1

Verantwoorde kinderopvang: verdere stappen naar de toekomst

convenant kwaliteit kinderopvang

1 september 2004

1. Vooraf

De kwaliteit van de kinderopvang in Nederland moet goed geregeld zijn. Dat is in de eerste plaats

nodig voor kinderen en hun opvoeders; voor kinderen is dit de belangrijkste ontwikkelingsfase in

hun leven. Maar ook de aanbieders van kinderopvang hebben baat bij goede regels: die geven

duidelijkheid en bevorderen eerlijke onderlinge concurrentie. Regels moeten wel flexibel genoeg

zijn om verantwoord te kunnen ondernemen. Goede kwaliteitsregels hebben tenslotte een groot

maatschappelijk belang. De kinderopvang is immers een niet meer weg te denken branche in onze

samenleving.

Aanbieders en afnemers van kinderopvang hebben daarom samen landelijke kwaliteitseisen

opgesteld voor de kinderopvang in Nederland. De Maatschappelijk Ondernemers Groep, de

Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang en BOinK belangenvereniging van ouders in de

kinderopvang leggen die afspraken vast in dit convenant. De afspraken zijn basiseisen voor

kwaliteit; het staat individuele aanbieders vrij hierin verder te gaan.

De centrale vraag in de afspraken is: Wat vinden wij met elkaar als branche verantwoorde

kinderopvang? Daarbij staan de ontwikkelingsmogelijkheden, de veiligheid en de gezondheid van

het kind voorop. Het convenant regelt zaken als: aantal kinderen per leidster, huisvesting, omvang

van de stamgroep, medezeggenschap, veiligheid, gezondheid en informatie aan ouders. Daarmee

geeft de kinderopvang ook haar maatschappelijke rol aan in het integraal jeugdbeleid.

Dit is een bijzonder convenant. De branche neemt nadrukkelijk zelf de verantwoordelijkheid voor

kwaliteit, nu de overheid dat in de nieuwe Wet kinderopvang niet meer gedetailleerd voorschrijft.

Partijen zien dit convenant als het fundament voor verdere verbeteringen die ze de komende jaren

stapsgewijs met elkaar willen bereiken in de kinderopvang, vandaar de ondertitel: Verdere stappen

naar de toekomst. Het convenant is voor partijen de basis voor goed toezicht in de branche.

Bij de verbeteringen spelen bestaande kwaliteitsinstrumenten (zoals certificeren) en zonodig

nieuwe kwaliteitsinstrumenten (bijvoorbeeld prestatievergelijking aanbieders) een belangrijke rol.

Ouders en toezichthouders krijgen daardoor beter zicht op de feitelijke kwaliteit van de

kinderopvang. Het convenant versterkt kortom de ontwikkeling van de kinderopvang als een

volwaardige branche die kwaliteit levert en aantrekkelijk is voor (nieuwe) aanbieders die onder

dezelfde voorwaarden met elkaar kunnen concurreren.

2. Achtergrond en aanleiding convenant

De kinderopvang is de afgelopen vijftien jaar spectaculair gegroeid: van 20.000 plaatsen in 1988

naar 181.000 plaatsen in kindercentra en gastouderopvang eind 2003. Hiervan maken meer dan

300.000 kinderen gebruik.

Op 1 januari 2005 treedt de nieuwe Wet kinderopvang (Wk) in werking. Die stelt voorwaarden aan

kinderopvang en regelt de kwaliteit in algemene termen. Artikel 48, eerste lid stelt dat kindercentra

‘verantwoorde kinderopvang’ dienen te bieden. Dat betekent dat kinderopvang moet bijdragen aan

een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Voor de

gastouderbureaus geldt een vergelijkbare norm. Het Rijk laat meer gedetailleerde uitvoeringsregels

achterwege. De minister van SZW heeft de branche gevraagd zelf basiseisen voor kwaliteit op te

stellen die als basis kunnen dienen voor het toezicht vanuit de GGD’en op de kinderopvang.

Uiteraard blijven naast dit convenant de eisen uit de overige wet- en regelgeving1 en de CAOafspraken

gelden. Aanbieders van kinderopvang moeten ingeschreven staan in het gemeentelijk

register.

1Naast de Wet Kinderopvang onder meer: Arbeidsomstandighedenwet, Warenwet, Infectieziektewet, Wet

Collectieve Preventie Volksgezondheid, Wet Klachtrecht Zorginstellingen.

 

2

3. Afspraken over kwaliteitsaspecten

Deze paragraaf legt de concrete kwaliteitseisen voor dagopvang en de buitenschoolse opvang (bso)

vast. Dagopvang en bso worden gezamenlijk behandeld om te benadrukken dat het om dezelfde

maatschappelijke branche gaat. Uiteraard gelden op punten afzonderlijke eisen; dit staat dan

telkens apart aangegeven. Voor kleinschalige opvang gelden in beginsel dezelfde eisen als voor

dagopvang omdat sprake moet zijn van eerlijke concurrentie tussen aanbieders. Voor

gastouderopvang gelden in beginsel dezelfde eisen; een aantal werkt specifiek uit en komt in een

aparte paragraaf van dit convenant aan de orde.

Pedagogisch beleidsplan

Het belangrijkste in de kinderopvang is de manier waarop met kinderen wordt omgegaan. Daarom

moet elke aanbieder een pedagogisch beleidsplan hebben voor zowel dagopvang als buitenschoolse

opvang. Het pedagogisch beleidsplan is een belangrijke toetssteen voor ouders. Het gaat onder

andere in op de vier competenties uit de Wet kinderopvang: sociale veiligheid, sociale

competenties, persoonlijke competenties en overdracht van normen en waarden. De aanbieder

werkt deze competenties in overleg met ouders verder uit in het pedagogisch beleidsplan en

handelt in de praktijk van de opvang naar dit plan. Ouders worden betrokken bij de actualisering

van het pedagogisch beleidsplan.

Aantal kinderen per leidster en omvang stamgroep

Het uitgangspunt is: verantwoorde kinderopvang met vaste groepen kinderen in een eigen ruimte

(stamgroepen), maar een open deuren beleid moet mogelijk zijn.

Er moeten duidelijke regels zijn voor het maximaal aantal kinderen dat één leidster mag opvangen;

het gaat dan om het aantal gelijktijdig aanwezige kinderen. Kinderen en ouders moeten ook weten

in welke stamgroep hun kind zit en welke leidsters bij welke groep horen. Het pedagogisch

beleidsplan moet de werkwijze, de maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroep

vermelden.

De aanbieder heeft tegelijkertijd voor een goede bedrijfsvoering een zekere flexibiliteit nodig. Dit is

ook voor kinderen zelf belangrijk. Daarom is een open deuren beleid mogelijk waar dit op

verantwoorde wijze kan. Kinderen maken dan gebruik van verschillende ruimtes en verlaten hun

stamgroep. 2 Het pedagogisch beleid geeft aan in welke situaties dat gebeurt.

Partijen spreken hierover het volgende af:

· Voor dagopvang gelden de volgende regels: één leidster per vier aanwezige kinderen tot 1

jaar; één leidster per vijf aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar; één leidster per zes aanwezige

kinderen van 2 tot 3 jaar; één leidster per acht aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar. Bij

kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt een gemiddelde berekend.

· De stamgroep bestaat uit maximaal twaalf kinderen bij 0- 1 jaar en maximaal zestien kinderen

bij 0- 4 jaar (waarvan maximaal acht kinderen tot een jaar)

· Voor buitenschoolse opvang voor kinderen in de basisschoolleeftijd gelden de volgende regels:

één leidster per tien (aanwezige) kinderen, de stamgroep bestaat uit maximaal twintig

kinderen van 4-12 jaar. Daarnaast is het toegestaan bij groepen van alleen 8-12 jarigen met

twee leidsters en een extra volwassene maximaal dertig kinderen op te vangen.

· De kinderen kunnen in dagopvang en bso bij activiteiten de stamgroepen verlaten; dan wordt

de maximale omvang van de stamgroep tijdelijk losgelaten. Wel blijft het aantal kinderen per

leidster van kracht, toegepast op het totaal aantal aanwezige kinderen op de locatie.3 De op de

locatie aanwezige leidsters houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken

hebben.

· Voor de flexibiliteit in de organisatie is het mogelijk dat in de dagopvang ten hoogste drie uur

per dag (niet aaneengesloten) minder beroepskrachten worden ingezet, maar nooit minder

dan de helft van het afgesproken aantal leidsters. Is er in zo’n situatie slechts één leidster in

het kindercentrum, dan is er ter ondersteuning ten minste één andere volwassene als

‘achterwacht’ in het kindercentrum aanwezig.

· Voor buitenschoolse opvang kunnen ten hoogste een half uur per dag minder leidsters worden

ingezet, maar ook nooit minder dan de helft van het aantal afgesproken leidsters. Is er in zo’n

situatie slechts één leidster in het kindercentrum, dan is er ter ondersteuning ten minste één

2 Om gezamenlijk iets te doen, bijvoorbeeeld poppenkast kijken.

3 Daarmee is het in de bso bijvoorbeeld mogelijk dat één leidster met drie kinderen binnen bezig is en twee

andere leidsters met 27 kinderen buiten aan het voetballen zijn.

3

andere volwassene als ‘achterwacht’ in het kindercentrum aanwezig. Beslaat de opvang van de

kinderen de gehele dag, dan geldt hetzelfde als bij de dagopvang.

Huisvesting

De nieuwe wet stelt geen gedetailleerde eisen meer aan de binnenruimte. De enige eis is: “de

houder van een kindercentrum moet zorgen voor passend ingerichte ruimtes voor spelen en rusten

die in overeenstemming zijn met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.”

Huisvesting is niettemin een belangrijk onderdeel van de kwaliteit en wordt in dit convenant nader

ingevuld.

Partijen spreken hierover het volgende af:

· Per kind moet minimaal 3,5 vierkante meter bruto oppervlak in de groepsruimte beschikbaar

zijn.4

· Er is een afzonderlijke slaapruimte voor baby’s.

· In de dagopvang is een aangrenzende, toegankelijke en veilige op de leeftijd afgestemde

buitenspeelruimte beschikbaar met een bruto oppervlak van circa 3 tot 4 vierkante meter per

kind.

· De buitenschoolse opvang moet een toegankelijke, vaste en passend ingerichte ruimte zijn

speciaal voor naschoolse bezigheden van kinderen. De buitenruimte moet bij voorkeur

aangrenzend zijn, maar mag ook in directe nabijheid liggen, mits goed en veilig bereikbaar.

Medezeggenschap

Ouders worden actief betrokken bij het beleid van een kindercentrum. De aanbieder heeft daar ook

belang bij: hij kan zijn klanten zo goed bedienen. De wet regelt dat een kinderdagverblijf een

oudercommissie moet hebben. Partijen vinden dat de aanbieder aantoonbaar moeite moet doen

om te bevorderen dat er een oudercommissie komt. De vorm van het overleg met de

oudercommissie moet passen bij de organisatievorm van het bedrijf en haalbaar en doelmatig zijn

voor ouders.

Teneinde ouders in de gelegenheid te stellen medezeggenschap uit te oefenen, dienen zij goed

geïnformeerd te zijn over de gang van zaken in een kindercentrum. Partijen vinden dat ouders bij

belangrijke onderwerpen op punten moeten kunnen adviseren; niet alle handelingen van de

aanbieder vallen onder de medezeggenschap van ouders. Aanbieders moeten ook gewoon kunnen

ondernemen. Het gaat er uiteindelijk om een voor alle partijen – aanbieder en afnemer – werkbare

situatie te creëren die recht doet aan de gerechtvaardigde belangen van ouders èn aan de eigen

verantwoordelijkheid van de aanbieders voor een goede bedrijfsvoering.

Partijen spreken hierover het volgende af:

· Medezeggenschap van ouders vindt, in aanvulling op wat de wet eist, zoveel mogelijk plaats

via landelijk overeengekomen afspraken tussen partijen in de branche.

· Partijen stellen voor 1 oktober 2004 een voorbeeldreglement voor oudercommissies op. Hierin

staan de rechten van ouders en de minimale verplichtingen van de aanbieder. Het reglement

geeft onder meer aan in welke gevallen de aanbieder advies moet vragen aan de

oudercommissie.

· Dit reglement wordt actief uitgedragen naar de leden van de organisaties van aanbieders en

naar de ouders (oudercommissies).

Veiligheid

De aanbieder voert een verantwoord veiligheidsbeleid. De Wet kinderopvang eist op dit punt van

de aanbieder een risico-inventarisatie en evaluatie (rie) en een Verklaring Omtrent Gedrag. De

risico-inventarisatie en evaluatie laat zien wat kinderen kan overkomen, hoeveel en welke

ongevallen er met kinderen zijn geweest, wat de aanbieder hieraan doet of heeft gedaan en wat

dat heeft opgeleverd. Deze gegevens zijn openbaar voor ouders en medewerkers. Voor het maken

van de risico-inventarisatie is een model ontwikkeld dat aanbieders kunnen gebruiken. Uiteraard

gelden ook de verplichtingen uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

4 Andere ruimte die is ingericht als speelruimte wordt evenredig toebedeeld aan de groepsruimte.

4

Gezondheid

De aanbieder voert een verantwoord gezondheidsbeleid. Dit is onderdeel van de wettelijk verplichte

risico-inventarisatie en evaluatie. Hiervoor is een model ontwikkeld dat aanbieders kunnen

gebruiken. Daarbij moet bestaande wet- en regelgeving in acht genomen worden.

Kwaliteit personeel

Personeelsbeleid en scholingsbeleid zijn in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de

aanbieder. Die zorgt voor voldoende en goed opgeleid personeel. Kinderen en ouders hebben daar

groot belang bij: het is een belangrijk aspect van kwaliteit waarop ouders een kindercentrum

beoordelen. De aanbieder informeert ouders zo goed mogelijk over het personeelsbeleid voor zover

de ouder dat nodig heeft om een goede keuze te kunnen maken voor verantwoorde kinderopvang.

5. Gastouderopvang

Gastouderopvang is een bijzondere vorm van kinderopvang, op het woonadres van een gastouder

of vraagouder. De opvang vindt plaats door tussenkomst van een gastouderbureau en op basis van

een schriftelijke overeenkomst; ouders krijgen vooraf informatie over het beleid ten aanzien van

veiligheid, gezondheid, omgang met de kinderen (pedagogisch beleid) en de gegevens die zij

naderhand krijgen.

Een gastouder mag na overleg met het gastouderbureau maximaal vier kinderen opvangen, eigen

kinderen niet meegerekend. Partijen vinden dat de opvang moet plaatsvinden in een veilige en

gezonde omgeving met voldoende ruimte voor het aantal kinderen in de opvang.

Ouders worden actief betrokken bij het beleid van het gastouderbureau. Net als in de dagopvang

en de buitenschoolse opvang regelt de wet dat een gastouderbureau een oudercommissie moet

hebben. Partijen vinden dat de aanbieder aantoonbaar moeite moet doen om te bevorderen dat er

een oudercommissie wordt opgericht. De vorm van overleg met de oudercommissie moet passen

bij de organisatievorm van het gastouderbureau en haalbaar en doelmatig zijn voor ouders.

Partijen spreken hierover verder het volgende af:

· In woningen waar de opvang plaatsvindt, vindt jaarlijks een risico-inventarisatie en evaluatie

plaats voor veiligheid en gezondheid, hoe te handelen in noodsituaties. Die inventarisatie is

inzichtelijk voor ouders.

· Gastouderbureaus formuleren criteria voor de kwaliteit van de gastouders die aan de

vraagouders bekend zijn en toetsen deze jaarlijks. Het gastouderbureau bezoekt de gastouders

minimaal eenmaal per jaar.

· De beschikbare speel- en slaapruimte en de buitenspeelmogelijkheden zijn onderdeel van de

kwaliteitscriteria van het gastouderbureau; zij worden beoordeeld in relatie tot het aantal en de

leeftijd van de op te vangen kinderen.

· Het pedagogisch beleid van het gastouderbureau geeft duidelijkheid over het leeftijdsbeleid.

Ouders weten dan hoeveel kinderen (inclusief eigen kinderen) in welke leeftijd per gastouder

maximaal opgevangen worden.

· Indien gastouderopvang valt onder de AMvB innovatieve opvang en de gastouder meer dan

vier kinderen opvangt, dan moet de achterwacht duidelijk geregeld zijn. Het gastouderbureau

legt in het pedagogisch beleid vast hoe dat gebeurt.

6. Andere vormen van opvang

Kleinschalige kindercentra met maximaal zes kindplaatsen per dag

Partijen vinden dat deze centra moeten voldoen aan de regels voor de kinderopvang uit dit

convenant. De achterwachtfunctie is duidelijk geregeld en het kindercentrum beschrijft in het

pedagogisch plan hoe ze dit doet. De ouders worden minimaal eenmaal per jaar uitgenodigd om de

onderwerpen te bespreken waarvoor de Wet kinderopvang ouders adviesrecht geeft.

24uurs opvang

De 24uurs opvang voldoet aan de eisen die gesteld worden voor kindercentra. De

achterwachtfunctie moet net als in de kinderopvang geregeld zijn. Het kindercentrum beschrijft in

het pedagogisch plan hoe het hieraan voldoet.

5

7. Evaluatie

De kinderopvang voert los van de wettelijke verplichtingen al enige jaren een eigen

kwaliteitsbeleid, onder meer door het certificeren van instellingen. De afspraken in dit convenant

geven daar een verdere impuls aan. Het doel is: verantwoorde kinderopvang, het goed informeren

van ouders om hen goed te kunnen laten kiezen en meer dynamiek brengen in de branche.

Dit convenant is niet statisch. Partijen zullen de werking ervan in de praktijk nauwlettend volgen.

Dit gebeurt ook aan de hand van bestaande instrumenten zoals certificeren, de klachtenregeling en

de leveringsvoorwaarden. Ook wordt bekeken in welke mate de kinderopvang aansluiting vindt bij

het lokale jeugdbeleid.

Afhankelijk van de evaluatie van de AMvB innovatieve opvang wordt deze vorm van kleinschalige

opvang straks integraal onderdeel van het convenant, met inachtneming van de wijzigingen die uit

die evaluatie voortkomen.

Partijen spreken hierover het volgende af:

· Het convenant gaat op 1 januari 2005 in en geldt voor onbepaalde tijd; begin 2006 vindt een

evaluatie plaats. Partijen stellen hiervoor uit hun midden een begeleidingscommissie samen.

Partijen kunnen het convenant zonder instemming van andere partijen niet wijzigen.

· Er komen gezamenlijk afspraken over algemene leveringsvoorwaarden voor kinderopvang, met

een geschillenregeling op brancheniveau.

· MOgroep en de Branchevereniging zullen hun leden zeer dringend adviseren zich aan het

convenant te houden.

Utrecht, 1 september 2004

Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang, BOinK

de Branchevereniging Ondernemers in de kinderopvang

Maatschappelijk Ondernemers Groep, MOgroep