Handhavingsbeleid
MILIEUTOEZICHT
Project
Professionalisering van de
Handhaving
Deelproject
Handhavingsbeleid Milieutoezicht
Vakteam
Milieutoezicht, gemeente Delft
21
juni 2004
2.2 Taken van het
vakteam Milieutoezicht
2.3
Milieuproblemen en negatieve effecten
2.4 Potentiële
negatieve effecten binnen Delft
3 Prioriteiten,
doelstelling en borging middelen
3.2.3
Doelstelling, indicatoren en monitoring
3.2.4 Van
prioritering naar toezicht
3.3 Borging
personele en financiële middelen
Probleemanalyse
Milieutoezicht
I. Voorgesteld wordt om op basis van
milieuproblemen de volgende bedrijven als
aandachtsbedrijven aan te wijzen:
1) LPG-stations in woonwijken.
2) Horeca in woongebieden.
3) Detailhandel met naleefproblemen in woongebieden.
Prioriteitenstelling
Milieutoezicht
Voorgesteld
wordt:
II. om op basis van nationaal beleid, lokaal
beleid, prioriteit van het vakteam milieutoezicht
en de probleemanalyse de volgende
prioriteit bij milieuhandhaving vast te stellen:
1) Externe veiligheid
2) Naleefgedrag
3) Verruimde reikwijdte,
III. om deze prioriteit via een puntensysteem te
vertalen naar de controlefrequentie van
bedrijven op in individueel
niveau. Toekomstige aanpassing van methodiek gebeurt door
vakteamhoofd in overleg met
portefeuillehouder.
IV
. om, op basis van prioriteitstelling en genoemd puntensysteem, in 2004 200
bedrijven te
integraal preventief controleren.
V. om, op basis van de prioriteitstelling, in
de nabije toekomst 922 bedrijven niet meer
integraal preventief te
controleren. Binnen het vakteam Milieutoezicht is daarvoor
momenteel geen capaciteit. Wel
komen deze bedrijven in aanmerking voor alternatieve
vormen van toezicht. Invulling
hiervan zal gebeuren door het vakteamhoofd in overleg
met portefeuillehouder.
De
oplegnotitie beleidsplannen beschrijft de aanleiding voor het project
professionalisering van de handhaving. Tevens bevat de oplegnotitie de
kwaliteitscriteria waaraan het resultaat, in ieder geval voor Milieutoezicht,
per 1 januari 2005 aan moet voldoen.
Deze
nota geeft invulling aan de kwaliteitscriteria 1.1 (probleemanalyse), 1.2
(prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen) en 1.3 (borging personele en
financiële middelen) voor het vakteam Milieutoezicht.
Hoofdstuk 2 behandelt de probleemanalyse. De
prioriteitenstelling, meetbare doelstellingen en borging personele en
financiële middelen komen aan bod in hoofdstuk 3.
Dit hoofdstuk beschrijft de wettelijke taken van d gemeente en geeft weer welke van deze
taken bij het vakteam Milieutoezicht zijn weggelegd. Aansluitend volgt een
weergave van doelstelling en concrete werkzaamheden van het vakteam
Milieutoezicht.
Artikel
21 grondwet stelt dat ‘De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid
van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’.
Het
begrip “ bescherming en verbetering van het (leef) milieu” komt terug in de Wet
Milieubeheer. Naast de onder de oude Hinderwet genoemde aspecten gevaar, schade
en hinder noemt de Wet Milieubeheer ook de zorg voor een doelmatige verwijdering,
preventie en hergebruik van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van
energie en grondstoffen en het beperken van de gevolgen van de
verkeersaantrekkende werking van de inrichting. De genoemde zorgtaken staan
bekend als de verruimde reikwijdte.
Ook
noemt de Wet milieubeheer nog enkele concrete taken:
-
het
vasttellen van een gemeentelijk rioleringsplan;
-
het
(in sommige gevallen) uitvoeren van Milieu Effect Rapportages;
-
vergunningverlening
aan inrichtingen;
-
inzamelplicht
van huishoudelijke afvalstoffen;
-
handhaving
van voorschriften.
Naast
de Wet milieubeheer zijn er de overige wetten waarvoor de milieu-inspecteurs
van het vakteam Milieutoezicht zijn aangesteld als toezichthouder. Het betreft
de Wet geluidhinder de Wet bodembescherming, de Wet Milieugevaarlijke stoffen,
de Wet inzake de luchtverontreiniging en de gemeentelijke
Afvalstoffenverordening. Ook hier geldt dat de werkzaamheden zich beperken tot
inrichtingen.
De
taken van het vakteam Milieutoezicht beperken zich hoofdzakelijk tot vergunningverlening
en handhaving bij inrichtingen. De overige milieutaken worden door andere
vakteams uitgevoerd:
-
het
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) door het vakteam Civiel;
-
de
uitvoering van een Milieu Effect Rapportage door het vakteam Milieu:
-
het
gescheiden inzamelen van afval door het vakteam Reiniging;
-
een
deel van het duurzaam bouwen beleid door het vakteam Bouwtoezicht en
Monumenten.
De
milieutaken komen neer op regels stellen, toezicht en handhaving. Ter
uitvoering van of op basis van beschikbare kennis voor deze taken doet het
vakteam ook werk voor andere vakteams binnen de gemeente. Hieronder volgt een
opsomming van concrete werkzaamheden:
Regelstellen:
·
Verlenen
van milieuvergunningen;
·
Behandelen
van meldingen. Dit kunnen zowel meldingen zijn betreffende de verandering van
vergunningplichtige bedrijven (artikel 8.19 Wet Milieubeheer) als meldingen van
niet vergunningplichtige bedrijven (artikel 8.41 Wet Milieubeheer);
·
Opstellen
van specifieke voorschriften voor niet vergunningplichtige bedrijven; nadere
eis (artikel 8.42 Wet milieubeheer);
·
Ontheffing
route gevaarlijke stoffen;
·
Vrijstellingsregeling
horeca (artikel 91 A t/m D Algemene Plaatselijke Verordening);
·
Inzamel
vergunning afvalstoffen
Toezicht
en handhaving:
·
Integrale
controle (volledige controle, toezicht op alle milieuvoorschriften);
·
Integrale
handhaving (controle samen met andere toezichthouders);
·
Afvalwaterbemonstering
(themacontrole voor afvalwater);
·
Thema
controle (controle op andere thema’s voor afvalwater);
·
Administratieve
controle (diepgaande controle van administratie);
·
Nacontrole
(hercontrole na eerdere constatering van overtreding voorschriften);
·
Behandeling
klachten betreffende horeca;
·
BRO
(Besluit Risico’s Zware Ongevallen);
·
Behandeling
klachten overige bedrijven;
·
Gevolgen
nieuw vuurwerkbesluit (informeren ondernemers);
·
Bestuurlijk
handhaven;
·
Ondersteuning
handhaven;
·
Ondersteuning
strafrecht;
Werk
voor andere vakteams:
·
Advies
bouwaanvragen en –plannen
·
Advies
bestemmingsplan;
·
Gemeentelijke
gebouwen;
·
Zonebeheer
industrielawaai
·
Toetsen
vergunningen derden;
·
Externe
samenwerking (divers);
·
Interne
samenwerking (divers);
Milieuproblemen vertalen zich
in negatieve effecten. Er zijn een viertal negatieve effecten mogelijk,
namelijk:
·
aantasting gezondheid. Dit doet
zich bijvoorbeeld voor door letsel bij ongevallen, contact en inademing van
stoffen of geluidsoverlast.
·
aantasting van de leefbaarheid
door geur- en
stofoverlast, visuele aspecten en verkeersoverlast.
·
materiële schade door de
fysieke aantasting van onder andere gebouwen.
·
schade aan milieu, zowel in
directe omgeving als elders.
Bij
de negatieve effecten is onderscheid mogelijk naar lokale, acute effecten en
effecten die zich voordoen op langere termijn of grotere afstand.
Of deze negatieve effecten
zich voordoen hangt af van activiteiten die bedrijven uitoefenen en van de
omgeving van de bedrijven. Tabel 1 legt een verband tussen negatieve effecten,
activiteiten, categorieën van bedrijven en de ligging van bedrijven binnen
Delft.
Toelichting bij de tabel:
-
De activiteiten die binnen
bedrijven kunnen plaatsvinden zijn opgesplitst naar zeven milieuthema’s:
externe veiligheid, water, lucht, bodem, geluid, afval en verruimde reikwijdte.
-
De categorie-indeling van
bedrijven heeft plaatsgevonden op basis van de milieuwetgeving. Per
bedrijfscategorie is aangegeven in welke mate activiteiten binnen een gemiddeld
bedrijf plaatsvinden. Hierbij worden 3 gradaties onderscheiden: x= gemiddeld,
xx = meer dan gemiddeld, xxx veel meer dan gemiddeld.
-
De indeling van Delft is
weergegeven in figuur 1 (zit aan het einde van dit hoofdstuk).
Aanvullende
informatie bij de tabel: het BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) bedrijf
op bedrijventerrein 1 betreft Van der Helm. De risicocontour van dit bedrijf
loopt over woonwijk 2. Inmiddels heeft dit bedrijf, mede naar aanleiding van
handhaving, haar activiteiten gewijzigd en valt het niet meer onder het BRZO.
Het andere BRZO-bedrijf (Asepta) heeft om de productie verplaatst naar elders.
Het bedrijf heeft de milieuvergunning niet ingetrokken zodat het bedrijf
formeel nog onder het BRZO valt.
Conclusie
·
Bij LPG-stations speelt
externe veiligheid meer dan gemiddeld, terwijl twee van deze bedrijven in een
woonwijk liggen.
·
Van de 1421 bedrijven zijn
veruit de meeste (1000, is ongeveer 70%) in de woongebieden gevestigd.
Klachten
Een indicatie voor door
burgers ervaren negatieve effecten vormen milieuklachten. De afgelopen 10 jaar
heeft het vakteam Milieutoezicht 838 klachten over bedrijven geregistreerd. De
meeste klachten, nl. 539, gaan over geluid, 246 van deze klachten hebben
betrekking op horeca, in 129 gevallen is de veroorzaker gevestigd in de
binnenstad. Met 252 klachten staat luchtverontreiniging
op de tweede plaats. Het betreft hier hoofdzakelijk geuroverlast. Van de
geurklachten komen er 103 voor rekening van vergunningplichtige bedrijven. De
helft van die klachten komt voor rekening van DSM, het voormalig Delft Gelatine
en Sita, drie bedrijven waar de provincie Zuid-Holland de toezichthouder is.
Negatieve
effecten hoeven zich niet voor te doen. De milieuvoorschriften zijn er
opgericht dat negatieve effecten uitblijven. Door middel van voorgeschreven
voorzieningen zijn de milieuvoorschriften, ook bij onvoorziene voorvallen,
gericht op het beperken van de negatieve effecten. Of een negatief effect zich
voordoet hangt daarom af van het naleefgedrag van de milieuvoorschriften door
bedrijven. Op basis van dit uitgangspunt is
de kans op het negatief effect evenredig aan de kans op een overtreding van de
milieuvoorschriften.
Naleefgegevens
Het
naleefgedrag blijkt onder andere uit het controleresultaat van het laatste
bezoek. Uit analyse van het resultaat volgt dat het gemiddelde naleefpercentage
in Delft 70 % bedraagt. Enkele groepen inrichtingen die echt ver onder het
gemiddelde zitten zijn melkrundveehouderijen, opslag van propaan, tankstations,
bouw- en houtbedrijven en grote stookinstallaties. Kijkend naar de gebieden dan
is scoren bedrijven in het buitengebied laag op naleving. Ook binnen
bedrijventerrein 1 en woonwijken 2 ligt de naleving onder het gemiddelde.
Normaal
gesproken gaat er na constatering een voorwaarschuwing dwangsom uit naar een
bedrijf. Alleen als het gaat om een ernstige overtreding of bij voortduring van
de overtreding wordt een handhavingsbeschikking verzonden. Tabel 2 geeft een
overzicht van deze beschikkingen van de afgelopen 10 jaar. Op basis van deze
tabel vormen horecabedrijven, vergunningplichtige bedrijven en detailhandel
aandachtsbedrijven. Bij de beschouwing van de gebieden blijkt dat nu in de
binnenstad, woonwijken 1 en bedrijventerrein 1 meer dan gemiddelde
handhavingsinspanningen vereist waren.
Op
basis van deze probleemanalyse de volgende bedrijven prioriteit te geven bij de
handhaving:
1)
LPG stations in de woonwijken;
2)
Horeca in de woongebieden;
3)
Detailhandel met naleefproblemen in woongebieden.
Daarnaast
verdient externe veiligheid extra aandacht voor zover dit speelt bij bedrijven
in de woongebieden. Een en ander dient op individueel bedrijfsniveau te worden
vastgesteld.
Tabel 1 Potentiële negatieve
effecten op basis van activiteiten, categorieën van bedrijven en de ligging van
bedrijven binnen Delft.
Tabel 2 Overzicht handhavingsbeschikkingen laatste
10 jaar.
Dit
hoofdstuk beschrijft de uitwerking van de kwaliteitscriteria 1.2 en 1.3 voor
het vakteam Milieutoezicht van de gemeente Delft. Paragraaf 2 gaat in op de
totstandkoming van de prioriteitstelling en doelstelling. In paragraaf 3 komt
de borging van personele en financiële middelen aan bod.
Uitgangspunt
bij de vaststelling van prioriteiten vormen het landelijk en lokaal beleid. Ook
de prioriteitstelling vanuit het vakteam Milieutoezicht zelf dient als
uitgangspunt. Daarnaast stellen de kwaliteitscriteria de volgende eisen aan bij de
prioriteitstelling:
-
prioriteitstelling op basis van de probleemanalyse en evaluatie;
- een
omschrijving van het doel van de handhaving per beleidsveld;
- meetbare indicatoren voor alle doelstellingen,
inclusief afspraken over monitoring van die indicatoren
- het transparant maken van de gehanteerde
methodiek voor de prioriteitenstelling;
- doelstellingen (en indicatoren) waar mogelijk
formuleren in termen van naleefgedrag en milieuwinst
Deze
paragraaf schetst eerst de uitgangspunten voor de prioriteitstelling.
Vervolgens wordt per milieuthema ingegaan op doelstelling, indicatoren en monitoring
van handhavingsdoelen. De paragraaf sluit af met een transparante methodiek om
prioriteit te vertalen naar de controlefrequentie bij het toezicht.
Nationaal beleid
In 2001 verscheen het
Nationaal Milieubeleidsplan NMP-4. Hierin
worden zeven milieuproblemen geschetst. Voor het oplossen van een aantal van
deze problemen zijn op gemeentelijk niveau taken weggelegd. Speerpunten hierin
zijn klimaatbeleid, de beleidsvernieuwing externe veiligheid, de
beleidsvernieuwing milieu en gezondheid (dubo-bouwmaterialen) en vernieuwing
van het milieubeleid voor de leefomgeving (Gebiedsvisie, MIG, Luchtkwaliteit,
Integratie Milieu-RO, sociale component). In Delft kregen en krijgen deze
speerpunten reeds de nodige aandacht. Zo is in april 2003 het gemeentelijk
klimaatplan bestuurlijk vastgesteld en wordt intensief gewerkt aan uitvoering
van het BRZO.
Lokaal
beleid
In april 2002 trad een nieuw
college aan met een nieuw collegeprogramma. Voor de taken van milieutoezicht
zijn de volgende punten uit het collegeprogramma van belang:
·
Toezicht
horeca;
·
Aanscherping
handhaving in binnenstad;
·
Lokaal
klimaatbeleid;
·
Waterkwaliteit
en –kwantiteit;
·
Mobiliteit;
·
Materiaalkringloop
verbeteren.
Bij het eerste punt spelen
vooral de hinderaspecten zoals geluid en geur. Geur- en geluidhinder zullen
zich niet voordoen bij naleving van de voorschriften. De laatste vier punten
hebben betrekking op de verruimde reikwijdte.
Prioriteitstelling vakteam
Recent is binnen het vakteam
Milieutoezicht al aandacht besteed aan de prioriteitstelling. Een interactieve
computersessie leverde de volgende prioritering op van te bezoeken bedrijven:
1) Externe veiligheid;
2) Naleefgedrag;
3) Verruimde reikwijdte.
Externe
veiligheid en verruimde reikwijdte sluiten heel goed aan bij het nationaal en
lokaal beleid. Naleefgedrag is een vanzelfsprekende toevoeging. Immers: bij
naleving van de voorschriften doen negatieve effecten zich niet voor of blijven
de gevolgen beperkt.
Probleemanalyse
Uit de probleemanalyse is
externe veiligheid en naleefgedrag als aandachtspunt naar voren gekomen.
Externe veiligheid betreft LPG tankstations in de woonwijken en BRZO bedrijven
met woningen binnen de risicocontouren. Bij het naleefgedrag vragen horeca en
detailhandel meer handhavingsinspanning. De probleemanalyse bevestigt hiermee
bovengenoemde prioritering.
In
de vorige paragraaf is aangegeven welke thema’s prioriteit krijgen. Voor deze
thema’s volgt hieronder een beschrijving van:
-
Doelstelling
-
Indicator
-
Specifieke doelstelling (inclusief aanzet voor bereiken daarvan)
-
Monitoring.
Aansluitend
volgt voor de minder belangrijke thema’s een globale beschrijving van
doelstelling, indicator en monitoring.
Externe Veiligheid
Doelstelling
Het
doel van externe veiligheid is de bescherming van burgers en bedrijven tegen
gevolgen van calamiteiten. Vanuit het vakteam milieutoezicht wordt aan het
bereiken van dit doel gewerkt door de risico’s als gevolg van activiteiten van
bedrijven te beperken.
De
milieuwetgeving kent diverse voorschriften om het risico voor de omgeving te
beperken:
-
het
bewaren van afstand tussen de risicovolle activiteit en derden. Het kan hierbij
aan om wettelijke afstanden of om de berekening van het plaatsgebonden risico;
-
het
treffen van voorzieningen om negatieve effecten te beperken. Het gaat hierbij
om fysieke voorzieningen zoals blusmiddelen of blusinstallaties en
brandwerendheid van muren of constructies en andere opslagvoorschriften;
-
het
treffen van maatregelen. Dit betreft organisatorische maatregelen zoals
opleiding en voorlichting van personeel en veiligheidsbeheerssystemen.
Indicatoren
-
hoeveelheid
opgeslagen stoffen
-
naleefgedrag:
voldoen aan de wettelijke voorschriften.
Concrete doelstelling
95%
naleving bij bedrijven waar externe veiligheid een rol speelt
Het
naleefpercentage geeft de verhouding weer tussen bedrijven die voldoen aan de
voorschriften en het totaal uitgevoerde bezoeken. Het niet voldoen komt tot
uiting in het verzenden van een voorwaarschuwing dwangsom of een handhanvingsbeschikking.
Het
bereiken van de concrete doelstelling kan door:
1)
Controle
risicobedrijven
In 2001 is onderzocht welke bedrijven binnen Delft
risico’s voor de omgeving met zich meebrengen. De risicovolle bedrijven zijn
bekend. Hier kan intensief toezicht worden gehouden (1 tot 2 maal per jaar).
Voor LPG-stations is een toezichtsplan opgesteld. De inventarisatie van
risicovolle bedrijven zal regelmatig herhaald moeten worden.
Voorstel is voorlopig bedrijven als risicovol te
bestempelen indien binnen het bedrijf opslag plaatsvindt van meer dan 10.000
liter/kg gevaarlijke stoffen.In een later stadium vindt indeling van bedrijven
plaats volgens de criteria van de “Leidraad risico inventarisatie gevaarlijke
stoffen (Provincie Zuid-Holland in opdracht van VROM) en de criteria van het
centrum voor externe veiligheid (RIVM in opdracht van Binnenlandse zaken). In
het verleden was er helaas geen afstemming tussen beide projecten, maar die
komt nu wel opgang.
2)
Vestiging
risicobedrijven
Bij bestemmingsplannen uitdrukkelijk externe
veiligheid meenemen. Op korte termijn (laatste verwachting van VROM is begin
2004) zal hiervoor ook wetgeving zijn middels het Besluit vaststelling
milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen. Dit Besluit is inmiddels in
werking en heeft ook gevolgen voor bestaande bedrijven zoals de twee
LPG-stations in woonwijken.
Andere
punten van aandacht bij externe veiligheid zijn:
-
De
Wet Milieugevaarlijke Stoffen geeft weer welke stoffen gevaarlijk zijn. Een
aantal stoffen worden als gevaarlijk gekwalificeerd omdat ze bij aanraking door
de mens irriterend zijn. De transportwetgeving (ADR) gaat uit van de
gevaarsaspecten van een stof bij een ongeval of ramp. Vaak zijn irriterende
stoffen volgens de ADR geen gevaarlijke stoffen. Concreet voorbeeld is cement
dat volgens de WMS een gevaarlijke stof is, maar volgens de ADR niet. Tijdens
een controlebezoek moeten toezichthouders opslag en gebruik van gevaarlijke
stoffen volgens de ADR-indeling grondig controleren. De voorschriften voor opslag
van de stoffen die alleen volgens de WMS-indeling gevaarlijk zijn zullen
globaal worden gecontroleerd. Een en ander is ook al deels met de regionale brandweer afgestemd.
-
Vuurwerkbesluit
Delft kent alleen (tijdelijke) opslag- en
verkooppunten van consumentenvuurwerk. De strengere (afstands)eisen in het
nieuwe Vuurwerkbesluit heeft gevolgen voor een relatief groot aantal van deze
bedrijven.
-
Overige
bedrijven
Ook bij matig risicovolle bedrijven (meer dan 250 liter/kg maar minder
dan 10.000 liter/kg gevaarlijke stoffen, geen risicovol bedrijf volgens
Leidraad risico inventarisatie) vindt opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen
en gassen plaats. Hier zal de hoeveelheid gevaarlijke stoffen eveneens bepalend
zijn voor de controlefrequentie. Indien het bedrijf in een woongebied ligt of
indien er woningen in de invloedssfeer van het bedrijf liggen, neemt de
prioriteit toe. Bedrijven met een totale opslag van minder dan 250 liter/kg
krijgen geen extra prioriteit.
Monitoring
-
aantal
overtredingen bij risicobedrijven.
-
hoeveelheid
opgeslagen gevaarlijke stoffen en gassen
Naleving van (hinder)voorschriften
Doelstelling
Bedrijven
dienen te allen tijde de milieuvoorschriften na te leven. Zoals in de
probleemanalyse reeds is aangegeven, bedraagt het naleefpercentage momenteel 70
%. Het algemene doel is het verbeteren van het naleefgedrag.
Indicator
Het
naleefpercentage bij gecontroleerde bedrijven.
Concrete doelstelling
-
naleefpercentage
in het jaar 2006 bedraagt minimaal 75%
-
Het
Ministerie van Justitie noemt 11 factoren die van invloed zijn op het
naleefgedrag. Het verbeteren van het naleefgedrag is mogelijk door deze 11
factoren te beďnvloeden:
1)
kennis van de regels bij bedrijven verbeteren door voorlichting;
2)
problemen bij naleven wegnemen of voordelen van naleving te schetsen/creëren.
Een voordeel van naleving is dat geen handhaving nodig is.
3)
logische regels maken. Het regels stellen valt buiten het project
professionalisering van de milieuhandhaving.
4)
verbeteren gezagsgetrouwheid, bijvoorbeeld door gemeenschappelijk doelen na te
streven (imagoverbetering van bedrijf/branche);
5)
kennis van regels van omgeving verbeteren door de omgeving (burgers) voor te
lichten;
6)
bereikbaarheid van Milieutoezicht voor de omgeving vergroten. Voor
geluidsklachten is dit al gedeeltelijk verwezenlijkt via de piketregeling.
Daarnaast is het vakteam ook digitaal bereikbaar.
7)
de controlekans vergroten. Dit gebeurt deels door de prioriteitstelling.
8)
detectiekans vergroten. Bij een controle meer aandacht besteden aan bepaalde
activiteiten. Het opstellen van checklisten kan hierbij helpen.
9)
selectieve controles: Vaker controleren van aandachtsbedrijven of vaker
themacontroles van aandachtspunten uitvoeren.
10
en 11) sanctiekans en sanctie-ernst komen later aan bod bij de
handhavingsstrategie.
Aanvulling
op de 11 factoren:
12)
het daadwerkelijk ten uitvoer brengen van de sanctie. Het opleggen van een
dwangsom heeft geen zin als bij aanhoudende overtreding geen constatering of
inning plaatsvindt. Samenwerking op dit punt met andere vakteams is een
aandachtspunt.
13)
probleemsituaties vermijden door via bestemmingsplan bepaalde bedrijven uit
woongebieden te weren (en vice versa) of alleen onder strikte voorwaarden toe
te staan. Dit laatste is geregeld in de nota ‘Bedrijven en bestemmingsplannen’.
Monitoring
-
nalevingspercentage bijhouden:
Verruimde reikwijdte
Doelstelling
De
algemene doelstelling van de verruimde reikwijdte is het realiseren van:
Niet
elk bedrijf zal evenveel kunnen besparen. Op dit gebied zijn er twee uitersten.
Aan de positieve kant staan zijn bedrijven die hun zaakjes goed op orde hebben
en continu in de gaten of zij nog besparingen kunnen doorvoeren. Aan de
negatieve kant staan bedrijven die geen of weinig aandacht besteden aan
besparingen. Daarmee varieert per bedrijf ook het besparingspotentieel.
Indicator
Het
besparingspotentieel voor:
Momenteel
vindt in het MIS geen registratie van het besparingspotentieel plaats. Ook de
registratie van de verbruiken is onvoldoende actueel. Daarnaast is het
verwezenlijken van de potentiële besparing via handhaving is niet altijd even
makkelijk. Maatregelen voor energiebesparing zijn pas wettelijk verplicht bij
een verbruik van meer dan 50.000 kWh of 25.000 m3 gas, bij waterbesparing is de
ondergrens een verbruik van 5.000 m3 water. Voor grondstoffenbesparing en de
beperking van de gevolgen van mobiliteit ontbreekt in de Algemene Maatregelen
van Bestuur een algemeen wettelijk kader. In individuele gevallen kunnen
besparingsmaatregelen wel in een milieuvergunningen of in een nadere eis zijn
opgelegd. Een belangrijk aspect bij grondstofbesparing is het hergebruik van
(afval)stoffen. Hergebruik is mogelijk door de gescheiden inzameling van afval.
Het GIBA (Gescheiden Inzameling Bedrijfsafvalstoffen) geeft weer vanaf welke
hoeveelheid afvalstoffen gescheiden moeten worden ingezameld en afgevoerd.
Concrete doelstelling
In
2005 het op bedrijfsniveau vaststellen van het energie- en waterverbruik en dit
registreren in het (nieuwe) Milieu Informatie Systeem.
In
2005 toezichthouders bijscholen zodat ze tijdens een controlebezoek kunnen
vaststellen of er besparingspotentieel binnen het bedrijf aanwezig is.
Monitoring
Registratie
in het (nieuwe) MIS.
De
prioriteit van handhaving ligt bij externe veiligheid, naleefgedrag en de
verruimde reikwijdte. Dit gegeven kan dienen als uitgangspunt voor het
vaststellen van de controlefrequentie voor preventieve integrale controles.
Deze paragraaf beschrijft een methode voor de vaststelling van de
controlefrequentie. De methode is gebaseerd op een puntensysteem.
Bij
de methode wordt voor wat betreft de externe veiligheid, het naleefgedrag en de
verruimde reikwijdte uitgegaan van de gegevens van elk individueel bedrijf.
Voor de rubriek overige thema’s zijn in deze eerste uitvoering de punten
branchegewijs toegekend. Bij bedrijven met een (aantoonbaar) goed werkend
bedrijfsintern milieuzorgsysteem worden op het hierbovengenoemde saldo 30
punten in mindering gebracht. Tabel 3 toont de puntenverdeling. Tabel 4 toont
de controlefrequentie op basis van de puntenscore.
Tabel 3 Puntenverdeling op basis van prioriteit.
Tabel 4 Verband tussen puntenscore en
controlefrequentie
Bovenstaande
systematiek is toegepast op het bedrijvenbestand in het MIS (milieu informatie
systeem). Momenteel staat in het MIS nog onvoldoende informatie over de
verruimde reikwijdte. Bij de in 2004 geplande vervanging van het MIS zal daar
aandacht aan worden besteed, nu is de verruimde reikwijdte nog niet meegenomen
in de puntentelling. Volgens bovenstaande systematiek komt het aantal uit te
voeren preventieve integrale controles (zie pag 19 ad a) in 2004 uit op 202
stuks. 922 bedrijven scoren minder dan 30 punten en zullen in de nabije
toekomst niet meer preventief integraal worden gecontroleerd. Binnen het
vakteam Milieutoezicht is daar momenteel namelijk geen capaciteit voor (zie
volgende paragraaf). In plaats van preventieve integrale controles zijn bij die
bedrijven andere vormen van toezicht mogelijk. De nadruk zal daarbij liggen op
de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven. De alternatieve vormen van
toezicht komen later aan bod in de nalevingstrategie (deel 2 van het project
professionalisering).
In
bovengenoemde prioriteitsstelling is de verruimde reikwijdte nog niet
meegerekend. Met het meenemen van de verruimde reikwijdte zal het aantal te
controleren bedrijven (fors) toenemen.
De
prioriteitstelling en het puntensysteem zullen eind 2004 of begin 2005 in
overleg met de portefeuillehouder worden geëvalueerd en bijgesteld.
De
financiële middelen zijn vastgelegd in de meerjarenbegroting. Het merendeel van
de financiële middelen gaat op aan personele inzet. Dit hoofdstuk gaat in op de
afstemming tussen de handhavingsdoelen en de inzet van personeel.
Het
vakteam telt 11,52 fte’s. Momenteel werken er 8 milieu-inspecteurs, 1
seniorinspecteur, 1 milieujurist en 1 vakteamhoofd. De administratieve
ondersteuning is ondergebracht bij het vakteam Monumentenzorg en Bouwkwaliteit
(MBK), het zustervakteam binnen de sector Bouw- en Milieutoezicht.
De
beschikbare uren zullen volgens onderstaande verdeelsleutel over de
deelopdrachten van het vakteam worden verdeeld. (Tussenhaakjes staat steeds het
aantal uren genoemd voor deze deelopdracht in 2004. Daarbij is wel uitgegaan
van een volledige bezetting van de formatie). Het aantal uren en de verdeling
over taken is al vastgelegd in het Milieuprogramma Wet milieubeheer 2004.
Genoemde
percentages zijn mede tot stand gekomen door onderzoek van de
tijdschrijfgegevens uit 2002. Daarnaast is een korte benchmark uitgevoerd in
samenwerking met de gemeenten Schiedam, Hilversum en Tilburg. De verhouding
tussen regelstellen en handhaving van 1 op 2 is daarnaast het gevolg van
verdergaande deregulering.
Doelstelling
Bij
punt 3 (het werk voor interne vakteams) moet worden gedacht aan advisering in
het kader van ruimtelijke plannen en bouwinitiatieven.
Binnen
punt 2 (handhaving) is de doelstelling als volgt;
Ad a)
Het
woord integraal betekent hier dat in principe alle milieuwetgeving wordt
gecontroleerd.Het betekent niet dat deze controles per definitie samen met
andere disciplines worden gecontroleerd. Vanzelfsprekend wordt bij de controle
wel de prioriteiten in acht genomen uit dit document. Uitgaande van gemiddeld
7,5 uur per controle kunnen in 2004 200 integrale controles worden uitgevoerd.
Voor 2004 komt dit bijna overeen met het aantal controles zoals bepaald in
paragraaf 3.2.
Ad
b)
De
tijd die onder dit projectnummer is gereserveerd zal worden besteedt aan een
themagewijze benadering van de bedrijven. Voornaamste doelgroep zijn dan de
bedrijven die volgens de hierboven beschreven puntensystematiek niet regelmatig
gecontroleerd worden. Bij de keuze van de thema’s zullen de prioriteiten in
acht worden genomen uit dit document. Ook kan worden gedacht aan invulling van convenanten
in het kader van alternatief toezicht.
Ad
e)
Hieronder
valt onder andere mondelinge voorlichting aan nieuwe ondernemers. Met name bij
horecabedrijven en vuurwerkverkooppunten kan niet altijd worden volstaan met
het aanleveren van standaard schriftelijke voorlichting.
Ad
f)
Hieronder
vallen onder andere nacontroles, het opstellen en uitvoeren van
handhavingsbeschikkingen, afhandelen van bezwaar en beroepsprocedures
Algemene
opmerkingen:
Voorgesteld
wordt:
I om op basis van nationaal beleid, lokaal
beleid, prioriteit van het vakteam milieutoezicht en de probleemanalyse de
volgende prioriteit bij milieuhandhaving vast te stellen:
1) Externe veiligheid
2)
Naleefgedrag
3) Verruimde reikwijdte,
II om deze prioriteit via een puntensysteem te
vertalen naar de controlefrequentie van bedrijven op in individueel niveau.
Toekomstige aanpassing van methodiek gebeurt door vakteamhoofd in overleg met
portefeuillehouder.
III om, op basis van prioriteitstelling en
genoemd puntensysteem, in 2004 200 bedrijven te integraal preventief
controleren.
IV om, op basis van prioriteitstelling, in de
nabije toekomst 922 bedrijven niet meer integraal preventief te controleren.
Binnen het vakteam Milieutoezicht is daarvoor momenteel geen capaciteit. Wel
komen deze bedrijven in aanmerking voor alternatieve vormen van toezicht.
Invulling hiervan zal gebeuren door het vakteamhoofd in overleg met
portefeuillehouder.
Milieuprogramma
Wet milieubeheer 2004
Prioriteitsstelling
milieutoezicht gemeente Delft, juni 2003
Prioriteitstellig
binnen de bedrijfsgerichte milieutaken, VNG 1997
Collegeprogramma
2002-2006 ‘voorzetten en doorzetten’
Oplegnotitie
Handhavingsbeleid
Tafel
van elf, Ministerie van Justitie, 2000