Reg.Nr. 458091

 

DEFINITIEF BESLUIT

HERZIENING PEUTERSPEELZAALBELEID

VANAF 2005

 

 

1.                  Inleiding

De herziening van het peuterspeelzaalbeleid is gestart in 2002. De noodzaak hiertoe was divers. Het beleid was als gevolg van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen aan herziening toe en er was een substantieel financieel tekort geconstateerd.

Volgens Delfts gebruik is het proces om tot herziening te komen interactief ingestoken. Verschillende hobbels zijn hierbij op het pad aangetroffen. Omdat de materie weerbarstig was en is, is het beleidsproces in te onderscheiden delen geknipt.

Gestart is met de “Contourennota peuterspeelzaalbeleid” (2002). Op basis daarvan zijn besprekingen gestart met de direct betrokkenen in het veld. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het document “Het werkveld aan het woord” (2003). In de “Koersnota peuterspeelzaalwerk” (2003) is de richting bepaald. Op de Koersnota heeft formeel geen besluitvorming plaatsgevonden, omdat dit werd doorkruist door aangekondigde rijksbezuinigingen. Eind 2003 zijn de “Productafspraken 2004 peuterspeelzaalwerk” vastgesteld. Daarin zijn afspraken voor het jaar 2004 gemaakt die liggen in de lijn zoals deze in de koersnota staan verwoord. Medio 2004 heeft het College in de vorm van een voorgenomen besluit kenbaar gemaakt hoe het definitieve kader er komt uit te zien (bijlage 1). Aan alle betrokkenen is gelegenheid gegeven zich uit te spreken over dit voorgenomen besluit. De betrokken peuterspeelzalen, vertegenwoordigers van ouders en de leden van de Raadscommissie Leefbaarheid hebben hiervan gebruik gemaakt.

 

In de voorliggende nota is het voorgenomen besluit, rekeninghoudend met de inspraak, uitgewerkt. Voorgesteld wordt om akkoord te gaan met de definitieve voorstellen (hoofdstuk 11).

De nota is als volgt opgebouwd. Na de inleiding (hoofdstuk 1) waarin het gevolgde proces in vogelvlucht is beschreven volgt een samenvatting van de handreiking peuterspeelzaalwerk van de VNG (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 staat de ambitie van de Gemeente Delft ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk en de relatie met andere beleidsterreinen beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de essentie van het nieuwe beleid weer. In het volgende hoofdstuk (5) staan de voorwaarden beschreven om voor subsidie in aanmerking te komen. Het voorgestane nieuwe beleid heeft consequenties. Deze staan beschreven in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 beschrijft de actuele stand van zaken ten aanzien van peuterspeelzalen die in 2005 geen subsidie meer ontvangen. Welke alternatieven er zijn voor peuterspeelzalen die geen subsidie meer ontvangen, staat verwoord in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 worden de vervolgprocedures voor het overgangsjaar 2005 beschreven. Hoofdstuk 10 geeft weer hoe de communicatie van dit deel van het traject is verlopen. Tenslotte staan in hoofdstuk 11 de samenvatting en beslispunten geformuleerd.

 

2.                  Handreiking peuterspeelzaalbeleid VNG (september 2004)

Omdat veel gemeentebestuurders op zoek zijn naar een afbakening en onderbouwing van de rol van de lokale overheid binnen het beleidsterrein peuterspeelzaalwerk, heeft de VNG een handreiking peuterspeelzaalbeleid opgesteld. De handreiking geeft aan welke samenhang er op lokaal niveau kan zijn tussen het peuterspeelzaalwerk en het overige jeugd- en onderwijsbeleid. In de handreiking worden drie ambitieniveaus omschreven, die verder worden uitgewerkt naar doelstellingen en kwaliteitseisen.

 

Het eerste ambitieniveau gaat uit van spelen en ontmoeten en zit nog dicht tegen de peuterspeelzaal aan, die vooral een vrijwilligersorganisatie is. Het tweede ambitieniveau gaat uit van spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren. Het gaat dan om een professionele organisatie met gekwalificeerd personeel. Het derde ambitieniveau gaat uit van spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. Dit is de peuterspeelzaal, waar ook VVE-programma’s kunnen worden uitgevoerd gezien de kwaliteit van de leidsters en de leidster-kindratio.

Tevens reikt de VNG een nieuwe modelverordening voor het peuterspeelzaalwerk aan. Deze is nodig omdat de gemeentelijke verordening kinderopvang (waarin ook het peuterspeelzaalwerk is opgenomen) met de komst van de Wet Kinderopvang vervalt. De verordening voor het peuterspeelzaalwerk wordt voor het eind van dit jaar aan het College en de Raad ter vaststelling voorgelegd.

 

3.                  Ambitie Gemeente Delft t.a.v. peuterspeelzaalwerk in relatie met andere beleidsterreinen

Het College streeft in termen van de VNG met de inzet van de gemeentelijke middelen naar peuterspeelzaalvoorzieningen op het derde ambitieniveau. Daarnaast stimuleert de gemeente particulier initiatief op die plaatsen in de stad waar vraag is en zich geen gesubsidieerde capaciteit bevindt. Het gesubsidieerde peuterspeelzaalwerk wordt gepositioneerd in relatie tot de verschillende deelterreinen van het jeugdbeleid.

 

3.1. Peuterspeelzaalwerk en welzijn

Vanuit de regierol vindt er actief coördinatie plaats op het peuterspeelzaalbeleid in relatie tot andere beleidsterreinen. Daar waar samenhang en afstemming mogelijk is, wordt dit aangegrepen. Vorig jaar heeft vanuit die rol een behoefteonderzoek plaatsgevonden. Zowel voor de gemeente als voor ondernemers bieden de resultaten handvaten voor (toekomstig) beleid. Er wordt op een creatieve manier met betrokken vakteams gezocht naar kansen. In het kader van het gemeentelijk vastgoedbeleid is het bijvoorbeeld gelukt om met het herinzetten van huurinkomsten het peuterspeelzaalwerk te subsidiëren in de huur.

 

3.2. Peuterspeelzaalwerk en kinderopvang

Kinderopvang heeft een andere doelstelling dan het peuterspeelzaalwerk, namelijk de opvang van kinderen. Kinderopvang biedt ouders de mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren en levert een bijdrage aan de ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Het raakvlak tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk ligt voornamelijk in het richten op kinderen in dezelfde leeftijdcategorie. De afgelopen jaren heeft de gemeente zorg gedragen voor een substantiële uitbreiding in de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Na deze uitbreidingen heeft de gemeente er voor gekozen (weer) onderscheid te maken tussen kinderopvang en peuteropvang in organisatorische en financiële zin. In het kader van de invoering van de WK zijn kinderopvangorganisaties die ook overwegen om peuterspeelzaalwerk aan te gaan bieden.

 

3.3. Peuterspeelzaalwerk en onderwijs

Onderwijsachterstandenbeleid

Gemeenten hebben vanuit het de onderwijswetgeving de taak/opdracht tot het voeren van gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. De gemeente heeft hierin een regierol.  De gemeente Delft behoort, op basis van de hoeveelheid middelen die zij van het Rijk ontvangt ten behoeve van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid tot de zogenaamde planplichtige gemeenten. Voor de tweede GOA-planperiode (2002-2006) was de gemeente verplicht om een GOA-plan op te stellen. Uitgangspunten bij dit plan vormden de kaders die door het Rijk zijn aangegeven, de zogenaamde landelijk beleidskader GOA 2002-2006. Eén van de kaders betreft  de voor-en vroegschoolse educatie. Doel is dat aan het eind van de GOA-planperiode tenminste 50% van de doelgroepkinderen deelneemt aan effectieve voor-en vroegschoolse programma’s.

De uitwerking van deze doelstelling vindt plaats in/wordt gestalte gegeven middels de Delftse Voorscholen. Een Voorschool is een cluster (samenwerkingsrelatie) van een peuterspeelzaal en groep 1 en 2 van een basisschool. Binnen dit cluster wordt gewerkt met hetzelfde effectieve voor-en vroegschoolse programma, [1]opdat een doorgaande lijn kan worden gegarandeerd.

 

In het najaar van 2003 verscheen de Hoofdlijnennotitie van de minister van OC&W. In deze brief werd naast bezuinigingen een gewijzigde, veranderende rol voor de gemeenten aangegeven. De schoolbesturen krijgen in toenemende mate de verantwoordelijkheid voor het voeren van onderwijsachterstandenbeleid. De regierol en de middelen daarentegen voor de Voor-en vroegschoolse educatie liggen vooralsnog bij de gemeente. De genoemde hoofdlijnennotitie en aangekondigde bezuinigingen hebben er toe geleid dat het lopende GOA-plan 2002-2006 is opengebroken. Onlangs heeft de commissie WZO positief geadviseerd over de bijstelling van het GOA-plan. In het bijgestelde plan blijft de Delftse Voorschool een belangrijk, zo niet het belangrijkste, onderdeel van het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid.

 

Activiteiten van de schoolmediatheek

In het kader van het GOA-beleid, waarbij een belangrijke peiler de Nederlandse taal is, is een bibliothecaris van de schoolmediatheek gedetacheerd bij het projectbureau GOA. De bibliothecaris is belast met het ontwikkelen en invoeren van leesbevorderende activiteiten op de GOA-scholen en op de Voorschoolpeuterspeelzalen.

De schoolmediatheek zal ook dit jaar weer ouderactiviteiten voor de peuterouders uitvoeren.

 

De Delftse Onderwijsmonitor

De gemeente Delft is bezig met de invoering van de Delftse Onderwijsmonitor. De Delftse Onderwijsmonitor is een beleidsinstrument om de effecten van het lokale onderwijsbeleid in kaart te brengen. In dit kader worden een 5-tal modules ingevoerd. Eén van de modules betreft de module voor-en vroegschoolse educatie.

Naar aanleiding van deze ontwikkeling is besloten om de Voorschoolpeuterspeelzalen, volgens aangepaste uitgangspunten van DIA, van ICT-voorzieningen te voorzien.

 

In het kader van de Delftse onderwijsmonitor is de gemeente gestart met een pilot, waarin schooladministraties worden gekoppeld aan de gemeentelijke  leerplichtadministratie. Het is de intentie dat binnen deze pilot een Voorschoolschool gaat participeren.

 

Brede School

In het kader van het Brede Schoolbeleid wordt samenwerking en samenhang gestimuleerd tussen basisscholen en peuterspeelzalen en buitenschoolse opvangvoorzieningen. Het stimuleren gebeurt op verschillende manieren (faciliteren in initiatief, organisatie en middelen). Tot nu toe zijn samenwerkingsverbanden ad hoc tot stand gekomen; beleid wordt ontwikkeld. Dit heeft geleid tot combinaties tussen basisscholen - peuterspeelzalen (17)  en buitenschoolse opvangvoorzieningen (11). De samenwerking en gezamenlijke huisvesting in het kader van de Brede School leiden niet automatisch tot structurele gemeentelijke financiering.

                       

3.4. Peuterspeelzaalwerk en jeugdgezondheidszorg

Sinds een aantal jaren is de gemeente Delft actief betrokken bij het ontwikkelen van de Integrale Jeugdgezondheidszorg. De ontwikkelingen in de JGZ worden enerzijds ingegeven door de verplichtingen die de Wet collectieve preventie volksgezondheid stelt aan gemeenten. Gemeenten hebben namelijk de opdracht gekregen om de knip in de Jeugdgezondheidszorg tussen de leeftijdsgroepen van 0 tot 4 jaar (uitgevoerd door het consultatiebureau) en de groep van 4 tot 19 jaar (uitgevoerd door de GGD JGZ) weg te halen. Anderzijds worden de ontwikkelingen die in de regio in gang zijn gezet, ingegeven door de wens om de werking van de JGZ te verbeteren.  Het Delftse JGZ-team moet, in de visie van de gemeente Delft, in de wijk de ``spin in het web`` worden op het gebied van de Jeugdgezondheidszorg voor 0 tot 19 jarigen. Om dit te bereiken werken in het team verschillende disciplines, zoals jeugdartsen, verpleegkundigen, assistenten, opvoeddeskundigen en schoolmaatschappelijk werkers, nauw met elkaar samen. De medewerkers van het team zijn uit verschillende organisaties afkomstig namelijk GGD-ZHW, Maatzorg, St. Kwadraad en MEE (voorheen SPD).

Het JGZ-team moet voor ouders en andere opvoeders en kinderen een fysiek herkenbaar, bekend en laagdrempelig punt worden in de wijk.

 

Kennis en deskundigheid worden tussen de verschillende disciplines binnen het team uitgewisseld, waardoor betere informatie uitwisseling plaatsvindt, sneller gehandeld kan worden en ouders en kinderen eenvoudiger doorverwezen kunnen worden naar een andere deskundigheid.Ook heeft het JGZ-team de taak om de wijk, waarin het opereert, goed te leren kennen om zodoende wijkspecifieke problemen en behoeften te kunnen signaleren en aanpakken. Het JGZ-team moet dan ook een actieve speler worden binnen het netwerk in de wijk, waaronder onderwijs, kinderopvang (peuterspeelzaalwerk), wijkagent, Bureau  Jeugdzorg, Algemeen Maatschappelijk werk huisartsen enzovoort.

 

In het kader van de ontwikkeling van de JGZ-centra hebben vertegenwoordigers van het JGZ, peuterspeelzaalwerk en de gemeente een protocol ontwikkeld om doelgroepkinderen toe te leiden naar de Voorschool.

 

3.5. Peuterspeelzaalwerk, integratie en inburgeringbeleid/opvoedingsondersteuning

In het kader van het oudkomersbeleid vinden sinds 1998 op de GOA-scholen oudercursussen plaats. Ouders krijgen tijdens deze cursus informatie over opvoeding en schoolloopbaanondersteuning. Met de komst van de Delftse Voorscholen hebben deze cursussen zich ook gericht op de ouders van doelgroeppeuters. Ook worden vanaf 2000 taal-opvoedcursussen aangeboden aan ouders van o.a. doelgroeppeuters. In deze cursussen wordt moeders de Nederlandse taal aangeleerd aan de hand van onderwerpen die betrekking hebben op onderwijs en opvoeding.

 

Met het wegvallen van de middelen van het Oudkomersbeleid en de vermindering van het GOA-budget komt er een wijziging ten aanzien van bovenstaand beleid. In het kader van de bijstelling van het GOA-plan is besloten de hierboven genoemde activiteiten stop te zetten en een andere vorm van de ouderbetrokkenheid uit te werken.

 

3.6. Peuterspeelzaalwerk en opvoedingsondersteuning

Het doel van opvoedingsondersteuning is ouders en/of kinderen (zo nodig) een bepaalde vorm van steun te bieden gedurende het proces van opvoeden en opgroeien. Het beoogde resultaat is een positieve bijdrage leveren aan de lichamelijke, geestelijke en emotionele ontwikkeling van kinderen.

Er worden themabijeenkomsten georganiseerd: een cursus voor aanstaande ouders, de peutercursus en een kleutercursus. Het aanbieden van cursussen gebeurd door middel van de ketenbenadering.

 

4.                  Essentie nieuw peuterspeelzaalbeleid

Inhoud

Het College beoogt met het peuterspeelzaalwerk dat kinderen in de leeftijd van 2 en 3 jaar die niet naar de kinderopvang gaan in een veilige en stimulerende omgeving kunnen (leren) spelen met leeftijdgenoten en dat zij taalkundige gezien voorbereid zijn op de basisschool (voorschoolpeuterspeelzalen). Er is prioriteit voor de groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen.

 

Essentieel is het werken met vaste gemengde groepen. De kinderen komen allemaal drie vaste dagdelen. De samenstelling van de groepen vindt plaats  in een verhouding van doelgroep- en niet-doelgroepkinderen die een afspiegeling vormen van de basisschool waarmee samen wordt gewerkt.

De grootte van een groep is 18 kinderen; een groep wordt begeleid door twee gekwalificeerde (vaste) leidsters.

De budgetten voor het reguliere peuterspeelzaalwerk en de voorschoolpeuterspeelzalen zijn geïntegreerd. De financiering vindt plaats op basis van budgetfinanciering. Hiertoe zijn integrale kostprijsberekeningen opgesteld.

 

Samenwerking basisscholen

Essentieel daarbij is de vaste combinatie van een peuterspeelzaal en een of meerdere basisscholen. Ideaal is als de peuterspeelzaal in of in de directe nabijheid van de basisschool is gehuisvest. De peuterspeelzaal en de basisscho(o)l(en) gaan een samenwerkingsverband aan. Vanuit die samenwerking bieden zij in een doorgaande ontwikkelingslijn een van de VVE-erkende taalprogramma’s (Piramide, Kaleidoscoop, Basisgoed). Daarnaast kunnen de peuterspeelzaal en de basisscho(o)l(en) door de samenwerking aandacht bieden voor de zorgstructuur.

 

Absolute aantallen / percentages

Peuterspeelzalen komen in aanmerking om voorschoolpeuterspeelzaal te worden als zij samenwerken met een basisschool (locatie) waar 30% of meer gewogen leerlingen gebruik van maken. Dit criterium is afgeleid van het Onderwijs Achterstanden Beleid. Er wordt van percentages en niet van absolute aantallen uitgegaan. De verhouding tot de totale omvang van de basisschool is essentieel; niet het absolute aantal gewogen leerlingen. Immers het is een wezenlijk verschil of er 60 gewogen leerlingen zijn op een basisschool met een omvang van 100 of van 400 leerlingen. Op de eerste school drukt het aantal gewogen leerlingen zwaarder op het totaal dan op de tweede school. Op de tweede school zijn gewichten leerlingen door de omvang meer in staat op een natuurlijke manier de Nederlandse taal te ontwikkelen (verdunning); daar hoeven geen extra middelen op ingezet (bijlage 2).

 

Spreiding

In het verleden is ingezet op een evenwichtige verdeling van de peuterspeelzaalvoorzieningen op wijkniveau. Daar wordt nog steeds naar gestreefd, vanuit een combinatie van gesubsidieerde- en particuliere voorzieningen. Er wordt nu gekozen op inhoud (prioriteit voor doelgroepkinderen). De gesubsidieerde voorzieningen worden daar gerealiseerd waar deze kinderen (vanaf een bepaald volume) wonen. Dat betekent dus geen evenredige spreiding over de gehele stad en standaard per wijk 1, 2 of meer gesubsidieerde voorzieningen. Dat gegeven kan op gespannen voet staan met de spreidingsgedachte. Die spanning doet zich voor in Tanthof. Voor die wijk richt de gemeentelijke inspanning zich op het (laten) realiseren van een of meerdere peuteropvangvoorzieningen op particuliere basis (bijlage 3 – roze/paars = voorschoolpeuterspeelzaal; groen = geen subsidie meer; blauw = ongesubsidieerd).

 

Capaciteit

Eind 2003 was er in Delft, verspreid over de wijken 474 kindplaatsen van 5 dagdelen (= 2.370 dagdelen in totaal) aan peuterspeelzaalcapaciteit beschikbaar.

De behoeftepeiling (zomer 2003) geeft aan dat er aanzienlijk minder behoefte is aan peuterspeelzalen (1.675 dagdelen overschot). Dat zou betekenen dat met een capaciteit van rond de 700 dagdelen in de behoefte wordt voorzien.

 

Maatregelen 2004

In de productafspraken is vastgelegd dat er vooruitlopend op definitieve besluitvorming maatregelen genomen worden in de lijn van het nieuwe voorgestane beleid. Dit heeft tot gevolg gehad dat vier peuterspeelzalen verspreid over het jaar geen subsidie meer ontvangen.

 

Huidige/toekomstige bezetting/behoefte en wachtlijstgegevens

Volgens het eerder genoemde behoefteonderzoek daalt de vraag naar peuteropvang in de komende jaren ten opzichte van 2003 (2005 en 2010) en blijft daarna redelijk constant.

Een actueel overzicht van de bezetting van alle peuteropvang in Delft geeft het volgende beeld. Er is gevraagd naar de bezetting op drie peildata (1.9.2004, 1.1.2005 en 1.4.2005) en de wachtlijstgegevens per die data.

De in beheer zijnde peuterspeelzalen bij de Stichting Delftse Peuterspeelzalen hebben gemiddeld een (geplande) bezetting op de verschillende peildata van 83,9%, 73% en 61%.  Als daar de wachtlijstgegevens bij worden opgeteld dan zou de bezetting als volgt worden: 98,6%, 102,4% en 87,2%. Of de bezetting feitelijk zo wordt is afhankelijk van de vraag of ouders werkelijk tot plaatsing over gaan.

De niet bij de SDP in beheer zijnde peuterspeelzalen en particuliere peuteropvangvoorzieningen hebben op de verschillende peildata de volgende bezetting: 63,3%, 44,5% en 36,5% (dit is inclusief een nog te starten peuterspeelzaal in 2005/2006). Inclusief de wachtlijstgegevens geven de gemiddelden op dit moment geen verschillen; de planning is dat de bezetting iets omhoog gaat naar 50.05% in januari 2005  en 40,21% in april 2005. De verhoging is relatief omdat er bij een aantal peuterspeelzalen geen wachtlijsten zijn.

De overzichten van de bezetting laten een divers beeld per peuterspeelzaal zien; dat is een combinatie van goed en minder goed bezette peuterspeelzalen (bijlage 4). De totale capaciteit in heel Delft zou voldoende moeten zijn om de delftse peuters die niet naar de kinderopvang gaan op te kunnen vangen. Bij enkele peuterspeelzalen is er meer vraag dan aanbod; deels is dit te verklaren doordat er peuterspeelzalen in de buurt gaan sluiten of onlangs zijn gesloten.

 

Bereik

Binnen de nieuwe kaders is het in principe mogelijk dat delftse peuters die niet naar de kinderopvang gaan gebruik maken van een gesubsidieerde voorschoolpeuterspeelzaal. Dat zal alleen niet altijd in de eigen wijk kunnen (Binnenstad en Tanthof). Ouders kunnen om verschillenden redenen kiezen om geen gebruik te maken van de voorschoolpeuterspeelzalen. Bijvoorbeeld omdat men niet aan een taalprogramma wil deelnemen of omdat men de fysieke afstand te groot vindt. Voor die peuters schept de gemeente de randvoorwaarden waarbinnen een doorstart zonder subsidie mogelijk wordt. Particulieren of professionele ondernemers kunnen rekenen op ondersteuning door de gemeente (geen financiële steun). Ouders zullen zich in die situaties op enig moment uit moeten spreken over de gewenste prijs-kwaliteitverhouding.

 

 

5.                  Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen

In het voorgenomen besluit zijn bestaande gesubsidieerde peuterspeelzalen (eigen locatie of geografische ligging ten opzichte van de basisschool met gewichtenleerlingen) die in aanmerking komen om een opwaardering te krijgen als voorschoolpeuterspeelzaal, als uitgangspunt genomen. Of de peuterspeelzalen daadwerkelijk voorschoolpeuterspeelzaal worden hangt af van het initiatief van het bestuur van deze zalen. En van het feit of zij er in slagen gezamenlijk met de basisschool tot een intentieverklaring te komen. Uiterlijk januari 2005 moeten de intentieverklaringen er zijn; daarna wordt overgegaan tot aanbesteding. Een eventuele aanbesteding moet uiterlijk mei 2005 zijn afgerond.

 

Peuterspeelzalen kunnen “voorschoolpeuterspeelzaal” worden als:

§          Er een intentieverklaring is tussen een peuterspeelzaal en één of meerdere basisscholen met 50% of meer gewichtenleerlingen;

§          Er een intentieverklaring is tussen een peuterspeelzaal en één of meerdere basisscholen met tussen de 30-50% gewichtenleerlingen;

§          Huisvesting:

o        Bestaand: in/nabij basisschool (in een straal van maximaal 200 meter afstand)

o        Nieuw: bij voorkeur in basisschool

o        Verhuisopdracht: in/nabij basisschool (zie hierboven)

 

§           Bestaande gesubsidieerde peuterspeelzalen hebben 1ste keus; initiatief ligt bij hen.

o        Nemen zij niet het initiatief dan vervalt de 1ste keus.

o        Als wel initiatief maar basisschool wil niet of niet met hen, moet basisschool aantonen waarom samenwerking niet kan.

§           Als samenwerking met bestaande peuterspeelzalen niet lukt, volgt aanbesteding

o        Aanbeveling is dat nieuwe aanbieders personeel van te sluiten peuterspeelzalen overnemen

o        Kan dit niet/willen partijen niet dan moet dit gemotiveerd worden.

 

§           Subsidie geldt voor maximaal 2 jaar (2006/2007, 2008/2009)

§           Subsidie wordt in jaar voorafgaand toegekend danwel aangekondigd dat subsidie wordt stopgezet of gereduceerd (2005, 2007, 2009 enz.)

§           Om in aanmerking te komen voor subsidie moet het percentage gewichtenleerlingen voorafgaand aan de aanvraag 2 jaar boven 50% liggen op de basisschool;

§           Om in aanmerking te komen voor subsidie moet het percentage gewichtenleerlingen voorafgaand aan de aanvraag 2 jaar tussen 30-50% liggen op de basisschool;

§           Na subsidietoekenning moet percentage gewichtenleerlingen op niveau blijven anders volgt na 2 jaar stopzetting subsidie danwel minder subsidie (van echte voorschoolpeuterspeelzaal naar beperkte voorschoolpeuterspeelzaal);

§           Het gaat om de toekenning van meerjarige (2 jaar) budgetsubsidies

 

 

Juridische aspecten beleidswijziging

De gemeente is bevoegd op grond van een zorgvuldige procedure en criteria bestaand beleid te wijzigen. Voorbereidingen om het

peuterspeelzaalbeleid te wijzigen vinden in alle openheid al vanaf 2002 plaats. Betrokkenen hebben daarbij in de verschillende fasen de gelegenheid hun zienswijze te geven op het voorgenomen beleid. Dat wil niet zeggen dat alle kritiek wordt erkend of dat alle voorstellen worden overgenomen. Het is evident dat betrokkenen het vanuit verschillende belangen niet altijd eens zijn met de voorgestelde wijzigingen. Maar ingebrachte zienswijzen worden zorgvuldig gewogen en de daarbij voorgestane belangen worden afgezet tegen wat het gemeentebestuur ziet als de beste oplossing in het kader van het algemeen belang voor de gemeente.

Het is vanzelfsprekend noodzakelijk dat het nieuwe beleid consistent is en op een juridisch valide basis berust. Dat is het geval. De beleidsmatig gehanteerde criteria zijn hiervoor in de nota omstandig uiteengezet.  Toepassing van die criteria leidt inderdaad tot de feitelijke situatie dat er bijvoorbeeld in de wijk Tanthof op basis van het nieuwe beleid geen van gemeentewege gesubsidieerde peuterspeelzaalvoorziening meer zal zijn, zoals dat in een aantal andere wijken wel het geval is.. Een dergelijk verschil in de feitelijke situatie betekent niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid tussen de verschillende wijken. De gemeente heeft zorgvuldig getoetst aan de daartoe vastgestelde criteria en de uitkomst van een dergelijke toetsing zorgvuldig  bezien op maatschappelijke aanvaardbaarheid waar het de gevolgen betreft. Die gevolgen zijn, zoals eveneens hiervoor in de nota is beschreven, adequaat op te vangen. Daar komt bij dat het uit een oogpunt van het voorkomen van ongewenste precedentwerking niet verdedigbaar zou zijn dat de wijk Tanthof op basis van het nieuwe beleid wel een gesubsidieerde peuterspeelzaalvoorziening krijgt en de Binnenstad, waar ook geen voorschoolpeuterspeelzalen zijn, niet. Daar functioneren inmiddels twee niet-gesubsidieerde peuteropvangvoorzieningen, omdat het particulier initiatief zelf voor een passende oplossing heeft gezorgd. Ook het incidenteel subsidiëren van de peuterspeelzalen in Tanthof die een doorstart willen maken, levert een ongewenste precedent op ten opzichte van een andere peuteropvangvoorziening die dit jaar (zelfstandig) een doorstart heeft gemaakt of van een peuterspeelzaal die zelfstandig is gestart of peuterspeelzalen die al jaren zonder subsidie functioneren omdat zij niet voldoen aan de door de gemeente vastgestelde beleidscriteria..

 

6.                  Consequenties

Op basis van de meest recente telling van de gewichtenleerlingen (oktober 2003), zijn er

§          9 voorschoolpeuterspeelzalen aan te merken die een samenwerkingsovereenkomst hebben/kunnen aangaan met basisscholen met leerlinggewichten boven 50%

§          3 peuterspeelzalen aan te merken die voorschoolpeuterspeelzaal kunnen worden als zij een samenwerking aan gaan met een basisschool met leerlinggewichten tussen 30-50

 

Ten opzichte van de huidige situatie betekent dit dat er:

§          4 reguliere peuterspeelzalen en 

§          2 bijzondere peuterspeelzalen geen subsidie meer zullen ontvangen.

Dit zijn de peuterspeelzalen die samenwerken met of in de directe nabijheid zijn gesitueerd van een basisschool met onvoldoende gewichtenleerlingen.

§          2 groepen reguliere peuterspeelzalen kunnen verhuizen en dan opgewaardeerd tot voorschoolpeuterspeelzaal (een volledig en een beperkt).

 

Het gaat om de volgende zalen en het stopzetten van subsidie per:

 

01.06.2005              Peuterspeelzaal Peuterhof (Stichting Peuterspeelzalen Delft) – wijk 3: Hof van Delft, Voordijkshoorn

01.06.2005              Peuterspeelzaal Humpie Dumpie (idem) – wijk 4: Voorhof

01.06.2005              Peuterspeelzaal Melktanthofje (idem) – wijk 6: Tanthof

31.12.2005              Peuterspeelzaal Dikkertje Dap (idem) – wijk 6: Tanthof

 

01.06.2005              Peuterspeelzaal Montessori (Stichting Delftse Montessori Peutergroep) – wijk 3: Hof van Delft, Voordijkshoorn

01.06.2005              Peuterspeelzaal Hansje Stoffel (gelieerd aan de Vrije School Widar) – wijk 3: Hof van Delft, Voordijkshoorn)

 

Verhuizen per (afhankelijk van beschikbare mogelijkheden):

                        Twee groepen peuterspeelzaal Buitenhof naar

1.       Nieuwbouw Poptahof (Stichting Peuterspeelzalen Delft) – wijk 4: Voorhof

2.       In of nabij 5 Mei Daltonschool in Buitenhof (idem) – wijk 5: Buitenhof

 

Dit leidt in 2004 nog eenmaal tot een tekort op het peuterwerk. Dit incidentele tekort van € 44.382 kan worden gefinancierd t.l.v. de Reserve Kinderopvang (bijlage 5).

 

7.                  Stand van zaken ten aanzien van stopzetting subsidie

De besturen van de betrokken peuterspeelzalen zijn zowel schriftelijk als mondeling geïnformeerd en hebben de volgende reacties geleverd.

 

Stichting Delftse Peuterspeelzalen

Het bestuur van de Stichting Delftse Peuterspeelzalen (SDP) heeft aangegeven dat als de maatregel dan toch wordt doorgevoerd, het logischer is de subsidie van drie peuterspeelzalen voor de zomervakantie 2005 stop te zetten (Peuterhof, Humpie Dumpie, Melktanthofje) in plaats van verspreid over het jaar; en van een peuterspeelzaal voor de kerstvakantie (Dikkertje Dap). De SDP betreurt het volledig verdwijnen van de wijkvoorziening van het peuterspeelzaalwerk in Tanthof.

Dit tegenvoorstel is berekend; de meerkosten bedragen rond de € 15.000. Omdat het bestuur SDP aangeeft dat dit een natuurlijker moment is, wordt deze suggestie overgenomen. De SDP ziet geen mogelijkheden, met het oog op de kwaliteit van de opvang, om een zaal zonder of met halve subsidie te exploiteren. De SDP stelt, dat vanaf 1 oktober 2004 geen kinderen meer worden ingeschreven voor de te sluiten zalen. Dit voorstel is akkoord voor Humpie Dumpie en de Peuterhof, maar niet akkoord voor wat betreft de zalen in Tanthof. Daar vindt onderzoek naar doorstartmogelijkheden plaats. Het is dan niet logisch om de inschrijving te stoppen. Huidige en nieuwe ouders moeten wel de risico’s en de ontwikkelingen worden geschetst.

De SDP werkt mee voor zover er plaats is aan het herplaatsen van de kinderen van de te sluiten zalen naar overige peuterspeelzalen. Er kan geen voorrang gegeven worden aan kinderen qua plaatsingsdatum. Het jaar 2005 zal een overgangsjaar zijn naar de plaatsing van kinderen in vaste gemengde groepen per 2006.

Voor een groep van de peuterspeelzaal Buitenhof gaat de SDP op zoek, in samenwerking met de oudercommissie, naar een alternatieve locatie. Daartoe treden zij in overleg met de scholen in de buurt.

De SDP heeft met Octopus BV een regeling waarbij binnen Octopus vervangend werk kan worden gezocht. Gezien de huidige ontwikkelingen op de markt van de kinderopvang lijken de mogelijkheden daartoe beperkt, zo niet nihil. Op grond daarvan wordt door de SDP voor het personeel van de te sluiten speelzalen een afvloeiingsregeling getroffen. De maximale kosten daarvan worden geraamd op rond de € 170.000. Bij eventuele aanbestedingsrondes en/of overnames zal aanbevolen worden gebruik te maken van het bestaande personeel. De verwachting is dat hierdoor verschillende medewerkers een nieuw werkverband kunnen aangaan. Voor die medewerkers voor wie dat niet gaat lukken zal de gemeente garant moeten staan voor de kosten van de afvloeiingsregeling omdat de stichting geheel afhankelijk is van gemeentesubsidie. Dit i.t.t. de bijzondere peuterspeelzalen die slechts een beperkte subsidie ontvangen en andere inkomsten hebben.

 

Montessori peutergroep

Het bestuur van de Montessori peutergroep is het niet eens met het stopzetten van de subsidie. Gezamenlijk met het bestuur van Hansje Stoffel zullen zij dit nader beargumenteren. In afwachting van een definitief besluit onderzoekt het bestuur van de Montessori peutergroep onder begeleiding van een extern deskundige de mogelijkheden voor een doorstart zonder subsidie. Daarvoor worden verschillende modellen uitgewerkt: 3-urige opvang, 5-urige opvang onder de werking van de WK, of 3-jarigen inbrengen in de onderbouw van de basisschool op experimentele basis.

 

Hansje Stoffel

Het bestuur van Hansje Stoffel spreekt haar verontwaardiging uit over het plotseling stopzetten van de subsidie. Door een relatief klein subsidiebedrag was Hansje Stoffel in staat om een volwaardige voorziening te exploiteren. De Vrije School doet actief mee in de ontwikkeling en de uitvoering van het brede schoolbeleid. Het bestuur vindt het stopzetten van de subsidie voor het peuterwerk haaks staan op de ontwikkeling van dat (brede school)beleid.

 

8.                  Alternatieven voor peuterspeelzalen die geen subsidie meer ontvangen

Het niet meer subsidiëren van peuterspeelzalen heeft niet per definitie sluiting tot gevolg. Uit de delftse situatie blijkt dat er al jarenlang verschillende peuterspeelzalen zonder subsidie draaien, dat er vorig jaar twee zijn bijgekomen en dat er volgend jaar nog een nieuwe zal starten.

Naar aanleiding van de inspraak op het voorgenomen besluit hebben zich twee particuliere initiatieven gemeld voor een doorstart in Tanthof. Bovendien zijn de gezamenlijke directies van de basisscholen in Tanthof-oost bereid de on/mogelijkheden van een doorstart te onderzoeken.

Er hebben eerste ambtelijke besprekingen plaatsgevonden. Daarbij is ondersteuning aangeboden in de vorm van verwijzingen naar belangrijke sites, rapporten, organisaties. Er zijn modellen beschikbaar gesteld van de kosten voor ouders bij verschillend ambitieniveau. Bovendien is er informatie beschikbaar onder welke voorwaarden de peuteropvang (deels) onder de werking van de WK kan vallen.

De twee initiatiefnemers zullen zich op korte termijn schriftelijk aanmelden en hun voorlopige plannen kort toelichten. Met beide initiatieven is de vervolgprocedure doorgesproken. Deze komt neer op het maken van een bedrijfsplan, voeren van besprekingen met de directie(s) van de scholen-ouders-SDP. De gemeente zal de bedrijfsplannen laten toetsen door het Waarborgfonds. Dit deel van het traject moet uiterlijk in december a.s. afgerond zijn. Mochten de plannen niet akkoord bevonden worden, dan vindt in de periode januari – april 2005 aanbesteding plaats onder delftse professionele kinderopvangorganisaties. Uiterlijk in mei 2005 zal dan definitief bekend zijn of er een doorstart komt.

 

9.                  Vervolgprocedures – 2005 overgangsjaar

Met de bestuurlijke besluitvorming van deze nota, wordt het beleid voor het peuterspeelzaalwerk vastgelegd.

 

Intentieverklaringen

De peuterspeelzalen die in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring als voorschoolpeuterspeelzaal hebben tot en met december de tijd om een samenwerking aan te gaan of te bekrachtigen door middel van een intentieverklaring.

 

Aanbesteding

Als er van een beoogde combinatie van peuterspeelzaal/basisschool geen intentieverklaring komt, vindt aanbesteding plaats. Aanbesteding zal plaatsvinden onder alle delftse professionele kinderopvangondernemers en ondernemers die zich eerder bij de gemeente hebben gemeld met interesse voor uitbreiding. Deze aanbesteding vindt plaats tussen januari en april 2005.

 

Hulp bij doorstart

Peuterspeelzalen die niet meer voor subsidie in aanmerking komen, kunnen onderzoeken of een doorstart mogelijk is. De conclusies van dit onderzoek moeten uiterlijk april 2005 getrokken zijn. Deze termijn heeft te maken met het feit dat bij het onverhoopt niet doorstarten er maatregelen voor het personeel, de kinderen en de ruimten moeten worden genomen (zie verder hoofdstuk 8).

Mochten de initiatieven niet leiden tot een daadwerkelijke doorstart, dan vindt terugkoppeling naar het College plaats.

 

Subsidie stopzetten

Vijf van de hierboven genoemde zes peuterspeelzalen ontvangen met ingang van de zomervakantie van 2005 geen subsidie meer. Voor de zesde peuterspeelzaal stopt de subsidie met ingang van de kerstvakantie 2005.

 

Leidsters scholen

In 2005 kan gestart worden met de scholing van de leidsters die op een voorschoolpeuterspeelzaal gaan werken.

 

Accommodaties aanpassen

Daar waar dat nodig is kunnen in de loop van 2005 de accommodaties aangepast worden aan de ARBO-eisen.

 

 

 

10.               Communicatie

De besturen zijn schriftelijk en mondeling op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit en de vervolgprocedures. Vervolgens heeft er op verschillende momenten overleg plaatsgevonden met de afzonderlijke besturen.

De ouders zijn op de hoogte gesteld door de respectievelijke besturen. Met een delegatie van ouders van SDP-peuterspeelzalen heeft overleg met de gemeente plaatsgevonden. Hierin is uitleg gegeven over de achtergronden van het beleid en van de kant van de ouders zijn de bezwaren daartegen geuit.

De leidsters zijn door de respectievelijke besturen geïnformeerd over het voorgenomen besluit en het vervolg van de procedures.

Er hebben besprekingen plaatsgevonden met de directies van de basisscholen in Tanthof-oost en met initiatiefnemers die een doorstart willen maken in Tanthof. Afspraken over vervolgprocedures zijn vastgelegd.

                       

11.               Samenvatting en beslispunten

 

11.1 Samenvatting

 

Inleiding

Het beleid voor het peuterspeelzaalwerk wordt herzien. Hier zijn zowel politieke, maatschappelijke als financiële aanleidingen voor. In verschillende fasen is het proces van herziening vanaf 2002 tot heden doorlopen. De besluitvorming over de definitieve voorstellen ligt nu voor.

 

Ambitie
De gemeente zet de middelen voor het peuterspeelzaalwerk vanaf 2006 in op de voorschoolpeuterspeelzalen. Daarnaast stimuleert de gemeente particulier initiatief op die plaatsen in de stad waar vraag is en zich geen gesubsidieerde capaciteit bevindt.

Nieuw peuterspeelzaalbeleid

De gemeente beoogt met het peuterspeelzaalwerk dat kinderen in de leeftijd van 2 en 3 jaar die niet naar de kinderopvang gaan in een veilige en stimulerende omgeving kunnen (leren) spelen met leeftijdgenoten en dat zij taalkundig gezien voorbereid zijn op de basisschool (voorschoolpeuterspeelzalen). Er is prioriteit voor de groei van het aantal op te vangen doelgroepkinderen. Er wordt gewerkt met vaste gemengde groepen. Dat betekent dat er overal ook plaats zal zijn voor niet-doelgroepkinderen.
 

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten beschrijft deze ambitie als de hoogste in een onlangs gepresenteerde handreiking voor gemeenten over het peuterspeelzaalwerk. Essentie van deze ambitie is het hoge kwaliteitsniveau van de professionele begeleiding en de inbedding van het peuterspeelzaalwerk binnen het jeugdbeleid.

Consequenties nieuw peuterspeelzaalbeleid

Dit nieuwe beleid betekent dat er twaalf gesubsidieerde voorschoolpeuterspeelzalen komen. Een zestal peuterspeelzalen komt niet meer voor subsidie in aanmerking komen. Vijf peuterspeelzalen ontvangen voor de zomervakantie van 2005 geen subsidie meer; de zesde krijgt vanaf de kerstvakantie 2005 geen gemeentelijke middelen meer. 2005 is een overgangsjaar – in 2006 gaat het nieuwe beleid in werking.

 

Subsidie voorwaarden
Om voor subsidie in aanmerking te komen gelden duidelijke criteria. Bestaande gesubsidieerde peuterspeelzalen hebben voorrang. Peuterspeelzalen en basisscholen moeten actief met elkaar gaan samenwerken. Dit moet tot uitdrukking komen in een getekende verklaring.

Als er eind 2004 geen schriftelijke intenties zijn ingediend, wordt aanbesteed. Dan kunnen ook tot nu toe niet gesubsidieerde peuterspeelzalen meedingen.

Doorstart Tanthof

Er hebben zich bij de gemeente kandidaten gemeld die willen onderzoeken of een doorstart in Tanthof mogelijk is. Uiterlijk eind 2004 moet het onderzoek afgerond zijn. Eventueel vindt dan nog aanbesteding plaats. Mei 2005 is definitief duidelijk of er een doorstart zonder subsidie mogelijk is van een of meerdere peuterspeelzalen in Tanthof.

 

Financiën

Naar verwachting zijn de kosten van de beleidswijziging op het peuterwerk in 2005 groot incidenteel € 44.382. Deze kunnen ten laste van de Reserve Kinderopvang gebracht worden (bijlage 5).

 

11.2 Voorstellen

Voorgesteld wordt akkoord te gaan met:

§          De beschreven ambitie (hoofdstuk 3)

§          Het geformuleerde nieuwe peuterspeelzaalbeleid (hoofdstuk 4)

§          De voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen (hoofdstuk 5)

§          De consequenties van het nieuwe peuterspeelzaalbeleid (hoofdstuk 6)

§          Het onderzoek naar de doorstartmogelijkheden in Tanthof (hoofdstuk 7)

§          De eenmalige dekking van het tekort op het peuterwerk in 2005 van

€ 44.382 t.l.v. de Reserve Kinderopvang (bijlage 5).

 

            Vakteams Onderwijs en Welzijn

            September 2004



[1] Binnen de Delftse Voorscholen wordt gewerkt met een drietal programma’s welke door de landelijke overheid zijn bestempeld als het meest effectief