Geacht college,
Jaarlijks zorgt de Winterdienst van de sector
Stadsbeheer voor veilige en begaanbare openbare wegen in Delft door in geval
van gladheid deze te bestrijden. De gemeente heeft als wegbeheerder ook daartoe
de zorgplicht. Wanneer de gemeente deze zorgplicht verzuimt na te komen, kan
zij aansprakelijk gesteld worden voor door gladheid geleden schade.
Om risico aansprakelijkheid te voorkomen en om aan
de gemeentelijke zorgplicht te voldoen, wordt aanbevolen dat de gemeente:
In Delft is de werkwijze en uitvoering van de
gladheidbestrijding vastgelegd in het Draaiboek Gladheidbestrijding welke
jaarlijks wordt geactualiseerd. Het draaiboek gladheidbestrijding is in de
afgelopen jaren niet officieel vastgesteld door het College.
Uit oogpunt van zorgvuldigheid is het van belang
het huidige gladheidbestrijdingsbeleid vast te laten stellen door het college
van Burgemeester en Wethouders. Na het vaststellen van dit beleid kunnen
inwoners van Delft gericht hierover geïnformeerd worden.
Beleid en uitvoering gladheidbestrijding
De Winterdienst hanteert als beleidsregel dat, in
geval van gladheid, iedere weggebruiker vanuit het pand waarin hij/zij zich
bevindt, binnen een straal van 400 meter de openbare weg kan betreden waarop de
gladheid is/wordt bestreden.
Daarnaast worden de volgende wegen vrij gehouden
van ijs en sneeuw:
·
Hoofd-, wijk- en buurtontsluitingswegen;
·
Stations en busroutes;
·
De binnenstad;
·
Industrie en kantoorgebieden,
·
Tunnels en viaducten;
·
Wegen rondom openbare gebouwen zoals: ziekenhuizen,
scholen, bejaardentehuizen;
·
Fietspaden.
De Winterdienst geldt binnen een vastgestelde
raamperiode: 16 weken vanaf de tweede maandag van november, en in principe
tussen 04:00 uur en 23:00 uur.
Meldingen van burgers, die binnenkomen via het
infopunt Stadsbeheer, worden door de coördinator Winterdienst beoordeeld en na
risicoafweging meegenomen in de dagdienst. De burgers van Delft kunnen gratis
zakjes zout afhalen bij Stadsbeheer aan Staalweg 1 te Delft. Dit zout kunnen
zij gebruiken om hun eigen straat/stoep vrij te houden van ijs en sneeuw.
In Delft zijn bij bruggen of openbare gelegenheden
extra strooibakken geplaatst. Deze zijn geplaatst op locaties waar moeilijk met
de strooiwagen gestrooid kan worden en waar mogelijk extra gestrooid moet
worden omdat deze ijsgevoelig zijn. Dit zout kan door burgers gebruikt worden
om plaatselijk zout te strooien. Voor
bedrijven bestaat de mogelijkheid een contract af te sluiten voor het
bestrijden van de gladheid op private bedrijfsterreinen. Daarnaast kunnen
bedrijven tegen betaling zout afhalen op de Staalweg.
1.2 Milieu
Het zout waarmee gestrooid wordt, is van een
milieuvriendelijk karakter dat pas goed werkt op wegen die vochtig zijn en
bereden worden. Juist door het inrijden van het zout wordt het optimale effect
bereikt. Het strooien van woonstraten en woonerven geeft daardoor amper resultaat.
Vandaar dat het strooien van woonstraten en woonerven geen integraal onderdeel
vormt van het beleid dat gevoerd wordt. Vanuit milieuoogpunt wordt er gericht
zout gestrooid met een zo groot mogelijk effect.
2 Uitvoering
2.1 Strooiprioriteiten
In
geval van invallende gladheid worden prioriteiten gesteld met betrekking tot
het bestrijden van de gladheid op de openbare weg. Hierin zijn drie niveaus te
onderscheiden: primaire, secundaire en tertiaire prioriteit.
Primaire
prioriteit
De
primaire prioriteit wordt vervuld door de dag- en of nachtdienst. Op
hoofdlijnen kan gesteld worden dat het de primaire prioriteit is om, vanaf het
moment dat er gladheid vastgesteld is of dat er met een aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid verwacht wordt, gericht een strooiactie in te zetten. Dit
kan in de praktijk betekenen dat middels een gerichte strooiactie plaatselijke
gladheid bestreden wordt of dat binnen vier uur alle hoofdontsluitingswegen,
wijkontsluitingswegen, stations en busroutes, openbaar vervoersroutes, de
binnenstad, industrie en kantoorgebieden, tunnels, viaducten, fietspaden, wegen
rondom openbare gebouwen als ziekenhuizen, scholen, bejaardentehuizen en
fietspaden bij invallende gladheid vrij gemaakt worden van ijs en sneeuw.
Deze
primaire actie is verwerkt in alle routes en optisch in kaart gebracht op de
plattegrond van Delft. De routes zijn als volgt ingedeeld:
5 routes: doorgaande wegen en openbaar
vervoerroutes
4
routes doorgaande fietsroutes
1
route bruggen en specifieke knelpunten
Deze
routes zijn zorgvuldig samengesteld en worden jaarlijks geactualiseerd. De coördinatie van deze werkzaamheden vindt
plaats, afhankelijk van het moment van starten, onder de operationele
verantwoording van de opzichter of de dagcoördinator.
Secundaire
prioriteit
Deze
activiteiten vinden overdag plaats en kunnen omschreven worden als
ondersteunende werkzaamheden. Deze werkzaamheden bestaan uit het bestrijden van
de gladheid op openbare wegen die een belangrijke openbare sleutelfunctie
vervullen maar niet door de machinale strooiers bereikt kunnen worden. Als
voorbeeld kan gedacht worden aan bushokjes, loopbruggen en viaducten. De
secundaire taken worden verricht door de afzonderlijke vakteams. De coördinatie
van deze werkzaamheden vindt plaats onder de verantwoording van de
dagcoördinator. Daarnaast vervult Civiel de taak bij blijvende gladheid continu
te schouwen en mogelijk te besluiten tot het afrijden van de routes. De
secundaire prioriteit wordt vervuld door de dagdienst.
Tertiaire
prioriteit
Bij
strenge aanhoudende gladheid kan door de Winterdienstcoördinator besloten
worden om in afwijking van de beleidsregel tot het strooien van
buurtontsluitingswegen en plaatselijke gevaarlijke locaties. Dit besluit komt
tot stand op grond van klachten en meldingen en in overleg met de bestuurder,
directeur/sectorhoofd, Politie en Brandweer. Deze actie wordt geïnitieerd door
de Winterdienstcoördinator en in opdracht uitgevoerd door de dagcoördinator.
2.2 Methode
Gezien
de aard en de infrastructuur van de stad Delft versus beschikbare middelen en
het gehanteerde strooi- en milieubeleid wordt de gladheid op de openbare weg
curatief bestreden. Dit betekent dat op het moment dat het zeer waarschijnlijk
is dat de openbare weg glad wordt of het werkelijk glad is er over gegaan wordt
tot actie volgens de strooiprioriteitstelling.
Een
voordeel hiervan is dat de gladheid bestreden wordt op het moment dat de
openbare weg en de weggebruiker hierom vragen. Een nadeel is echter dat mede
door de reactietijd van maximaal vier uur er gedurende een periode sprake kan
zijn van een openbare weg waarop de gladheid nog niet bestreden is.
Daarnaast
rekent de Winterdienstcoördinator op de sociaal maatschappelijke
verantwoordelijkheid van de burgers en stelt middelen ter beschikking van de burger
om op zijn of haar stoep zelf de gladheid te bestrijden.
Vanuit het beleid wordt een aantal voorzieningen
getroffen ten behoeve van de gladheidbestrijding. Deze voorzieningen zijn het
plaatsen van zoutbakken in de stad en het verstrekken van zakken zout aan
burgers en tegen betaling ook aan bedrijven.
Het zout in de zoutbakken dient ervoor om de
burgers de gelegenheid te geven plaatselijk de gladheid te bestrijden waar het
snel glad is, machinaal zoutstrooien niet mogelijk is, of waar gegeven het
Winterdienstbeleid de gladheid niet bestreden wordt.
Voorafgaand aan de raamperiode worden de zoutbakken
geplaatst en tijdens een periode van gladheid periodiek bijgevuld. De
zoutbakken worden op basis van een zoutbakkenlijst op de juiste locatie geplaatst. Deze lijst is zorgvuldig
samengesteld en wordt jaarlijks herzien. Uiteraard kan deze lijst bijgesteld
worden op grond van meldingen door burgers.
Aanpassingen worden besloten door de coördinator op
advies van de dagcoördinator. Alle aanpassingen met betrekking tot de
strooibakkenlijst worden verwerkt en gecommuniceerd door de dagcoördinator aan
het infopunt en BMO. Op deze manier kan het draaiboek geactualiseerd worden.
Alle zoutbakken worden optisch verwerkt in een
plattegrond van de gemeente Delft. Deze plattegrond dient als overzicht en is
als informatiebron te gebruiken op het infopunt.
Bij de ingang (portier) van
Stadsbeheer/Sportbedrijf aan Staalweg 1 worden zakjes zout ordelijk en
milieubewust klaargelegd waarna ze gratis afgehaald kunnen worden door burgers
en tegen betaling door bedrijven. Dit wordt verzorgd door de dagcoördinator.
Wat
niet
Het
is praktisch, technisch en financieel onmogelijk om de gladheid te bestrijden
op stoepen zonder geconcentreerde openbare functie, buurt- of wijkstraten,
onverharde wegen en private terreinen. Het gebeurt dan ook slechts in het geval
dat er zich omstandigheden voordoen die gezien de situatie anders vragen of in
opdracht van de bestuurder.
Raamperiode
De
raamperiode van de Winterdienst is de periode waarin er een rooster voor de
piketdienst en achterwacht geldt. Deze wordt jaarlijks vastgesteld door de
Winterdienstcoördinator. De algemene regel die daarvoor gehanteerd wordt, is
dat er gestart wordt vanaf de tweede maandag van november. De periode
duurt daaropvolgend 16 weken en eindigt op de maandag van de 17e week.
De keuze van de start van de raamperiode is gebaseerd op het risico van
gladheid op de openbare weg. Factoren die hierin meewegen zijn kans op vorst of
ijsdagen, wegdektemperatuur in combinatie met vochtdeficit en historische
weerfeiten. In uitzonderlijke gevallen, als er aanleiding voor is, wordt in
opdracht van de Winterdienstcoördinator de raamperiode vervroegd of verlengd.
Signalen
/ weersvooruitzichten
Op grond van eigen waarneming en waarschuwingen van
Meteo Consult, Weersvoorspellingen, Rijkswaterstaat, Politie Haaglanden en/of
meldingen van burgers houdt de dagcoördinator of de opzichter zich op de hoogte
van de weersomstandigheden. Zij hebben hiervoor een aantal voorzieningen ter
beschikking waaronder een toegangscode ten behoeve van een weerbeeldprogramma
waarmee de weersverwachtingen bekeken kunnen worden en een telefoonnummer van
Meteo Consult om advies in te winnen met betrekking tot het te verwachten
weerbeeld.
Besluitvorming
De
dagcoördinator of opzichter neemt besluit tot het overgaan van een gehele of
gedeeltelijke strooiactie. Deze kan daarbij advies inwinnen bij de politie. Bij
twijfel moet er altijd contact opgenomen worden met de Winterdienstcoördinator
of diens plaatsvervanger.
Alarm
Op het moment dat er besloten wordt om over te gaan
tot het starten van een strooiactie, moet de politie, portier TU Delft,
brandweer en de Winterdienstcoördinator geïnformeerd worden over het genomen
besluit.
Het
huidige budget is € 319.628.
Dit
budget wordt voor een deel belast door vaste kosten. De vaste kosten komen tot
stand door voorzieningen die getroffen worden om de basis van de
gladheidbestrijding te organiseren en in stand te houden. Deze voorzieningen
bestaan uit: Piket- en Achterwacht organisatie, middelen (voertuigen,
strooiers, sneeuwschuivers, zoutopslag, communicatiemiddelen ed), voorzieningen op de openbare weg
(plaatsen zoutkisten, zoutzakken), voorbereidingen (projectorganisatie) en
derden (inhuur shovel, rijkswaterstaat).
De
vaste kosten bedragen ongeveer € 250.000.
Daarnaast
wordt dit budget voor een deel belast door variabele kosten. Het totaal hiervan
wordt in sterke mate bepaald door de mate waarin er acties plaatsvinden in een
raamperiode. Bij een gewone “zachte” Winter zal, volgens prognose, de Winterdienst
ongeveer tien maal in actie komen.
3. Juridisch kader
In de artikelen 16 e.v. van de Wegenwet is
uitdrukkelijk geregeld dat bij de gemeente de zorg rust voor het in goede en
veilige staat verkeren van wegen, voor zover deze zorg niet aan een ander
overheidsorgaan is opgedragen. Hiertoe behoort ook het bestrijden van gladheid
op deze wegen. Van belang is dat het hierbij gaat om een
inspanningsverplichting van de gemeente en niet om een resultaatsverplichting.
In artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is
bepaald in welke gevallen een persoon een onrechtmatige daad pleegt en
aansprakelijk is voor de door een ander geleden schade. In dit artikel zijn de
vereisten vastgelegd, waaraan moet zijn voldaan om de dader aansprakelijk te
kunnen houden voor de geleden schade. Het huidige recht kent daarnaast ook een
bijzondere bepaling die specifiek naar de aansprakelijkheid van de overheid
verwijst in haar hoedanigheid van wegbeheerder: artikel 6:174 BW. Artikel 6:174
BW creëert een risico-aansprakelijkheid voor de gemeente als wegbeheerder voor
wegen die niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven
omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar opleveren voor personen en/of
zaken.
Om aan de gemeentelijke zorgplicht/
inspanningsverplichting te voldoen, wordt aanbevolen dat de gemeente:
Inhoudelijke toelichting zie bijlage
gladheidbestrijding en aansprakelijkheid
Mandatering
Gezien de omvang van het
draaiboek en de mate van gedetailleerdheid wordt aan het college voorgesteld
het hoofd van de sector Stadsbeheer te mandateren het geactualiseerde draaiboek
jaarlijks vast te stellen.
Indien van dit
beleidsvoorstel afwijkende maatregelen nodig blijken te zijn, dan zal het
draaiboek Gladheidbestrijding opnieuw ter goedkeuring en vaststelling aan het
college van Burgemeester en Wethouders worden aangeboden.
Communicatie
Na vaststelling van het
voorgestelde beleid zal vakteam Communciatie een communicatieplan voor de
gladheidbestrijding opstellen en uitvoeren. Het communicatieplan is bedoeld om
de burger van de gemeente Delft op de hoogte te brengen wat zij in geval van
gladheid te verwachten hebben van de gemeente Delft en welke de sociaal
maatschappelijke verantwoordelijkheid de burgers van de gemeente Delft dragen.
Voorstel aan het college:
Aan het college wordt voorgesteld in te stemmen met
de volgende beleidsregels:
·
Het draaiboek Gladheidbestrijding zoals beschreven
in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 van dit voorstel vast te stellen.
·
Het laten opstellen van een communicatieplan door
Communicatie voor jaarlijkse voorlichting aan de inwoners van Delft
·
Het sectorhoofd Stadsbeheer te mandateren tot het
jaarlijks vaststellen van het actuele draaiboek gladheidbestrijding.
Hoogachtend,
M.
Koole
Hoofd Technische Dienst
Bijlage
Het is goed
aandacht om in het kader van het landelijke gladheidforum ook aandacht te
hebben voor de juridische kant van gladheidbestrijding.
Het burgerlijk
wetboek (BW) legt een zware verantwoordelijkheid bij gemeentes – en andere
wegbeheerders voor wegen die niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de
gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar opleveren voor personen
en/of zaken.
In de artikelen 16 e.v. van de Wegenwet is
uitdrukkelijk geregeld dat bij de gemeente de zorg rust voor het in goede en
veilige staat verkeren van wegen, voor zover deze zorg niet aan een ander
overheidsorgaan is opgedragen. Hiertoe behoort ook het bestrijden van gladheid
op deze wegen.
Van belang is dat het hierbij gaat om een
inspanningsverplichting van de gemeente en niet om een resultaatsverplichting.
In artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is
bepaald in welke gevallen een persoon een onrechtmatige daad pleegt en
aansprakelijk is voor de door een ander geleden schade. In dit artikel zijn de
vereisten vastgelegd, waaraan moet zijn voldaan om de dader aansprakelijk te
kunnen houden voor de geleden schade. Het huidige recht kent daarnaast ook een
bijzondere bepaling die specifiek naar de aansprakelijkheid van de overheid
verwijst in haar hoedanigheid van wegbeheerder: artikel 6:174 BW.
Artikel 6:174 BW creëert een
risico-aansprakelijkheid voor de gemeente als wegbeheerder voor wegen die niet
voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen
en daardoor gevaar opleveren voor personen en/of zaken.
Onder het oude recht lag deze aansprakelijkheid anders. Op grond van
het oude BW bestond er voor de gemeente een schuld-aansprakelijkheid, indien
zich een ongeval met schade had voorgedaan ten gevolge van gladheid van haar
wegen. Op grond van artikel 1401 oud BW (thans 6:162 BW) moest de eisende
partij bewijzen dat hij schade had geleden te gevolge van een onrechtmatige
daad (nalatigheid) van de gemeente, die tevens verwijtbaar was aan die
gemeente. De huidige risico-aansprakelijkheid van de wegbeheerder gaat verder
dan de zorgplicht onder het oude BW.
Risicoaansprakelijkheid betekent dat de rechter een
wegbeheerder doorgaans aansprakelijk zal achten
-
ongeacht het feit of de schadetoebrengende
gebeurtenis te wijten is aan de wegbeheerder;
-
ongeacht de (on)bekendheid met het betreffende
gebrek.
Ondanks de verschuiving van schuld- naar
risicoaansprakelijkheid – een tendens die in de jurisprudentie al plaatsvond
voor invoering van het nieuwe BW - bestaan er echter mogelijkheden voor de
gemeente zich te verweren tegen aansprakelijkstellingen, in geval van schade
ten gevolge van gladheid van wegen:
Risicoaansprakelijkheid komt op grond van artikel
6:174 BW eerst aan de orde indien de openbare weg niet voldoet aan de daaraan
in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, oftewel pas nadat het oordeel is
dat in deze zin sprake is van een gebrek.
LJN-nummer AF4542 Zaak 2002/1120
Arrondissementsrechtbank Arnhem, 29 januari 2002
“Blijkens de parlementaire geschiedenis (NvW, PG
InvW 6, pag. 1394) dient dit criterium (of al dan niet sprake is van een
gebrek) beperkt te worden opgevat, en is er geen absolute norm voor een
goede staat van onderhoud. Steeds dienen daarbij alle omstandigheden van het
geval, waaronder ook de weersomstandigheden, te worden betrokken in relatie tot
de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daaraan te stellen eisen. Als
algemene regel geldt daarbij dat normaal voorzichtige weggebruikers er rekening
mee zullen moeten houden dat wegen niet steeds in een perfecte staat van
onderhoud verkeren.
NJkort 2000, 55
Arrondissementsrechtbank Den Haag, 24 mei 2000
Een redelijke uitleg van
artikel 6:174 BW brengt met zich mee dat deze bepaling alleen dan toepassing
kan vinden, indien er sprake is van een gebrek aan de weg als zodanig en niet als
de gebrekkigheid bestaat in de aanwezigheid op het wegdek van ijzel dat niet
duurzaam met dat wegdek is verenigd en dat daarop ook niet thuishoort. Onder
een gebrekkige toestand in de zin van artikel 6:174 BW kan tevens worden
verstaan een gevaarlijke toestand, die men, hoewel bekend met die toestand,
laat voortduren. Hiervan is sprake als de wegbeheerder is tekortgeschoten in de
op hem rustende zorgverplichting. Op grond daarvan mag worden verwacht dat er
maatregelen worden getroffen, zoals het bestrijden van de door de ijzel
veroorzaakte gladheid en het vervullen van de waarschuwingsplicht.
3 gronden voor verweer tegen schadeclaims:
1.
de zinsnede “in de gegeven omstandigheden”
2.
de “tenzij-clausule”
3.
de “toets der redelijkheid”.
1.
de zinsnede “in de gegeven omstandigheden”
”De bezitter van een opstal die niet voldoet aan
de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en
daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich
verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige
afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het
ontstaan ervan zou hebben gekend.
Allereerst is de zinsnede “in de gegeven omstandigheden” van belang. Steeds
dienen alle omstandigheden van het geval, waaronder de weersomstandigheden, te
worden betrokken in relatie tot de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid
daaraan te stellen eisen[1].
Deze eisen verschillen van geval tot geval. Zo zullen voor een doorgaande route
binnen de bebouwde kom andere eisen gelden dan bij voorbeeld voor een
ontsluitingsweggetje in het buitengebied. Van de wegbeheerder mag niet worden
verwacht dat de weg in perfecte staat verkeert, maar wel dat de weg in een
staat van onderhoud verkeert die niet ligt beneden het niveau dat voor een weg
als waarom het gaat van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist.
Hierover heeft de minister onder meer gezegd dat bij de vaststelling van dat
niveau rekening gehouden zal moeten worden met de financiële armslag van het betrokken
overheidslichaam. De wegbeheerder heeft hier een zekere mate van
beleidsvrijheid. Dit beleid, waarbij het gaat om de afweging van het
beschikbaar stellen van middelen voor het wegenonderhoud ten opzichte van de
andere overheidstaken, kan door de burgerlijke rechter slechts marginaal worden
getoetst. Eén en ander houdt evenwel niet in dat het onderhoudsniveau bij
gebreke aan financiële middelen beneden een aanvaardbaar peil zal mogen dalen,
of dat bekende gevaarlijke situaties mogen blijven voortbestaan.
Als algemene regel geldt hierbij dat normaal voorzichtige weggebruikers er
rekening mee zullen moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat van
onderhoud verkeren.
Aan een weg die ten gevolge van nachtvorst, ijzel en dergelijke glad is geworden,
kunnen niet dezelfde eisen gesteld worden als aan zo’n weg in de zomer. Van de
weggebruiker mag worden verwacht dat hij bij winterse omstandigheden met een
grote mate van oplettendheid en voorzichtigheid aan het wegverkeer deelneemt
dan wel dat hij zich bij extreme omstandigheden (zware ijzel!) helemaal niet op
de weg begeeft. In dit soort omstandigheden kan de gemeente als wegbeheerder
dan ook niet zonder meer aansprakelijk worden geacht voor eventueel ontstane
schade.
2.
de “tenzij-clausule”
”De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men
daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor
personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt,
aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou
hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan
zou hebben gekend.
In de tweede plaats is het mogelijk een beroep te doen op de in het eerste lid
van artikel 6:174 BW opgenomen “tenzij-clausule”. De tenzij-formule is bedoeld
om de aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:174 BW te enten op de
aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ex 6:162 BW. De tenzij-formule heeft 3
functies.
Zij dient om:
a.
aan te geven dat de aansprakelijkheid ingevolge
6:174 BW geen verdere gevolgen heeft dan een aansprakelijkheid uit
onrechtmatige daad (6:162 BW) zou hebben (causaal verband, relativiteit, omvang
en vergoedbaarheid schade). De wetgever vond het onbevredigend indien
aangesproken zou kunnen worden voor méér dan op grond van onrechtmatig gedrag;
b.
vast te stellen van welke eisen voor
aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is geabstraheerd;
c.
te kunnen bepalen of de schade het gevolg is van
een gebrek in de zin van het regime van artikel 1405 door middel van het onderscheid
tussen een gebrek en overmacht, in de zin van een van buiten komende oorzaak,
probeert te bereiken.
Concreet gaat het hierbij
erom dat een wegbeheerder niet aansprakelijk kan worden gehouden indien gebrek
en schade een ononderbroken of nauwelijks te onderbreken gebeurtenis vormen,
die veroorzaakt wordt door een van buiten komende omstandigheid of bijv. door
plotseling optredende incidentele (weers-)omstandigheden. Het zal dan met name
gaan om het korte tijdsverloop tussen in casu het ontstaan van de gladheid en
het intreden van de schade. Ook al was de gemeente onmiddellijk bekend met het
ontstaan van het gebrek, het tijdsverloop bood geen ruimte om
voorzorgsmaatregelen te treffen.
VR 1994/154
Arrondissementsrechtbank
Den Haag, 20 april 1994
….. met een nog hogere
frequentie schouwen, mede gezien de financiële armslag van
de overheid, kan in
redelijkheid niet worden geëist. In verband met dit laatste zij vooropgesteld
dat het betrokken overheidslichaam niet kan instaan voor de (voortdurende)
afwezigheid van objecten c.q. substanties op het wegdek. De aansprakelijkheid
dienaangaande komt eerst aan de orde indien het overheidslichaam een verzuim in
de redelijkerwijs te betrachten zorg valt te verwijten. Daarbij is van belang
dat aan het overheidslichaam een zekere mate van beleidsvrijheid ten aanzien
van het onderhoud van wegen toekomt, zij het dat het niveau van onderhoud c.q.
beheer niet beneden een aanvaardbaar peil zal mogen dalen.
3.
de “toets der redelijkheid”
In het kader van de gladheidsbestrijding is voor gemeenten met name het
derde lid artikel 6:162 van belang:
“Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te
wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in
het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt”.
De gemeente kan op grond van deze bepaling aan de aansprakelijkheid voor
schades ten gevolge van gladheid van wegen ontkomen, indien zij aantoont dat in
de gegeven omstandigheden deze schades redelijkerwijs niet voor haar rekening
kunnen worden gebracht, gezien de in het verkeer geldende opvattingen. De
bewijslast hiertoe rust op de gemeente. Het wel of niet succesvol zijn van dit
verweer is afhankelijk van het algemeen beleid dat de gemeente voert ten
aanzien van de gladheidsbestrijding.
Of een gemeente
erin zal slagen het bewijs te leveren dat zij in een concrete situatie
redelijkerwijs niet aansprakelijk kan worden geacht voor een schade tengevolge
van gladde wegen, hangt af het algemene beleid dat de gemeente voert ten
aanzien van gladheidsbestrijding. De toetsing door de rechter zal in de
praktijk waarschijnlijk weinig anders geschieden dan onder het oude BW.
De criteria:
-
Voldoet een weg aan de eisen die in de gegeven
omstandigheden daaraan mogen worden gesteld?
-
Behoort de gemeente in de gegeven omstandigheden
aansprakelijk te worden geacht voor de schade, gezien de in het verkeer
geldende omstandigheden?
Zoals hiervoor al
gezegd, gaat de zorgplicht van de gemeente niet zover dat de veiligheid
van de weg te allen tijde wordt gegarandeerd. Van een weggebruiker mag worden
verwacht dat hij de nodige oplettendheid en zorgvuldigheid betracht, indien hij
deelneemt aan het verkeer, zeker indien er sprake is van gladheid op de wegen.
Recentelijk zijn er een aantal uitspraken gepubliceerd van lagere
rechters met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door
gladde wegen als gevolg van olie op de weg. In deze uitspraken wordt bepaald
dat de aansprakelijkheid voor dergelijke schade niet gegrond kan worden op
artikel 6:174 BW maar op artikel 6:162 BW. Derhalve geen
risico-aansprakelijkheid. Dat wordt als volgt gemotiveerd: artikel 6:174 BW kan
in beginsel slechts toepassing vinden,indien er sprake is van een gebrek aan
het wegdek, weglichaam of de weguitrusting en niet indien de gebrekkigheid
bestaat in de aanwezigheid van voorwerpen of substanties die niet op de weg
thuishoren.
Evenals onder het
oude BW, kunnen gemeenten m.i. ook het NBW aan aansprakelijkheid voor schades t.g.v.
gladheid van wegen ontkomen door aan te tonen dat zij aan hun
zorgplicht/inspanningsverplichting hebben voldaan. Ten einde dit te kunnen
bewijzen is het raadzaam voor gemeenten om de volgende aanbevelingen in
acht te nemen:
1 (Jaarlijks) vaststellen van een “gladheidsbestrijdingsplan”,
waarin het gemeentelijk beleid ten aanzien van de gladheidsbestrijding wordt
opgenomen.
In zo’n plan kan aan de orde komen:
-
prioriteitenstelling t.a.v. bepaalde soort wegen; bijv. doorgaanse wegen, drukke
wegen, busroutes, gevaarlijke wegen/ weggedeelten, rijwielpaden, bepaalde
locaties (ziekenhuizen, bejaardenhuizen etc.);
-
gestructureerde risico-analyse ter verkrijging van
een compleet beeld van mogelijk gevaarlijke wegen/weggedeelten;
-
systematische controle van het effect van de
gladheidsbestrijding;
-
goed systeem ten behoeve van de
klachtenregistratie;
-
voorlichting aan de inwoners van de gemeente en
wellicht ook in de regio e.d.
Bij het
vaststellen van een dergelijk plan mogen ook andere belangen aan de orde komen.
Genoemd kunnen worden:
-
Financiële middelen
Van de gemeenten kan niet
worden verwacht dat zij de gladheid op alle wegen in de gemeenten zullen
bestrijden. Bij genoemde prioriteitstelling kan rekening worden gehouden met de
beperkte financiële middelen, die gemeenten hebben.
Uit de wetsgeschiedenis
(PG boek 6, inv. blz. 1394) volgt dat ook de minister een volwaardige
risicoaansprakelijkheid te ver vond gaan. In de NvW I Inv. wordt het
verwachtingspatroon van de gebruiker in verband gebracht met financiële armslag
van de overheid. Weliswaar mag de staat van onderhoud niet beneden een
aanvaardbaar peil dalen; bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is,
kan de aard van de weg (in welk verband onder meer een dorpsweggetje wordt
genoemd) een rol spelen
Zie ook: VR2003/6, HR 3 mei 2002; en VR
2001/116, 17 november 2001.
-
Milieubelangen
Het
is mogelijk dat in bepaalde (gedeelten van) gemeenten op grond van
milieuoverwegingen slechts op beperkte wijze aan gladheidbestrijding wordt
gedaan (waterwingebieden, natuurbeschermingsgebieden e.d.).
Deze belangen
kunnen gemeenten echter nooit geheel ontslaan van de verplichting om in zekere
mate iets aan gladheidbestrijding te doen.
Bij een concreet
schadegeval, die bij de rechter aanhangig wordt gemaakt, zal de rechter zich
over het algemeen onthouden van een oordeel over de vraag of een gemeente bij
het bestrijden van gladheid op wegen op de juiste wijze te werk is gegaan,
omdat dit een kwestie van gemeentelijk beleid moet worden beschouwd.
Indien gemeenten
deze aanbevelingen ter harte nemen en ook uitvoeren, hebben zij alles gedaan
wat redelijkerwijze van hen mag worden verwacht. Een rechter zal deze gemeenten
- gezien de zorgvuldigheid die zij in acht nemen en de in het maatschappelijk
verkeer geldende opvattingen - niet snel aansprakelijk kunnen achten voor
schades die weggebruikers desondanks toch ten gevolge
2 Snel en doeltreffend handelen, zodra bepaalde
gevaarlijke situaties bekend worden bij gemeente bijv. door klachten van
derden:
-
direct verhelpen van de gladheid ter plaatse;
-
plaatsen van waarschuwingsborden.
3 Communicatie
Jaarlijks vóór de mogelijke sneeuw- en vorstperiode de inwoners van
gemeenten en zo nodig ook van de regio door middel van voorlichting in
plaatselijke/regionale dag-/weekbladen op de hoogte stellen van het
gemeentelijk gladheidbestrijdingsbeleid.
Gemeentes moeten hun beleid in de
gladheidbestrijdingsplannen vastleggen. Hiermee worden de principiële keuzes,
prioriteiten en gemeentelijk beleid vastgelegd en gemotiveerd.
Bron:
“Risico Bewust”, januari 1997, nr. 1; “Gladheidbestrijding”, VNG; “Wegbeheer en
aansprakelijkheid”, P. Claes 1990; “risicoaansprakelijkheid”, C.J.M. Klaassen,
1991; div. jurisprudentie.