdvestiging
Brechtzijde 1, Zoetermeer
Tel. (079) 343 08 88
Fax (079 331 42 97
Vestiging
Delft
Crommelinplein 1, Delft
Vestiging Rijswijk
versie december 2003
INHOUDSOPGAVE
VISIE OP INHOUD
INLEIDING
1. PERSONEEL
EN ORGANISATIE
1.1
Functionarissen
1.2
Regeling bij vervanging
1.3 Inzet
van functionarissen
1.4 Stagiaires
1.5 EHBO-diploma
1.6
Kantoor-/personeelsruimte
3. ACCOMODATIE
4. BRANDVEILIGHEID
4.2
Vluchtplan
4.3
Vluchtwegen
4.4
Brandblusapparaat
4.5
Presentielijst
4.6
Gebruiksruimten
5. MEDISCHE
ZAKEN
6.5 Ongedierte
7.20 Elektrische apparaten
7.22 Speelgoed
7.24 Planten
7.25
Diversen
8. SLAAP-/RUSTRUIMTE
8.3 Capaciteit
11.1
Buitendeur
12. GARDEROBE
12.1 Ligging
12.2 Kapstokken
12.3 Ventilatie
12.4 Tassen
kinderen
12.5 Tassen
personeel
13.
OVERIGE
13.1
Bergruimte
13.2
Meterkast
13.3
Cv-kastruimte
13.4
Werkkast
13.5
Voorraadkast
13.6
Kelder/zolder
INLEIDING
Deze handleiding is
geschreven voor de checklist Inspectie Kinderopvang. Met deze checklist kan de
kwaliteit van een kinderopvanginstelling worden bepaald. De checklist is
onderverdeeld in 14 rubrieken. Iedere rubriek bestaat uit items. Bij de items
zijn de criteria vermeld waaraan moet worden voldaan om een voldoende te
scoren. Bij sommige items wordt verwezen naar deze handleiding omdat er
onvoldoende schrijfruimte is om de criteria te beschrijven. Daarnaast is deze
handleiding bedoeld als toelichting op de items en de gegeven criteria. Wanneer
geen toelichting is gegeven, wordt verondersteld dat de tekst in de checklist
voldoende duidelijk is.
In de checklist kan de
beoordeling plaatsvinden door +, ± of – in te voeren:
-
+ voldoet aan eisen van
checklist en Verordening;
-
± voldoet ten dele aan
de gestelde eisen;
-
- voldoet niet aan de
gestelde eisen.
De handleiding is in eerste
instantie bedoeld voor inspecteurs van de Inspectie Kinderopvang en/of
hygiënebegeleiders werkzaam bij een GGD. Deze medewerkers zijn geschoold in het
beoordelen van de kwaliteit. Dit houdt onder andere in dat specifieke terminologie
bekend wordt geacht en in de handleiding niet wordt uitgelegd.
De checklist kan ook
gebruikt worden door de kinderopvang voor interne toetsing. Afhankelijk van het
kennis- en ervaringsniveau zal voor interne medewerkers een bijscholing
noodzakelijk zijn.
De checklist is gebaseerd op
de eisen zoals die zijn geformuleerd in de gemeentelijke Verordening
Kinderopvang die is gebaseerd op het Tijdelijk besluit Kwaliteitsregels
kinderopvang (zie Gemeenten en
Kinderopvang, groene reeks 121) waarin minimale kwaliteitseisen zijn
geformuleerd.
Er zijn verschillende vormen
van kinderopvang (kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, buitenschoolse
opvang). Bij de verschillende vormen van kinderopvang zijn niet alle rubrieken
en items van rubrieken in de checklist relevant. Het is aanbevelenswaardig om
voor de peuterspeelzalen en de buitenschoolse opvang aparte checklisten te
maken. Op dit moment moeten deze dan worden afgeleid van de checklist
kinderopvang in het huidige bestand. Wellicht dat in de toekomst voor iedere
categorie een aparte checklist wordt gemaakt.
In de checklist zijn de
eisen geformuleerd uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang en
de nadere regels die een gemeente kan opstellen. Per gemeente kunnen deze
nadere regels verschillen en zal de checklist hierop moeten worden aangepast.
In deze checklist is geprobeerd een gemiddelde te vinden voor de nadere regels.
Daarnaast zijn er eisen
opgenomen die betrekking hebben op hygiëne en veiligheid en niet met name
genoemd staan in het Tijdelijk Besluit en de nadere regels. Deze regels vloeien
voort uit landelijke protocollen die mede zijn gebaseerd op de Wet collectieve
preventie Volksgezondheid en de Wet bestrijding infectieziekten en
ziekteoorzaken (Infectieziektewet per 1 april 1999).
1.1 functionarissen
Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt in personeel voor een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en
buitenschoolse opvang. De items functionaris en het aantal functionarissen zijn
noodzakelijke voorwaarden. Dit betekent dat als niet aan deze eis kan worden
voldaan de GGD geen vergunning of een advies tot het geven van een vergunning
afgeeft. Door het steekproefsgewijs beoordelen van diploma’s en werkroosters
kan worden beoordeeld of aan de eisen wordt voldaan.
Op dit moment is het
mogelijk dat leidsters in opleiding (BBL-route) als functionaris ingezet
worden. Dit is alleen mogelijk als dit geregeld is in een gemeentelijke
verordening. Door de VNG is in een brief van 10 augustus 2001 een model
wijzigingsvoorstel geformuleerd. Hierin worden de volgende eisen gesteld
waaraan voldaan moet worden door het kindercentrum:
-
Het kindercentrum voldoet aan de door de OVDB
vastgestelde regeling voor de erkenning van leerbedrijven;
-
Het kindercentrum beschikt over een scholings-
loopbaanbeleid waarin de opleidingsplannen zijn aangegeven en heeft
inzichtelijk wie op welke positie een opleidingsplaats bezet, wie vanuit welke
functie als praktijkbegeleider en wie als opleidingsbegeleider fungeert. Onder
praktijkbegeleider wordt verstaan degene die met succes de OVDB-opleiding tot
praktijkbegeleider heeft gevolgd of voornemens is hier binnen een half jaar mee
te starten. De opleidingsbegeleider is degene die de leerling vanuit de
onderwijsinstelling begeleidt.
-
Er is sprake van adequate begeleiding van de
BBL-leerling. Het kindercentrum draagt er zorg voor dat de BBL-leerling altijd
tezamen met een functionaris wordt ingezet, die na een afgeronde opleiding ten
minste twee jaar ervaring heeft als gekwalificeerd groepsleider. Deze functionaris
is in de groep aanwezig als de leerling in de groep werkt en heeft tijd ter
beschikking voor reflectie en rapportage met en over de leerling in het kader
van de opleiding, naast de eigen
taken als functionaris in en buiten de
groep.
-
Voorop staat dat de BBL-leerling slechts beperkt mag
worden ingezet, aangezien de leerling nog in opleiding is. De formatieve
inzetbaarheid, zowel qua tijd als verantwoordelijkheid, hangt af van de
ontwikkeling van de leerling in kwestie en van de begeleiding die hij ontvangt.
De formatieve inzetbaarheid wordt (van 0 –100 %) bepaald op grond van een
advies van de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider.
-
De BBL-leerling die (gedeeltelijk) formatief wordt
ingezet, is ten minste 18 jaar oud.
De eisen voor peuterspeelzalen
en buitenschoolse opvang kunnen per gemeente verschillen. De groepsgrootte in
de kinderopvang mag niet worden overschreden. Het controlebezoek is daarbij een
momentopname.
Iedere groep beschikt in
principe over een eigen ruimte. Als de ruimte wordt gedeeld met een andere
groep (peuterspeelzaal, bso), moet deze schoon en opgeruimd worden
achtergelaten.
Bij de toetsing van het item
aantal kinderen en het aantal aanwezige functionarissen kan worden uitgegaan
van de Algemene Maatregel van Bestuur Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels
Kinderopvang (artikel 2) en de CAO. Als Inspecteur en toezichthouder, zul je
eisen uit de verordening moeten hanteren. Wanneer een GGD alleen adviseert aan
de gemeente, lijkt het ook logisch dat de verordening als maatstaf wordt
genomen. Het recht om de eisen uit de CAO na te leven, ligt bij werkgevers en
werknemers en hun belangenverenigingen.
Voor de toetsing van het
item functionarissen kan de invullijst van pagina 3 worden gebruikt. De leeftijd van de kinderen is belangrijk voor de
samenstelling van een groep. De leeftijd van kinderen kan als volgt worden
aangegeven: het cijfer voor de punt komma (;) geeft het aantal jaren aan.
Het aantal functionarissen
bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde aantal
kinderen waarbij naar boven kan worden
afgerond.
Bij de bepaling van het
aantal leidsters op een groep dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
functionarissen en begeleiders. Een functionaris is een in een kindercentrum
werkzaam persoon, die over een voor de werkzaamheden benodigde opleiding
beschikt. De opleidingseisen staan beschreven in de CAO.
1.2
Regeling bij vervanging
Er moet beleid ontwikkeld
zijn voor de vervanging van functionarissen en groepsleid(st)ers bij ziekte of
vakantie. Bij voorkeur wordt uitgegaan van vaste invalkrachten.
Gezondheidskenmerken
Van
persoonsleden wordt verwacht dat zij, wanneer zij het vermoeden hebben zelf een
infectie-(ziekte) te hebben koorts/diarree/steenpuist/huiduitslag), dit melden
aan de leiding. Verder dient men te overleggen met de medisch adviseur m.b.t.
wel/niet werken, i.v.m. besmettingsrisico. Eventueel kan advies worden
ingewonnen bij de GGD, afdeling infectieziekten (zie ook 4.6 Regels
infectieziekten). Aanbevolen wordt om afspraken te maken met een in de
nabijheid van het kindercentrum gevestigde huisarts over acute gevallen van
ziekte. Het is aan te bevelen dit schriftelijk vast te leggen.
De
leid(st)er dient alert te zijn op de risico's ten aanzien van infectieziekten
zoals rubella (rode hond).
Zie verder de criteria bij
de checklist.
Momenteel bestaan er ten
aanzien van de groepsgrootte en het aantal functionarissen en groepsleidsters
twee verschillende regels: de gemeentelijke verordening, gebaseerd op het
Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang en de CAO. Uitgangspunt is de
strengste norm.
Ten aanzien van de maximum
groepsgrootte en het aantal functionarissen/leidsters zijn er geen verschillen.
Ten aanzien van het ‘alleen staan’ zijn er verschillen. De gemeentelijke
verordening hanteert dat voor een periode van anderhalf uur na opening en voor sluiting en in bijzondere
omstandigheden één functionaris minder kan worden ingezet. De CAO hanteert één uur voor deze periode. Gezien het
bovenstaande betekent dit dat de norm uit de CAO gehanteerd moet worden.
Een tweede verschil tussen
de gemeentelijke verordening en de CAO betreft de regeling voor de achterwacht.
De gemeentelijke verordening zegt: indien slechts één functionaris wordt
ingezet, dient er naast deze functionaris ten minste nog één volwassene ingezet
te worden ter ondersteuning van die functionaris. De CAO zegt dat indien één
groepsleidster wordt ingezet, naast deze groepsleidster tenminste één andere
groepsleidster, groepshulp of leidinggevende (bij ten hoogste drie groepen met
één groepsleidster) moet worden ingezet. Dit betekent dat volgens de CAO per
drie groepen minimaal vier leidsters aanwezig zijn. Aangezien de AMvB ook op
dit punt niet geheel duidelijk is, kunnen de eisen uit de CAO gevolgd worden
mits de veiligheid voldoende gewaarborgd is. Dit kan alleen ter plekke
beoordeeld worden (brief VWS, 31-08-’99).
1.4 Stagiaires
Stagiaires zijn altijd
boventallig. Het komt voor dat stagiaires, die in het laatste jaar van hun
opleiding zijn, als volwaardige kracht worden ingeschakeld als invalkracht bij
ziekte of vakantie. Op grond van de AMvB is dit niet toegestaan.
Zie punt 1.1. voor inzet van
BBL-ers.
1.5
EHBO-diploma
Voor EHBO geldt dat er
dagelijks een leidster aanwezig moet zijn die in het bezit is van een geldig
EHBO-diploma. In de praktijk betekent dit dat meerdere personeelsleden een
geldig EHBO-diploma moeten hebben. Aanbevolen wordt om alle leidsters een
EHBO-cursus specifiek gericht op kinderen te laten volgen waarvoor herhalingslessen
worden gevolgd.
1.6
Kantoor-/personeelsruimte
Een kantoorruimte dient minimaal 8 m˛ groot te zijn
bij gebruik door één persoon gedurende > 2 uur per dag. Indien de
kantoorruimte minder vaak wordt gebruikt, mag de ruimte kleiner zijn. Dit betekent
ook als de kantoorruimte door meer personen of voor overleg gebruikt wordt deze
weer groter moet zijn.
Een kindercentrum moet over een pauzeruimte
beschikken als medewerkers > ˝ uur pauze hebben en niet naar huis kunnen.
Een pauzeruimte mag gecombineerd worden met een keuken en/of vergaderruimte
mits er meubilair voor volwassenen aanwezig is.
1.7
Vervoer
buitenschoolse opvang
Bij het transport moet duidelijk zijn wie hiervoor
verantwoordelijk is. Als de buitenschoolse opvang verantwoordelijk is, moeten hierover
afspraken zijn gemaakt met ouders en eventuele vervoerders.
1.8
Contact
met scholen buitenschoolse opvang
Als scholen kinderen onverwacht eerder naar huis en dus
naar de buitenschoolse opvang sturen, moet dit bekend zijn bij de
buitenschoolse opvang.
In de praktijk komt het voor dat ouders en
buitenschoolse opvang leidsters geen informatie hebben over schooltijden en
vakanties. Dit kan voor onaangename situaties zorgen. Om dit te voorkomen
moeten daarom afspraken zijn gemaakt over het doorgeven van veranderde
vakantie- en openingstijden. Een vaste contactpersoon bij de scholen is daarbij
zeer aanbevelenswaardig.
2.1 Pedagogisch beleidsplan
Er
moet een pedagogisch beleidsplan aanwezig zijn. Er bestaan geen (wettelijke)
afspraken over de toetsing van dit plan. Wel wordt nagedacht op welke aspecten
het pedagogisch beleid minimaal door de Inspectie kan worden getoetst.
2.2 Inspraakregeling
De ouderinspraak moet statutair geregeld zijn als de
kinderopvangvoorziening een subsidierelatie heeft met de gemeente. Als dit niet
het geval is, is een statutaire regeling wenselijk en zou in ieder geval moeten
worden voldaan aan het Modelreglement Ouderinspraak van het VOG.
2.3 Privacyreglement
Er
moet een privacyreglement zijn. Als dit niet het geval is, is een statutaire regeling
wenselijk en zou in ieder geval moeten worden voldaan aan het Modelprivacyreglement van het VOG.
2.4 Klachtenbehandeling
Voor een externe klachtenprocedure is het vaak
mogelijk dat kinderopvangvoorzieningen zich kunnen aansluiten bij
ondersteuningsorganisaties voor de kinderopvang.
3. ACCOMMODATIE
3.1 Ligging
Een accommodatie moet goed
en veilig bereikbaar zijn, en toegankelijk voor gehandicapten. Dit is een
kwaliteitseis maar geen wettelijke eis. De toegankelijkheid voor gehandicapten
is alleen verplicht in openbare overheidsgebouwen.
3.2
Inrichting
Per 1 januari 2004 moeten
kindercentra voldoen aan de ergonomische eisen betreffende inrichting en
materialen. Nieuw te bouwen kindercentra moeten deze eisen nu al meenemen,
bestaande kindercentra hebben nog tot 2004 de tijd om een en ander aan te
passen. Peuterspeelzalen moeten per 2005 aan de ergonomische eisen voldoen.
Informatie over ergonomie in de kinderopvang is te verkrijgen uit de brochures:
-Ergonomie in de
kinderopvang;
-Koopwijzer voor meubilair
in de kinderopvang. Beide brochures zijn te verkrijgen bij de Stichting
Arbeidsmarktbeleid Zorg en Welzijn (voorheen AWO), tel. 030-273 93 65.
Ook via www.arbo-kinderopvang.nl is
informatie te verkrijgen.
3.3
Glas
Ramen, maar ook deuren, in
verblijfsruimten moeten voldoen aan NEN 3569 en tot 120 cm boven de vloer
voorzien zijn van veiligheidsglas (in speelhallen en speelhuizen liever 140
cm). Per 1 januari 1999 is deze norm wettelijk van kracht geworden. Deze norm
geeft eisen voor het toepassen van veiligheidsglas, en kunststofplaatmateriaal
in gebouwen, zowel binnen als buiten ter voorkoming van ongevallen. De soorten
veiligheidsglas zijn o.a. gehard glas, gelaagd glas, draadglas, glazen
bouwstenen, policarbonaat (PC), acrylaat (PMMA). Indien geen veiligheidsglas
aanwezig is, kan ook gekozen worden voor plaatwerk voor de ramen, het plaatsen
van een hekwerk of het aanbrengen van
doorzichtig folie. Dit folie wordt op het glas geplakt en houdt de eventuele
scherven bij elkaar. Dit folie is niet expliciet opgenomen in NEN 3569 maar is
wel een middel om het glas veilig te maken. Het aanbrengen van folie is dus voldoende om aan de eisen te voldoen.
De eis van veiligheidsglas geldt
ook voor ramen bij vlonders of speelhuizen. Dan dient 120 cm opgeteld te
worden bij de hoogte van de vlonder of
de vloer van het speelhuis. Op plaatsen waar grofmotorisch spel plaatsvindt, dient
een hoogte van 140 cm te worden aangehouden (advies uit Landelijk
Kwaliteitsstelsel Kinderopvang).
Volgens het Bouwbesluit is veiligheidsglas wettelijk
verplicht voor ruiten in balustraden en bij de kans op doorvallen. Dit geldt
bij hoogteverschillen vanaf 60 cm. Indien hoogteverschillen ontbreken is er
vanuit het Bouwbesluit geen wettelijke basis om voorschriften aan de kwaliteit
van glas te stellen.
Ook voor binnenruimten gelden er vanuit het
Bouwbesluit geen eisen. Een gemeente kan in een verordening wel nadere regels
stellen. Voor de kinderopvang is dit gebeurd voor de binnenruimten.
Het onderwerp veiligheidsglas is
in ontwikkeling. In NEN 3569 worden typen veiligheidsglas genoemd en geen
praktische vertaling. Men verwacht dat het ongeveer drie jaar duurt voordat de
norm in de praktijk is vertaald.
Indien het niet
duidelijk is of in een accommodatie veiligheidsbeglazing is geplaatst,
dient dit nagevraagd te worden bij de verhuurder of eigenaar van het
gebouw. Soms kan een rekening of een certificaat van de leverancier
helderheid verschaffen over dit onderwerp. Veiligheidsglas geplaatst door
een gecertificeerde leverancier is voorzien van een merkteken.
Indien het niet duidelijk is of in een accommodatie
veiligheidsbeglazing is geplaatst, dient dit nagevraagd te worden bij de
verhuurder of eigenaar van het gebouw. Soms kan een rekening of een
certificaat van de leverancier helderheid verschaffen over dit onderwerp.
Veiligheidsglas geplaatst door een gecertificeerde leverancier is voorzien
van een merkteken.
3.4
Warmwatersysteem
In het
kader worden de eisen en richtlijnen voor Legionella toegelicht. Deze
informatie staat ook in de landelijke folder Legionella en kindercentra (in
2001 wordt deze uitgebracht door VWS).
4.1 Gebruiksvergunning
Iedere kinderopvang locatie
met meer dan 10 kindplaatsen dient in het bezit te zijn van een vergunning van
de brandweer (gebruiksvergunning). Als de brandweer geen gebruiksvergunning
heeft afgegeven, wordt geen vergunning voor de kinderopvang verstrekt of wordt
negatief geadviseerd aan de vergunningverstrekker. Bij veranderingen dient dit
in overleg te gaan met de brandweer.
De brandweer is
verantwoordelijk voor de toetsing van de brandveiligheidseisen die de Inspectie
dus niet hoeft te controleren. Wel is het gewenst dat de Inspectie op de hoogte
is van de volgende basisvoorwaarden die kunnen worden besproken met de
instelling.
4.2 Vluchtplan
het aanwezige vluchtplan
en/of calamiteitenplan moet minimaal een maal per jaar worden geoefend;
in het kader van
brandveiligheid maar ook in het kader van de arbeidsomstandigheden dient een
calamiteitenplan aanwezig te zijn.
4.3 Vluchtwegen
de vluchtwegen moeten vrij
doorgankelijk zijn. Dit betekent dat er geen materiaal zoals buggy`s,tafels en
speelgoed voor mogen staan;
4.4 Blusapparatuur
brandblusapparatuur moet
goedgekeurd zijn en jaarlijks worden gecontroleerd (ijkcontrole) en buiten het
bereik van kinderen worden gehouden;
4.5 Gebruiksruimten.
5.1 Informatie
over kind
Informatie over een kind is
om verschillende redenen wenselijk. In geval van ongelukken is het zeer
wenselijk dat een arts of ambulancepersoneel relevante informatie kan
raadplegen over aandoeningen en/of medicijngebruik.
Meldingsregels ouders:
×
er
dienen regels te worden opgesteld met betrekking tot het melden aan de leiding
van ziekten die gepaard gaan met koorts, braken, diarree, en/of huiduitslag bij
kinderen of andere gezinsleden;
×
ouders
moeten eerst worden verwezen naar hun huisarts en kinderen worden in overleg
toegelaten op het kindercentrum.
Zonodig
kan de GGD afdeling Infectieziekten geraadpleegd worden.
Bereikbaarheid ouders
Als het
kind in het kindercentrum verblijft, dienen de verzorgers telefonisch
bereikbaar te zijn. Een vervangend adres of telefoonnummer is ook goed.
Vaccinatieschema
Ingeval van infectieziekten
is het zeer wenselijk te kunnen handelen aan de hand van de vaccinatiestatus
vastgelegd in een vaccinatieschema. Bij het uitbreken van een infectieziekte
kunnen dan snel maatregelen (wel/niet vaccineren) worden genomen. De instelling
verkrijgt hiervoor het meest betrouwbare beeld door het verzamelen van kopieën
van inentingskaarten. Het is wettelijk niet mogelijk ouders verplicht te
stellen om hun kind te laten inenten. Het is ter bescherming van het kind wel
zeer wenselijk het vaccinatieprogramma te volgen.
Naam huisarts
Van elk kind dient de huisarts
bekend te zijn (naam en telefoonnummer). Deze lijst dient naast of in de
directe nabijheid van de telefoon aanwezig te zijn.
5.2 Begeleiding van en contacten met medisch
adviseur
Aanbevolen
wordt om afspraken te maken met een in de nabijheid van het kindercentrum
gevestigde huisarts over acute gevallen en de mogelijkheid de huisarts hierover
te raadplegen wanneer de eigen huisarts van het kind niet bereikbaar is. Het is
aan te bevelen dit schriftelijk vast te leggen. Voor een peuterspeelzaal die
onderdeel uitmaakt van een basisschool, kunnen afspraken worden gemaakt met een
school- of jeugdarts.
5.3
EHBO-trommel
De trommel dient buiten het bereik van kinderen te
zijn geplaatst.
Inhoud trommel:
4 snelverbanden nummer 1;
2 snelverbanden nummer 2;
2 pakjes witte watten ŕ 10 gram;
1 rol vette watten;
6 steriele gaasjes 1/16 m˛
3 hydrofiele zwachtels 6 cm.;
2 cambric zwachtels 6 cm.;
3 driekante doeken;
1 rol kleefpleister 2,5 cm breed;
1 assortiment pleisterband met wondkussen (zorg ook
voor pleisters voor een gevoelige huid);
1 knievormige verbandschaar;
1 splinterpincet;
6 veiligheidsspelden;
1 flacon betadinejodium of een ander gelijkwaardig
huidontsmettingsmiddel;
wegwerphandschoenen in verband met eventueel
bloedcontact.
In de trommel dient men geen medicijnen en ook geen
materialen, die op basis van de gifwijzer nodig zijn, te bewaren.
Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen kan men
kiezen voor grotere en/of kleinere snelverbanden en zwachtels.
5.4
Telefoon
Er moet één of meerdere
telefoons aanwezig zijn met een alarmnummer en het telefoonnummer van de
(huis)arts.
5.5
Medicijnverstrekking
Medicijnen moeten goed worden opgeborgen en niet in
bijvoorbeeld de EHBO-doos worden bewaard of zonder sluitende verpakking in de
koelkast worden opgeslagen.
Met de ouders moeten schriftelijke afspraken zijn
gemaakt over medicijntoediening waaruit blijkt dat onder de
verantwoordelijkheid en met toestemming van de ouders en zonodig huisarts
medicijnen worden toegediend. Aanbevolen wordt om in principe geen medicijnen
te verstrekken met uitzondering van noodsituaties. Indien nodig kunnen ook
medicijnen die voorgeschreven zijn door een arts en op gezette tijden of op
indicatie gegeven moeten worden, aan kinderen toegediend worden. Het is nodig
om hiervoor schriftelijk beleid te ontwikkelen en ook aan de randvoorwaarden
(medicijnverklaring, aftekenlijst, scholing enz.)te denken.
Het VOG heeft de brochure Kinderopvang in relatie
tot de Wet BIG uitgebracht als ondersteuning voor het beleid. De inhoud van
deze brochure is niet in overleg met de GGD totstandgekomen. Op grond van
hiervan wordt het protocol Richtlijnen voor medicijnverstrekking en medische
handelingen binnen een kindercentrum ontwikkeld door een PIKO-werkgroep.
5.6
Regels infectieziekten
Door de Landelijke Coördinatiestructuur
Infectieziekten is in samenwerking met het PIKO een ‘Informatiemap
Infectieziekten en Hygiëne’ opgesteld. De GGD-en zijn verantwoordelijk voor de
verspreiding van deze map naar alle kindercentra in hun regio.
5.7
Huisdieren
Het is bekend dat huisdieren, na huisstofmijten, de
belangrijkste bronnen van inhalatieallergenen in de woonomgeving zijn.
Allergenen van katten, honden, vogels en knaagdieren zijn afkomstig van vacht
of veren, huidschilfers, speeksel en urine. Allergenen zijn nog lang nadat het
dier is verwijderd, in een woning en dus ook in een verblijfsruimte
aantoonbaar. De aanwezigheid van huisdieren in een verblijfsruimte moet dus,
met het oog op het voorkomen van allergische klachten, afgeraden worden. Om
kinderen toch kennis te kunnen laten maken met verschillende diersoorten,
kunnen uitstapjes georganiseerd worden naar bijvoorbeeld een kinderboerderij.
5.8
Gifwijzer
De gifwijzer moet zichtbaar
opgehangen zijn, liefst in meerdere groepsruimtes een exemplaar.
6. VERZORGING
6.1 Algemene
hygiëne
De te hanteren eisen en
richtlijnen zijn afkomstig uit de informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’.
Hierin staan onder meer eisen en richtlijnen over (persoonlijke) hygiëne,
desinfectie en schoonmaakonderhoud.
6.2 Was- en
droogapparatuur
Zie criteria checklist
6.3 Voeding
Wanneer (warme) maaltijden
(ook flesvoeding) worden verstrekt moeten wettelijke hygiëneregels worden
toegepast die zijn opgenomen in de Warenwet. Hierin is de regeling Hygiëne van
levensmiddelen opgenomen waarin is geregeld dat alle bedrijven en instellingen
die voedsel verstrekken, verhandelen en verkopen moeten voldoen aan
voedselveiligheidseisen volgens het HACCP-beheerssysteem (Hazard Analysis,
Critical Control Points). Het beheersen van de temperatuur is één van de eisen.
In de nieuwe ‘Hygiënecode
voor de voedingsverzorging in zorginstellingen’ wordt specifiek aandacht
besteed aan kindercentra. Kindercentra kunnen het voor hen bedoelde deel apart
bestellen ‘ Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonunits,
kinderdagverblijven, dienstencentra en bij uitbrengmaaltijden’. De code
kan per fax (070 3504259) worden besteld bij het Voedingscentrum
(Voorheen Voorlichtingsbureau voor de Voeding) in Den Haag. Kindercentra zijn
wettelijk verplicht om de richtlijnen te volgen die in de code vermeld worden.
Zie ook informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’.
6.4 Roken
De tabakswet (1988) verbiedt roken in kindercentra.
Dit verbod kan opgenomen zijn in een verordening. Het rookverbod dient
duidelijk zichtbaar aangegeven te zijn en overtreders dienen op hun gedrag
aangesproken te worden. Bij de Stichting Volksgezondheid en Roken is gratis
documentatiemateriaal te verkrijgen zoals de brochure “Roken? niet waar de kleine bij is”. Ook verstrekt deze Stichting
gratis niet-roken stickers.
6.5 Ongedierte
Ongedierte mag niet aanwezig zijn. Uiteraard mag de
bestrijding van ongedierte geen gevaar opleveren voor kinderen.
7.1
Algemene hygiëne
De algemene hygiëne kan worden gewaarborgd door
middel van een hygiëneprotocol waarin de frequentie en de wijze van reiniging
en desinfectie zijn omschreven. In een verordening kinderopvang kan dit
onderdeel verplicht zijn opgenomen. In december 2000 is via het LCI het
hygiëneprotocol verspreid dat door een werkgroep van PIKO is ontwikkeld. Het
hygiëneprotocol is een onderdeel van de informatiemap ‘Infectieziekten en
Hygiëne’.
7.2 Ligging
In principe moeten kinderen een vrij uitzicht naar
buiten hebben. Een richtlijn hiervoor is dat er vanuit het raam een vrij
uitzicht van circa 6 meter dient te zijn. Er zijn situaties denkbaar waarbij
deze richtlijn niet haalbaar is, bijvoorbeeld in stedelijke gebieden. Het lijkt
niet reëel om een vergunning te weigeren als niet aan deze eis kan worden
voldaan. Het is ook ter beoordeling aan Bouw en Woning Toezicht of er voldoende
vrij zicht is. Als zij van mening zijn dat een bouwvergunning moet worden
geweigerd, kan dit aanleiding zijn ook geen vergunning voor Kinderopvang af te
geven.
7.3
Oppervlakte
Per kind moet minimaal 3 m2
netto-speeloppervlakte aanwezig zijn. Dit is een landelijke norm volgens het
Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang. Wanneer in een speelruimte een
keukenblok, opbergkasten, bureaus en ander meubilair staat, moet de totale
oppervlakte hiervan van de prutoppervlakte worden afgetrokken. Bij de
berekening van de netto-speeloppervlakte moet naar beneden worden afgerond.
7.4 Verlichting
De eis van lichtsterkte kan per
gemeente verschillen. Minimaal moet de lichtsterkte 150 lux zijn. Volgens de
kwaliteitsnormen accommodaties kinderopvang geldt dat in alle verblijfsruimten
de norm van 200 lux bereikt moet worden. Dit is de combinatie van daglicht en
kunstlicht. Daglicht is de beste vorm van verlichting. Er mogen geen kale
Tl-buizen worden toegepast omdat bij breken glasscherven vrijkomen. Het
vrijkomen van gassen is volgens Arbo-normen geen argument meer. Tegenwoordig
zijn er ook safety-buizen in de handel die niet kunnen breken. Als er geen
gevaar bestaat voor breuk omdat de Tl-buizen dermate hoog hangen dat kinderen
er bijvoorbeeld geen bal tegenaan kunnen gooien, is afscherming niet direct
noodzakelijk. Hier bestaan echter geen normen voor zodat ter plekke de situatie
moet worden beoordeeld.
7.5 Daglichttoetreding
In de groepsruimte moet daglicht
kunnen toetreden door middel van één of meer vensters in tenminste één
buitenwand. Een minimumeis is dat het glasoppervlak 5% van het vloeroppervlak
moet zijn. De standaardnorm is 10%. Deze is afgeleid van richtlijnen uit het
Bouwbesluit.
7.6 Vloerbedekking
De vloeren van het kindercentrum
dienen bedekt te zijn met goed reinigbaar, isolerend, splintervrij en niet glad
materiaal. Een gedeelte van de ruimte kan voorzien zijn van glad afgewerkte
vloerbedekking zoals zeil voor het kunnen spelen met onder andere water en
zand. Indien losse speelkleden worden gebruikt, dienen deze voorzien te zijn
van antislip.
7.7 Wanden
Deze eis heeft te maken met
hygiëne en veiligheid. Wanden die stof vasthouden (schoonmetselwerk) kunnen bij
kinderen met luchtwegaandoeningen problemen veroorzaken.
De wanden vanaf vloerniveau zijn
bij voorkeur tot 1.50 m voorzien van een glad afgewerkt en afwasbare
muurbekleding. Minimaal is een hoogte van 1.20 meter nodig om de wand goed te
kunnen reinigen. Het gebruikte materiaal moet bijna niet kapot gaan of
eenvoudig gerepareerd kunnen worden.
7.8 Ramen
Algemene veiligheid (zie ook
2.3)
De ramen mogen niet door kinderen
geopend kunnen worden. In geopende stand mogen ramen geen gevaar voor kinderen
opleveren, zowel binnen als buiten. In ruimten waar kinderen zich bevinden
moeten draairamen zijn voorzien van een uitvalbeveiliging en klepramen van een
kierstandhouder.
Het is belangrijk dat kinderen
visueel contact kunnen hebben met buiten. Ramen in ruimten waar kinderen
verblijven, zitten dus zoveel mogelijk op kindhoogte. Voor kinderen tot vier
jaar is de afstand tussen de vloer en de onderkant van het raam dan maximaal 60
cm. Afhankelijk van het pedagogisch beleid van een kindercentrum kunnen tussen
de groepsruimten en de gang en groepsruimten onderling ook ramen worden
aangebracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor kindercentra die het belangrijk vinden
dat kinderen zelfstandig naar andere ruimten kunnen gaan en met doorkijkjes
toezicht kunnen houden.
7.9 Deuren
In een kindercentrum waar
kinderen tussen 0-2 jaar verblijven moet het vrije oppervlak aan beide zijden
van de toegangsdeur tenminste 150 cm x 150 cm zijn. Volgens het Bouwbesluit
moet in een centrum de toegangsdeur een minimale doorgangsbreedte hebben van 85
cm. De openingshoek is daarbij 90 graden.
Alle ruimten, behalve de
buitenbergruimten, dienen van binnenuit bereikbaar te zijn.
De deuren moeten naar buiten
open gaan. Zo kunnen kinderen in panieksituaties de doorgang niet blokkeren.
Omdat vingers gemakkelijk
bekneld raken tussen een deurpost, zijn alle deuren aan beide kanten van de
scharnierzijde voorzien van kunststofstrips die de kieren afdekken. In principe
kan volstaan worden om de vingersbeschermingsprofielen aan te brengen tot een
hoogte van 1.50 m. Voor kinderen in de leeftijdscategorie tot 4 jaar wordt
gezien hun maximale lengtegroei de veiligheid hierdoor voldoende gewaarborgd.
Informatie over kindvriendelijke
materialen is verkrijgbaar bij de Stichting Consument en Veiligheid, Postbus
75169, 1070 AO Amsterdam, telefoon 020 – 511 45 11.
7.10
Wandcontactdozen
De wandcontactdozen moeten
geaard zijn. Ze moeten beveiligd zijn als de wandcontactdozen direct of
indirect (via een stoel of bed) binnen het bereik van kinderen zijn. Bij een
bso voor
8 – 12-jarigen hoeft deze beveiliging niet aanwezig te
zijn.
Snoeren moeten buiten het
bereik van kinderen zijn. Bij een bso mogen snoeren geen struikelgevaar opleveren.
7.11
Plafond
Het plafond moet minimaal op
2.40 m.(nieuwbouw) en op 2.10 m.(voor bestaande bouw) vanaf de vloer zijn
aangebracht en dient zodanig te zijn bevestigd dat zich geen stof kan ophopen.
Wenselijk is uit te gaan van een plafondhoogte van minimaal 2.60 m. of hoger,
onder andere omdat in grote ruimten lagere hoogten benauwend werken. In lagere
ruimten zal ook meer geventileerd moeten worden omdat de capaciteit van de
hoeveelheid lucht minder is.
Verder mogen op het plafond
geen lekkages voorkomen en verfschilfers in verband met hand-mondcontact. Ook
moet de plafondafwerking c.q. constructie zodanig zijn, dat zich geen stof kan
ophopen.
7.12 Kasten
Uit veiligheidsoogpunt dienen
bergkasten stabiel te zijn door bijvoorbeeld een stevige constructie en een verankering
in de wand. Uit pedagogische overweging is een deel van de kasten open met
vakken op kindhoogte. Voor niet speelmateriaal is een deel van de kasten
afsluitbaar.
7.13 Ventilatie/luchtvochtigheid
De verschillende ruimten moeten naar hun functie zowel in de zomer als
in de winter goed geventileerd kunnen worden. Ventileren is belangrijk om het
binnenklimaat te voorzien van verse lucht en de luchtvochtigheid op peil te
houden. Te droge lucht heeft een nadelige invloed op de slijmvliezen.
Mensen/kinderen met luchtwegaandoeningen (CARA) kunnen hierdoor extra hinder
ondervinden van hun klachten. Verder kunnen bij onvoldoende ventilatie
hoofdpijnklachten ontstaan en wordt de kans op verspreiding van virusinfecties
vergroot. In slaapruimten waar meerdere kinderen aanwezig zijn, is een goede
ventilatie noodzakelijk. Er is in ieder geval sprake van onvoldoende ventilatie
als ramen beslaan en ruimten bedompt en niet fris ruiken.
Tocht moet worden vermeden en verlaagt het
thermisch comfort. De hoofdingang dient daarom niet in directe verbinding te
staan met een verblijfsruimte. Ook moeten geen ventilatoren die lucht aanzuigen
worden bevestigd op plaatsen waar kinderen extra gevoelig zijn voor tocht
(aankleedtafel).
Ventilatiemonden en
ventilatieroosters moeten regelmatig worden gereinigd. Door vuilophoping kan de
werking sterk afnemen.
De relatieve luchtvochtigheid in
kindercentra moet liggen tussen 40 en 70% op de hygrometer. Om deze relatieve
luchtvochtigheid in het kindercentrum te bereiken is het aan te raden om
voorafgaand aan elk dagdeel 15 tot 20 minuten te luchten. Het gebruik van
stenen- of kunststoffen bakjes gevuld met water die aan de radiatoren worden
gehangen, is ongewenst i.v.m. bacteriegroei.
Om dezelfde redenen worden ook
luchtbevochtigers afgeraden.
Ventileren en luchten is niet hetzelfde.
Ventileren is het voortdurend verversen van lucht in een verblijf. Door te
ventileren gaat de verontreinigde lucht naar buiten en komt er frisse lucht
naar binnen. Er wordt geventileerd door ventilatieroosters tegen elkaar open
te zetten. Wanneer er sprake is van mechanische ventilatie wordt er continu
lucht ververst. Dit systeem mag voor een goede werking nooit worden
uitgeschakeld. Extra ventileren is belangrijk als: - de ramen binnen langdurig beslagen zijn; - er schimmels of vochtplekken op de muur zitten;
- de lucht muf ruikt; - de lucht klam aanvoelt; - er regelmatig ongedierte als zilvervisjes
aanwezig zijn. Goed ventileren is bij alle weersomstandigheden
noodzakelijk. Luchten is een raam verder dan handbreedte (8 cm)
openzetten. Het dagelijks gedurende 15 ŕ 20 minuten luchten van alle ruimtes
is voldoende. Luchten is belangrijk bij huishoudelijk werk zoals bedjes
opmaken en stofzuigen. |
7.14
Verwarming
Verwarmingsbuizen
en radiatoren dienen te zijn afgeschermd
als deze een temperatuur kunnen bereiken die hoger is dan 40°C. Dit aspect is
met name belangrijk voor baby’s omdat hun schrikreflex nog onvoldoende is
ontwikkeld. Het afschermen van de radiatoren dient zodanig uitgevoerd te worden
dat er nauwelijks of geen warmteverlies ontstaat. Er zijn ook
verwarmingselementen in de handel die niet meer hoeven te worden afgeschermd
omdat de buitenkant niet warmer wordt dan 40°C. Scherpe hoeken en randen moeten
worden afgeschermd wanneer kinderen zich hieraan kunnen verwonden. Er zijn
plaatradiatoren in de handel met afgeronde hoeken en zonder scherpe randen.
7.15 Temperatuur
De temperatuur in alle
ruimtes (uitgezonderd de bergruimtes) mag niet lager zijn dan 17°C en niet
hoger dan 27°C. Deze variatiebreedte moet flexibel worden gehanteerd. In een
leefruimte waar kinderen rennen is 20°C voldoende. In een leefruimte met alleen
baby’s zal de temperatuur warmer moeten zijn.
Zonwering
De speelruimte is aan de
zonzijde voorzien van zonwering voor de ramen. In ruimten waar de temperatuur door zonlicht hoger wordt dan 27°C of
waar door zonlicht verblinding kan optreden, dient effectieve zonwering te
worden toegepast. Buitenzonwering is het meest effectief omdat deze methode
probeert te voorkomen dat de warmte via het glas binnendringt
7.16 Akoestiek
Nagalm
Een slechte akoestiek geeft vaak
problemen voor de leidsters en kinderen. Van een slechte akoestiek is sprake
bij nagalm. De nagalmtijd dient ten hoogste 0,7 seconden te bedragen en 0,9
seconden als de ruimte leeg is (Bouwbesluit). Wanneer een hoorbare echo aanwezig is, is de nagalm hoger dan 1 seconde
en is dit een indicatie om de nagalm te meten.
Geluidsisolatie
Tussen de verblijfsruimten
onderling moet deze tenminste gelijk zijn aan 10 dB (Bouwbesluit).
7.17 Warmwatervoorziening
Warmwaterkranen zijn voor
kinderen niet bereikbaar.
De
temperatuur van het warme water mag niet hoger zijn dan 37°C. Soms is het
technisch niet mogelijk de thermostaatknop tot 37°C af te grendelen maar tot
38°C. Dit is acceptabel. Een temperatuur van 40°C is echter te hoog. Het is
bekend dat kinderen zich bij deze temperatuur kunnen branden.
7.18 Wastafels
Een handenwasgelegenheid voor
kinderen en leidsters op de juiste hoogte dient aanwezig te zijn en op
strategische plaatsen te zijn geplaatst. Bijvoorbeeld een wasbak voor kinderen
in de directe omgeving van toiletten en de speelruimte. Als de wasbak ver
verwijderd is van de toiletten, is het aan te bevelen om, uit het oogpunt van
voorkoming van besmetting, ook een wasbak bij de toiletten te plaatsen.
7.19 Keukenblok
De wandcontactdozen moeten
geaard zijn. Gevaarlijke en giftige stoffen zijn buiten bereik van kinderen
door deurklemmen op kastjes aan te brengen of door deze stoffen op een andere
niet bereikbare plek op te bergen. Om besmetting te voorkomen zijn verschoon-
en sanitaire voorzieningen gescheiden aangebracht van keukenvoorzieningen.
7.20 Elektrische
apparaten
Deze mogen niet bereikbaar
zijn voor kinderen. Een uitzondering betreft de ruimten van de buitenschoolse
opvang waar kinderen met de computer werken en/of spelen. In deze situaties
moet wel gelet worden op een veilige plaats van apparatuur (niet op rand van
tafel bijvoorbeeld) en ook de snoeren moeten geen struikelgevaar opleveren.
7.21 Meubilair
Het meubilair moet afgestemd
zijn op de leeftijd en moet goed schoongemaakt kunnen worden.
7.22 Speelgoed
Speelgoed moet veilig zijn en
afgestemd op de leeftijd en makkelijk reinigbaar. Voor gedetailleerde
informatie zie boekje: "Kijk op veilig speelgoed", van de Stichting
Consument en Veiligheid.
7.23 Kleding
Verkleedkleren moeten
eenmaal per maand worden gewassen. Reiniging dient te zijn opgenomen in een
hygiëneprotocol.
7.24
Planten
In het Handboek Veiligheid
voor Speelgelegenheden, uitgebracht door de Stichting Consument en Veiligheid,
is een lijst opgenomen van giftige tuin- en natuurplanten.
7.25
Diversen
Loszittende strips moeten
worden vervangen of vastgemaakt. Uitstekende schroeven moeten worden
verwijderd.
8.1
Algemene hygiëne
Volgens informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.
8.2 Ligging
Kinderen in de slaapruimten dienen geen overlast
vanuit de speelruimten te ondervinden.
Zie protocol ‘Veilig slapen’.
8.3 Capaciteit
Zie protocol ‘Veilig slapen’.
8.4 Bedjes
Zie protocol ‘Veilig slapen’.
8.5 Beddengoed
Dekbedjes
worden afgeraden voor kinderen jonger dan twee jaar. Dit is één van de
maatregelen om de kans op wiegendood zo klein mogelijk te maken. De eerste
twee jaar wordt daarom geen dekbed gebruikt maar een lakentje met een
katoenen of wollen dekentje. Ook kan een passende babyslaapzak worden
gebruikt. |
Zie protocol ‘Veilig Slapen’ en
informatiemap ‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.
8.6
Verlichting
Zie de criteria in de
checklist. Indien noodzakelijk moet de verlichting beschermd zijn tegen beschadiging. Verduistering van de ruimte
moet mogelijk zijn. Ook moet de ruimte echter met minimaal 150 lux kunnen
worden verlicht om deze goed schoon te kunnen maken.
Verlichting moet zodanig
zijn aangebracht, dat verblinding niet kan optreden. Een dimmer wordt bij
voorkeur toegepast zodat lichtovergangen verzacht kunnen worden.
8.7
Vloerbedekking
Zie criteria checklist
8.8 Wanden
Zie criteria checklist
8.9 Ramen
Zie criteria checklist
8.10 Deuren
Zie criteria checklist
8.11
Wandcontactdozen
Zie criteria checklist
8.12
Ventilatie
Zie de beschrijving bij de
verblijfsruimte.
8.13
Verwarming
Zie protocol ‘Veilig
slapen’.
8.14
Temperatuur
De temperatuur van
slaapruimten moet tussen 15 en 18 ° C.
8.15 diversen
9. KEUKEN
9.1 Algemene hygiëne
Zie informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.
9.2 Ligging
Regelmatig komt het voor dat de keuken direct gelegen
is naast een verschoonvoorziening. Om besmetting te voorkomen is dit absoluut
onwenselijk. Soms worden er noodoplossingen verzonnen door bijvoorbeeld het
aanbrengen van een schot tussen de keuken en de verschoonvoorzieningen. Als er
geen aparte kraan beschikbaar is, zijn dit schijnoplossingen. Bij bestaande
situaties moet het beleid erop gericht zijn in de toekomst (bij verbouwing en/of
voldoende financiële armslag) de verschoonvoorziening te scheiden.
Volgens het
Warenwetbesluit moet het toilet en de
keuken volledig zijn afgescheiden. Volgens deze wet mag een bereidplaats niet
in directe verbinding staan met toiletten en moet deze gescheiden worden door
een deur met een portaaltje (sluisprincipe). In praktijk betekent dit dat er
ook gescheiden voorzieningen moeten zijn voor het handen wassen.
Afhankelijk
van de prioriteiten die de Keuringsdienst van Waren stelt is het is mogelijk
dat de Inspectie een kinderopvanglocatie bezoekt. Wanneer zij constateren dat
de situatie niet aan de eisen voldoet, kunnen zij eisen dat deze binnen 3
maanden moet zijn aangepast. Opgemerkt dient te worden dat dit nog geen
landelijk vastgesteld beleid is. Hieraan wordt wel gewerkt.
9.3 Gevaarlijke
en of giftige stoffen
Zie criteria checklist
9.4 Verlichting
Zie criteria checklist
9.5 Wanden
De wanden moeten dagelijks
gereinigd kunnen worden. Een tegelwand is hiervoor het meest praktisch. Om
hygiënische redenen is een lichte kleur aan te bevelen.
9.6
Wandcontactdozen
Zie criteria checklist.
9.8
Ventilatie
Zie beschrijving bij
verblijfsruimte.
Als er in de keuken gekookt
wordt, is een afzuiginstallatie noodzakelijk.
9.9
Verwarming
Zie criteria checklist
9.10
Materialen/elektrische apparatuur
Zie criteria checklist
9.11 Vloer
Zie criteria checklist
9.12
Kastruimte
Zie criteria checklist
9.13
Koelkast
Zie informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’.
In een kindercentrum dient
een koelkast aanwezig te zijn voor producten die langer dan 4 uur worden
bewaard. Dit betekent dat in peuterspeelzalen geen koelkast aanwezig hoeft te
zijn. Op warme dagen is het wel aan te bevelen om voor melkproducten een
koelbox te gebruiken. Lauwe melkdrankjes zijn niet echt lekker.De temperatuur van de koelkast moet gecontroleerd
worden met een thermometer. Naarmate de buitentemperatuur toeneemt, zal de
koelkracht verhoogd moeten worden en andersom. Wettelijk mag de temperatuur
niet hoger zijn dan 7°C.
9.14
Handenwasgelegenheid
Zie criteria checklist
9.15 Afval
Zie criteria checklist
9.16 Fopspenen
Zie informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.
9.17 Flessen
Zie informatiemap
‘Infectieziekten en Hygiëne’, LCI 2000.
9.18
Kookgelegenheid/magnetron
Zie criteria checklist
Bij de buitenschoolse opvang
worden kinderen vaak betrokken bij keukenactiviteiten. Aangezien er sprake is
van kinderen van 4 tot 13 jaar is het wel belangrijk om ook in deze situatie
oog te hebben voor de veiligheidsaspecten. Een elektrische kookplaat blijft na
gebruik vaak lang heet en dit is niet zichtbaar.
9.19
Vaatwasser
10.1 Algemene hygiëne
10.2 Ligging
Zie criteria checklist. Vanwege
de kans op kruisbesmetting mag het sanitair niet in open verbinding staan met
de keuken.
Zie ook 7.2.
10.3 Toiletten
Zie criteria checklist.
10.4 Verlichting
Zie criteria checklist.
10.5 Vloer
Zie criteria checklist.
10.6 Wanden
Zie criteria checklist.
10.7 Plafond
Zie criteria checklist.
10.8 Ramen
Zie criteria checklist.
10.9 Deuren
Zie criteria checklist.
10.10
Zie criteria checklist.
10.11
Zie criteria checklist.
10.12 Verschoon-wasgelegenheid
Zie criteria checklist.
11.1 Buitendeur
De buitendeuren dienen zodanig beveiligd te zijn dat kinderen niet
ongemerkt het kindercentrum kunnen verlaten en onbevoegden niet ongemerkt
kunnen binnentreden. Buitendeuren kunnen worden voorzien van een dubbele
deurklink, draaiknop of zware deurdranger, zodat kinderen de deur niet zelf
kunnen openen.
11.2 Deurmat
Zie criteria checklist
11.3 Ramen
Zie criteria checklist
11.4 Obstakels
Zie criteria checklist
11.5 Trappen en balustrades
Als in het kindercentrum trappen voorkomen, dan
moeten deze veilig zijn voor kinderen. Aandachtspunten zijn: een trapleuning op
kindhoogte (65 -75 cm), een stroeve trapbekleding en veilige hekjes aan de
boven- en onderkant (minimaal 75 cm. hoog) van de trap. Een open of te steile
trap is gevaarlijk en af te raden. Door het aanbrengen van een kleurcontrast
tussen traptreden en stootborden kan een kind de overgang van de treden goed
zien.
Balustrades
langs trappen moeten minimaal 80 cm en langs bordessen minimaal 110 cm hoog
zijn. De onderlinge afstand van de spijlen moet tussen de 6 en 7,5 cm zijn.
Bij
gebruik van gaas is de maaswijdte maximaal 4 x 4 cm. Aan de onderzijde van de
balustrade mag geen opstapmogelijkheid zijn.
12.1 Ligging
Zie criteria checklist
12.3 Ventilatie
Zie criteria checklist
12.4 Tassen personeel
In tassen van personeelsleden zitten vaak
kindonvriendelijke materialen zoals make-up, sigaretten, medicijnen enz. Om
deze reden is het belangrijk om tassen buiten bereik van kinderen op te bergen.
13.1 Bergruimte
Zie
criteria checklist
13.2 Meterkast
De meterkast kan alleen voor
andere doeleinden (opslag apparatuur, strijkplank e.d.) gebruikt worden wanneer
dit niet ten koste gaat van de veiligheid en de opgeslagen spullen goed bereikbaar zijn. Ook moet de groepenkast
goed bereikbaar zijn.
13.3 Cv-kastruimte
Zie
criteria checklist
13.4 Werkkast
Zie
criteria checklist
13.5 Voorraadkast
Zie criteria checklist.
De
ideale temperatuur voor de opslag van droogwaar in een voorraadkast is 18°C. In
veel situaties zal deze temperatuur niet haalbaar zijn. Wanneer kleine
voorraden worden opgeslagen waarvan de omloopsnelheid hoog is, is een hogere
temperatuur acceptabel.
14.1 Ligging
De
situatie kan zich voordoen dat de hoeveelheid buitenruimte beperkt is of niet
aangrenzend is. In die situaties wordt door het kindercentrum veelal gebruik
gemaakt van speelruimtes die in de nabije omgeving van het kindercentrum
liggen. Afhankelijk van de omstandigheden (veiligheid van de route, toezicht tijdens transport of wandeling, afstand)
kan deze situatie acceptabel zijn.
14.2 Oppervlakte
Uitgangspunt
is dat er voor ieder kind voldoende speelruimte is, minimaal 4 Mł per kind.
14.3 Veiligheid
Omheining
De omheining moet dusdanig
zijn dat kinderen niet ongemerkt de openbare weg kunnen bereiken. Een hek moet
een minimale hoogte hebben van 100 cm en de spijlafstand mag niet meer bedragen
dan 10 cm. Verder moet het hek afsluitbaar zijn en mogen de kinderen zich
hieraan niet kunnen bezeren.
Dit aspect geldt uiteraard
ook voor dakterrassen. Bij dit item kan worden opgemerkt dat de wettelijke
hoogte van 100 cm feitelijk te laag is. Kinderen kunnen met hulpmiddelen
(stoel, speeltoestel etc.) gemakkelijk over het hek klimmen en vallen. De
gevolgen kunnen rampzalig zijn zeker in de situatie van dakterrassen. In
sommige gemeenten (Rotterdam) wordt daarom een minimale hoogte van 1.80 m
aangehouden. Overigens geldt volgens het Bouwbesluit dat een afscheiding
minimaal 1.20 m moet zijn bij een hoogte vanaf 13 m.
Giftige en stekelige
planten
In het Handboek Veiligheid
voor Speelgelegenheden, uitgebracht door de Stichting Consument en Veiligheid,
is een lijst opgenomen van giftige tuin- en natuurplanten.
Besluit
Op 25 maart 1997 is het
Besluit Veiligheid van Attractie- en Speeltoestellen in werking getreden. Dit
besluit regelt de veiligheid van deze toestellen over de gehele levensduur en
omvat het ontwerp, de productie, het onderhoud en het gebruik van het toestel.
De Keuringsdienst van Waren controleert de speelterreinen.
Bij het gebruik van
speeltoestellen van bijvoorbeeld de basisschool blijft de vergunninghouder
verantwoordelijk voor de veiligheid van de kinderen. Dit betekent dat er goede
afspraken gemaakt dienen te worden.
Schaduwplekken
Deze moeten aanwezig zijn om
te voorkomen dat kinderen teveel worden blootgesteld aan zonlicht.
14.4 Zandbak
Het zand uit de zandbak
wordt minimaal eenmaal per jaar ververst en afgedekt waardoor ongeregeldheden
als blaadjes en takken maar ook ontlasting van dieren het zand niet kunnen
vervuilen. Het is bekend dat spelen in de zandbak een reëel risico vormt voor
besmetting met Toxocara (verontreinigingen met spoelwormen die door honden en
katten wordt meegedragen). Hoe groot dit risico is, kan nog niet worden
bepaald. Hiervoor is meer onderzoek nodig. Wel kan worden gezegd dat het risico
bij niet afgedekte zandbakken hoger is dan bij afgedekte zandbakken. Als
afdekking niet mogelijk is, kan men denken aan alternatieven:
×
het plaatsen van
meerdere kleine zandbakken in plaats van één grote als het technisch niet
mogelijk is de grote zandbak af te dekken
×
overgaan op een
binnenzandbak
×
het plaatsen van een
omheining om de zandbak waardoor katten zoveel mogelijk uit de zandbak worden
gehouden
Wanneer men een afdekking
aanschaft (fijnmazig net, zeil), is het belangrijk rekening te houden met de
mate van afdekking. De zandbak mag niet luchtdicht worden afgedekt vanwege het
broei-effect.
14.5 Berging
Het buitenspeelgoed wordt in
veel kinderopvanglocaties inpandig opgeborgen. Uit praktisch oogpunt (onder meer
het voorkomen van onnodig gesleep), dient een bergruimte bij voorkeur op een
buitenspeelplaats te zijn gesitueerd.
14.6 Vervuiling
Zwerfvuil dient niet aanwezig te
zijn. Als een kindercentrum wordt geconfronteerd met dit fenomeen is het
wenselijk dagcontrole te houden en dit eventueel bij te houden in een dagboek.
Vuilnis mag niet
toegankelijk zijn voor kinderen, honden, katten of ongedierte.