Professionalisering van de handhaving

 

Handhavingsbeleid

 

MILIEUTOEZICHT

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Project Professionalisering van de Handhaving

 

Deelproject Handhavingsbeleid Milieutoezicht

 

Vakteam Milieutoezicht, gemeente Delft

 

21 juni 2004


Inhoudsopgave

0 Beslispunten  2

1 Inleiding  3

1.1 Aanleiding  3

1.2 Centrale vraag  3

1.3 Leeswijzer 3

2 Probleemanalyse  4

2.1 Inleiding  4

2.2 Taken van het vakteam Milieutoezicht 4

2.3 Milieuproblemen en negatieve effecten  5

2.4 Potentiële negatieve effecten binnen Delft 5

2.5 Kansen op overtredingen  6

2.6 Aanbevelingen  6

3 Prioriteiten, doelstelling en borging middelen  11

3.1 Inleiding  11

3.2 Prioriteitstelling  11

3.2.1 Inleiding  11

3.2.2 Uitgangspunten  11

3.2.3 Doelstelling, indicatoren en monitoring  12

3.2.4 Van prioritering naar toezicht 14

3.3 Borging personele en financiële middelen  17

3.4 Aanbevelingen  18

4 Literatuurlijst 19


 

0 Beslispunten

 

Probleemanalyse Milieutoezicht

I.  Voorgesteld wordt om op basis van milieuproblemen de volgende bedrijven als
    aandachtsbedrijven aan te wijzen:

1) LPG-stations in woonwijken.

2) Horeca in woongebieden.

3) Detailhandel met naleefproblemen in woongebieden.

 

Prioriteitenstelling Milieutoezicht

Voorgesteld wordt:

II.   om op basis van nationaal beleid, lokaal beleid, prioriteit van het vakteam milieutoezicht
      en de probleemanalyse de volgende prioriteit bij milieuhandhaving vast te stellen:

       1) Externe veiligheid

2) Naleefgedrag

3) Verruimde reikwijdte,

III.   om deze prioriteit via een puntensysteem te vertalen naar de controlefrequentie van
       bedrijven op in individueel niveau. Toekomstige aanpassing van methodiek gebeurt door
       vakteamhoofd in overleg met portefeuillehouder.

IV . om, op basis van prioriteitstelling en genoemd puntensysteem, in 2004 200 bedrijven te
       integraal preventief controleren.

V.    om, op basis van de prioriteitstelling, in de nabije toekomst 922 bedrijven niet meer
       integraal preventief te controleren. Binnen het vakteam Milieutoezicht is daarvoor
       momenteel geen capaciteit. Wel komen deze bedrijven in aanmerking voor alternatieve
       vormen van toezicht. Invulling hiervan zal gebeuren door het vakteamhoofd in overleg
       met portefeuillehouder.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De oplegnotitie beleidsplannen beschrijft de aanleiding voor het project professionalisering van de handhaving. Tevens bevat de oplegnotitie de kwaliteitscriteria waaraan het resultaat, in ieder geval voor Milieutoezicht, per 1 januari 2005 aan moet voldoen.

1.2 Centrale vraag

Deze nota geeft invulling aan de kwaliteitscriteria 1.1 (probleemanalyse), 1.2 (prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen) en 1.3 (borging personele en financiële middelen) voor het vakteam Milieutoezicht.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 behandelt de probleemanalyse. De prioriteitenstelling, meetbare doelstellingen en borging personele en financiële middelen komen aan bod in hoofdstuk 3.

2 Probleemanalyse

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft  de wettelijke taken van d gemeente en geeft weer welke van deze taken bij het vakteam Milieutoezicht zijn weggelegd. Aansluitend volgt een weergave van doelstelling en concrete werkzaamheden van het vakteam Milieutoezicht.

2.2 Wettelijke taken van het vakteam Milieutoezicht en afbakening vakteam Milieutoezicht

Artikel 21 grondwet stelt dat ‘De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’.

Het begrip “ bescherming en verbetering van het (leef) milieu” komt terug in de Wet Milieubeheer. Naast de onder de oude Hinderwet genoemde aspecten gevaar, schade en hinder noemt de Wet Milieubeheer ook de zorg voor een doelmatige verwijdering, preventie en hergebruik van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen en het beperken van de gevolgen van de verkeersaantrekkende werking van de inrichting. De genoemde zorgtaken staan bekend als de verruimde reikwijdte.

Ook noemt de Wet milieubeheer nog enkele concrete taken:

-          het vasttellen van een gemeentelijk rioleringsplan;

-          het (in sommige gevallen) uitvoeren van Milieu Effect Rapportages;

-          vergunningverlening aan inrichtingen;

-          inzamelplicht van huishoudelijke afvalstoffen;

-          handhaving van voorschriften.

Naast de Wet milieubeheer zijn er de overige wetten waarvoor de milieu-inspecteurs van het vakteam Milieutoezicht zijn aangesteld als toezichthouder. Het betreft de Wet geluidhinder de Wet bodembescherming, de Wet Milieugevaarlijke stoffen, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de gemeentelijke Afvalstoffenverordening. Ook hier geldt dat de werkzaamheden zich beperken tot inrichtingen.

 

De taken van het vakteam Milieutoezicht beperken zich hoofdzakelijk tot vergunningverlening en handhaving bij inrichtingen. De overige milieutaken worden door andere vakteams uitgevoerd:

-          het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) door het vakteam Civiel;

-          de uitvoering van een Milieu Effect Rapportage door het vakteam Milieu:

-          het gescheiden inzamelen van afval door het vakteam Reiniging;

-          een deel van het duurzaam bouwen beleid door het vakteam Bouwtoezicht en Monumenten.

 

De milieutaken komen neer op regels stellen, toezicht en handhaving. Ter uitvoering van of op basis van beschikbare kennis voor deze taken doet het vakteam ook werk voor andere vakteams binnen de gemeente. Hieronder volgt een opsomming van concrete werkzaamheden:

 

Regelstellen:

·         Verlenen van milieuvergunningen;

·         Behandelen van meldingen. Dit kunnen zowel meldingen zijn betreffende de verandering van vergunningplichtige bedrijven (artikel 8.19 Wet Milieubeheer) als meldingen van niet vergunningplichtige bedrijven (artikel 8.41 Wet Milieubeheer);

·         Opstellen van specifieke voorschriften voor niet vergunningplichtige bedrijven; nadere eis (artikel 8.42 Wet milieubeheer);

·         Ontheffing route gevaarlijke stoffen;

·         Vrijstellingsregeling horeca (artikel 91 A t/m D Algemene Plaatselijke Verordening);

·         Inzamel vergunning afvalstoffen

 

Toezicht en handhaving:

·         Integrale controle (volledige controle, toezicht op alle milieuvoorschriften);

·         Integrale handhaving (controle samen met andere toezichthouders);

·         Afvalwaterbemonstering (themacontrole voor afvalwater);

·         Thema controle (controle op andere thema’s voor afvalwater);

·         Administratieve controle (diepgaande controle van administratie);

·         Nacontrole (hercontrole na eerdere constatering van overtreding voorschriften);

·         Behandeling klachten betreffende horeca;

·         BRO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen);

·         Behandeling klachten overige bedrijven;

·         Gevolgen nieuw vuurwerkbesluit (informeren ondernemers);

·         Bestuurlijk handhaven;

·         Ondersteuning handhaven;

·         Ondersteuning strafrecht;

 

Werk voor andere vakteams:

·            Advies bouwaanvragen en –plannen

·            Advies bestemmingsplan;

·            Gemeentelijke gebouwen;

·            Zonebeheer industrielawaai

·            Toetsen vergunningen derden;

·            Externe samenwerking (divers);

·            Interne samenwerking (divers);

 

2.3 Milieuproblemen en negatieve effecten

Milieuproblemen vertalen zich in negatieve effecten. Er zijn een viertal negatieve effecten mogelijk, namelijk:

·         aantasting gezondheid. Dit doet zich bijvoorbeeld voor door letsel bij ongevallen, contact en inademing van stoffen of geluidsoverlast.

·         aantasting van de leefbaarheid door geur- en stofoverlast, visuele aspecten en verkeersoverlast.

·         materiële schade door de fysieke aantasting van onder andere gebouwen.

·         schade aan milieu, zowel in directe omgeving als elders.

Bij de negatieve effecten is onderscheid mogelijk naar lokale, acute effecten en effecten die zich voordoen op langere termijn of grotere afstand.

 

2.4 Potentiële negatieve effecten binnen Delft

Of deze negatieve effecten zich voordoen hangt af van activiteiten die bedrijven uitoefenen en van de omgeving van de bedrijven. Tabel 1 legt een verband tussen negatieve effecten, activiteiten, categorieën van bedrijven en de ligging van bedrijven binnen Delft.

Toelichting bij de tabel:

-          De activiteiten die binnen bedrijven kunnen plaatsvinden zijn opgesplitst naar zeven milieuthema’s: externe veiligheid, water, lucht, bodem, geluid, afval en verruimde reikwijdte.

-          De categorie-indeling van bedrijven heeft plaatsgevonden op basis van de milieuwetgeving. Per bedrijfscategorie is aangegeven in welke mate activiteiten binnen een gemiddeld bedrijf plaatsvinden. Hierbij worden 3 gradaties onderscheiden: x= gemiddeld, xx = meer dan gemiddeld, xxx veel meer dan gemiddeld.

-          De indeling van Delft is weergegeven in figuur 1 (zit aan het einde van dit hoofdstuk).

Aanvullende informatie bij de tabel: het BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) bedrijf op bedrijventerrein 1 betreft Van der Helm. De risicocontour van dit bedrijf loopt over woonwijk 2. Inmiddels heeft dit bedrijf, mede naar aanleiding van handhaving, haar activiteiten gewijzigd en valt het niet meer onder het BRZO. Het andere BRZO-bedrijf (Asepta) heeft om de productie verplaatst naar elders. Het bedrijf heeft de milieuvergunning niet ingetrokken zodat het bedrijf formeel nog onder het BRZO valt.

 

Conclusie

·         Bij LPG-stations speelt externe veiligheid meer dan gemiddeld, terwijl twee van deze bedrijven in een woonwijk liggen.

·         Van de 1421 bedrijven zijn veruit de meeste (1000, is ongeveer 70%) in de woongebieden gevestigd.

 

Klachten

Een indicatie voor door burgers ervaren negatieve effecten vormen milieuklachten. De afgelopen 10 jaar heeft het vakteam Milieutoezicht 838 klachten over bedrijven geregistreerd. De meeste klachten, nl. 539, gaan over geluid, 246 van deze klachten hebben betrekking op horeca, in 129 gevallen is de veroorzaker gevestigd in de binnenstad. Met  252 klachten staat luchtverontreiniging op de tweede plaats. Het betreft hier hoofdzakelijk geuroverlast. Van de geurklachten komen er 103 voor rekening van vergunningplichtige bedrijven. De helft van die klachten komt voor rekening van DSM, het voormalig Delft Gelatine en Sita, drie bedrijven waar de provincie Zuid-Holland de toezichthouder is.

 

2.5 Kansen op overtredingen

Negatieve effecten hoeven zich niet voor te doen. De milieuvoorschriften zijn er opgericht dat negatieve effecten uitblijven. Door middel van voorgeschreven voorzieningen zijn de milieuvoorschriften, ook bij onvoorziene voorvallen, gericht op het beperken van de negatieve effecten. Of een negatief effect zich voordoet hangt daarom af van het naleefgedrag van de milieuvoorschriften door bedrijven. Op basis van dit uitgangspunt is 
de kans op het negatief effect evenredig aan de kans op een overtreding van de milieuvoorschriften.

 

Naleefgegevens

Het naleefgedrag blijkt onder andere uit het controleresultaat van het laatste bezoek. Uit analyse van het resultaat volgt dat het gemiddelde naleefpercentage in Delft 70 % bedraagt. Enkele groepen inrichtingen die echt ver onder het gemiddelde zitten zijn melkrundveehouderijen, opslag van propaan, tankstations, bouw- en houtbedrijven en grote stookinstallaties. Kijkend naar de gebieden dan is scoren bedrijven in het buitengebied laag op naleving. Ook binnen bedrijventerrein 1 en woonwijken 2 ligt de naleving onder het gemiddelde.

Normaal gesproken gaat er na constatering een voorwaarschuwing dwangsom uit naar een bedrijf. Alleen als het gaat om een ernstige overtreding of bij voortduring van de overtreding wordt een handhavingsbeschikking verzonden. Tabel 2 geeft een overzicht van deze beschikkingen van de afgelopen 10 jaar. Op basis van deze tabel vormen horecabedrijven, vergunningplichtige bedrijven en detailhandel aandachtsbedrijven. Bij de beschouwing van de gebieden blijkt dat nu in de binnenstad, woonwijken 1 en bedrijventerrein 1 meer dan gemiddelde handhavingsinspanningen vereist waren.

2.6 Aanbevelingen

Op basis van deze probleemanalyse de volgende bedrijven prioriteit te geven bij de handhaving:

1) LPG stations in de woonwijken;

2) Horeca in de woongebieden;

3) Detailhandel met naleefproblemen in woongebieden.

 

Daarnaast verdient externe veiligheid extra aandacht voor zover dit speelt bij bedrijven in de woongebieden. Een en ander dient op individueel bedrijfsniveau te worden vastgesteld.

 

 

 



Tabel 1 Potentiële negatieve effecten op basis van activiteiten, categorieën van bedrijven en de ligging van bedrijven binnen Delft.



 


Tabel 2 Overzicht handhavingsbeschikkingen laatste 10 jaar.

 


Tekstvak: Figuur 1

Tekstvak:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


3 Prioriteiten, doelstelling en borging middelen

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitwerking van de kwaliteitscriteria 1.2 en 1.3 voor het vakteam Milieutoezicht van de gemeente Delft. Paragraaf 2 gaat in op de totstandkoming van de prioriteitstelling en doelstelling. In paragraaf 3 komt de borging van personele en financiële middelen aan bod.

 

3.2 Prioriteitstelling

3.2.1 Inleiding

Uitgangspunt bij de vaststelling van prioriteiten vormen het landelijk en lokaal beleid. Ook de prioriteitstelling vanuit het vakteam Milieutoezicht zelf dient als uitgangspunt. Daarnaast stellen de kwaliteitscriteria de volgende eisen aan bij de prioriteitstelling:

- prioriteitstelling op basis van de probleemanalyse en evaluatie;

- een omschrijving van het doel van de handhaving per beleidsveld;

- meetbare indicatoren voor alle doelstellingen, inclusief afspraken over monitoring van die indicatoren

- het transparant maken van de gehanteerde methodiek voor de prioriteitenstelling;

- doelstellingen (en indicatoren) waar mogelijk formuleren in termen van naleefgedrag en milieuwinst

Deze paragraaf schetst eerst de uitgangspunten voor de prioriteitstelling. Vervolgens wordt per milieuthema ingegaan op doelstelling, indicatoren en monitoring van handhavingsdoelen. De paragraaf sluit af met een transparante methodiek om prioriteit te vertalen naar de controlefrequentie bij het toezicht.

 

3.2.2 Uitgangspunten

 

Nationaal beleid

In 2001 verscheen het Nationaal Milieubeleidsplan NMP-4.  Hierin worden zeven milieuproblemen geschetst. Voor het oplossen van een aantal van deze problemen zijn op gemeentelijk niveau taken weggelegd. Speerpunten hierin zijn klimaatbeleid, de beleidsvernieuwing externe veiligheid, de beleidsvernieuwing milieu en gezondheid (dubo-bouwmaterialen) en vernieuwing van het milieubeleid voor de leefomgeving (Gebiedsvisie, MIG, Luchtkwaliteit, Integratie Milieu-RO, sociale component). In Delft kregen en krijgen deze speerpunten reeds de nodige aandacht. Zo is in april 2003 het gemeentelijk klimaatplan bestuurlijk vastgesteld en wordt intensief gewerkt aan uitvoering van het BRZO.

 

Lokaal beleid

In april 2002 trad een nieuw college aan met een nieuw collegeprogramma. Voor de taken van milieutoezicht zijn de volgende punten uit het collegeprogramma van belang:

·         Toezicht horeca;

·         Aanscherping handhaving in binnenstad;

·         Lokaal klimaatbeleid;

·         Waterkwaliteit en –kwantiteit;

·         Mobiliteit;

·         Materiaalkringloop verbeteren.

Bij het eerste punt spelen vooral de hinderaspecten zoals geluid en geur. Geur- en geluidhinder zullen zich niet voordoen bij naleving van de voorschriften. De laatste vier punten hebben betrekking op de verruimde reikwijdte.

 

Prioriteitstelling vakteam

Recent is binnen het vakteam Milieutoezicht al aandacht besteed aan de prioriteitstelling. Een interactieve computersessie leverde de volgende prioritering op van te bezoeken bedrijven:

1) Externe veiligheid;

2) Naleefgedrag;

3) Verruimde reikwijdte.

Externe veiligheid en verruimde reikwijdte sluiten heel goed aan bij het nationaal en lokaal beleid. Naleefgedrag is een vanzelfsprekende toevoeging. Immers: bij naleving van de voorschriften doen negatieve effecten zich niet voor of blijven de gevolgen beperkt.

 

Probleemanalyse

Uit de probleemanalyse is externe veiligheid en naleefgedrag als aandachtspunt naar voren gekomen. Externe veiligheid betreft LPG tankstations in de woonwijken en BRZO bedrijven met woningen binnen de risicocontouren. Bij het naleefgedrag vragen horeca en detailhandel meer handhavingsinspanning. De probleemanalyse bevestigt hiermee bovengenoemde prioritering.

 

3.2.3 Doelstelling, indicatoren en monitoring

 

In de vorige paragraaf is aangegeven welke thema’s prioriteit krijgen. Voor deze thema’s volgt hieronder een beschrijving van:

- Doelstelling

- Indicator

- Specifieke doelstelling (inclusief aanzet voor bereiken daarvan)

- Monitoring.

Aansluitend volgt voor de minder belangrijke thema’s een globale beschrijving van doelstelling, indicator en monitoring.

 

Externe Veiligheid

Doelstelling

Het doel van externe veiligheid is de bescherming van burgers en bedrijven tegen gevolgen van calamiteiten. Vanuit het vakteam milieutoezicht wordt aan het bereiken van dit doel gewerkt door de risico’s als gevolg van activiteiten van bedrijven te beperken.

De milieuwetgeving kent diverse voorschriften om het risico voor de omgeving te beperken:

-          het bewaren van afstand tussen de risicovolle activiteit en derden. Het kan hierbij aan om wettelijke afstanden of om de berekening van het plaatsgebonden risico;

-          het treffen van voorzieningen om negatieve effecten te beperken. Het gaat hierbij om fysieke voorzieningen zoals blusmiddelen of blusinstallaties en brandwerendheid van muren of constructies en andere opslagvoorschriften;

-          het treffen van maatregelen. Dit betreft organisatorische maatregelen zoals opleiding en voorlichting van personeel en veiligheidsbeheerssystemen.

 

Indicatoren

-          hoeveelheid opgeslagen stoffen

-          naleefgedrag: voldoen aan de wettelijke voorschriften.

 

Concrete doelstelling

95% naleving bij bedrijven waar externe veiligheid een rol speelt

Het naleefpercentage geeft de verhouding weer tussen bedrijven die voldoen aan de voorschriften en het totaal uitgevoerde bezoeken. Het niet voldoen komt tot uiting in het verzenden van een voorwaarschuwing dwangsom of een handhanvingsbeschikking.

 

Het bereiken van de concrete doelstelling kan door:

1)       Controle risicobedrijven

In 2001 is onderzocht welke bedrijven binnen Delft risico’s voor de omgeving met zich meebrengen. De risicovolle bedrijven zijn bekend. Hier kan intensief toezicht worden gehouden (1 tot 2 maal per jaar). Voor LPG-stations is een toezichtsplan opgesteld. De inventarisatie van risicovolle bedrijven zal regelmatig herhaald moeten worden.

Voorstel is voorlopig bedrijven als risicovol te bestempelen indien binnen het bedrijf opslag plaatsvindt van meer dan 10.000 liter/kg gevaarlijke stoffen.In een later stadium vindt indeling van bedrijven plaats volgens de criteria van de “Leidraad risico inventarisatie gevaarlijke stoffen (Provincie Zuid-Holland in opdracht van VROM) en de criteria van het centrum voor externe veiligheid (RIVM in opdracht van Binnenlandse zaken). In het verleden was er helaas geen afstemming tussen beide projecten, maar die komt nu wel opgang.

2)       Vestiging risicobedrijven

Bij bestemmingsplannen uitdrukkelijk externe veiligheid meenemen. Op korte termijn (laatste verwachting van VROM is begin 2004) zal hiervoor ook wetgeving zijn middels het Besluit vaststelling milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen. Dit Besluit is inmiddels in werking en heeft ook gevolgen voor bestaande bedrijven zoals de twee LPG-stations in woonwijken.

 

Andere punten van aandacht bij externe veiligheid zijn:

-          De Wet Milieugevaarlijke Stoffen geeft weer welke stoffen gevaarlijk zijn. Een aantal stoffen worden als gevaarlijk gekwalificeerd omdat ze bij aanraking door de mens irriterend zijn. De transportwetgeving (ADR) gaat uit van de gevaarsaspecten van een stof bij een ongeval of ramp. Vaak zijn irriterende stoffen volgens de ADR geen gevaarlijke stoffen. Concreet voorbeeld is cement dat volgens de WMS een gevaarlijke stof is, maar volgens de ADR niet. Tijdens een controlebezoek moeten toezichthouders opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen volgens de ADR-indeling grondig controleren. De voorschriften voor opslag van de stoffen die alleen volgens de WMS-indeling gevaarlijk zijn zullen globaal worden gecontroleerd. Een en ander is ook al deels met de regionale brandweer afgestemd.

-          Vuurwerkbesluit

Delft kent alleen (tijdelijke) opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk. De strengere (afstands)eisen in het nieuwe Vuurwerkbesluit heeft gevolgen voor een relatief groot aantal van deze bedrijven.

-          Overige bedrijven

Ook bij matig risicovolle bedrijven (meer dan 250 liter/kg maar minder dan 10.000 liter/kg gevaarlijke stoffen, geen risicovol bedrijf volgens Leidraad risico inventarisatie) vindt opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen en gassen plaats. Hier zal de hoeveelheid gevaarlijke stoffen eveneens bepalend zijn voor de controlefrequentie. Indien het bedrijf in een woongebied ligt of indien er woningen in de invloedssfeer van het bedrijf liggen, neemt de prioriteit toe. Bedrijven met een totale opslag van minder dan 250 liter/kg krijgen geen extra prioriteit.

 

Monitoring

-          aantal overtredingen bij risicobedrijven.

-          hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen en gassen

 

Naleving van (hinder)voorschriften

Doelstelling

Bedrijven dienen te allen tijde de milieuvoorschriften na te leven. Zoals in de probleemanalyse reeds is aangegeven, bedraagt het naleefpercentage momenteel 70 %. Het algemene doel is het verbeteren van het naleefgedrag.

 

Indicator

Het naleefpercentage bij gecontroleerde bedrijven.

 

Concrete doelstelling

-          naleefpercentage in het jaar 2006 bedraagt minimaal 75%

-           

Het Ministerie van Justitie noemt 11 factoren die van invloed zijn op het naleefgedrag. Het verbeteren van het naleefgedrag is mogelijk door deze 11 factoren te beďnvloeden:

1) kennis van de regels bij bedrijven verbeteren door voorlichting;

2) problemen bij naleven wegnemen of voordelen van naleving te schetsen/creëren. Een voordeel van naleving is dat geen handhaving nodig is.

3) logische regels maken. Het regels stellen valt buiten het project professionalisering van de milieuhandhaving.

4) verbeteren gezagsgetrouwheid, bijvoorbeeld door gemeenschappelijk doelen na te streven (imagoverbetering van bedrijf/branche);

5) kennis van regels van omgeving verbeteren door de omgeving (burgers) voor te lichten;

6) bereikbaarheid van Milieutoezicht voor de omgeving vergroten. Voor geluidsklachten is dit al gedeeltelijk verwezenlijkt via de piketregeling. Daarnaast is het vakteam ook digitaal bereikbaar.

7) de controlekans vergroten. Dit gebeurt deels door de prioriteitstelling.

8) detectiekans vergroten. Bij een controle meer aandacht besteden aan bepaalde activiteiten. Het opstellen van checklisten kan hierbij helpen.

9) selectieve controles: Vaker controleren van aandachtsbedrijven of vaker themacontroles van aandachtspunten uitvoeren.

10 en 11) sanctiekans en sanctie-ernst komen later aan bod bij de handhavingsstrategie.

 

Aanvulling op de 11 factoren:

12) het daadwerkelijk ten uitvoer brengen van de sanctie. Het opleggen van een dwangsom heeft geen zin als bij aanhoudende overtreding geen constatering of inning plaatsvindt. Samenwerking op dit punt met andere vakteams is een aandachtspunt.

13) probleemsituaties vermijden door via bestemmingsplan bepaalde bedrijven uit woongebieden te weren (en vice versa) of alleen onder strikte voorwaarden toe te staan. Dit laatste is geregeld in de nota ‘Bedrijven en bestemmingsplannen’.

 

Monitoring

- nalevingspercentage bijhouden:

 

Verruimde reikwijdte

Doelstelling

De algemene doelstelling van de verruimde reikwijdte is het realiseren van:

Niet elk bedrijf zal evenveel kunnen besparen. Op dit gebied zijn er twee uitersten. Aan de positieve kant staan zijn bedrijven die hun zaakjes goed op orde hebben en continu in de gaten of zij nog besparingen kunnen doorvoeren. Aan de negatieve kant staan bedrijven die geen of weinig aandacht besteden aan besparingen. Daarmee varieert per bedrijf ook het besparingspotentieel.

 

Indicator

Het besparingspotentieel voor:

 

Momenteel vindt in het MIS geen registratie van het besparingspotentieel plaats. Ook de registratie van de verbruiken is onvoldoende actueel. Daarnaast is het verwezenlijken van de potentiële besparing via handhaving is niet altijd even makkelijk. Maatregelen voor energiebesparing zijn pas wettelijk verplicht bij een verbruik van meer dan 50.000 kWh of 25.000 m3 gas, bij waterbesparing is de ondergrens een verbruik van 5.000 m3 water. Voor grondstoffenbesparing en de beperking van de gevolgen van mobiliteit ontbreekt in de Algemene Maatregelen van Bestuur een algemeen wettelijk kader. In individuele gevallen kunnen besparingsmaatregelen wel in een milieuvergunningen of in een nadere eis zijn opgelegd. Een belangrijk aspect bij grondstofbesparing is het hergebruik van (afval)stoffen. Hergebruik is mogelijk door de gescheiden inzameling van afval. Het GIBA (Gescheiden Inzameling Bedrijfsafvalstoffen) geeft weer vanaf welke hoeveelheid afvalstoffen gescheiden moeten worden ingezameld en afgevoerd.

 

Concrete doelstelling

In 2005 het op bedrijfsniveau vaststellen van het energie- en waterverbruik en dit registreren in het (nieuwe) Milieu Informatie Systeem.

In 2005 toezichthouders bijscholen zodat ze tijdens een controlebezoek kunnen vaststellen of er besparingspotentieel binnen het bedrijf aanwezig is.

 

Monitoring

Registratie in het (nieuwe) MIS.

 

3.2.4 Van prioritering naar toezicht

De prioriteit van handhaving ligt bij externe veiligheid, naleefgedrag en de verruimde reikwijdte. Dit gegeven kan dienen als uitgangspunt voor het vaststellen van de controlefrequentie voor preventieve integrale controles. Deze paragraaf beschrijft een methode voor de vaststelling van de controlefrequentie. De methode is gebaseerd op een puntensysteem.

 

Bij de methode wordt voor wat betreft de externe veiligheid, het naleefgedrag en de verruimde reikwijdte uitgegaan van de gegevens van elk individueel bedrijf. Voor de rubriek overige thema’s zijn in deze eerste uitvoering de punten branchegewijs toegekend. Bij bedrijven met een (aantoonbaar) goed werkend bedrijfsintern milieuzorgsysteem worden op het hierbovengenoemde saldo 30 punten in mindering gebracht. Tabel 3 toont de puntenverdeling. Tabel 4 toont de controlefrequentie op basis van de puntenscore.

 


Tabel 3  Puntenverdeling op basis van prioriteit.

 

 


 


Tabel 4 Verband tussen puntenscore en controlefrequentie

 

Bovenstaande systematiek is toegepast op het bedrijvenbestand in het MIS (milieu informatie systeem). Momenteel staat in het MIS nog onvoldoende informatie over de verruimde reikwijdte. Bij de in 2004 geplande vervanging van het MIS zal daar aandacht aan worden besteed, nu is de verruimde reikwijdte nog niet meegenomen in de puntentelling. Volgens bovenstaande systematiek komt het aantal uit te voeren preventieve integrale controles (zie pag 19 ad a) in 2004 uit op 202 stuks. 922 bedrijven scoren minder dan 30 punten en zullen in de nabije toekomst niet meer preventief integraal worden gecontroleerd. Binnen het vakteam Milieutoezicht is daar momenteel namelijk geen capaciteit voor (zie volgende paragraaf). In plaats van preventieve integrale controles zijn bij die bedrijven andere vormen van toezicht mogelijk. De nadruk zal daarbij liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven. De alternatieve vormen van toezicht komen later aan bod in de nalevingstrategie (deel 2 van het project professionalisering).

In bovengenoemde prioriteitsstelling is de verruimde reikwijdte nog niet meegerekend. Met het meenemen van de verruimde reikwijdte zal het aantal te controleren bedrijven (fors) toenemen.

De prioriteitstelling en het puntensysteem zullen eind 2004 of begin 2005 in overleg met de portefeuillehouder worden geëvalueerd en bijgesteld.

 

3.3 Borging personele en financiële middelen

 

De financiële middelen zijn vastgelegd in de meerjarenbegroting. Het merendeel van de financiële middelen gaat op aan personele inzet. Dit hoofdstuk gaat in op de afstemming tussen de handhavingsdoelen en de inzet van personeel.

 

Het vakteam telt 11,52 fte’s. Momenteel werken er 8 milieu-inspecteurs, 1 seniorinspecteur, 1 milieujurist en 1 vakteamhoofd. De administratieve ondersteuning is ondergebracht bij het vakteam Monumentenzorg en Bouwkwaliteit (MBK), het zustervakteam binnen de sector Bouw- en Milieutoezicht.

 

De beschikbare uren zullen volgens onderstaande verdeelsleutel over de deelopdrachten van het vakteam worden verdeeld. (Tussenhaakjes staat steeds het aantal uren genoemd voor deze deelopdracht in 2004. Daarbij is wel uitgegaan van een volledige bezetting van de formatie). Het aantal uren en de verdeling over taken is al vastgelegd in het Milieuprogramma Wet milieubeheer 2004.

 

Genoemde percentages zijn mede tot stand gekomen door onderzoek van de tijdschrijfgegevens uit 2002. Daarnaast is een korte benchmark uitgevoerd in samenwerking met de gemeenten Schiedam, Hilversum en Tilburg. De verhouding tussen regelstellen en handhaving van 1 op 2 is daarnaast het gevolg van verdergaande deregulering.

 

Doelstelling

  1. Regelstellen                                         17,5%              (2646 uur)
  2. Handhaving                                          35%                 (5291 uur)
  3. Werk voor interne vakteams                   5%                   (756 uur)
  4. Ondersteuning uitvoering                       10%                 (1512 uur)
  5. Indirecte werkzaamheden                      16%                 (2419 uur)
  6. Organisatie                                          16,5%              (2494 uur)

 

  1. Totaal                                                  100%               (15118 uur)

 

Bij punt 3 (het werk voor interne vakteams) moet worden gedacht aan advisering in het kader van ruimtelijke plannen en bouwinitiatieven.

 

Binnen punt 2 (handhaving) is de doelstelling als volgt;

 

  1. Integrale controle                                  10%                 (1512 uur)
  2. Thema controle                         2,5%                (378 uur)
  3. Klachten horeca                                   5%                   (756 uur)
  4. Klachten overig                         5%                   (756 uur)
  5. Voorlichting communicatie HH   4%                   (605 uur)
  6. Overig                                                  8,5%                (1284 uur)

 

 

Ad a)

Het woord integraal betekent hier dat in principe alle milieuwetgeving wordt gecontroleerd.Het betekent niet dat deze controles per definitie samen met andere disciplines worden gecontroleerd. Vanzelfsprekend wordt bij de controle wel de prioriteiten in acht genomen uit dit document. Uitgaande van gemiddeld 7,5 uur per controle kunnen in 2004 200 integrale controles worden uitgevoerd. Voor 2004 komt dit bijna overeen met het aantal controles zoals bepaald in paragraaf 3.2.

 

Ad b)

De tijd die onder dit projectnummer is gereserveerd zal worden besteedt aan een themagewijze benadering van de bedrijven. Voornaamste doelgroep zijn dan de bedrijven die volgens de hierboven beschreven puntensystematiek niet regelmatig gecontroleerd worden. Bij de keuze van de thema’s zullen de prioriteiten in acht worden genomen uit dit document. Ook kan worden gedacht aan invulling van convenanten in het kader van alternatief toezicht.

 

Ad e)

Hieronder valt onder andere mondelinge voorlichting aan nieuwe ondernemers. Met name bij horecabedrijven en vuurwerkverkooppunten kan niet altijd worden volstaan met het aanleveren van standaard schriftelijke voorlichting.

 

Ad f)

Hieronder vallen onder andere nacontroles, het opstellen en uitvoeren van handhavingsbeschikkingen, afhandelen van bezwaar en beroepsprocedures

 

 

Algemene opmerkingen:

 

3.4 Aanbevelingen

Voorgesteld wordt:

I   om op basis van nationaal beleid, lokaal beleid, prioriteit van het vakteam milieutoezicht en de probleemanalyse de volgende prioriteit bij milieuhandhaving vast te stellen:

1) Externe veiligheid

2) Naleefgedrag

3) Verruimde reikwijdte,

II   om deze prioriteit via een puntensysteem te vertalen naar de controlefrequentie van bedrijven op in individueel niveau. Toekomstige aanpassing van methodiek gebeurt door vakteamhoofd in overleg met portefeuillehouder.

III  om, op basis van prioriteitstelling en genoemd puntensysteem, in 2004 200 bedrijven te integraal preventief controleren.

IV  om, op basis van prioriteitstelling, in de nabije toekomst 922 bedrijven niet meer integraal preventief te controleren. Binnen het vakteam Milieutoezicht is daarvoor momenteel geen capaciteit. Wel komen deze bedrijven in aanmerking voor alternatieve vormen van toezicht. Invulling hiervan zal gebeuren door het vakteamhoofd in overleg met portefeuillehouder.

 

4 Literatuurlijst

 

Milieuprogramma Wet milieubeheer 2004

 

Prioriteitsstelling milieutoezicht gemeente Delft, juni 2003

 

Prioriteitstellig binnen de bedrijfsgerichte milieutaken, VNG 1997

 

Collegeprogramma 2002-2006 ‘voorzetten en doorzetten’

 

Oplegnotitie Handhavingsbeleid

 

Tafel van elf, Ministerie van Justitie, 2000