Wanneer huurders uit hun woning worden geplaatst en daarbij niet meewerken, kan het zijn dat het huisraad in opdracht van de verhuurder op de openbare weg wordt geplaatst. De gemeente dient als beheerder van de openbare ruimte er voor te zorgen dat de openbare weg niet anders wordt gebruikt dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Wanneer de eigenaar van het huisraad zelf geen voorzieningen heeft getroffen ontfermt de gemeente zich tot nu toe altijd over het huisraad door deze op te slaan en gedurende een bepaalde periode te bewaren. Door zich te ontfermen over het huisraad werpt de gemeente zich op als zaakwaarnemer en wordt hierdoor verantwoordelijk voor de opgeslagen huisraad. De eigenaar kan tegen betaling van de gemaakte kosten de zaken weer terugkrijgen. Reageert de eigenaar niet, dan wordt na verloop van de bewaartermijn de opgeslagen inboedel verkocht of vernietigd. De kosten voor vervoer, opslag en verwerking komen in dat geval volledig voor rekening van de gemeente.
Een uitspraak van de Raad van State op 7 november 2001 (Brunssum) heeft er echter toe geleid dat degene die opdracht geeft tot ontruiming, in de meeste gevallen de verhuurder, er ook voor moet zorgen dat de inboedel niet op straat achterblijft. Dreigt de inboedel niet te worden opgeruimd, dan kan de gemeente op grond van art 23 APV[1] op voorhand overgaan tot bestuursdwang[2] en de kosten van de toepassing van bestuursdwang verhalen op de verhuurder. Tot de uitspraak in november 2001 was er geen duidelijke jurisprudentie of de verhuurder ook als overtreder van artikel 23 APV kon worden gezien en of de kosten van bestuursdwang op hem verhaald konden worden. Duidelijk is nu dat de gemeente de kosten van bestuursdwang mag verhalen op de verhuurder. Bovengenoemde uitspraak creëert derhalve de mogelijkheid om kosten te verhalen, waarvoor de gemeente anders zou opdraaien. Dat de gemeente deze rechtspraak in praktijk wil brengen, brengt een beleidswijziging met zich. Een beleidswijziging dient op zorgvuldige wijze te geschieden, waarbij een overgangstermijn in acht wordt genomen. Daarnaast dient het beleid op behoorlijke wijze te worden bekend gemaakt.
In het onderstaande wordt achtereenvolgens beschreven wat de huidige situatie is en wat de nadelen hiervan zijn (§2); er wordt dieper ingegaan op de uitspraak van de Raad van State (§3); vervolgens wordt ingegaan op het nieuwe beleid en de uitvoering daarvan (§4); vervolgens komen enkele financiële en juridische aandachtspunten aan de orde (§5); tot slot volgt het voorstel aan het college van burgemeester en wethouders (§6).
De huidige gang van zaken op gebied van inboedelverwijdering heeft de volgende nadelen:
1.
de
huisuitzettingen vergen veel tijd van de Reinigingsinspecteurs en ontregelen de
planning van de reinigingsdienst;
2.
de
constructie van zaakwaarneming is juridisch niet waterdicht;
3.
de
gemeente draait in de meeste gevallen op voor de kosten van verwijdering;
vervoer, opslag en vernietiging.
Tot nu toe melden gerechtsdeurwaarders (in opdracht van de verhuurder) huisuitzettingen bij de gemeente, waarna de reinigingsinspectie voor verwijdering, opslag en/of vernietiging van de inboedels zorgt. In 2002 waren 373 meldingen waarvan er 289 zijn geannuleerd, in 2003 was dit aantal 358 meldingen tegen 259 annuleringen. Ondanks het relatief weinig aantal (+/- 100) uitzettingen dat doorgaat per jaar, vergen de huisuitzettingen de nodige tijd van de inspectie. Te denken valt aan verwerking van administratieve gegevens, coördinatie van de verwijdering en opslag van inboedels op de dag van uitzetting en de verkoop van inboedels aan opkopers na de verstreken opslagtermijn. De tijd die gemoeid is met inboedelverwijdering en opslag door huisuitzettingen gaat ten koste van de tijd beschikbaar voor het toezicht houden op een schone leefomgeving. Bovendien is van te voren pas op zeer korte termijn zeker of een huisuitzetting wel of niet door gaat. Dit betekent voor de reinigingdienst dat voertuigen uit de reguliere planning van de ophaaldienst worden gehaald en ingezet worden voor de huisuitzettingen.
Hoewel de inspectie zorgvuldig omgaat met inboedels is de
huidige werkwijze juridisch niet waterdicht. Bij een huisuitzetting scheidt de
inspecteur de inboedel tussen te bewaren goederen en goederen die vernietigd
kunnen worden. Goederen worden vernietigd wanneer zij van dermate geringe
waarde zijn of vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet bewaard kunnen blijven
(planten, vloerbedekking, matrassen, levensmiddelen, etc.). Zowel hetgeen dat
wordt meegenomen en opgeslagen als hetgeen dat wordt vernietigd wordt
vastgelegd op papier en foto’s en opgeborgen in het dossier van de
desbetreffende persoon. In het
verleden zijn in de tijdsperiode tussen het moment van de uitzetting en het
inladen van de te bewaren inboedel goederen “verdwenen”. Dit leidde toen tot
diverse schadeclaims bij de gemeente. De verantwoordelijkheid van de gemeente
om als een ‘goede huisvader op de spullen te passen” gaat echter pas in op het
moment dat de inboedel wordt meegevoerd. Een goede verslaglegging van
huisuitzettingen is daarom een vereiste om schadeclaims te weerleggen.
De te bewaren inboedel wordt opgeslagen en zes maanden bewaard door de Reiniging. Indien de rechtmatige eigenaar in die zes maanden aanspraak doet op de inboedel, dan kan deze na betaling van de gemaakte transport- en opslagkosten de goederen meenemen. Voor het verstrijken van de opslagtermijn wordt nog een bericht met de inboedel gepubliceerd in de Stadskrant. Indien de rechtmatige eigenaar dan nog geen aanspraak doet op de goederen dan worden deze per opbod verkocht of vernietigd.
Door het meenemen en opslaan van de goederen neemt de gemeente vrijwillig het beheer op zich en treedt op dat moment in de rol van “zaakwaarnemer”. De gemeente dient “als een goede huisvader” voor de goederen te zorgen en is dus verantwoordelijk voor de spullen afkomstig uit de ontruiming. Dit is in principe oneindig in tijd, tenzij de aard van goederen zodanig is dat dit redelijkerwijs niet verlangd kan worden. Het verkopen na zes maanden is officieel juridisch niet juist en zou tot schadeclaims kunnen leiden.
Het verhalen van de kosten op de eigenaar is meestal geen optie omdat deze vaak moeilijk traceerbaar is of in betalingsproblemen verkeert. Wanneer de rechtmatige eigenaar geen aanspraak doet op de inboedel en de opkoper geen interesse heeft, wordt de inboedel vernietigd. De kosten van opslag en verwerking zijn in dat geval voor de gemeente.
De uitspraak van de Raad van State in november 2001 leidt er toe dat de verhuurder als opdrachtgever van de huisuitzetting verantwoordelijk is voor het verwijderen en het opslaan van inboedels die door een huisuitzetting op straat komen te staan. Het is de verhuurder die (door middel van de een opdracht aan de deurwaarder) het in de APV opgenomen verbod voorwerpen op de openbare weg te plaatsen schendt of dreigt te schenden.
Doordat de verhuurder artikel 23 APV (verbod voorwerpen op
de openbare weg te plaatsen) schendt of dreigt te schenden, mag de gemeente een
verhuurder die een woning laat ontruimen aanschrijven dat zij overweegt
bestuursdwang toe te passen. In de
aanschrijving zal de gemeente de
verhuurder (zo mogelijk )
ook waarschuwen dat zij bestuursdwang zal toepassen en de kosten hiervan op de
verhuurder zal verhalen, wanneer de
ontruimde boedel niet uiterlijk binnen twee uur is verwijderd, vanaf het moment
dat deze door de deurwaarder uit het huis is verwijderd en op straat is gezet.
In principe kan bestuursdwang alleen worden uitgeoefend wanneer er daadwerkelijk sprake is van een (begin van) overtreding. Het is vaste rechtspraak dat wanneer sprake is van “een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift” dit voldoende grond is voor een preventieve bestuursdwangbeschikking. Als “klaarblijkelijk gevaar” c.q. ernstig vermoeden wordt bij een huisuitzetting de brief van de deurwaarder gezien, waarin deze aankondigt een bepaald pand te ontruimen.
Ook
wanneer een huurder wordt uitgezet in verband met overlast kan – anders dan het
COW meent[3]
- bestuursdwang worden toegepast. Er zal sowieso preventieve bestuursdwang
moeten worden toegepast c.q. preventief moeten worden aangezegd - teneinde de
spullen te kunnen verwijderen. Juridisch maakt het geen verschil welke reden
ten grondslag ligt aan het weer op orde brengen van de feitelijke situatie met
het recht. De overtreding blijft immers hetzelfde als bij de andere situatie:
het zonder vergunning plaatsen van de inboedel op straat. Ook al is er sprake
van overlast, de overtreding blijft die van de APV en de verhuurder kan dat
(o.a.) voorkomen door een vergunning aan te vragen.
Nu de verhuurder, als
opdrachtgever van de huisuitzetting, als overtreder dient te worden aangemerkt,
is die verhuurder, gelet op art. 5:25 Awb, de kosten verbonden aan de
toepassing van bestuursdwang verschuldigd. Uitgangspunt van art. 5:25 lid 1 Awb
is dat de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing bestuursdwang
verschuldigd is, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen
laste behoren te komen. De uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal gaan
samen en er is – ook hier - geen sprake van een uitzonderingssituatie. Het
algemeen belang is niet in die mate bij de huisuitzetting betrokken, dat moet
worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor
rekening van de verhuurder zouden behoren te komen. De verhuurder is
verantwoordelijk voor het naleven van de APV.
4.1 Beleidswijziging
Naar aanleiding van de uitspraak wil de gemeente haar beleid wijzigen, door:
1.
De
verantwoordelijkheid voor de verwijdering en opslag van uitgezette inboedels
bij de verhuurders te laten
en;
2.
Dit
beleid kracht bij te zetten door bestuursdwang toe te passen indien sprake is
van schending van artikel 23 APV.
Ad 1. Verantwoordelijkheid bij verhuurders
Indien de verantwoordelijkheid ten aanzien van uitgezette inboedels bij de verhuurders komt te liggen is de te volgen procedure[4] van preventieve bestuursdwang als volgt:
1.
De
deurwaarder stelt burgemeester en wethouders in kennis van de op handen zijnde
executie van een vonnis tot ontruiming. Op grond van artikel 14
Gerechtsdeurwaarderwet is de deurwaarder verplicht een dergelijke aanzegging
aan burgemeester en wethouders mee te delen.
2.
Burgemeester
en wethouders zenden een vooraankondiging
bestuursdwang (brief 1, bijlage 2) aan de verhuurder die opdracht
heeft gegeven de woningen te ontruimen (5:24 Awb => beslissing tot
toepassing van bestuursdwang dient te worden bekendgemaakt aan de overtreder)
3.
Burgemeester
en wethouders zenden een kopie van de vooraankondiging bestuursdwang aan de
desbetreffende huurders (5:24 Awb => beslissing tot toepassing van
bestuursdwang dient te worden bekendgemaakt aan rechthebbende op het gebruik
van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast)
4.
In de
vooraankondiging stellen burgemeester
en wethouders de verhuurder in de gelegenheid om zijn zienswijze(n) met
betrekking tot het voornemen bestuursdwang toe te passen, kenbaar te maken.
5.
Met
inachtneming van de zienswijzen wordt vervolgens het definitieve
bestuursdwangbesluit verzonden (preventieve bestuursdwang: voordat de
overtreding heeft plaatsgevonden wordt aangekondigd dat de gemeente met
bestuursdwang zal optreden om de illegale situatie te beëindigen) (brief 2,
bijlage 3).
6.
Indien
de verhuurder niet overgaat tot het treffen van maatregelen, zal de gemeente
(reiniging) de op de weg geplaatste goederen door middel van toepassen van
bestuursdwang verwijderen en opslaan of vernietigen en zodoende zorgen voor
herstel van de onwettige situatie.
7.
De
gemeente kan de kosten van bestuursdwang verhalen op de verhuurder (brief 4,
bijlage 5). Artikel 5:25 eerste lid Awb bepaalt dat de overtreder de kosten
verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd is, tenzij de kosten
redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Tot de
toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor
vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist (artikel
5:29 eerste lid Awb).
Ad 2. Toepassen van bestuursdwang indien sprake is van
schending van art. 23 APV
Op het moment dat bestuursdwang is toegepast (punt 5 e.v.hierboven) dient als volgt omgegaan te worden met de uitgezette huisraad:
·
Wanneer bestuursdwang is
toegepast en de meegevoerde en opgeslagen goederen niet binnen 13 weken na de
meevoering kan worden teruggegeven, is het bestuursorgaan bevoegd:
o deze te verkopen;
o of indien verkoop niet mogelijk is de zaak om niet aan
een derde in eigendom over te dragen;
o of te laten vernietigen.
·
Bij wijze van
uitzondering kunnen binnen 13 weken de meegevoerde zaken worden verkocht,
overgedragen of vernietigd, indien de kosten in verhouding tot de waarde van de
zaak onevenredig hoog zijn.
·
Indien sprake is van
gevaarlijke of aan binnen twee weken bederf onderhevige stoffen kan verkoop,
eigendomsoverdracht of vernietiging binnen twee weken na verstrekking van het
afschrift plaatsvinden.
4.2 Spoedeisende
bestuursdwang
Spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast wanneer
er geen melding van de deurwaarder is ontvangen en geconstateerd wordt dat
inboedels onaangekondigd op de openbare weg zijn geplaatst. De overtreding
wordt dan beëindigd door de op de openbare weg geplaatste goederen en stoffen
direct te verwijderen. Gelet op het bestaan van een gevaarlijke verkeerssituatie
die door het plaatsen van goederen op de openbare weg ontstaat dient snel te
worden opgetreden. Gelet op de aard van de overtreding is het niet mogelijk dan wel zinloos om de
overtreder vooraf te waarschuwen c.q. in de gelegenheid te stellen zelf de
overtreding te beëindigen. De
overtreder ontvangt achteraf alsnog zo spoedig mogelijk de beslissing tot
toepassing van bestuursdwang op schrift (brief 3, bijlage 4).
Dezelfde aansprakelijkheden als bij zaakwaarnemer blijven
bestaan, indien de gemeente de meegevoerde huisraad opslaat. Dit betekent dat
de gemeente als een goed huisvader op de spullen zal moeten passen. In dit
kader speelt ook het zorgvuldigheidsbeginsel (NJ 1993/571). Artikel 5:29 Awb
bepaalt ook dat het bestuursorgaan zorg draagt voor bewaring van de opgeslagen
zaken en dat het de zaken aan de rechthebbende dient terug te geven.
Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang
behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken. Als hiertoe wordt
overgegaan dan dient van het meevoeren een zeer gedetailleerd proces-verbaal te
worden opgemaakt. Het is daarom raadzaam dat dit wordt opgemaakt door een
buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). De reinigingsinspectie heeft veel
ervaring met huisuitzettingen en het opmaken van processen-verbaal. Bovendien
zijn de meeste inspecteurs beëdigd BOA. Het is daarom voor de hand liggend om in de
toekomst het toepassen van bestuursdwang bij de Reinigingsinspectie onder te
brengen.
De bijkomende administratieve werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden door de afdeling Bureau Management Ondersteuning van de sector Stadsbeheer.
Het vakteam Communicatie stelt verhuurders en
deurwaarders op de hoogte van deze beleidswijziging voor ingang van het nieuwe
huisuitzettingenbeleid. De bij de
gemeente bekende en in Delft werkzame verhuurders en deurwaarders zullen
persoonlijk worden aangeschreven Daarnaast volgt publicatie in de Stadskrant
Op 8 mei 2003 is het Centraal Overlegorgaan
Woningcorporaties Delft op de hoogte gesteld van het voorgenomen beleid inzake
verwijderen van inboedels na ontruiming en kostenverhaal bij bestuursdwang.
Na vaststelling van het
nieuwe beleid door het college van Burgemeester en Wethouders geldt een overgangstermijn
van 2,5 maand. De verhuurders hebben op deze wijze een redelijke termijn om te
anticiperen op de gewijzigde omstandigheden. Afhankelijk van het moment van
besluitvorming is het streven dit nieuwe beleid per 1 juni 2004 in te voeren.
Door de zes maanden die
nu voor opgeslagen inboedels in acht worden genomen, betekent dat uiterlijk op
1 december 2004 de laatste opgeslagen inboedels volgens het huidige beleid
worden verkocht of vernietigd.
Ingevolge artikel 5:25 van de Awb kunnen de kosten die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang op de overtreder worden verhaald, tenzij het onredelijk is om de kosten (geheel of gedeeltelijk) op betrokkene te verhalen. Het gaat dan om de kosten die het bestuursorgaan heeft moeten maken nadat de belanghebbenden zelf passief zijn gebleven de maatregelen ten uitvoer te leggen om de overtreding ongedaan te maken.
Tot
deze kosten behoren in elk geval:
·
de kosten van opslag en bewaring. Kosten van
bewaring worden in eerste instantie verhaald op de ontruimde. Haalt de
ontruimde de goederen niet af binnen 13 weken, dan kunnen deze kosten alsnog
als kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder. Daarbij dient
een eventuele opbrengst uit verkoop wel eerst verrekend te worden;
·
de wettelijke rente en kosten van invordering;
·
de kosten van de voorbereiding en uitvoering van de
bestuursdwang voor zover die zijn gemaakt na het verstrijken van de gegeven
begunstigingstermijn, zulks eveneens bij de op het laatste moment (omdat de
overtreding inmiddels was beëindigd) niet uitgevoerde bestuursdwang; gedacht
kan worden aan de kosten van ambtenaren of ander personeel dat belast wordt met
de voorbereiding van de feitelijke maatregelen. Veel tijd kan nodig zijn voor
het inschakelen van de uitvoerende ambtelijke diensten (of voor het voeren van
overleg met particuliere aannemers die zullen worden ingeschakeld). De
arbeidsuren die hiermee gemoeid zijn, kunnen als kosten van voorbereiding
worden beschouwd.
·
de schade toegebracht aan derden/niet-overtreders
als gevolg van het betreden van terreinen van derden/niet-overtreders.
Gedurende drie jaren na
het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was (de
uitgezette persoon, huurder ontruimde woning), recht op de opbrengst van de
zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de
kosten van de verkoop. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele
batige saldo aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort (de
gemeente). Dit betekent dat een eventueel batig saldo na de verstreken
termijn van drie jaar de gemeente toekomt en dat een eventueel tekort na de
verkoop van de goederen na een termijn van 13 weken alsnog door de verhuurder/overtreder
vergoedt dient te worden
De kosten die zijn gemaakt bij het uitoefenen van
toezicht alsmede bij de voorbereiding van het bestuursdwangbesluit
voorafgaande aan het verstrijken van de begunstigingstermijn kunnen niet in
rekening worden gebracht.
5.2 Inzet medewerkers
Bij een uitzetting zijn de volgende afdelingen en
medewerkers betrokken:
· Afdeling
BMO voor de administratieve handelingen;
· Vakteam
Reiniging met de reinigingsinspectie voor controle/ coördinatie en de
medewerkers uitvoering voor het verwijderen van de inboedel;
· Juridische
Zaken voor juridisch ondersteuning.
In 2003 zijn
358 meldingen van huisuitzettingen geweest waarvan 259 zijn geannuleerd. In de
nieuwe situatie blijven de administratieve handelingen in de vorm van correspondentie,
registratie en publicaties gehandhaafd.
De nieuwe inzet van de toezichthouders laat zich moeilijk inschatten.
Alles heeft te maken met hoe vaak bestuursdwang toegepast zal moeten worden. De
toezichthouder zal in de nieuwe situatie immers moeten controleren of de door
de deurwaarder aangemelde uitzetting volgens het nieuwe beleid binnen 2 uur van
de straat is gehaald. Indien dat niet het geval is, zal evenals nu het geval
is, de inboedel door de Reiniging verwijderd en opgeslagen worden.
5.3 Berekening kosten bestuursdwang/ kosten
verwijdering
Op basis van de in § 5.1 genoemde kosten die
verhaald kunnen worden, kost een uitzetting in 2004[5]
(excl. BTW):
Opslag per maand extra (of deel daarvan) tot
13m³ (of deel daarvan) €
160,-
Direct of later afvoeren van afval incl. transport
en verwerkingskosten € 200,- per m³
Een uitgezette inboedel met een omvang van 5m³ die 3 maanden wordt opgeslagen (zonder af te
voeren vuil na afloop door verkoop of om niet weggegeven) kost:
€ 1400,- + (2 * € 160,-) = € 1.720,-
Een uitgezette inboedel met een omvang van 5m³ die 3 maanden wordt opgeslagen, waarbij (na de verstreken opslagtermijn, na eventuele verkoop of om niet weggeven) 2m³ af te voeren vuil overblijft, kost dan;
€ 1400,- + (2 * € 160,-) + (2 * € 200,-) = €
2.120,-
Een uitgezette inboedel met een omvang van
16m³ (> 13m³ ) die 6 weken wordt
opgeslagen (dit komt overeen met 2 maanden) en er blijft na die tijd 5m³ af te voeren vuil over kost:
(€ 1400,- * 2) + (2* € 160,-) + (5* € 200,-) = € 4.120,-
Aangezien de toekomstige daadwerkelijke (met name
administratie bestuursdwang) kosten zich moeilijk laten inschatten wordt
voorgesteld het budget voor uitzettingen te handhaven in de begroting 2004 en
2005 en begin 2005 te beoordelen of dit budget voor de begroting 2006 aangepast
moet worden.
Artikel 23 APV, hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht en de uitspraak van 7 november 2001 vormen voldoende grondslag voor het realiseren van nieuw beleid. Er behoeven geen nieuwe verordeningen te worden opgesteld of aangepast. Na vaststelling van het nieuwe beleid door het college kan het beleid direct uitgevoerd gaan worden.
Ten einde het nieuwe beleid effectief te kunnen uitvoeren is het raadzaam dat het college van burgemeester en wethouders haar bevoegdheden om bestuursdwang toe te passen mandateert aan het hoofd van de Sector Stadsbeheer.
Aan het college wordt
gevraagd in te stemmen met:
1.
Het voorstel van de
nieuwe procedure inzake huisuitzettingen opdat de verhuurders voor kosten
opdraaien van inboedelverwijdering en opslag;
2.
Het hoofd van de Sector
Stadsbeheer te mandateren voor het toepassen van bestuursdwang, verhalen van de
kosten van bestuursdwang en de invordering van de kosten bij dwangbevel, zie
bijgaand mandateringsbesluit;
3.
Het feitelijk (doen)
toepassen van bestuursdwang door de Reiniging indien er geen maatregelen door
de opdrachtgever van de ontruiming worden getroffen om de inboedel van straat
te verwijderen;
4. Een overgangstermijn van 2, 5 maand te hanteren na vaststelling door het college van het nieuwe beleid en zo te streven naar 1 juni 2004 als ingangsdatum van het beleid.
Hoogachtend,
R. Buise
Senior Juridisch Adviseur Wijk- en Stadszaken
F. Mantes
Beleidsadviseur Reiniging
Bijlagen:
[1] Op grond van artikel 23 van de APV is het verboden de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan, tenzij wordt beschikt over een vergunning.
[2] Bestuursdwang is het op kosten van de overtreder of de nalatige door of vanwege een bestuursorgaan wegnemen, ontruimen, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met de regels wordt gedaan of nagelaten. Bevoegdheid tot bestuursdwang volt uit artikel 125 van de gemeentewet. De procedureregels met betrekking tot het toepassen van bestuursdwang staan beschreven in afdeling 5.3 van de Awb
[3] Standpunt
Centraal Overlegorgaan Woningcorporaties Delft: In mei 2003 is tussen gemeente
en corporaties overleg geweest over het voornemen van de gemeente haar beleid
ten aanzien van uitgezette inboedels conform het voorstel in deze nota te wijzigen.
In een gezamenlijke reactie heeft het COW eind december 2003 laten weten dat
het COW ten aanzien van dit voorstel van mening is dat de verhuurders noch
verplicht noch bevoegd zijn tot het opruimen van de inboedel omdat naar de
mening van het COW de ontruimingsplichtige rechthebbende en overtreder is.
Daarnaast is het COW van mening dat de verhuurder op basis van de uitspraak van
de Raad van State niet gehouden is de kosten van bestuursdwang te voldoen
wanneer de verhuurder de ontruiming laat uitvoeren op grond van overlast.
[4] Zie procesbeschrijving in bijlage 1
[5] Deze tarieven worden
jaarlijks aan de prijsontwikkeling aangepast.
[6] In deze paragraaf wordt onder een maand de periode van datum maand x tot datum maand x+1 verstaan. Bijvoorbeeld van 15-01 tot en met 14-02