Bijlage 1: gemeenschappelijke regeling

Behorende bij het “Organisatie- en beleidsplan Brandweer Delft-Rijswijk 2005 - 2008”


Gemeenschappelijke Regeling
Brandweer Delft-Rijswijk

 

De gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente ……………,

ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d………………..;

gezien het besluit van de gemeenteraden van Delft en Rijswijk d.d. ……………… om te komen tot fusie van de brandweerorganisaties in die gemeenten;

o v e r w e g e n d e  d a t:

§          Het in het gezamenlijk belang van hun gemeenten is tot samenwerking te komen op het terrein van de brandweerzorg en rampenbestrijding;

§          Alle inwoners van de gemeenten Delft en Rijswijk recht hebben op een verantwoord zorgniveau voor wat betreft brandweerzorg en rampenbestrijding;

§          Voor een doelmatige en effectieve uitvoering van de brandweerzorg en rampenbestrijding een intergemeentelijke samenwerking noodzakelijk is;

§          Het noodzakelijk is de voorzieningen voor brandveiligheid, hulpverlening en rampenbestrijding voor de gehele veiligheidsketen in onderlinge samenhang te treffen;

gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, Wet Rampen en Zware Ongevallen, de Brandweerwet 1985 en de Archiefwet 1995;

b e s l u i t e n:

op te richten de navolgende “Gemeenschappelijke Regeling Brandweerzorg en Rampenbestrijding Delft-Rijswijk”.


Hoofdstuk I: algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

1.        In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder: ;

2.        De regeling: de gemeenschappelijke regeling Brandweer Delft-Rijswijk;

3.        De gemeente(n): de in de regeling deelnemende gemeente(n);

4.        Het samenwerkingsgebied: het grondgebied van de deelnemende gemeente;

5.        Het openbaar lichaam: het openbaar lichaam zoals bedoeld in artikel 2;

6.        De directeur/commandant: de directeur Brandweer Delft-Rijswijk, tevens de commandant van de brandweer;

7.        Het personeel: het personeel in dienst van het openbaar lichaam;

8.        De HRH: de Hulpverleningsregio Haaglanden;

9.        De GR HRH: de Gemeenschappelijke regeling Hulpverleningsregio Haaglanden;

10.    De WGR: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

11.    Beleidsplan: een vierjaarlijks door het algemeen bestuur vast te stellen plan, waarin in ieder geval wordt beschreven de wijze waarop de brandweer voornemens is gedurende die periode uitvoering te geven aan haar taken en waaraan een meerjarenbegroting gekoppeld is;

12.    Jaarplan: een jaarlijks door het dagelijks bestuur vast te stellen plan voor het volgende kalenderjaar, dat een nadere uitwerking is van het beleidsplan. Het jaarplan dient als toelichting bij de begroting voor het betreffende kalenderjaar;

13.    Organisatie- en beleidsplan: door de raden van de gemeenten vastgesteld plan waarin de organisatorische en beleidsmatige gevolgen van de fusie zijn vastgelegd.

Artikel 2 - Instelling en plaats van vestiging

1.       Bij deze regeling wordt ingesteld een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd: “Brandweerzorg en Rampenbestrijding Delft-Rijswijk”;

2.       Het openbaar lichaam is gevestigd te Delft.

Artikel 3 - Doel

De regeling heeft tot doel, met inachtneming van het bepaalde in de Brandweerwet, de Wet rampen en zware ongevallen en de GR HRH:

a.        Het onder alle omstandigheden bewerkstelligen van een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering van werkzaamheden ter zake van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

b.        Het beperken van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

c.        Het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;

d.        Het bevorderen van een goede hulpverlening bij ongevallen en van een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde hulpverlening bij rampen en zware ongevallen.

Artikel 4 - Taken

1.      Het openbaar lichaam tracht het in artikel 3 gestelde doel te bereiken door vervulling van onder meer:

a         Het instandhouden en inzetten van een brandweerorganisatie;

b         De taken aangegeven in artikel 1, vierde lid van de Brandweerwet 1985;

c         Inventariseren en analyseren ten behoeve van de gemeenten van gemeentegrensoverschrijdende risico’s op het gebied van fysieke veiligheid;

d         De aanschaf en het beheer van materieel voor het openbaar lichaam;

e         Het bevorderen van een goede brandpreventie, onder andere door advisering over de door de gemeenten af te geven vergunningen;

f           Het bevorderen van brandveilig gebruik van bouwwerken door adviseren over de afgifte van, toezicht op en handhaving van gebruiksvergunningen op grond van hoofdstuk 6 van de bouwverordening;

g         Het bevorderen van een veilige leefomgeving in de gemeenten, onder andere door betrokkenheid bij infrastructurele projecten;

h         Het bevorderen van betrouwbare verbindingen voor de melding, alarmering en berichtgeving;

i           Het bevorderen van de opleidingen en het op peil houden van de geoefendheid van het personeel volgens de daarvoor geldende normen;

j           Het treffen van regelingen met andere hulpverleningsinstanties;

k         Het bevorderen van een goede samenwerking met andere hulpverleningsinstanties, zoals politie en ambulancedienst;

l           Het bevorderen van een goede samenwerking met onderdelen van de gemeente(n) die een rol hebben in het kader van de rampenbestrijding;

m       Het uitbrengen van adviezen inzake brandweer- en rampenbestrijdings-aangelegenheden aan de besturen van beide gemeenten;

n         Het coördineren van de voorbereiding van de rampenbestrijdingsorganisatie in beide gemeenten.

2.      Voor zover er bij de uitvoering van de taken sprake is van raakvlakken, stemt het openbaar lichaam één en ander af met de HRH. De HRH adviseert bij de totstandkoming van het beleidsplan;

3.      Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam kan besluiten dat het openbaar lichaam desgevraagd ook voor een buiten het samenwerkingsgebied gelegen gemeente of een andere instantie één of meer van de in het eerste lid genoemde taken zal uitvoeren, onder door het algemeen bestuur te stellen voorwaarden;

4.      Naast de in het eerste lid genoemde taken is het openbaar lichaam bevoegd om aan derden te verlenen diensten, die niet direct samenhangen met de uitvoering van haar publiekrechtelijke taak, uit te voeren;

5.      De diensten als bedoeld in het vierde lid zullen op basis van een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst tussen het openbaar lichaam en de opdrachtgever, zijnde de gemeenten en/of derden worden uitgevoerd;

6.      Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast ten aanzien van het aangaan en uitvoeren van de in het vierde lid bedoelde diensten. Het dagelijks bestuur toetst aan de hand van deze regels of een dienst wordt aangegaan en uitgevoerd.

Hoofdstuk II: bestuursbepalingen

Paragraaf 1 - bestuursorganen

Artikel 5 - Organen

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

1.       Het algemeen bestuur;

2.       Het dagelijks bestuur;

3.       De voorzitter.


Artikel 6 - Verdeling bevoegdheden

Voor zover in de regeling niet anders is bepaald, zijn bij de wet gestelde regelen omtrent de verdeling van bevoegdheden tussen de gemeenteraad, het college en de burgemeester, alsmede omtrent de overdracht van deze bevoegdheden van overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam, met dien verstande dat voor de gemeenteraad, het college en de burgemeester in de plaats treden respectievelijk het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 2 - Algemeen Bestuur

Artikel 7 - Samenstelling van het Algemeen Bestuur

Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit ten minste vier leden, te weten:

a          Eén lid, aan te wijzen door en uit de raad, de voorzitter inbegrepen, van Delft, met dien verstande dat de Raad nadrukkelijk de wettelijke taak van de burgemeester de grondslag doet zijn van het aanwijzingsbesluit;

b          Eén lid, aan te wijzen door en uit de raad, de voorzitter inbegrepen, van Rijswijk, met dien verstande dat de Raad nadrukkelijk de wettelijke taak van de burgemeester de grondslag doet zijn van het aanwijzingsbesluit;

c          Eén wethouder, aan te wijzen door de raad van Delft;

d          Eén wethouder, aan te wijzen door de raad van Rijswijk.

Artikel 8 - Zittingsduur

1.       De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur geschiedt voor dezelfde periode als de raden worden benoemd en vindt plaats binnen twee maanden na de eerste vergadering in de nieuwe zittingsperiode van de gemeenteraden;

2.       De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw gekozen leden van het algemeen bestuur in functie treden;

3.       De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment dat zij ophouden lid dan wel voorzitter van de raad of wethouder te zijn;

4.       Een tussentijds aangewezen lid treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden;

5.       De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van de raad van de betreffende gemeente, op de hoogte. Leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, worden vervangen door hun plaatsvervanger totdat in hun opvolging is voorzien;

6.       Wanneer in een opengevallen plaats moet worden voorzien, draagt de betreffende raad binnen twee maanden zorg voor een nieuwe aanwijzing;

7.       Op de plaatsvervangende leden zijn de voor de leden geldende bepalingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 - Bevoegdheden algemeen bestuur

1.      Het algemeen bestuur heeft naast alle bevoegdheden in het kader van de regeling, de bevoegdheid tot:

a         Het vierjaarlijks vaststellen van een beleidsplan. Dit plan wordt gezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

b         Het vaststellen en wijzigen van de taakstellende (meerjaren)begroting;

c         Het vaststellen van de jaarrekening;

d         Het opstellen van voorwaarden voor toetreding tot de regeling;

e         Het besluiten over toe- en uittreding van deelnemers;

f           Het besluiten over wijziging of opheffing van de regeling;

g         Het besluiten tot deelname aan gemeenschappelijke regelingen en het (mede) oprichten van of het deelnemen in privaatrechtelijke rechtspersonen;

h         Het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

i           Het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is beoordeeld door gedeputeerde staten;

j           Het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten, het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldelijke verplichtingen door anderen aan te gaan;

k         Het geheel of gedeeltelijk vervreemden en het bezwaren van onroerende zaken;

l           Het onderhands aanbesteden van werken of leveranties;

m       Het (europees) aanbesteden van leveranties met betrekking tot materieel mits gebaseerd op een vastgesteld investeringsplan;

n         Het aangaan van overeenkomsten;

o         Het controleren van het financieel beheer;

2.      Het algemeen bestuur kan de hem opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, met uitzondering van de in het vorige lid onder a tot en met f en h genoemde bevoegdheden.           

Artikel 10 - Voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en secretaris

1.       Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en  een secretaris aan;

2.       Het voorzitterschap rouleert om de twee jaar.

Artikel 11 - Reglement van orde

1.       Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast;

2.       Dit reglement, alsmede de daarin aangebrachte wijzigingen, worden aan de gemeenten en aan gedeputeerde staten gezonden.

Artikel 12 - Vergaderingen

1.       Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, of indien tenminste twee van de leden, met opgave van redenen, daarom schriftelijk verzoeken;

2.       De directeur/commandant woont als eerste adviseur van het algemeen bestuur de vergaderingen bij;

3.       De gemeentesecretarissen van de gemeenten kunnen in het kader van de  rampenbestrijding uitgenodigd worden de vergaderingen van het algemeen bestuur bij te wonen;

4.       Anderen kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van het algemeen bestuur bij te wonen.

Artikel 13 - Besluitvorming

1.       Het algemeen bestuur kan beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is;

2.       Indien de meerderheid van het aantal zitting hebbende leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering. De oproepingsbriefjes tot deze vergadering melden de te behandelen zaken. In deze vergadering wordt een besluit genomen door de dan tegenwoordige leden;

3.       Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering van het algemeen bestuur één stem;

4.       Besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen;

5.       Indien bij het nemen van een besluit door geen van de leden stemming wordt gevraagd, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen;

6.       Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt;

7.       Bij staken van stemmen over zaken heeft de voorzitter een doorslaggevende stem;

8.       Bij staken van stemmen over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 14 - Openbaarheid vergaderingen

1.      De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar;

2.      De deuren worden gesloten wanneer tenminste een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd;

3.      In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

a         Het vaststellen en wijzigen van de begroting en het vaststellen van de rekening;

b         Het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

c         Het vaststellen, wijzigen of intrekken van rechtspositieregelingen voor het personeel van het openbaar lichaam;

d         Het toetreden tot, of uittreden uit, opheffen of wijzigen van de regeling;

e         Het treffen, wijzigen, verlengen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling tussen het openbaar lichaam en andere lichamen, alsmede het toetreden tot en uittreden uit een dergelijke regeling;

f           Het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelneming daaraan.

Paragraaf 3 - Dagelijks bestuur

Artikel 15 - Samenstelling

1.       Het dagelijks bestuur wordt gekozen door en uit het algemeen bestuur en bestaat uit ten minste drie leden, waaronder in ieder geval zijn begrepen de voorzitter en de secretaris;

2.       Het dagelijks bestuur kan een penningmeester aanwijzen;

3.       De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur vindt plaats uiterlijk één maand na het tijdstip van aantreden van het algemeen bestuur;

4.       Degene, die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op deel uit te maken van het dagelijks bestuur;

5.       De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij brengen terstond de voorzitter schriftelijk op de hoogte van dit ontslag;

6.       In vacatures in het dagelijks bestuur wordt voorzien in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

Artikel 16 - Taken en bevoegdheden dagelijks bestuur

1.      Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast en bevoegd tot:

a         Het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

b         Het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

c         Het beheer van de eigendommen, goederen, inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam;

d         De zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

e         Het gedurig toezicht op al wat het openbaar lichaam aangaat;

f           Het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en in huur aannemen en uitgeven van roerende en onroerende zaken binnen de kaders van de taakuitoefening van de GR;

g         Het aangaan van geldleningen binnen de kaders van de taakuitoefening van de GR;

h         Het nemen van alle conservatoire maatregelen, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en ander verlies van recht of bezit;

i           Het voorstaan van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen of personen, waarmee contact voor het openbaar lichaam van belang is;

j           Het opstellen van een treasury statuut.

Artikel 17 - Vergaderingen

1.       Het dagelijks bestuur vergadert tenminste viermaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter dit nodig oordeelt, of indien twee van de leden, met opgave van redenen, dit schriftelijk verzoeken. Deze vergaderingen zijn niet openbaar;

2.       Het bepaalde in artikel 13 is van overeenkomstige toepassing op de besluitvorming in het dagelijks bestuur;

3.       De directeur/commandant woont de vergaderingen bij en heeft daarin een raadgevende stem;

4.       Andere personen kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van het dagelijks bestuur bij te wonen;

5.       Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden, en zendt dat ter kennisneming aan het algemeen bestuur.

Paragraaf 4 - De voorzitter

Artikel 18 - De voorzitter

1.       De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur;

2.       De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en draagt er zorg voor dat de besluiten van genoemde besturen worden uitgevoerd;

3.       De voorzitter tekent met de secretaris de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan;

4.       De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte;

5.       In gedingen of bij rechtshandelingen met de gemeente, tot welker bestuur de voorzitter behoort, wordt het openbaar lichaam vertegenwoordigd door de plaatsvervangend voorzitter;

6.       De voorzitter kan de vertegenwoordiging, na overleg met het dagelijks bestuur, aan een door hem aan te wijzen persoon opdragen.

Paragraaf 5 - De secretaris en penningmeester

Artikel 19 - De secretaris

1.       De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur;

2.       De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter in alles wat de hun opgedragen taak aangaat behulpzaam en wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris, aan te wijzen door de directeur/commandant;


3.       De secretaris ondertekent mede alle stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan;

4.       De secretaris kan de ondertekening, na overleg met het dagelijks bestuur, aan een door hem aan te wijzen persoon opdragen.

Artikel 20 - De penningmeester

De penningmeester behartigt namens het dagelijks bestuur hun onderscheidenlijke zorg voor het beheer van inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam en hun onderscheidenlijke zorg voor controle op het geldelijk beheer en de boekhouding.

Paragraaf 5 - Inlichtingen, informatie, verantwoording en ontslag

Artikel 21 – Inlichtingen, verantwoording en ontslag leden algemeen bestuur

1.       Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad, die hem heeft aangewezen, alle inlichtingen die door één of meer leden van die raad worden verlangd op de in die gemeente gebruikelijke wijze;

2.       Een lid van het algemeen bestuur kan door raad die het lid heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid;

3.       Indien een lid van het algemeen bestuur niet meer het vertrouwen geniet van de raad die hem heeft aangewezen kan deze hem als zodanig ontslaan.

Artikel 22 - Informatieverschaffing door bestuursorganen

1.       Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de raden van de gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is;

2.       Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden worden verlangd;

3.       Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 23 - Inlichtingen en verantwoording door (leden) dagelijks bestuur

1.       De leden van het dagelijks bestuur geven, tezamen dan wel afzonderlijk, ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet;

2.       Zij geven - tezamen dan wel afzonderlijk - aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet;

3.       Zij zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur;

4.       Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Paragraaf 6 - Commissies

Artikel 24 - Commissies

Het algemeen bestuur kan commissies instellen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

 


Hoofdstuk III: personeel en administratie

Artikel 25 - Benoeming directeur/commandant

Het algemeen bestuur benoemt en ontslaat op voordracht van het dagelijks bestuur de directeur/commandant.

Artikel 26 - Schorsing directeur/commandant

1.       Het dagelijks bestuur kan de directeur/commandant schorsen. Een besluit tot schorsing van de directeur/commandant wordt terstond aan het algemeen bestuur meegedeeld;

2.       Een besluit tot schorsing van de directeur/commandant vervalt, indien dit besluit niet in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur wordt bekrachtigd.

Artikel 27 - Taken en bevoegdheden van de directeur/commandant

1.       Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheden van de directeur/commandant;

2.       De directeur/commandant heeft in ieder geval tot taak het algemeen en dagelijks bestuur te adviseren en te informeren omtrent de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de HRH voor zover het betreft de regionale brandweerzorg en voorts omtrent de landelijke ontwikkelingen op het terrein van de brandweerzorg en rampenbestrijding.

Artikel 28 - Benoeming, schorsing en ontslag overig personeel

Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat op voordracht van de directeur/commandant het overige personeel van het openbaar lichaam.

Artikel 29 - Bezoldiging en rechtspositie

De bezoldigings- en rechtspositieregelingen van de gemeente Delft zijn van overeenkomstige toepassing op het personeel van het openbaar lichaam.

Hoofdstuk IV: financiële bepalingen

Artikel 30 - Administratie

1.       Het algemeen bestuur stelt onder goedkeuring van gedeputeerde staten regelen vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de penningmeester;

2.       Het algemeen bestuur stelt regels vast voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze regels dienen te waarborgen dat de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst;

3.       Het algemeen bestuur wijst een accountant aan als bedoeld in artikel 393 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek, belast met de controle van de jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van de bevindingen;

4.       Op de accountantverklaring en het verslag van bevindingen is artikel 213 lid 3 t/m 5 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing;

5.       Het algemeen bestuur stelt regels vast omtrent de verzekering van eigendommen en gelden van de regionale brandweer tegen schade of benadeling.


Artikel 31 - Begroting

1.      Tot de grondslag van het financiële beheer van het openbaar lichaam strekt een jaarlijkse begroting van inkomsten en uitgaven, die telkens uiterlijk 1 juli van het jaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waar zij voor geldt, door het algemeen bestuur wordt vastgesteld en zo nodig in de loop van dat kalenderjaar kan worden gewijzigd;

2.      Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks voor 1 maart een ontwerpbegroting met de daarbij behorende toelichting op voor het daarop volgende jaar. Tevens draagt het dagelijks bestuur voor de aansluitende periode van vier jaar een ontwerpmeerjarenraming ter vaststelling voor bij het algemeen bestuur;

3.      Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting minimaal zes weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de gemeenten. De raden van de gemeenten worden in de gelegenheid gesteld bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren te brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden;

4.      Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten ter goedkeuring door;

5.      Het algemeen bestuur zendt na vaststelling de begroting ter kennisname aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen;

6.      Het dagelijks bestuur deelt de beslissing van gedeputeerde staten inzake de begroting zo spoedig mogelijk mede aan het algemeen bestuur en de raden van de gemeenten;

7.      Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in het derde, vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing;

8.      Van het bepaalde in het zevende lid kan worden afgeweken ten aanzien van begrotingswijzigingen die:

a         Het totaalbedrag van de begroting niet aantasten;

b         Geen afwijking inhouden van het te voeren algemeen en financieel beleid.

Artikel 32 - Jaarrekening

1.      Van de rechtmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over het verstreken kalenderjaar verantwoording gedaan aan het algemeen bestuur, onder overlegging van het bestuursverslag en van de jaarrekening met toelichting, die in overeenstemming is met de in artikel 30 lid 2 bedoelde regelen;

2.      Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar uiterlijk 1 juli van het jaar, volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, vast;

3.      De rekening met bijbehorende accountantverklaring wordt binnen twee weken na vaststelling doch uiterlijk 15 juli aan gedeputeerde staten gezonden;

4.      De vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens  indien later valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden mochten komen vast te staan;

5.      Het algemeen bestuur beslist of een batig saldo van de rekening van lasten en baten geheel of gedeeltelijk:

a         Zal worden toegevoegd aan de algemene reserve of een bestemmingsreserve, dan wel;

b         Aan de gemeenten zal worden uitgekeerd.


6.      Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo van de rekening van lasten en baten geheel of gedeeltelijk:

a         Ten laste van de algemene reserve zal worden gebracht, dan wel;

b         Aan de gemeenten in rekening zal worden gebracht.

7.      Het algemeen bestuur zendt de rekening en bijbehorende accountantverklaring ter kennisname aan de gemeenteraden.

Artikel 33 - Verdeling van de kosten

1.      Voor de jaren 2005, 2006 en 2007 wordt uitgegaan van de volgende kostenverdeling:

a.   beide gemeenten dragen met hun budget van de inbrengbegroting bij aan de kosten        van de gemeenschappelijke regeling;

b.       Voor nieuwe activiteiten wordt in principe uitgegaan van een verdeling van kosten naar rato van het inwonertal;

c.       Het eventueel nadelig saldo wordt eveneens verdeeld naar rato van het inwonertal.

2.      Voor de begrotingsjaren 2008 en volgende zal de kostenverrekening plaatsvinden  volgens een in 2007 door het algemeen bestuur nader vast te stellen systematiek, die  gebaseerd is op de stand van zaken per 31 december 2006.

3.      De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen;

4.      Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet toe te passen;

5.      Het algemeen bestuur bepaalt elk jaar bij de vaststelling van de begroting voorlopig de voorschotbedragen van de gemeenten, zoals bedoeld in het eerste lid;

6.      Het openbaar lichaam factureert elk kwartaal aan de gemeenten een vierde deel van hun totale aandeel in het saldo van baten en lasten;

7.      De kosten van de diensten, zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, worden gedekt door middel van door opdrachtgevers te betalen tarieven. De tarieven worden jaarlijks bij de vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur vastgesteld, doch kunnen zo nodig in de loop van het jaar worden gewijzigd.

Artikel 34 - Verrekening

1.      Binnen een maand na vaststelling van de rekening doet het dagelijks bestuur aan het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente mededeling van het over het betreffende jaar verschuldigde aandeel in de in artikel 33, eerste lid, bedoelde kosten;

2.      Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 33, eerste lid, betaalde voorschot en het werkelijk verschuldigde bedrag vindt plaats uiterlijk binnen 30 dagen na de kennisgeving aan de deelnemende gemeenten van de vaststelling van de rekening.

Hoofdstuk V: archief

Artikel 35 - Archief

1.       Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig de regelgeving die geldt binnen de gemeente Delft;

2.       Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig de door provinciale staten op basis van artikel 33 van de Archiefwet 1995 vast te stellen verordening;

3.       De directeur/commandant is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van één van de gemeenten;

4.       De gemeentearchivaris van Delft oefent toezicht uit op het in het derde lid genoemde beheer;

5.       Voor de bewaring van de op grond van de artikelen 12 en 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Delft;

6.       De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de gemeentearchivaris van Delft.

Hoofdstuk VI: geschillen

Artikel 36 – Geschillenregeling

Indien een geschil zich voordoet, is het bepaalde in artikel 28 van de WGR van toepassing.

Hoofdstuk VII:   toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 37 - Toetreding

1.       Toetreding tot de regeling kan plaatsvinden, op voorstel van het algemeen bestuur, bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten en na verkregen goedkeuring van gedeputeerde staten;

2.       Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding;

3.       Aan de toetreding kunnen door de deelnemende gemeenten bepaalde voorwaarden worden verbonden;

4.       De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de opname in de registers als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de WGR heeft plaatsgevonden, tenzij anders is bepaald.

Artikel 38 - Uittreding

1.       Uittreding van een gemeente is gedurende een periode van tien jaar na de inwerkingtreding van de regeling niet mogelijk;

2.       Na de in het eerste lid genoemde periode kan een gemeente uittreden door toezending van de daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen aan het algemeen bestuur en na verkregen goedkeuring van gedeputeerde staten;

3.       De uittreding kan slechts plaatsvinden op 1 januari volgend op de datum waarop de opname in het register als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de WGR heeft plaatsgevonden, tenzij anders is bepaald;

4.       Het algemeen bestuur regelt onder goedkeuring van gedeputeerde staten de gevolgen van uittreding.

Artikel 39 - Wijziging

1.       Een voorstel aan de raden van de gemeenten tot wijziging van deze regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door de bestuursorganen van één van de gemeenten;

2.       Een besluit tot wijziging van deze regeling dient met instemming van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten te worden genomen.


Artikel 40 - Opheffing

1.       Een voorstel aan de raden van de gemeenten tot opheffing van de regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door de bestuursorganen van één van de gemeenten;

2.       Een besluit tot opheffing van de regeling dient met instemming van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten te worden genomen;

3.       Het algemeen bestuur stelt, de raden van gemeenten gehoord, een liquidatieplan vast en regelt onder goedkeuring van de gedeputeerde staten de vereffening van het vermogen.

Artikel 41 - Toezending van besluiten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft zendt de besluiten tot toetreding, uittreding, wijziging of opheffing van de regeling ter goedkeuring aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk VIII: overgangs- en slotbepalingen

Artikel 42 - Overgang rechten en verplichtingen

1.       Op de datum van inwerkingtreding van deze regeling treedt het openbaar lichaam in de rechten en verplichtingen van de gemeenten, voor zover betreft de taken als bedoeld in artikel 4 van deze regeling;

2.       Op 1 juli 2005 zal het desbetreffende personeel van de gemeenten overeenkomstig hetgeen in het Sociaal Statuut is vastgelegd en met in achtneming van de daarin gestelde voorwaarden in dienst treden van het openbaar lichaam.

Artikel 43 - Overige overgangsbepalingen

1.       In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, geschiedt de eerste aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur tegelijkertijd met de vaststelling van de gemeenschappelijke regeling;

2.       Het algemeen bestuur stelt binnen één jaar na het in werking treden van deze regeling een verordening vast omtrent de inrichting en bijbehorende taken en verantwoordelijkheden van de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

3.       In afwijking van het bepaalde in artikel 25 geschiedt de benoeming van de eerste commandant door de raden van de gemeenten en tegelijkertijd met de vaststelling van de gemeenschappelijke regeling;

4.       In aanvulling op het bepaalde in art. 9, lid 1 onder a, wordt het eerste beleidsplan van het openbaar lichaam binnen 3 maanden na de oprichting van de gemeenschappelijke regeling vastgesteld;

5.       In afwijking van het bepaalde in artikel 31 wordt de eerste begroting van het openbaar lichaam binnen 3 maanden na de oprichting van de gemeenschappelijke regeling vastgesteld.

Artikel 44 - Inwerkingtreding

1.      Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2005. Indien opname in het register als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet gemeenschappelijke regelingen niet voor genoemde datum heeft plaatsgevonden treedt de regeling in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de opname in genoemd register heeft plaatsgevonden;

2.      De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd;

3.      Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft zendt de regeling ter goedkeuring aan gedeputeerde staten.

Artikel 45 - Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als ‘Gemeenschappelijke Regeling Brandweer Delft-Rijswijk.’

 


Aldus vastgesteld door de raad van de Gemeente ……. in zijn openbare vergadering van

 

 

de griffier,                                                        de voorzitter,                                                   

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente………… op

 

 

de secretaris,                                                   de burgemeester,

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de Gemeente …………….. op

                                              

 

 

de burgemeester,