Geacht college,

 

Inleiding

Jaarlijks zorgt de Winterdienst van de sector Stadsbeheer voor veilige en begaanbare openbare wegen in Delft door in geval van gladheid deze te bestrijden. De gemeente heeft als wegbeheerder ook daartoe de zorgplicht. Wanneer de gemeente deze zorgplicht verzuimt na te komen, kan zij aansprakelijk gesteld worden voor door gladheid geleden schade.  

 

Om risico aansprakelijkheid te voorkomen en om aan de gemeentelijke zorgplicht te voldoen, wordt aanbevolen dat de gemeente:

  1. Bewoners jaarlijks informeert over het gemeentelijk gladheidbestrijdingsbeleid vóór de mogelijke sneeuw- en vorstperiode;
  2. Snel en doeltreffend handelt zodra bepaalde gevaarlijke situaties bij de gemeente bekend zijn, en tenslotte;
  3. Jaarlijks een “gladheidbestrijdingsplan” vaststelt, waarin het gemeentelijk beleid ten aanzien van gladheidbestrijding wordt opgenomen.  

 

In Delft is de werkwijze en uitvoering van de gladheidbestrijding vastgelegd in het Draaiboek Gladheidbestrijding welke jaarlijks wordt geactualiseerd. Het draaiboek gladheidbestrijding is in de afgelopen jaren niet officieel vastgesteld door het College.

 

Uit oogpunt van zorgvuldigheid is het van belang het huidige gladheidbestrijdingsbeleid vast te laten stellen door het college van Burgemeester en Wethouders. Na het vaststellen van dit beleid kunnen inwoners van Delft gericht hierover geïnformeerd worden.


Beleid en uitvoering gladheidbestrijding

 

1          Beleid

 

1.1       Strategische Beleidsregel

 

De Winterdienst hanteert als beleidsregel dat, in geval van gladheid, iedere weggebruiker vanuit het pand waarin hij/zij zich bevindt, binnen een straal van 400 meter de openbare weg kan betreden waarop de gladheid is/wordt bestreden.

 

Daarnaast worden de volgende wegen vrij gehouden van ijs en sneeuw:

·         Hoofd-, wijk- en buurtontsluitingswegen;

·         Stations en busroutes;

·         De binnenstad;

·         Industrie en kantoorgebieden,

·         Tunnels en viaducten;

·         Wegen rondom openbare gebouwen zoals: ziekenhuizen, scholen, bejaardentehuizen;

·         Fietspaden.

 

De Winterdienst geldt binnen een vastgestelde raamperiode: 16 weken vanaf de tweede maandag van november, en in principe tussen 04:00 uur en 23:00 uur.

 

Meldingen van burgers, die binnenkomen via het infopunt Stadsbeheer, worden door de coördinator Winterdienst beoordeeld en na risicoafweging meegenomen in de dagdienst. De burgers van Delft kunnen gratis zakjes zout afhalen bij Stadsbeheer aan Staalweg 1 te Delft. Dit zout kunnen zij gebruiken om hun eigen straat/stoep vrij te houden van ijs en sneeuw.

 

In Delft zijn bij bruggen of openbare gelegenheden extra strooibakken geplaatst. Deze zijn geplaatst op locaties waar moeilijk met de strooiwagen gestrooid kan worden en waar mogelijk extra gestrooid moet worden omdat deze ijsgevoelig zijn. Dit zout kan door burgers gebruikt worden om plaatselijk zout te strooien.  Voor bedrijven bestaat de mogelijkheid een contract af te sluiten voor het bestrijden van de gladheid op private bedrijfsterreinen. Daarnaast kunnen bedrijven tegen betaling zout afhalen op de Staalweg.

 

1.2       Milieu

 

Het zout waarmee gestrooid wordt, is van een milieuvriendelijk karakter dat pas goed werkt op wegen die vochtig zijn en bereden worden. Juist door het inrijden van het zout wordt het optimale effect bereikt. Het strooien van woonstraten en woonerven geeft daardoor amper resultaat. Vandaar dat het strooien van woonstraten en woonerven geen integraal onderdeel vormt van het beleid dat gevoerd wordt. Vanuit milieuoogpunt wordt er gericht zout gestrooid met een zo groot mogelijk effect.


2          Uitvoering

 

2.1       Strooiprioriteiten

 

In geval van invallende gladheid worden prioriteiten gesteld met betrekking tot het bestrijden van de gladheid op de openbare weg. Hierin zijn drie niveaus te onderscheiden: primaire, secundaire en tertiaire prioriteit.

 

Primaire prioriteit

De primaire prioriteit wordt vervuld door de dag- en of nachtdienst. Op hoofdlijnen kan gesteld worden dat het de primaire prioriteit is om, vanaf het moment dat er gladheid vastgesteld is of dat er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verwacht wordt, gericht een strooiactie in te zetten. Dit kan in de praktijk betekenen dat middels een gerichte strooiactie plaatselijke gladheid bestreden wordt of dat binnen vier uur alle hoofdontsluitingswegen, wijkontsluitingswegen, stations en busroutes, openbaar vervoersroutes, de binnenstad, industrie en kantoorgebieden, tunnels, viaducten, fietspaden, wegen rondom openbare gebouwen als ziekenhuizen, scholen, bejaardentehuizen en fietspaden bij invallende gladheid vrij gemaakt worden van ijs en sneeuw.

 

Deze primaire actie is verwerkt in alle routes en optisch in kaart gebracht op de plattegrond van Delft. De routes zijn als volgt ingedeeld:

5 routes: doorgaande wegen en openbaar vervoerroutes

4 routes doorgaande fietsroutes

1 route bruggen en specifieke knelpunten

 

Deze routes zijn zorgvuldig samengesteld en worden jaarlijks geactualiseerd.  De coördinatie van deze werkzaamheden vindt plaats, afhankelijk van het moment van starten, onder de operationele verantwoording van de opzichter of de dagcoördinator.

 

Secundaire prioriteit

Deze activiteiten vinden overdag plaats en kunnen omschreven worden als ondersteunende werkzaamheden. Deze werkzaamheden bestaan uit het bestrijden van de gladheid op openbare wegen die een belangrijke openbare sleutelfunctie vervullen maar niet door de machinale strooiers bereikt kunnen worden. Als voorbeeld kan gedacht worden aan bushokjes, loopbruggen en viaducten. De secundaire taken worden verricht door de afzonderlijke vakteams. De coördinatie van deze werkzaamheden vindt plaats onder de verantwoording van de dagcoördinator. Daarnaast vervult Civiel de taak bij blijvende gladheid continu te schouwen en mogelijk te besluiten tot het afrijden van de routes. De secundaire prioriteit wordt vervuld door de dagdienst.


Tertiaire prioriteit

Bij strenge aanhoudende gladheid kan door de Winterdienstcoördinator besloten worden om in afwijking van de beleidsregel tot het strooien van buurtontsluitingswegen en plaatselijke gevaarlijke locaties. Dit besluit komt tot stand op grond van klachten en meldingen en in overleg met de bestuurder, directeur/sectorhoofd, Politie en Brandweer. Deze actie wordt geïnitieerd door de Winterdienstcoördinator en in opdracht uitgevoerd door de dagcoördinator.

 

2.2       Methode

 

Gezien de aard en de infrastructuur van de stad Delft versus beschikbare middelen en het gehanteerde strooi- en milieubeleid wordt de gladheid op de openbare weg curatief bestreden. Dit betekent dat op het moment dat het zeer waarschijnlijk is dat de openbare weg glad wordt of het werkelijk glad is er over gegaan wordt tot actie volgens de strooiprioriteitstelling.

Een voordeel hiervan is dat de gladheid bestreden wordt op het moment dat de openbare weg en de weggebruiker hierom vragen. Een nadeel is echter dat mede door de reactietijd van maximaal vier uur er gedurende een periode sprake kan zijn van een openbare weg waarop de gladheid nog niet bestreden is.

 

Daarnaast rekent de Winterdienstcoördinator op de sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid van de burgers en stelt middelen ter beschikking van de burger om op zijn of haar stoep zelf de gladheid te bestrijden.

 

2.3       Voorzieningen

 

Vanuit het beleid wordt een aantal voorzieningen getroffen ten behoeve van de gladheidbestrijding. Deze voorzieningen zijn het plaatsen van zoutbakken in de stad en het verstrekken van zakken zout aan burgers en tegen betaling ook aan bedrijven.

 

Zoutbakken

Het zout in de zoutbakken dient ervoor om de burgers de gelegenheid te geven plaatselijk de gladheid te bestrijden waar het snel glad is, machinaal zoutstrooien niet mogelijk is, of waar gegeven het Winterdienstbeleid de gladheid niet bestreden wordt.

Voorafgaand aan de raamperiode worden de zoutbakken geplaatst en tijdens een periode van gladheid periodiek bijgevuld. De zoutbakken worden op basis van een zoutbakkenlijst op de juiste locatie geplaatst. Deze lijst is zorgvuldig samengesteld en wordt jaarlijks herzien. Uiteraard kan deze lijst bijgesteld worden op grond van meldingen door burgers.

Aanpassingen worden besloten door de coördinator op advies van de dagcoördinator. Alle aanpassingen met betrekking tot de strooibakkenlijst worden verwerkt en gecommuniceerd door de dagcoördinator aan het infopunt en BMO. Op deze manier kan het draaiboek geactualiseerd worden.

Alle zoutbakken worden optisch verwerkt in een plattegrond van de gemeente Delft. Deze plattegrond dient als overzicht en is als informatiebron te gebruiken op het infopunt.

 

Zakken zout

Bij de ingang (portier) van Stadsbeheer/Sportbedrijf aan Staalweg 1 worden zakjes zout ordelijk en milieubewust klaargelegd waarna ze gratis afgehaald kunnen worden door burgers en tegen betaling door bedrijven. Dit wordt verzorgd door de dagcoördinator.

 

Wat niet

Het is praktisch, technisch en financieel onmogelijk om de gladheid te bestrijden op stoepen zonder geconcentreerde openbare functie, buurt- of wijkstraten, onverharde wegen en private terreinen. Het gebeurt dan ook slechts in het geval dat er zich omstandigheden voordoen die gezien de situatie anders vragen of in opdracht van de bestuurder.

 

Raamperiode

De raamperiode van de Winterdienst is de periode waarin er een rooster voor de piketdienst en achterwacht geldt. Deze wordt jaarlijks vastgesteld door de Winterdienstcoördinator. De algemene regel die daarvoor gehanteerd wordt, is dat er gestart wordt vanaf de tweede maandag van november. De periode duurt daaropvolgend 16 weken en eindigt op de maandag van de 17e week. De keuze van de start van de raamperiode is gebaseerd op het risico van gladheid op de openbare weg. Factoren die hierin meewegen zijn kans op vorst of ijsdagen, wegdektemperatuur in combinatie met vochtdeficit en historische weerfeiten. In uitzonderlijke gevallen, als er aanleiding voor is, wordt in opdracht van de Winterdienstcoördinator de raamperiode vervroegd of verlengd.

 

Signalen / weersvooruitzichten

Op grond van eigen waarneming en waarschuwingen van Meteo Consult, Weersvoorspellingen, Rijkswaterstaat, Politie Haaglanden en/of meldingen van burgers houdt de dagcoördinator of de opzichter zich op de hoogte van de weersomstandigheden. Zij hebben hiervoor een aantal voorzieningen ter beschikking waaronder een toegangscode ten behoeve van een weerbeeldprogramma waarmee de weersverwachtingen bekeken kunnen worden en een telefoonnummer van Meteo Consult om advies in te winnen met betrekking tot het te verwachten weerbeeld.

 

Besluitvorming

De dagcoördinator of opzichter neemt besluit tot het overgaan van een gehele of gedeeltelijke strooiactie. Deze kan daarbij advies inwinnen bij de politie. Bij twijfel moet er altijd contact opgenomen worden met de Winterdienstcoördinator of diens plaatsvervanger.

 

Alarm

Op het moment dat er besloten wordt om over te gaan tot het starten van een strooiactie, moet de politie, portier TU Delft, brandweer en de Winterdienstcoördinator geïnformeerd worden over het genomen besluit.


Financieel        

Het huidige budget is € 319.628.

Dit budget wordt voor een deel belast door vaste kosten. De vaste kosten komen tot stand door voorzieningen die getroffen worden om de basis van de gladheidbestrijding te organiseren en in stand te houden. Deze voorzieningen bestaan uit: Piket- en Achterwacht organisatie, middelen (voertuigen, strooiers, sneeuwschuivers, zoutopslag, communicatiemiddelen  ed), voorzieningen op de openbare weg (plaatsen zoutkisten, zoutzakken), voorbereidingen (projectorganisatie) en derden (inhuur shovel, rijkswaterstaat).

De vaste kosten bedragen ongeveer € 250.000.

Daarnaast wordt dit budget voor een deel belast door variabele kosten. Het totaal hiervan wordt in sterke mate bepaald door de mate waarin er acties plaatsvinden in een raamperiode. Bij een gewone “zachte” Winter zal, volgens prognose, de Winterdienst ongeveer tien maal in actie komen.

 

3. Juridisch kader

 

In de artikelen 16 e.v. van de Wegenwet is uitdrukkelijk geregeld dat bij de gemeente de zorg rust voor het in goede en veilige staat verkeren van wegen, voor zover deze zorg niet aan een ander overheidsorgaan is opgedragen. Hiertoe behoort ook het bestrijden van gladheid op deze wegen. Van belang is dat het hierbij gaat om een inspanningsverplichting van de gemeente en niet om een resultaatsverplichting.

 

In artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald in welke gevallen een persoon een onrechtmatige daad pleegt en aansprakelijk is voor de door een ander geleden schade. In dit artikel zijn de vereisten vastgelegd, waaraan moet zijn voldaan om de dader aansprakelijk te kunnen houden voor de geleden schade. Het huidige recht kent daarnaast ook een bijzondere bepaling die specifiek naar de aansprakelijkheid van de overheid verwijst in haar hoedanigheid van wegbeheerder: artikel 6:174 BW. Artikel 6:174 BW creëert een risico-aansprakelijkheid voor de gemeente als wegbeheerder voor wegen die niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar opleveren voor personen en/of zaken.

 

Om aan de gemeentelijke zorgplicht/ inspanningsverplichting te voldoen, wordt aanbevolen dat de gemeente:

  1. Bewoners jaarlijks informeert over het gemeentelijk gladheidbestrijdingsbeleid vóór de mogelijke sneeuw- en vorstperiode;
  2. Snel en doeltreffend handelt zodra bepaalde gevaarlijke situaties bij de gemeente bekend zijn, en tenslotte;
  3. Jaarlijks een “gladheidbestrijdingsplan” vaststelt, waarin het gemeentelijk beleid ten aanzien van gladheidbestrijding wordt opgenomen.  

 

Inhoudelijke toelichting zie bijlage gladheidbestrijding en aansprakelijkheid

 

Mandatering 

Gezien de omvang van het draaiboek en de mate van gedetailleerdheid wordt aan het college voorgesteld het hoofd van de sector Stadsbeheer te mandateren het geactualiseerde draaiboek jaarlijks vast te stellen.

 

Indien van dit beleidsvoorstel afwijkende maatregelen nodig blijken te zijn, dan zal het draaiboek Gladheidbestrijding opnieuw ter goedkeuring en vaststelling aan het college van Burgemeester en Wethouders worden aangeboden.

 

Communicatie

Na vaststelling van het voorgestelde beleid zal vakteam Communciatie een communicatieplan voor de gladheidbestrijding opstellen en uitvoeren. Het communicatieplan is bedoeld om de burger van de gemeente Delft op de hoogte te brengen wat zij in geval van gladheid te verwachten hebben van de gemeente Delft en welke de sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid de burgers van de gemeente Delft dragen.


Voorstel aan het college:

Aan het college wordt voorgesteld in te stemmen met de volgende beleidsregels:

·         Het draaiboek Gladheidbestrijding zoals beschreven in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 van dit voorstel vast te stellen.

·         Het laten opstellen van een communicatieplan door Communicatie voor jaarlijkse voorlichting aan de inwoners van Delft

·         Het sectorhoofd Stadsbeheer te mandateren tot het jaarlijks vaststellen van het actuele draaiboek gladheidbestrijding.   

 

 

Hoogachtend,

 

M. Koole

Hoofd Technische Dienst


Bijlage  

 

Gladheidbestrijding en aansprakelijkheid

 

 

I.          Algemeen

 

Het is goed aandacht om in het kader van het landelijke gladheidforum ook aandacht te hebben voor de juridische kant van gladheidbestrijding.

 

Het burgerlijk wetboek (BW) legt een zware verantwoordelijkheid bij gemeentes – en andere wegbeheerders voor wegen die niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar opleveren voor personen en/of zaken.

 

II.         Wettekst

 

In de artikelen 16 e.v. van de Wegenwet is uitdrukkelijk geregeld dat bij de gemeente de zorg rust voor het in goede en veilige staat verkeren van wegen, voor zover deze zorg niet aan een ander overheidsorgaan is opgedragen. Hiertoe behoort ook het bestrijden van gladheid op deze wegen.

 

Van belang is dat het hierbij gaat om een inspanningsverplichting van de gemeente en niet om een resultaatsverplichting.

 

In artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald in welke gevallen een persoon een onrechtmatige daad pleegt en aansprakelijk is voor de door een ander geleden schade. In dit artikel zijn de vereisten vastgelegd, waaraan moet zijn voldaan om de dader aansprakelijk te kunnen houden voor de geleden schade. Het huidige recht kent daarnaast ook een bijzondere bepaling die specifiek naar de aansprakelijkheid van de overheid verwijst in haar hoedanigheid van wegbeheerder: artikel 6:174 BW.

 

Artikel 6:174 BW creëert een risico-aansprakelijkheid voor de gemeente als wegbeheerder voor wegen die niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar opleveren voor personen en/of zaken.

Onder het oude recht lag deze aansprakelijkheid anders. Op grond van het oude BW bestond er voor de gemeente een schuld-aansprakelijkheid, indien zich een ongeval met schade had voorgedaan ten gevolge van gladheid van haar wegen. Op grond van artikel 1401 oud BW (thans 6:162 BW) moest de eisende partij bewijzen dat hij schade had geleden te gevolge van een onrechtmatige daad (nalatigheid) van de gemeente, die tevens verwijtbaar was aan die gemeente. De huidige risico-aansprakelijkheid van de wegbeheerder gaat verder dan de zorgplicht onder het oude BW.

 

III.        Weren van aansprakelijkheid

 

Risicoaansprakelijkheid betekent dat de rechter een wegbeheerder doorgaans aansprakelijk zal achten

-          ongeacht het feit of de schadetoebrengende gebeurtenis te wijten is aan de wegbeheerder;

-          ongeacht de (on)bekendheid met het betreffende gebrek.

 

Ondanks de verschuiving van schuld- naar risicoaansprakelijkheid – een tendens die in de jurisprudentie al plaatsvond voor invoering van het nieuwe BW - bestaan er echter mogelijkheden voor de gemeente zich te verweren tegen aansprakelijkstellingen, in geval van schade ten gevolge van gladheid van wegen:

 

Risicoaansprakelijkheid komt op grond van artikel 6:174 BW eerst aan de orde indien de openbare weg niet voldoet aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, oftewel pas nadat het oordeel is dat in deze zin sprake is van een gebrek.

 

LJN-nummer AF4542 Zaak 2002/1120

Arrondissementsrechtbank Arnhem, 29 januari 2002

“Blijkens de parlementaire geschiedenis (NvW, PG InvW 6, pag. 1394) dient dit criterium (of al dan niet sprake is van een gebrek) beperkt te worden opgevat, en is er geen absolute norm voor een goede staat van onderhoud. Steeds dienen daarbij alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de weersomstandigheden, te worden betrokken in relatie tot de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daaraan te stellen eisen. Als algemene regel geldt daarbij dat normaal voorzichtige weggebruikers er rekening mee zullen moeten houden dat wegen niet steeds in een perfecte staat van onderhoud verkeren.

 

NJkort 2000, 55

Arrondissementsrechtbank Den Haag, 24 mei 2000

Een redelijke uitleg van artikel 6:174 BW brengt met zich mee dat deze bepaling alleen dan toepassing kan vinden, indien er sprake is van een gebrek aan de weg als zodanig en niet als de gebrekkigheid bestaat in de aanwezigheid op het wegdek van ijzel dat niet duurzaam met dat wegdek is verenigd en dat daarop ook niet thuishoort. Onder een gebrekkige toestand in de zin van artikel 6:174 BW kan tevens worden verstaan een gevaarlijke toestand, die men, hoewel bekend met die toestand, laat voortduren. Hiervan is sprake als de wegbeheerder is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgverplichting. Op grond daarvan mag worden verwacht dat er maatregelen worden getroffen, zoals het bestrijden van de door de ijzel veroorzaakte gladheid en het vervullen van de waarschuwingsplicht.


3 gronden voor verweer tegen schadeclaims:

 

1.       de zinsnede “in de gegeven omstandigheden”

2.       de “tenzij-clausule”

3.       de “toets der redelijkheid”.

 

1.       de zinsnede “in de gegeven omstandigheden”

 

De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.  

Allereerst is de zinsnede “in de gegeven omstandigheden” van belang. Steeds dienen alle omstandigheden van het geval, waaronder de weersomstandigheden, te worden betrokken in relatie tot de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daaraan te stellen eisen[1]. Deze eisen verschillen van geval tot geval. Zo zullen voor een doorgaande route binnen de bebouwde kom andere eisen gelden dan bij voorbeeld voor een ontsluitingsweggetje in het buitengebied. Van de wegbeheerder mag niet worden verwacht dat de weg in perfecte staat verkeert, maar wel dat de weg in een staat van onderhoud verkeert die niet ligt beneden het niveau dat voor een weg als waarom het gaat van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist. Hierover heeft de minister onder meer gezegd dat bij de vaststelling van dat niveau rekening gehouden zal moeten worden met de financiële armslag van het betrokken overheidslichaam. De wegbeheerder heeft hier een zekere mate van beleidsvrijheid. Dit beleid, waarbij het gaat om de afweging van het beschikbaar stellen van middelen voor het wegenonderhoud ten opzichte van de andere overheidstaken, kan door de burgerlijke rechter slechts marginaal worden getoetst. Eén en ander houdt evenwel niet in dat het onderhoudsniveau bij gebreke aan financiële middelen beneden een aanvaardbaar peil zal mogen dalen, of dat bekende gevaarlijke situaties mogen blijven voortbestaan.

Als algemene regel geldt hierbij dat normaal voorzichtige weggebruikers er rekening mee zullen moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat van onderhoud verkeren.

Aan een weg die ten gevolge van nachtvorst, ijzel en dergelijke glad is geworden, kunnen niet dezelfde eisen gesteld worden als aan zo’n weg in de zomer. Van de weggebruiker mag worden verwacht dat hij bij winterse omstandigheden met een grote mate van oplettendheid en voorzichtigheid aan het wegverkeer deelneemt dan wel dat hij zich bij extreme omstandigheden (zware ijzel!) helemaal niet op de weg begeeft. In dit soort omstandigheden kan de gemeente als wegbeheerder dan ook niet zonder meer aansprakelijk worden geacht voor eventueel ontstane schade.

2.       de “tenzij-clausule”


De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.  

In de tweede plaats is het mogelijk een beroep te doen op de in het eerste lid van artikel 6:174 BW opgenomen “tenzij-clausule”. De tenzij-formule is bedoeld om de aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:174 BW te enten op de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ex 6:162 BW. De tenzij-formule heeft 3 functies.
Zij dient om:

a.       aan te geven dat de aansprakelijkheid ingevolge 6:174 BW geen verdere gevolgen heeft dan een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (6:162 BW) zou hebben (causaal verband, relativiteit, omvang en vergoedbaarheid schade). De wetgever vond het onbevredigend indien aangesproken zou kunnen worden voor méér dan op grond van onrechtmatig gedrag;

b.       vast te stellen van welke eisen voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is geabstraheerd;

c.       te kunnen bepalen of de schade het gevolg is van een gebrek in de zin van het regime van artikel 1405 door middel van het onderscheid tussen een gebrek en overmacht, in de zin van een van buiten komende oorzaak, probeert te bereiken.

 

Concreet gaat het hierbij erom dat een wegbeheerder niet aansprakelijk kan worden gehouden indien gebrek en schade een ononderbroken of nauwelijks te onderbreken gebeurtenis vormen, die veroorzaakt wordt door een van buiten komende omstandigheid of bijv. door plotseling optredende incidentele (weers-)omstandigheden. Het zal dan met name gaan om het korte tijdsverloop tussen in casu het ontstaan van de gladheid en het intreden van de schade. Ook al was de gemeente onmiddellijk bekend met het ontstaan van het gebrek, het tijdsverloop bood geen ruimte om voorzorgsmaatregelen te treffen.

 

VR 1994/154

Arrondissementsrechtbank Den Haag, 20 april 1994

….. met een nog hogere frequentie schouwen, mede gezien de financiële armslag van

de overheid, kan in redelijkheid niet worden geëist. In verband met dit laatste zij vooropgesteld dat het betrokken overheidslichaam niet kan instaan voor de (voortdurende) afwezigheid van objecten c.q. substanties op het wegdek. De aansprakelijkheid dienaangaande komt eerst aan de orde indien het overheidslichaam een verzuim in de redelijkerwijs te betrachten zorg valt te verwijten. Daarbij is van belang dat aan het overheidslichaam een zekere mate van beleidsvrijheid ten aanzien van het onderhoud van wegen toekomt, zij het dat het niveau van onderhoud c.q. beheer niet beneden een aanvaardbaar peil zal mogen dalen.

3.       de “toets der redelijkheid”


In het kader van de gladheidsbestrijding is voor gemeenten met name het derde lid artikel 6:162 van belang:
“Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt”.

De gemeente kan op grond van deze bepaling aan de aansprakelijkheid voor schades ten gevolge van gladheid van wegen ontkomen, indien zij aantoont dat in de gegeven omstandigheden deze schades redelijkerwijs niet voor haar rekening kunnen worden gebracht, gezien de in het verkeer geldende opvattingen. De bewijslast hiertoe rust op de gemeente. Het wel of niet succesvol zijn van dit verweer is afhankelijk van het algemeen beleid dat de gemeente voert ten aanzien van de gladheidsbestrijding.

 

IV.        Toetsing door de rechter

 

Of een gemeente erin zal slagen het bewijs te leveren dat zij in een concrete situatie redelijkerwijs niet aansprakelijk kan worden geacht voor een schade tengevolge van gladde wegen, hangt af het algemene beleid dat de gemeente voert ten aanzien van gladheidsbestrijding. De toetsing door de rechter zal in de praktijk waarschijnlijk weinig anders geschieden dan onder het oude BW.

 

De criteria:

-          Voldoet een weg aan de eisen die in de gegeven omstandigheden daaraan mogen worden gesteld?

-          Behoort de gemeente in de gegeven omstandigheden aansprakelijk te worden geacht voor de schade, gezien de in het verkeer geldende omstandigheden?

 

Zoals hiervoor al gezegd, gaat de zorgplicht van de gemeente niet zover dat de veiligheid van de weg te allen tijde wordt gegarandeerd. Van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij de nodige oplettendheid en zorgvuldigheid betracht, indien hij deelneemt aan het verkeer, zeker indien er sprake is van gladheid op de wegen.

 

Recentelijk zijn er een aantal uitspraken gepubliceerd van lagere rechters met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door gladde wegen als gevolg van olie op de weg. In deze uitspraken wordt bepaald dat de aansprakelijkheid voor dergelijke schade niet gegrond kan worden op artikel 6:174 BW maar op artikel 6:162 BW. Derhalve geen risico-aansprakelijkheid. Dat wordt als volgt gemotiveerd: artikel 6:174 BW kan in beginsel slechts toepassing vinden,indien er sprake is van een gebrek aan het wegdek, weglichaam of de weguitrusting en niet indien de gebrekkigheid bestaat in de aanwezigheid van voorwerpen of substanties die niet op de weg thuishoren.

 

V.         Adviezen

 

Evenals onder het oude BW, kunnen gemeenten m.i. ook het NBW aan aansprakelijkheid voor schades t.g.v. gladheid van wegen ontkomen door aan te tonen dat zij aan hun zorgplicht/inspanningsverplichting hebben voldaan. Ten einde dit te kunnen bewijzen is het raadzaam voor gemeenten om de volgende aanbevelingen in acht te nemen:

 

1           (Jaarlijks) vaststellen van een “gladheidsbestrijdingsplan”, waarin het gemeentelijk beleid ten aanzien van de gladheidsbestrijding wordt opgenomen.
In zo’n plan kan aan de orde komen:

-          prioriteitenstelling t.a.v. bepaalde  soort wegen; bijv. doorgaanse wegen, drukke wegen, busroutes, gevaarlijke wegen/ weggedeelten, rijwielpaden, bepaalde locaties (ziekenhuizen, bejaardenhuizen etc.);

-          gestructureerde risico-analyse ter verkrijging van een compleet beeld van mogelijk gevaarlijke wegen/weggedeelten;

-          systematische controle van het effect van de gladheidsbestrijding;

-          goed systeem ten behoeve van de klachtenregistratie;

-          voorlichting aan de inwoners van de gemeente en wellicht ook in de regio e.d.

 

Bij het vaststellen van een dergelijk plan mogen ook andere belangen aan de orde komen. Genoemd kunnen worden:

 

-          Financiële middelen

Van de gemeenten kan niet worden verwacht dat zij de gladheid op alle wegen in de gemeenten zullen bestrijden. Bij genoemde prioriteitstelling kan rekening worden gehouden met de beperkte financiële middelen, die gemeenten hebben.

Uit de wetsgeschiedenis (PG boek 6, inv. blz. 1394) volgt dat ook de minister een volwaardige risicoaansprakelijkheid te ver vond gaan. In de NvW I Inv. wordt het verwachtingspatroon van de gebruiker in verband gebracht met financiële armslag van de overheid. Weliswaar mag de staat van onderhoud niet beneden een aanvaardbaar peil dalen; bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, kan de aard van de weg (in welk verband onder meer een dorpsweggetje wordt genoemd) een rol spelen
Zie ook: VR2003/6, HR 3 mei 2002;  en VR 2001/116, 17 november 2001.


-          Milieubelangen

Het is mogelijk dat in bepaalde (gedeelten van) gemeenten op grond van milieuoverwegingen slechts op beperkte wijze aan gladheidbestrijding wordt gedaan (waterwingebieden, natuurbeschermingsgebieden e.d.).

 

Deze belangen kunnen gemeenten echter nooit geheel ontslaan van de verplichting om in zekere mate iets aan gladheidbestrijding te doen.

 

Bij een concreet schadegeval, die bij de rechter aanhangig wordt gemaakt, zal de rechter zich over het algemeen onthouden van een oordeel over de vraag of een gemeente bij het bestrijden van gladheid op wegen op de juiste wijze te werk is gegaan, omdat dit een kwestie van gemeentelijk beleid moet worden beschouwd.

Indien gemeenten deze aanbevelingen ter harte nemen en ook uitvoeren, hebben zij alles gedaan wat redelijkerwijze van hen mag worden verwacht. Een rechter zal deze gemeenten - gezien de zorgvuldigheid die zij in acht nemen en de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen - niet snel aansprakelijk kunnen achten voor schades die weggebruikers desondanks toch ten gevolge

 

2           Snel en doeltreffend handelen, zodra bepaalde gevaarlijke situaties bekend worden bij gemeente bijv. door klachten van derden:

-          direct verhelpen van de gladheid ter plaatse;

-          plaatsen van waarschuwingsborden.

 

3           Communicatie
Jaarlijks vóór de mogelijke sneeuw- en vorstperiode de inwoners van gemeenten en zo nodig ook van de regio door middel van voorlichting in plaatselijke/regionale dag-/weekbladen op de hoogte stellen van het gemeentelijk gladheidbestrijdingsbeleid.

 


VI.        Conclusie

 

Gemeentes moeten hun beleid in de gladheidbestrijdingsplannen vastleggen. Hiermee worden de principiële keuzes, prioriteiten en gemeentelijk beleid vastgelegd en gemotiveerd.

 

De rechter treedt niet in de beoordeling van gemeentelijk beleid, het beleid wordt marginaal getoetst.

 

Indien gemeenten een deugdelijk plan hebben, snel en efficiënt handelen bij schades en dit beleid goed communiceren, hebben zij alles gedaan wat redelijkerwijze van hen mag worden verwacht.

 

Een rechter zal deze gemeenten - gezien de zorgvuldigheid die zij in acht nemen en de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen - niet snel aansprakelijk achten voor schades die weggebruikers desondanks toch ten gevolge van gladheid oplopen.

 

 

Bron: “Risico Bewust”, januari 1997, nr. 1; “Gladheidbestrijding”, VNG; “Wegbeheer en aansprakelijkheid”, P. Claes 1990; “risicoaansprakelijkheid”, C.J.M. Klaassen, 1991; div. jurisprudentie.

 



[1] Arrondissementsrechtbank Arnhem, 29 januari 2003 LJN-nummer AF4542, zaaknr 2002/1120