Treasurystatuut voor de uitoefening van de financieringsfunctie van de Gemeenschappelijke Regeling Brandweer Delft-Rijswijk.

 

 

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

 

In dit statuut wordt verstaan onder:

- Derivaten                         Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren

- Financiering                     Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.

 - Geldstromenbeheer        Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer)  

- Kasgeldlimiet                   Een bedrag op basis van de Wet FiDO ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeenschappelijke regeling bij aanvang van het jaar

- Kredietrisico                     De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit

- Liquiditeitenbeheer         Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar

- Liquiditeitsplanning         Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid

- Renterisiconorm               Een bij de aanvang van het jaar op basis van de Wet FiDO gefixeerd percentage van het totaal van de vaste schuld van de gemeenschappelijke regeling dat bij herfinanciering niet mag worden overschreden

- Saldobeheer                    Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen

- Treasuryfunctie                De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, financiering, liquiditeitenbeheer en kasbeheer

- Uitzetting                          Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar.

 

Hoofdstuk II. Uitgangspunten Treasurybeleid

 

Artikel 2. Uitgangspunten

1.   De gemeenschappelijke regeling kan leningen aangaan uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de brandweertaak;

2.       De gemeenschappelijke regeling kan middelen uitzetten uitsluitend indien sprake is van een liquiditeitsoverschot.

3.       De uitzettingen moeten een prudent karakter hebben en zijn niet gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen van dit treasurystatuut.

4.       Het gebruik van derivaten is niet toegestaan. .

5.       De wettelijke regels conform de Wet FiDO vinden onverkort toepassing.

 

 

Artikel 3. Doelstelling Treasurystatuut

1.       Het Treasurystatuut van de gemeenschappelijke regeling heeft tot doel een formeel kader te scheppen voor het treasurybeleid op hoofdlijnen, in de vorm van doelstellingen, richtlijnen en limieten waarbinnen de financieringsactiviteiten van de organisatie dienen plaats te vinden.

2.       In het Treasurystatuut zorgen eveneens de vier elementen sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden in hun samenhang voor duidelijkheid en transparantie in het treasuryproces.

 

 

Artikel 4. Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de gemeenschappelijke regeling dient tot:

1.       Het verzekeren van de financiering tegen acceptabele condities;

2.       Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

3.       Het realiseren van een flexibel en controleerbaar liquiditeitenbeheer in de organisatie;

4.       Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Financiering Decentrale Overheden (hierna: Wet FiDO) respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut;

5.       Het realiseren van informatiestromen ter ondersteuning van het beleid.

 

 

Hoofdstuk III. Risicobeheer en financiering

 
Artikel 5. Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

1.       Bij het uitzetten van middelen mag alleen gebruik worden gemaakt van financiële instrumenten die minimaal een hoofdsomgarantie kennen zoals bedoeld in de wet FiDO.

2.       Tijdelijk liquiditeitsoverschotten mogen slechts kortlopend (maximaal 1 jaar) worden uitgezet.

3.       Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden vindt plaats tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen.

 

Artikel 6. Renterisicobeheer
Met betrekking tot renterisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

1.       De kasgeldlimiet conform de wet FiDO mag niet worden overschreden;

2.       De renterisiconorm conform de wet FiDO mag niet worden overschreden;

3.       Nieuwe leningen en/of uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie -aanwezige leningenportefeuille, een recente liquiditeitsplanning- en een actuele rentevisie;

 
Artikel 7. Financiering langlopende geldleningen

1.       Het aantrekken van leningen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de intern beschikbare middelen te gebruiken voor financiering;

2.       Leningen worden alleen aangetrokken ten behoeve van de uitvoering van de brandweertaak;

3.       Het aantrekken van leningen dient te geschieden tegen aanvaardbare risico’s.

4.       Duur en aflossingstype van langlopende leningen wordt afgestemd op de investeringsplanning;

5.       De toekomstige behoefte aan leningen zal, gegeven de kredietwaardigheid van de gemeenschappelijke regeling tegen zo laag mogelijke kosten worden aangetrokken;

6.       De financierbaarheid van de gemeenschappelijke regelinge dient altijd veilig te worden gesteld, zodat op elk gewenst moment middelen kunnen worden aangetrokken;

 
Artikel 8. Liquiditeitenbeheer

1.       De omvang van kortlopende leningen wordt afgestemd op de liquiditeitsplanning;

2.       Bij het aantrekken van gelden voor een periode tot één jaar geldt als doelstelling, dat

er voldoende dispositieruimte bestaat om te garanderen, dat de organisatie haar korte termijn verplichtingen kan nakomen.

3.       Bij het uitzetten van gelden tot één jaar wordt het optimaliseren van het renteresultaat nagestreefd  op bestaande en geprognosticeerde liquiditeitsoverschotten voor een periode tot maximaal één jaar.

4.       De toegestane kasgeldlimiet mag niet worden overschreden;

5.       De maximumbedragen voor het kort krediet arrangement wordt gekoppeld aan de door de Provincie toegestane kasgeldlimiet;

6.       De toegestane korte termijn financieringsinstrumenten zijn gebaseerd op kasgeldleningen, daggeldleningen en de kredietlimiet op rekening-courant.

 

Artikel 9. Huisbankier

1.       De gemeenschappelijke regeling stelt zich ten doel tot het realiseren van gunstige c.q marktconforme condities op producten en diensten geleverd door één nader te selecteren bankinstelling;

2.       De gemeenschappelijke regeling stelt zich ook ten doel een voortdurende beschikbaarheid van bancaire diensten tegen vooraf overeengekomen kwaliteit en prijs te bewerkstelligen;

3.       De bankrelaties en de condities worden tenminste eens in de vijf jaar beoordeeld;

 

 

Hoofdstuk IV. Kasbeheer

 

Artikel 10. Doelstellingen Geldstromenbeheer
 De doelstellingen voor het geldstromenverkeer zijn:

1.       Beperking van het gebruik van liquide middelen.

2.       Inrichting van het betalingsverkeer dat wordt bereikt, dat de externe bankkosten (valutadagen, provisies, datacommunicatiekosten e.d.) tot een minimum worden beperkt.

3.       Het optimaliseren van de gemiddelde debiteuren- c.q. crediteurentermijn.

4.       Het zo doelmatig mogelijk beheren van debiteuren en crediteuren.

5.       Het minimaliseren van interne handelingskosten.

 

Artikel 11. Te hanteren algemene richtlijnen en limieten bij geldstroombeheer:

1.       De gemeenschappelijke regeling betaalt facturen tijdig. Dat wil zeggen, dat wordt betaald op de uiterste vervaldatum.

2.       Bij het aangaan van verplichtingen ingevolge contracten worden afspraken gemaakt over het betalen in termijnen.

3.       Er wordt een vaste debiteuren- en crediteurenprocedure opgesteld, uitgevoerd en periodiek gecontroleerd. Bij de debiteuren wordt onderscheid gemaakt in privaat- en publiekrechtelijke vorderingen.

4.       Het betalingsverkeer wordt zo mogelijk geconcentreerd bij één bankinstelling.

5.       Bij het uitvoeren van het betalingsverkeer wordt gebruik gemaakt van de goedkoopste en meest efficiënte instrumenten.

6.       De gemeenschappelijke regeling maakt gebruik van de meest goedkope en efficiënte manier van innen van de vorderingen en voor het voldoen aan verplichtingen, voor zover niet in strijd met andere beleidsuitgangspunten, zoals een burgervriendelijke benadering.

7.       De in- en uitgaande geldstromen worden op elkaar afgestemd met behulp van de eerder genoemde liquiditeitsprognose.

 

 

Hoofdstuk V: Administratieve organisatie en interne controle

 

Artikel 12. Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

1.       De verdeling van taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, de delegatie en mandateringen zijn eenduidig en schriftelijk vastgelegd in de administratieve organisatie;

2.       Bij uitvoering van de treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd;

3.       De administratie bevat daarnaast als kernonderdeel de maatregelen voor de interne controle om daarmee te bewerkstelligen en te bevestigen, dat de uitvoering van de treasuryfunctie conform de gestelde regels gebeurt;

4.       De administratieve organisatie en de interne controle moeten waarborgen, dat:

·         uitvoering van de treasuryfunctie rechtmatig en doelmatig is;

·         treasury-activiteiten adequaat kunnen worden uitgevoerd en bijgestuurd;

·         risico’s kunnen worden beheerst;

·         juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd is.

 

Hoofdstuk VI    Slotbepalingen

Artikel 13.         Inwerkingtreding

Dit Treasurystatuut betreft de nadere uitwerking van het hoofdstuk financiering in de Financiële verordening. Het Treasurystatuut treedt in werking op de dag dat deze verordening in werking treedt .

 

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Brandweer Delft-Rijswijk in zijn openbare vergadering van XX 2005.