Stuk 153 I

 

Delft,

 

Aan de gemeenteraad

 

Onderwerp: actualisering van de Algemene plaatselijke verordening voor Delft

 

Geachte dames en heren,

 

De Algemene plaatselijke verordening voor Delft (APV) is al enige tijd aan een actualisering toe. De laatste integrale wijziging van deze verordening in 1992. In de tussentijd zijn wel artikelen gewijzigd en ingetrokken en zijn bepalingen toegevoegd.

 

Wij leggen u thans het concept voor van een geactualiseerde APV. Dit concept is tot stand gekomen in een projectgroep, bestaande uit ambtenaren van onderdelen van de gemeentelijke organisatie die dagelijks met de APV werken, gemeentejuristen en vertegenwoordigers van de politie. De projectgroep werd geleid door de gemeentelijke handhavingsregisseur.

 

Om u inzicht te geven in de veranderingen die bij de actualisering zijn aangebracht in de APV is door de projectgroep een overzicht van wijzigingen gemaakt, dat artikelsgewijs aangeeft wat er is gebeurd en of er inhoudelijk of slechts tekstueel is veranderd. Daarbij wordt aansluitend een korte toelichting gegeven. Hieronder wordt in kort bestek een aantal belangrijke wijzigingen aangegeven

 

Uitgangspunten

Bij de actualisering zijn wij van het volgende uitgegaan:

-          De model APV van de VNG is richtsnoer bij de actualisering: dat wil zeggen:

o        Waar behoefte is aan wijziging of aanvulling, wordt hierin voorzien met de tekst van de model APV;

o        als tekst van de model APV meer volledig of meer helder is wordt deze overgenomen uit de model APV 

o        in een aantal gevallen is ook gekeken naar artikelen de APV Den Haag en de APV van Rotterdam

-          aanpassingen zijn gedaan waar nodig in relatie tot APV Den Haag en Rotterdam; dit om te voorkomen dat zaken in Delft niet zijn geregeld die in Den Haag en Rotterdam wel zijn geregeld zodat we kans lopen op “overloop” van deze problemen

-          inhoudelijke aanpassingen aan nieuw beleid (b.v. ten aanzien van fietswrakken en weesfietsen), aan problemen/knelpunten van politie en gemeente zoals we die in de praktijk tegenkomen, en ook om in te spelen om maatschappelijke ontwikkelingen;

-          geen zaken dubbel regelen. Het heeft geen zin iets wat al elders is geregeld, nog eens te gaan herhalen in de APV, b.v. vervallen artikel 82 Sluiting gebouwen in verband met hard drugs, is al geregeld in artikel 13b Opiumwet.

 

Nieuwe nummering van de APV

De nummering van het nieuwe concept is aangepast aan model APV en Awb. De nummering is als volgt opgebouwd: eerst volgt het cijfer van het hoofdstuk,  dan het cijfer van de afdeling  en vervolgens het artikel nummer. Dus:

·         Hoofdstukken, numerieke vermelding (bijvoorbeeld hoofdstuk 2 Openbare Orde)

·         Afdelingen binnen hoofdstukken, numerieke vermelding  (b.v. afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg van hoofdstuk 2 Openbare Orde wordt vermeld als Afdeling 2.1)

·         Artikel binnen hoofdstuk, numerieke vermelding (b.v. artikel 1 Samenscholing en ongeregeldheden van afdeling 1 van hoofdstuk 2 staat vermeld als artikel 2.1.1)

 

Inhoud van de APV

In deze versie is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de huidige APV. De wijzigingen – zowel algemeen als artikelsgewijs - hebben betrekking op:

-          inhoudelijke wijziging, waaronder ook nadere aanscherping

-          opname van een aantal nieuwe artikelen

-          tekstuele wijzigingen

 

Algemene veranderingen:

-          m.b.t. de termijnen van kennisgeving is de termijn gelijkgesteld voor diverse artikelen en gesteld op 2 weken (was voorheen korter, soms maar 24 uur);

-          voor het houden van betogingen (art. 2.1.6) is de termijn van kennisgeving gesteld op 4 x 24 uur (gelijk aan de termijn die Den Haag hanteert)

-          De termijnen voor vergunningverlening zijn gesteld op 3 weken (zie art. 1.3), dit is niet veranderd. Omdat gekozen is voor omschakeling van het systeem van kennisgeving van een evenement naar een systeem van vergunningverlening (zie art. 2.2.2), dient ook deze vergunning 3 weken van te voren te worden aangevraagd.

-          het college van burgemeester en wethouders of burgemeester en wethouders is overal vervangen door “het college”; deze wijziging staat niet telkens apart vermeld in het overzicht van wijzigingen; reden hiervoor is invoering van het dualisme in de Gemeentewet, waarbij ook het begrip “ college” in de Gemeentewet is opgenomen

 

Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen:

-          de definitie van bebouwde kom is gewijzigd (zie art. 1.1) en valt nu samen met de gemeentegrens. Dat betekent dat activiteiten die voorheen in de bebouwde kom niet waren toegestaan, maar daarbuiten wel (zie art. 4.2.1) nu in het geheel zijn verboden, tenzij er bepaalde plaatsen voor zijn aangewezen.

-          Art. 2.1.15 (winkelwagentjes) is inhoudelijk aangescherpt in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

-          Art. 2.2.2 Met betrekking tot het houden van een evenement was voorheen sprake van een meldingssysteem. Dit wordt veranderd in een vergunningverleningsysteem.

-          Art. 2.3.10 (neerzetten fietsen) is inhoudelijk aangescherpt in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. 

-          Art. 4.1.1. e.v. (Geluidhinder), in deze artikelen is de term  “onnodig” vervangen door “onnodig en/of overmatig”. Dit is een ruimere bepaling: hinder kan op een gegeven moment wel nodig zijn, maar kan nog steeds overmatig worden genoemd.  

-          Art. 4.1.5. lid d en 4.1.6  (Collectieve festiviteit) Ten behoeve van buurthuizen waar in de oudejaarsnacht vreugdevuren worden gehouden wordt voorgesteld oudejaarsdag en nacht – tot 02.00 uur – aan te wijzen als collectieve festiviteit. Ook horeca ondernemers kunnen op deze manier daarvan profiteren als zij dat wensen.

-          Art. 5.1.6 (Overlast van fiets en bromfiets) aanscherping van dit artikel conform gemeentelijk beleid met betrekking tot terugdringen overlast.

 

Nieuwe artikelen

Een aantal van de hieronder genoemde nieuwe artikelen is opgenomen op verzoek van de politie. Argumenten hiertoe zijn gelegen in ervaringen van de politie met incidenten in het verleden, recente ontwikkelingen in Delft en de behoefte aan soortgelijke bepalingen in de regio Haaglanden. Enerzijds biedt een aantal artikelen de politie meer gelegenheid om meer tijdig en adequaat op te treden; anderzijds is de functie dat er een wettelijke basis moet bestaan om op te kunnen treden wanneer dat wenselijk is. Ook is geconstateerd dat een aantal artikelen waarvan aanwezigheid in de APV voor de hand ligt, nog niet was opgenomen (bijvoorbeeld 2.1.10 straatartiesten en 2.3.9 bedelarij).

Het betreft de volgende artikelen: 

-          art. 2.1.2.         Verstoren openbare orde

-          art. 2.1.10         Straatartiesten 

-          art. 2.1.19         Voorkoming vreugdevuren

-          art. 2.3.8          Messen en andere voorwerpen als wapen

-          art. 2.3.9          Bedelarij

-          art. 2.6.3          Verzameling personen in verband met harddrugs

-          art. 2.7.5          Kleine kansspelen

 

Tekstuele wijzigingen

Dit heeft enerzijds betrekking op verwijzingen, anderzijds op grammaticale zaken, opbouw, lay-out etc.

 

Beheer van de APV – jaarlijkse update

Een laatste integrale wijziging van de APV heeft plaatsgevonden in 1992. Tussentijds zijn op verschillende onderdelen artikelen gewijzigd, vervallen verklaard of nieuw opgenomen. Op grond van de praktijk is het aanbevelingswaardig te zorgen voor een jaarlijkse update van de APV. Wijzigingen in de model APV, beleidswijzigingen of knelpunten die zich in de praktijk voordien kunnen in deze jaarlijkse update worden meegenomen. Wanneer dat beleidsmatig wenselijk is, is tussentijdse aanpassing van de APV uiteraard altijd mogelijk

 

Referendumbesluit

De APV is een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent dat het een besluit is waarover –op grond van de (nu nog geldende) Tijdelijke referendumwet –een referendum kan worden gehouden. Nadat de concept verordening door de raad is vastgesteld (planning: 28 oktober a.s.) volgt de formele bekendmaking in de Stadskrant en wordt de nieuwe APV ter inzage gelegd bij de Publieksbalie. Als geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid (ingevolge de Tijdelijke referendumwet) om een referendumverzoek in te dienen, treedt de geactualiseerde APV op 1 januari 2005 in werking

 

 

Wij stellen u voor bijgaande verordening vast te stellen.

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders,

 

 

mr. drs. G.A.A. Verkerk                        ,burgemeester

 

 

mr. drs. H.G.L.M. Camps                                  ,secretaris                      

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van …

 

gezien het advies van de raadscommissie ….

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

 

 

 

b e s l u i t:

 

 

 

 

 

I.

vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft;

II.

in te trekken de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Inhoud Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft

 

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

 

 

 

Artikel

1.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

1.2

Beslissingstermijn

Artikel

1.3

Te late indiening aanvraag

Artikel

1.4

Voorschriften en beperkingen

Artikel

1.5

Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel

1.6

Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel

1.7

Inzage vergunning of ontheffing

Artikel

1.8

Termijnen

 

 

 

Hoofdstuk

2

Openbare orde

 

 

 

Afdeling

1

Orde en veiligheid op de weg

 

 

 

Artikel

2.1.1

Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel

2.1.2

Verstoren openbare orde

Artikel

2.1.3

Kennisgeving optocht

Artikel

2.1.4

Te verstrekken gegevens

Artikel

2.1.5

Verboden optocht

Artikel

2.1.6

Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel

2.1.7

Beperking aanbieden en dergelijke van ge­schre­ven of gedrukte stukken of afbeel­dingen

Artikel

2.1.8

Feest en muziek en dergelijke

Artikel

2.1.9

Dienstverlening

Artikel

2.1.10

Straatartiest

Artikel

2.1.11

Voorwerpen of stoffen op, aan of bo­ven de weg

Artikel

2.1.12

Aanleggen, beschadigen en verande­ren van een weg

Artikel

2.1.13

Maken en veranderen van een uitweg

Artikel

2.1.14

Veroorzaken van gladheid

Artikel

2.1.15

Winkelwagentjes

Artikel

2.1.16

Uitzicht belemmerende beplanting of voor­werp

Artikel

2.1.17

Openen straatkolken en dergelijke

Artikel

2.1.18

Verbod vuur te stoken

Artikel

2.1.19

Voorkoming vreugdevuren

Artikel

2.1.20

Voorzieningen voor verkeer en ver­lichting

Artikel

2.1.21

Verwijdering en dergelijke voorzieningen voor ver­keer en verlichting

Artikel

2.1.22

Veiligheid op het ijs

 

 

 

Afdeling

2

Toezicht op evenementen

 

 

 

Artikel

2.2.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

2.2.2

Evenement

Artikel

2.2.3

Ordeverstoring bij evenementen

 

 

 

Afdeling

3

Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

 

 

 

Artikel

2.3.1

Plakken en kladden

Artikel

2.3.2

Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Artikel

2.3.3

Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel

2.3.4

Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel

2.3.5

Hinderlijk drankgebruik

Artikel

2.3.6

Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel

2.3.7

Gedrag in voor publiek toeganke­lijke ruim­ten

Artikel

2.3.8

Messen en andere voorwerpen als wapen

Artikel

2.3.9

Bedelarij

Artikel

2.3.10

Neerzetten van fietsen en dergelijke

Artikel

2.3.11

Bespieden van personen

Artikel

2.3.12

Sleuteladres

Artikel

2.3.13

Alarminstallaties

Artikel

2.3.14

Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel

2.3.15

Verontreiniging door honden

Artikel

2.3.16

Gevaarlijke honden

Artikel

2.3.17

Houden van hinderlijke of schade­lijke dieren

Artikel

2.3.18

Wilde dieren

Artikel

2.3.19

Loslopend vee en pluimvee

 

 

 

Afdeling

4

Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

 

 

Artikel

2.4.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

2.4.2

Verplichtingen met betrekking tot het verkoopre­gister

Artikel

2.4.3

Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Straf­recht

Artikel

2.4.4

Verhuurinrichtingen van voertuigen

Artikel

2.4.5

Vervreemding van door verhandeling ver­kre­gen goederen

Artikel

2.4.6

Verhandeling in horeca-inrichtingen

 

 

 

Afdeling

5

Route gevaarlijke stoffen

 

 

 

Artikel

2.5.1.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

 

 

 

Afdeling

6

Voorkomen van strafbare feiten

 

 

 

Artikel

2.6.1

Drugshandel op straat

Artikel

2.6.2

Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel

2.6.3

Verzameling van 2 of meer personen in verband met harddrugs

 

 

 

Afdeling

7

Speelautomaten

 

 

 

Artikel

2.7.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

2.7.2

Maximum aantal automaten en hoog- en laagdrempelige inrichtingen

Artikel

2.7.3

Aanwezigheidsvergunning, tenaamstelling, niet-overdraagbaarheid

Artikel

2.7.4

Overname

Artikel

2.7.5.

Kleine kansspelen

 

 

 

Afdeling

8

Veiligheidsrisicogebieden

 

 

 

Artikel

2.8.1

Veiligheidsrisicogebieden

 

 

 

Hoofdstuk

3

Seksinrichtingen, escortbedrijven, straat- en raamprostitutie.

 

 

 

Afdeling

1

Begripsomschrijvingen en nadere regels

 

 

 

Artikel

3.1.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

3.1.2

Bevoegd bestuursorgaan

Artikel

3.1.3

Nadere regels

 

 

 

Afdeling

2

Seksinrichtingen, straat- en raamprostitutie, sekswinkels en dergelijke

 

 

 

Artikel

3.2.1

Seksinrichtingen

Artikel

3.2.2

Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel

3.2.3

Sluitingstijden

Artikel

3.2.4

Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel

3.2.5

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel

3.2.6

Straat- en raamprostitutie

Artikel

3.2.7

Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

 

 

Afdeling

3

Beslistermijn en weigeringsgronden

 

 

 

Artikel

3.3.1

Beslistermijn

Artikel

3.3.2

Weigeringsgronden

 

 

 

Afdeling

4

Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

 

 

 

Artikel

3.4.1

Beëindiging exploitatie

Artikel

3.4.2

Wijziging beheer

 

 

 

Afdeling

5

Intrekking en sluiting

 

 

 

Artikel

3.5.1

Intrekking van de vergunning

Artikel

3.5.2

Sluiting

 

 

 

Hoofdstuk

4

Bescherming van het milieu en het natuur­schoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

 

 

Afdeling

1

Geluid- en lichthinder

 

 

 

Artikel

4.1.1

Geluid­hinder algemeen

Artikel

4.1.2

Geluidsapparaten

Artikel

4.1.3

Geluidhinder door motorvoertuigen of brom­fietsen

Artikel

4.1.4

Geluidhinder door vrachtauto's    

Artikel

4.1.5

Begripsomschrijvingen

Artikel

4.1.6

Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel

4.1.7

Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel

4.1.8

Verboden incidentele festiviteiten

 

 

 

Afdeling

2

Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

 

 

 

Artikel

4.2.1

Natuurlijke behoefte doen

 

 

 

Afdeling

3

Bescherming van flora en fauna

 

 

 

Artikel

4.3.1

Bescherming groenvoorzieningen

 

 

 

Afdeling

4

Maatregelen tegen ontsiering en stankover­last

 

 

 

Artikel

4.4.1

Vervoeren stoffen die stank of vuil ver­spreiden

Artikel

4.4.2

Mestvaalten en dergelijke

 

 

 

Hoofdstuk

5

Andere onderwerpen betreffende de huishou­ding der gemeente

 

 

 

Afdeling

1

Parkeerexcessen

 

 

 

Artikel

5.1.1

Begripsomschrijvingen

Artikel

5.1.2

Parkeren van voertuigen van auto­be­drijf en dergelijke

Artikel

5.1.3

Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel

5.1.4

Defecte voertuigen

Artikel

5.1.5

Voertuigwrakken

Artikel

5.1.6

Overlast van fiets of bromfiets

Artikel

5.1.7

Caravans en dergelijke

Artikel

5.1.8

Parkeren van grote voertuigen en aanhangers

Artikel

5.1.9

Parkeren van uitzichtbelemmerende voer­tuigen

Artikel

5.1.10

Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel

5.1.11

Aantasting groenvoorzieningen door voer­tuigen

 

 

 

Afdeling

2

Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmark­ten

 

 

 

Artikel

5.2.1

Inzameling van geld of goed

Artikel

5.2.2

Venten en dergelijke

Artikel

5.2.3

Standplaatsen; uitstallingen op de weg

Artikel

5.2.4

Snuffelmarkten en dergelijke

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afdeling

3

Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiter­ver­keer

 

 

 

Artikel

5.3.1

Crosswedstrijden

Artikel

5.3.2

Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiter­verkeer in natuurgebieden

 

 

 

Afdeling

4

Lijkbezorging

 

 

 

Artikel

5.4.1

Onbetamelijk gedrag op een begraaf­plaats

 

 

 

Afdeling

5

Straatnaamborden, huisnummers en dergelijke

 

 

 

Artikel

5.5.1

Gedoogplicht aanduidingen

Artikel

5.5.2

Verwijdering en dergelijke aanduidingen

 

 

 

Afdeling

6

Gevonden voorwerpen

 

 

 

Artikel

5.6.1

Gevonden voorwerpen

 

 

 

Hoofdstuk

6

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

 

 

Artikel

6.1

Strafbepaling

Artikel

6.2

Toezichthouders

Artikel

6.3

Binnentreden woningen

Artikel

6.4

Inwerkingtreding

Artikel

6.5

Overgangsbepaling

Artikel

6.6

Aanhalingstitel

 

 

 

 

                                                   -----------------


 

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1.1

Begripsomschrijvingen

 

 

a.

Weg:

1.

de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerter­reinen;

2.

de ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek toe­gan­kelijke pleinen en open plaatsen, parken, plant­soenen, speel­weiden, bossen en andere natuur­terreinen, ijsvlakten en aan­legplaatsen voor vaartuigen;

3.

de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passa­ges en galerijen, welke uit­slui­tend tot voor bewo­ning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet af­sluitbaar zijn;

4.

andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet af­sluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, pas­sages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht be­voegd is, zijn afge­sloten.

 

 

b.

Openbaar water:

 

alle wateren die ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

 

c.

Bebouwde kom:

 

het gebied gelegen binnen de gemeentegrens van Delft. 

 

 

d.

Rechthebbende:

 

een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

 

 

e.

Voertuigen:

 

alle  voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

 

a.

treinen en trams

 

b.

kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

 

 

 

f.

Vaartuigen:

 

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werk­tui­gen, alsmede woonsche­pen, glijboten en ponten.

 

g.

Woonschepen:

 

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

 

 

h.

Bouwwerk:

 

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming het­zij direct of indirect met de grond verbonden is, het­zij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

i.

Gebouw:

 

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdek­te, ge­heel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

j.

Vee:

 

dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in Bijlage A van de Meststoffenwet.

 

 

 

 

k.

(Handels-) reclame

 

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1.2

Beslissingster­mijn

 

 

1.

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergun­ning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2.

Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoog­ste acht weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk me­dedeling gedaan aan de aanvrager.

3.

Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 eerste lid.

 

 

Artikel 1.3

Te late indiening aanvraag

 

 

1.

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aan­vrager de vergunning of onthef­fing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag  niet te behandelen.

2.

Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisge­ving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden ver­lengd tot ten hoogste acht weken.

 

Artikel 1.4

Voorschriften en beperkingen

 

 

1.

Aan een krachtens deze verordening verleende vergun­ning of ont­heffing kun­nen voorschriften en beperkingen wor­den verbon­den. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waar­mee de vergunning of ontheffing is vereist.

2.

Degene aan wie krachtens deze verordening een vergun­ning of ont­heffing is verleend, is verplicht de daar­aan verbonden voor­schriften en beperkingen na te ko­men.

 

 

Artikel 1.5

Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

 

 

 

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij in deze veror­dening anders is bepaald.

 

 

Artikel 1.6

Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

 

 

 

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of ge­wij­zigd:

a.

indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel on­vol­ledige gegevens zijn verstrekt;

b.

indien op grond van een verandering van de om­stan­dig­heden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aange­nomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ont­heffing is vereist;

c.

indien de aan de vergunning of ontheffing ver­bonden voor­schriften en beper­kingen niet zijn of worden nage­komen;

d.

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e.

indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit ver­zoekt.

 

 

Artikel 1.7

Inzage vergunning of ontheffing

 

 

 

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1.8

Termijnen

 

 

 

Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindi­gen op: 

·       een vrijdag na 12.00 uur,

·       een zater­dag,

·       een zondag of een algemeen erkende feestdag,

wor­den de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zater­dag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

 

Hoofdstuk 2

Openbare orde

 

 

Afdeling 1

Orde en veiligheid op de weg

 

 

Artikel 2.1.1

Samenscholing en ongeregeldheden

 

 

1.

Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samen­scholing, onnodig op te dringen of door uitdagend ge­drag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2.

Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waar­door er wanorde­lijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurte­nis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aan­wezig is bij een samenscho­ling, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewe­zen richting te verwijderen.

3.

Het is verboden zich te begeven of te bevinden op ter­reinen, wegen of wegge­deelten, wanneer deze door of vanwege het be­voegd gezag in het belang van de openba­re veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5,

Het is verboden om, wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in de richting daarvan te begeven als daarbij voorwerpen worden medegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

6.

Het verbod in het vijfde lid is niet van toepassing als de in dat lid bedoelde voorwerpen kennelijk niet bestemd zijn voor het daar aangeduide gebruik.

7.

Het bepaalde in de leden 1 t/m 4 geldt niet voor betogin­gen, vergaderin­gen en godsdienstige en levens­beschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet open­bare manifestaties.

 

 

 

Artikel 2.1.2

Verstoren openbare orde

 

 

1.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

2.

Het is verboden, op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben.

 

 

Artikel 2.1.3

Kennisgeving optocht

 

 

1.

Degene, die het voornemen heeft een optocht op de weg te doen plaatsvinden, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.6, moet daarvan ‑ voor de openbare aankondiging ervan en ten minste twee weken voordat deze gehouden zal worden ‑ kennis geven aan de burgemees­ter.

2.

De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

3.

De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt ge­acht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het tweede lid bedoelde for­mulier, volledig en naar waar­heid ingevuld, tijdig is in­geleverd op de plaats op dat formulier vermeld, en het in het vierde lid be­doelde bewijs van ontvangst is uitgereikt.

4.

Degene die de kennisgeving inlevert ontvangt daarvan een be­wijs, waarin het tijdstip van inlevering is ver­meld.

5.

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en vei­ligheid voor­schriften geven ter verzekering van een redelijke en veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of goederen, ter voor­koming van ernstige hinder voor anderen dan de deel­nemers aan de optocht en ter voor­koming van strafbare feiten.

6.

Indien de burgemeester van oordeel is dat, naar rede­lijke ver­wachting, noch door toegezegde medewerking van organisatoren, noch door politiemaatrege­len, noch door het geven van voor­schriften, onevenredige schade aan belangen bedoeld in het vijfde lid, voorkomen kan wor­den, kan de burgemeester de op­tocht verbieden.

7.

De burgemeester kan, in afwijking van het gestelde in het derde lid, in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten dan wel een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

 

 

Artikel 2.1.4

Te verstrekken gegevens

 

 

1.

Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

 

a.

naam en adres van degene die de optocht houdt;

 

b.

het doel van de optocht;

 

c.

de datum waarop de optocht wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindi­ging;

 

d.

de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

 

e.

voor zover van toepassing, de wijze van samenstel­ling;

 

f.

maatregelen die degene die de optocht houdt zal tref­fen om een regel­matig verloop te bevor­deren.

 

 

 

Artikel 2.1.5

Verboden optocht

 

 

1.

Het is verboden een optocht als bedoeld in artikel 2.1.4 te doen plaatsvinden, feitelijk te leiden of aan een dergelijke op­tocht deel te nemen, terwijl men weet of redelijkerwijze kon weten, dat;

 

a.

de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het be­paalde in artikel 2.1.4 is gedaan;

 

b.

gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 2.1.4 zijn ver­strekt;

 

c.

de voorschriften, die de burgemeester krachtens het vijfde lid van artikel 2.1.4 gegeven heeft, niet na­geleefd wor­den;

 

d.

de burgemeester de optocht verboden heeft.

2.

Indien een optocht krachtens het bepaalde in het eer­ste lid ongeoorloofd is, is iedereen die in of nabij de optocht aan­wezig is, op eerste vordering van een ambte­naar van politie verplicht zich terstond te ver­wijderen in de door die ambte­naar bevolen richting of langs de door hem aangeduide weg.

 

 

 

Artikel 2.1.6

Kennisgeving betogingen op openbare plaat­sen

 

 

1.1.

Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een beto­ging te hou­den, moet daarvan, voor de openbare aankondi­ging ervan en tenminste 4 x 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burge­meester, met in­achtneming van hetgeen hierna daar­omtrent is bepaald.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een beto­ging te hou­den, moet daarvan, voor de openbare aankondi­ging ervan en tenminste twee weken voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burge­meester, met in­achtneming van hetgeen hierna daar­omtrent is bepaald.

2.2.

Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

3.3.

Het in de artikelen 2.1.3  leden 2 t/m 7, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde is van overeenkomstige toepassingHet in de artikelen 2.1.3  leden 2 t/m 7, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

 

 

 

Artikel 2.1.7

Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of ge­drukte stukken of afbeel­dingen

 

 

1.

Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of af­beeldingen onder publiek te verspreiden dan wel open­lijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

2.

Het college kan de werking van het in het eer­ste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan‑huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stuk­ken en afbeel­dingen.

4.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

 

Artikel 2.1.8

Feest en muziek en dergelijke

 

 

 

1.

Degene die het voornemen heeft op of aan de weg:

 

a.

voor publiek een vertoning te geven, niet zijnde een beto­ging als bedoeld in artikel 2.1.6;

 

b.

op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te bren­gen;

 

c.

een feest of een wedstrijd te geven of te houden;

 

moet daar­van ten minste twee weken voordat deze gehouden zal wor­den, kennisge­ven aan de burgemeester.

2.

Het in de artikelen 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

3.

Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voor zover artikel 10 juncto artikel 148 We­genverkeerswet 1994 of artikel 132 van toepassing is.

 

 

Artikel 2.1.9

Dienstverlening

 

 

1.

Degene die het voornemen heeft op of aan de weg op te treden als dienstverle­ner (bewaker, reiniger van voer­tuig­en, glazen­wasser of scharensliep) of zijn diensten als zodanig aan te bieden, moet daarvan ten minste twee weken voordat deze activiteit zal plaatsvinden, kennis­geven aan het college.

2.

Het in de artikelen 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

 

 

Artikel 2.1.10

Straatartiest en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf , tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan de door de burgemeester aangegeven wegen of gedeelten daarvan.

2.

De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen of uren.

3.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

 

Artikel 2.1.11

Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan over­een­komstig de bestemming daarvan.

2.

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

 

a.

vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden wor­den gebruikt;

 

b.

zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voet­gangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

 

-

geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat ge­deelte bevindt;

 

-

geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer be­stemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

 

c.

de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortston­dig op de weg gebracht worden in verband met laden of los­sen ervan en mits degene die de werk­zaam­heden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmid­dellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voor­werpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daar­van ge­reinigd is;

 

d.

voertuigen;

 

e.

voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopen­baard;

 

f.

stand­plaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.;

 

g.

terrassen als bedoeld in de Exploitatieverordening Horeca 1998;

 

h.

reclame als bedoeld in de Reclameverordening.

3.

Het is verboden op, aan, in, over of boven de weg voorwer­pen of stof­fen waarop gedachten of gevoelens worden geopen­baard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun om­vang of vorm­geving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruik­baarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan­ wel een be­lem­mering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4.

Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegen­verkeerswet daaron­der verstaat.

5.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

 

a.

indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doel­matig en veilig ge­bruik daar­van, dan wel een belem­mering kan vormen voor het doel­matig beheer en onderhoud van de weg;

 

b.

indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, het­zij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

 

c.

in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebrui­kers van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

 

 

Artikel 2.1.12

Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daar­van op te bre­ken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aan­leg van een weg.

2.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat, alsmede alle niet‑ openbare ont­sluitingswegen van gebouwen.

3.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toe­passing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het wa­terschap bij het uitvoeren van zijn of haar pu­bliek­rechte­lijke taak.

4.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, buizen en leidin­gen met toebehoren in wegen, door een bedrijf dat in het kader van de openba­re (nuts)voorzieningen is belast met de levering van gas, elektriciteit, water, warmte, tv, radio en/of datasignaal, mits dit bedrijf daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de gemeente.

5.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.

 

 

Artikel 2.1.13

Maken en veranderen van een uitweg

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college

 

a.

een uitweg te maken naar de weg;

 

b.

van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

 

c.

verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

3.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de uitweg gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelma­tig en vei­lig gebruik daarvan.

 

 

Artikel 2.1.14

Veroorzaken van gladheid

 

 

 

Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te stor­ten of te laten lopen.

 

 

Artikel 2.1.15

Winkelwagentjes

 

 

1.

De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winke­lend publiek winkel­wagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is ver­plicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenning­steken en door het publiek op of langs de weg achter­gelaten winkel­wagen­tjes terstond te verwij­deren of te doen ver­wijde­ren.

2.

Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

3.

Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

4.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2.1.16

Uitzicht belemmerende beplanting of voor­werp

 

 

1.

De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is ver­plicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te bin­den, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door het college, binnen een door hen te stellen termijn en over­een­komstig hun aanwijzingen.

2.

Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te bren­gen, te plaatsen of te hebben dat aan het wegverkeer het uitzicht belem­mert of op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren.

 

 

Artikel 2.1.17

Openen straatkolken en dergelijke

 

 

 

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere af­sluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorzie­ning, te openen, onzicht­baar te maken of af te dekken.

 

 

Artikel 2.1.18

Verbod vuur te stoken

 

 

1.

Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2.

Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen

3.

De ontheffing kan worden geweigerd:

 

a.

in het belang van de openbare orde en veiligheid

 

b.

ter bescherming van de woon- en leefomgeving

 

c.

ter bescherming van de flora en fauna

4.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover

 

a.

op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

 

b.

de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

 

c.

artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

 

d.

het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijk vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

 

 

Artikel 2.1.19

Voorkoming vreugdevuren

 

 

1.

Het is verboden op de weg te vervoeren, op de weg bij zich te dragen of anderszins voorhanden te hebben kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen of stoffen, met het kennelijk doel deze op de weg te verbranden.

2.

Dit verbod geldt niet als ter plaatse en naar het bevredigend oordeel van een ambtenaar van politie wordt aangetoond, dat het vervoer en/of de opslag van de genoemde voorwerpen of stoffen gebeurt voor andere handelingen dan in het eerste lid worden genoemd

3.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover er ontheffing is verleend op basis van artikel 2.1.18 lLid 2.

 

 

Artikel 2.1.20

Voorzienin­gen voor verkeer en verlichting

 

 

1.

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeen­komstig de aanwij­zingen van het college, voorwerpen, borden of voorzienin­gen ten behoeve van het open­baar verkeer of de open­bare verlich­ting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwij­derd.

2.

Het college maakt tevoren aan de recht­hebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening, als bedoeld in het eerste lid, bekend.

3.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatwet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2.1.21

Verwijdering en dergelijke van voorzieningen voor verkeer en ver­lichting

 

 

 

Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het open­baar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wij­zigen, te beschadi­gen, de werking ervan te beletten of te belem­meren.

 

 

Artikel 2.1.22

Veiligheid op het ijs

 

 

1.

Het is verboden:

 

a.

voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te be­schadigen, te verontreini­gen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belem­meren of in gevaar te brengen;

 

b.

bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de vei­ligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlak­ten, te verplaat­sen, weg te nemen, te bescha­digen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te ver­ijdelen of te belemmeren.

2.

Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie of een ander daartoe bevoegde ambtenaar on­middellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van ge­vaar voor personen of goederen.

 

 

Afdeling 2

Toezicht op evenementen

 

 

Artikel 2.2.1

Begripsomschrijvingen

 

 

1.

In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor pu­bliek toeganke­lijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

 

a.

bioscoopvoorstellingen;

 

b.

markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 131 van deze verordening;

 

c.

kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

 

d.

dansen, indien dit plaatsvindt in een inrichting als be­doeld in artikel 1 van de Drank- en Horeca­wet;

 

e.

betogingen, samenkomsten en vergaderingen als be­doeld in de Wet open­bare manifestaties;

 

f.

activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.3, 2.1.5, 2.1.8  en 2.1.9.

2.

Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkings­plechtig­heid.

 

 

Artikel 2.2.2

Evenement

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren

2.

De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

 

a.

de openbare orde;

 

b.

het voorkomen of beperken van overlast dan wel onaanvaardbare belasting voor de omgeving;

 

c.

de verkeersveiligheid, de verkeersdoorstroming of de veiligheid van personen of goederen;

 

d.

de zedelijkheid of gezondheid;

 

dan wel indien

 

e.

er onvoldoende behoefte aan het evenement lijkt te bestaan, hierbij het aantal te verwachten bezoekers in aanmerking nemende;

 

f.

het evenement onevenredig veel beslag legt op ruimte, tijd en hulpdiensten;

 

g.

de aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie.

3.

De gemeente kan nadere regels vaststellen voor aan te wijzen gebieden.

 

 

Artikel 2.2.3

Ordeverstoring bij evenementen

 

 

 

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

 

 

 

 

 

 

 

Afdeling 3

Maatregelen  tegen overlast en baldadigheid

 

 

 

           

Artikel 2.3.1

Plakken en kladden

 

 

1.

Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroe­rende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden

2.

Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de recht­heb­bende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

 

a.

een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aandui­ding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen:

 

b.

met kalk, krijt, teer of een kleur‑ of verfstof enige af­beel­ding, letter, cijfer of teken aan te brengen;

3.

Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toe­passing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4.

Het college kan aanplakborden of plaatsen aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5.

Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6.

Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7.

De houder van de in het tweede lid bedoelde schrifte­lijke toe­stemming is verplicht die aan een opsporings­ambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inza­ge af te geven.

 

 

 

 

Artikel 2.3.2

Vervoer plakgereedschap en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden op de weg of openbaar water te ver­voeren of bij zich te heb­ben enig aanplakbiljet, aan­plakdoek, kalk, teer, kleur‑ of verf­stof of verfge­reed­schap.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toe­passing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn bestemd of gebruikt voor han­delingen als verboden in artikel 2.3.1.

 

 

Artikel 2.3.3

Vervoer inbrekerswerktuigen

 

 

1.

Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te heb­ben lopers, valse sleu­tels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich on­rechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrecht­matig slui­tingen te ope­nen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemak­kelij­ken of het maken van sporen te voorko­men.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toe­passing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of mid­delen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

 

 

Artikel 2.3.4

Hinderlijk gedrag op of aan de weg

 

 

1.

Het is verboden:

 

a.

op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

 

b.

zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan wegge­brui­kers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

 

 

Artikel 2.3.5

Hinderlijk drankgebruik

 

 

1.

Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aange­broken fles­sen, blikjes en derge­lijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

 

a.

een terras dat deel uitmaakt van een inrichting, als be­doeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

 

b.

de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens arti­kel 35 van de Drank‑ en Hore­cawet.

 

 

 

Artikel 2.3.6

Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

 

 

1.

Het is verboden zonder redelijk doel:

 

a.

zich in een portiek of poort op te hou­den;

 

b.

in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een ge­bouw te zitten of te liggen dan wel anderszins aanwezig te zijn.

2.

Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flat­gebou­wen, apparte­mentsgebouwen en soortgelijke meer­gezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegan­kelijk zijn, verboden zich zon­der redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschap­pelijk ge­bruik be­stemde ruimte van een zodanig gebouw.

 

 

Artikel 2.3.7

Gedrag in voor publiek toegankelijke ruim­ten

 

 

 

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor ande­ren hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlo­kaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwiel­stalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte danwel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

 

 

Artikel 2.3.8

Messen en andere voorwerpen als wapen

 

 

1.

Het is verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

 

 

Artikel 2.3.9

Bedelarij

 

 

 

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder begrepen) te bedelen om geld of andere zaken.

 

 

Artikel 2.3.10

Neerzetten van fietsen en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden op of aan de weg een fiets, brom­fiets en dergelijke te plaat­sen of te laten staan tegen een raam, een raam­kozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek:

 

a.

indien dit in strijd is met de uitdrukkelijke ver­klaarde wil van de gebrui­ker van dat gebouw of dat portiek of

 

b.

indien die ingang daardoor wordt versperd.

 

 

 

Artikel 2.3.11

Bespieden van personen

 

 

1.

Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de ken­nelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woon­wagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

2.

Het is verboden door middel van een verrekijker, camera en dergelijke een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te be­spieden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2.3.12

Sleuteladres

 

 

1.

De gebruiker of -bij gebreke van deze- de eigenaar van een niet voor bewoning gebezigd gebouw is verplicht om, door middel van een goed zichtbare en duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de onmiddellijke omgeving van de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven, het adres en/of het telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden heeft.

2.

Het college is bevoegd van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontheffing te verlenen.

 

 

Artikel 2.3.13

Alarminstallaties

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerend goed een alarmin­stalla­tie geïnstal­leerd te hebben die een voor de omgeving opval­lend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

2.

Het verbod is niet van toepassing voorzover de Wet op de Particuliere Beveiligings-organisaties en Recherchebureaus van toepassing is.

 

 

Artikel 2.3.14

Loslopende honden, verboden plaatsen, iden­ti­fica­tie

 

 

1.

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, ver­boden die hond te laten ver­blijven of te laten lopen:

 

a.

binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat de hond aan­gelijnd is;

 

b.

op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

 

c.

op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht iden­tificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

2.

Het in het eerste lid onder a gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewe­zen plaatsen van de gemeente.

3.

Het in het eerste lid onder a. gestelde verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

 

 

Artikel 2.3.15

Verontreiniging door honden

 

 

1.

De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op andere plaatsen dan door het college daarvoor specifiek aangewezen hondenuitlaatstroken.

2.

De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien hij die zorg heeft voor de hond dan wel hij die de hond onder zijn hoede heeft, er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

 

 

Artikel 2.3.16

Gevaarlijke honden

 

 

1.

Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden, die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander anders dan kort aan­ge­lijnd, voldoende in zijn macht en voor­zien van een doelmatige muil­korf;

 

a.

nadat het college de eige­naar of de houder schriftelijk heeft bekendgemaakt, dat het college die hond gevaar­lijk acht en het college een aanlijn- en muil­korf­gebod in verband met het gedrag van die hond nood­zakelijk vindt;

 

b.

indien de hond behoort tot een door het college als gevaarlijk aangemerkt ras dan wel tot een door het college als gevaar­lijk aangemerkt soort hond, die de bij die aanwij­zing vastgestelde eigenschappen of kenmerken bezit.

2.

In het eerste lid wordt verstaan onder:

 

a.

kort aanlijnen:

 

 

aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, niet groter dan 1,50 meter;

 

b.

muilkorf:

 

 

een muilkorf die voldoet aan het bepaalde in arti­kel 1 van de regeling muilkorven voor honden bij honds­dolheid (Stcrt. 1988, 148).

 

 

 

Artikel 2.3.17

Houden van hinderlijke of schadelijke die­ren

 

 

 

Het is verboden dieren te houden, die naar het oordeel van het college voor de omgeving schadelijk of hinderlijk zijn dan wel dieren te houden op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.

 

 

 

 

Artikel 2.3.18

Wilde dieren

 

 

1.

Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aan­wezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente op­treedt nadat hiervoor overeenkomstig artikel 2.2.2 een vergunning is verleend.

2.

Het college kan van het in het eer­ste lid ge­stelde verbod ontheffing verlenen.

 

 

Artikel 2.3.19

Loslopend vee en pluimvee

 

 

 

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afge­scheiden door een deugdelijke veeke­ring, is ver­plicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen ge­troffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

 

 

Afdeling 4

Bepalingen ter bestrijding van heling van goe­deren

 

 

Artikel 2.4.1

Begripsomschrijvingen 

 

 

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

Handelaar:

 

de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b.

Verkoopregister:

 

het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar;

c.

Verhandelen

 

het verkrijgen van goederen door koop, inrui­ling, aanneming als geschenk, in­pand‑, inge­bruik‑ of inbewaringneming en het overdra­gen van verkregen goederen door verkoop, ruil, schenking, verpan­ding, ge­bruik‑ of bewaarge­ving.

 

 

Artikel 2.4.2

Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregis­ter

 

 

1.

De handelaar is ver­plicht:

 

a.

een verkoopregister te houden dat is ingericht volgens het door bur­gemeester vastgestelde model.

De burgemeester kan ten aanzien van on­der­scheidene handelaars of categorieën van handelaars ver­schil­lende modellen voor het verkoopregister vaststel­len.

 

b.

het verkoopregister voor ingebruikneming aan het hoofd der plaat­se­lijke politie of aan een door deze aangewe­zen ambtenaar ter waar­merking aan te bieden;

 

c.

in de hoofdruimte van zijn onderneming bij voortdu­ring een gewaarmerkt verkoopregister aanwezig te hebben, en ingeval hij zijn onderneming uitoefent op of aan de weg, een zodanig verkoopregister bij zich te hebben;

 

d.

met betrekking tot een door hem verhandeld goed onver­wijld in het verkoopregister aan te tekenen:

 

 

 

in de rubriek inkoop

 

1e

de datum en het tijdstip van de verkrijging van het goed;

 

2e

de hoedanigheid en ‑ voor zover naar de hoeda­nig­heid van het goed mogelijk is ‑ hoeveel­heid, soort, merk en nummer van het goed;

 

3e

de koopprijs en andere voorwaarden van ver­krijging van het goed;

 

4e

de naam, de voornaam of ‑namen, het adres, de woon­plaats van degene van wie, na diens legi­timatie, het goed is ver­kregen;

 

 

 

 

 

 

 

in de rubriek verkoop

 

5e

de datum en het tijdstip waarop het goed is overge­dra­gen, dan wel waarop het goed is ver­nietigd of verdwenen of eni­gerlei wij­ziging heeft ondergaan, tenzij deze wijzi­ging van zo geringe omvang is dat vermelding daar­van rede­lijkerwijs niet kan worden ge­vergd of deze wijziging van geen invloed is op de herken­baar­heid van het goed;

 

6e

de omschrijving van het goed als bedoeld onder 2e;

 

7e

de verkoopprijs en andere voorwaarden waar­te­gen het goed van de hand is gedaan;

 

8e

de naam, de voornaam of ‑namen, het adres en de woon­plaats van degene aan wie, na diens legitimatie, het goed is overgedra­gen;

 

9e

de aanduiding van de wijze waarop het goed is ver­nie­tigd of ver­dwenen dan wel enigerlei wij­ziging heeft ondergaan, tenzij deze wij­ziging van zulk een geringe omvang is, dat de vermel­ding daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd of deze wijziging van geen invloed is op de her­kenbaarheid van het goed;

 

 

 

 

e.

de onder d. bedoelde aantekening te doen in duide­lijk lees­baar en onuitwisbaar schrift en ervoor te zorgen dat het verkoopregister in zindelijke en ongeschon­den staat verkeert;

 

f.

het verkoopregister op eerste vordering aan een in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambte­naar ter in­zage te geven en voor onderzoek af te staan;

 

g.

op eerste vordering aan de onder b. bedoelde functionaris of aan een in artikel 141 van het Wet­boek van Strafvorde­ring genoem­de ambtenaar te laten zien waar een door hem verworven goed in het verkoopregis­ter staat ingeschreven;

 

h.

het verkoopregister, nadat het buiten gebruik gesteld is, onmid­del­lijk aan de onder b. bedoelde functionaris voor onder­zoek en ter aftekening aan te bieden;

 

i.

het buiten gebruik gestelde verkoopregister zorgvuldig te bewaren gedurende ten min­ste twee jaren na de onder h. bedoelde afteke­ning, of zoveel langer als er goederen in zijn ver­meld die nog in een bij hem in gebruik zijnde lokaliteit aanwezig zijn.

2.

De burgemeester is bevoegd ten behoeve van onder­scheidene categorieën van handelaars vrijstel­ling te verlenen van de in het eerste lid ge­noemde verplichtin­gen, zulks met uit­zonde­ring van de in dat lid onder d., ten 3e en 4e, genoem­de verplich­tingen.

3.

De burgemeester kan bepalen dat de in het tweede lid bedoelde vrijstelling niet geldt voor be­paalde handelaars be­horende tot de in dat lid be­doelde categorieën.

 

 

Artikel 2.4.3

Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eer­ste lid, van het Wetboek van Straf­recht

 

 

1.

De handelaar is ver­plicht:

 

a.

wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Straf­recht, het hoofd der plaat­selijke politie of de door deze aangewezen ambtenaar er schrif­telijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schrifte­lijk op­gave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onder­ne­ming in gebruik genomen;

 

 

b.

de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn verkoopregister(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stel­len van een verande­ring van zijn woonadres, zomede van het adres of de adres­sen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in ge­bruik zijnde lo­kaliteit;

 

 

c.

aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onder­ne­ming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderne­ming duidelijk zichtbaar voorkomt;

 

 

d.

enig tot zijn onderneming behorend goed op eerste vor­dering aan de onder a. bedoelde functionaris of aan een in artikel 141 van het Wetboek van Straf­vordering genoemde ambtenaar ter bezich­tiging af te staan;

 

 

e.

indien hij in de gelegenheid is enig goed te ver­krij­gen waar­van redelij­kerwijs kan worden vermoed dat het van mis­drijf af­komstig is of voor de recht­hebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functiona­ris;

 

 

f.

wanneer hij heeft opgehouden van het handelen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan on­verwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in ken­nis te stellen.

 

2.

De handelaar behorende tot de in artikel 2.4.2 bedoelde catego­rieën van handelaars is ver­plicht op eerste aanvraag aan de in het eerste lid, onder a. bedoelde functionaris of aan een in ar­tikel 141 van het Wet­boek van Strafvordering genoemde ambtenaar inzage te verlenen van de op de verkregen goederen betrekking hebbende facturen, boekhou­ding of verdere bescheiden.

 

 

 

 

Artikel 2.4.4

Verhuurinrichtingen van voertuigen

 

 

 

 

1.

Het bepaalde in artikel 2.4.3 lid 1 onder b. en c. is mede van toepassing op de houders van verhuurinrich­tingen van voer­tui­gen.

 

2.

De in het vorige lid genoemde personen zijn verplicht:

 

 

a.

een verkoopregister te houden en daarin volgens door bur­ge­meester gegeven voorschriften, in volg­orde van tijd, aan te tekenen de naam, de voor­letters, de leeftijd en het adres van hen, aan wie het voer­tuig wordt verhuurd, het soort voertuig met vermelding van merk, kente­ken of nummer, alsmede het tijdstip van verhuur en terugbezor­ging;

 

 

b.

dit verkoopregister steeds aanwezig te hebben in de voor de bedrijfsuitoefening gebruikte of bestemde loka­litei­ten dan wel op de plaats waar het bedrijf fei­telijk wordt uitgeoe­fend;

 

 

c.

het verkoopregister op eerste aanzegging van een ambtenaar van politie aan deze ter inzage te geven.

 

3.

Met het in dit artikel genoemde verkoopregister wordt niet bedoeld het verkoopregister als omschreven in artikel 2.4.1 on­der B.

 

 

 

 

Artikel 2.4.5

Vervreemding van door verhandeling verkregen goede­ren

 

 

 

 

 

Het is de handelaar ver­bo­den enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

 

 

 

 

Artikel 2.4.6

Verhandeling in horecabedrijven

 

 

 

 

1.

In dit artikel wordt verstaan onder:

 

 

a.

horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 onder c van de Exploitatiever-ordening Horeca 1998;

 

 

b.

houder: de houder als bedoeld in  artikel 1 onder e van de Exploitatieverordening Horeca 1998.

 

2.

Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar in die inrich­ting enig voorwerp verhandelt.

 

3.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

 

 

 

 

 

Afdeling 5

Route gevaarlijke stoffen

 

 

 

 

Artikel 2.5.1

Vervoer van gevaarlijke stoffen

 

 

 

 

1.

Het is verboden met transporteenheden ontplofbare stof­fen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden als bedoeld in ar­tikel 1 van bijlage 2, Hoofdstuk II van het Reglement vervoer over land van gevaarlijke stof­fen (VLG) alsmede gevaarlijke stoffen als bedoeld in dat artikel te vervoeren over andere wegen of weg­ge­deelten dan die, welke voor dat transport door het college zijn aan­gewe­zen en als zodanig zijn aange­duid met borden overeenkomstig model nr. 98 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en ver­keerste­kens.

 

2.

Ter uitvoering van het eerste lid worden aangewezen een route of routes voor doorvoer door de gemeente.

 

3.

Het college kan van het in het eer­ste lid ge­stelde verbod ontheffing verlenen. Het college ver­leent deze onthef­fing slechts op een schriftelijke aanvraag, waarbij ten minste is vermeld ten behoeve van wie en naar welk adres het vervoer dient te ge­schieden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afdeling 6

Voorkoming van strafbare feiten

 

 

 

 

Artikel 2.6.1

Drugshandel op straat

 

 

 

 

1.

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

2.

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voor handen te hebben.

 

 

 

 

Artikel 2.6.2

Betreden gesloten woning of lokaal

 

 

 

 

1.

Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of lokaal behorend erf te betreden.

 

2.

Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

 

3.

Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

4.

De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

 

 

 

 

Artikel 2.6.3

Verzameling van 2 of meer personen in verband met harddrugs

 

 

 

 

1.

Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen omdat de openbare orde dit in verband met het openlijk gebruik van of de handel in harddrugs dan wel heling naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van 2 of meer personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs dan wel heling.

 

2.

De aanwijzing van wegen, zoals bedoeld in het eerste lid wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.

 

3.

Degene die zich bevindt in een verzameling, als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

 

 

 

 

Afdeling 7

Speelautomaten.

 

 

 

 

Artikel 2.7.1

Begripsomschrijvingen

 

 

 

 

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

 

a.

de wet: de Wet op de kansspelen;

 

 

b.

Speelautomatenbesluit: Speelautomatenbesluit: KB 23 mei 2000 (Stb.2000, 223);

 

 

c.

speelautomaat: een toestel, als bedoeld in artikel 30 onder a van de wet, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

 

 

d.

behendigheidsautomaat: een speelautomaat, als bedoeld in artikel 30 onder b van de wet, waarvan:

 

 

 

 

 

 

1e

het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en

 

 

2e

het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

 

 

e.

kansspelautomaat: een speelautomaat, als bedoeld in artikel 30 onder c van de wet, die geen behendigheidsautomaat is;

 

 

f.

ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijk vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

 

 

g.

exploitant: degene die ingevolge de vergunning, verleend door de minister van Economische Zaken, als bedoeld in artikel 30h van de wet, speelautomaten exploiteert;

 

 

h.

hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;

 

 

i.

laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet;

 

 

j.

aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de wet.

 

 

 

 

 

Artikel 2.7.2

Maximum aantal automaten in hoog- en laagdrempelige inrichtingen

 

 

 

 

 

Het is verboden speelautomaten aanwezig te hebben zonder vergunning van de burgemeester als bedoeld in artikel 30b van de wet. Met betrekking tot het aantal en soort speelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend voor inrichtingen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid onder A en B van de Wet, geldt dat:

 

 

a.

In hoogdrempelige inrichtingen drie speelautomaten zijn toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

 

 

b.

In laagdrempelige inrichtingen drie speelautomaten zijn toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

 

 

 

 

 

Artikel 2.7.3

Aanwezigheidsvergunning, tenaamstelling, niet-overdraagbaarheid

 

 

 

 

1.

De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam worden gesteld van de ondernemer en is niet overdraagbaar.

 

2.

In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten worden geplaatst, vermeld.

 

3.

De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.

 

4.

De naam van de exploitant van de speelautomaten wordt in de aanwezigheids-vergunning vermeld. Bij wijziging dient zulks onverwijld te worden gemeld aan de burgemeester.

 

 

 

 

 

Artikel 2.7.4

Overname

 

 

 

 

 

Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende aanwezigheidsvergunning van rechtswege.

 

 

 

 

Artikel 2.7.5

Kleine kansspelen

 

 

 

 

1.

Het college stelt een formulier vast voor het doen van een mededeling als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen.

 

2.

De mededeling wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het eerste lid bedoelde formulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

Afdeling 8

Veiligheidsrisicogebieden

 

 

Artikel 2.8.1

Veiligheidsrisicogebieden.

 

 

 

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 3

Seksinrichtingen, escortbedrijven, straat- en raamprostitutie

 

 

Afdeling 1

Begripsomschrijvingen en nadere regels

 

 

Artikel 3.1.1

Begripsomschrijvingen

 

 

 

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:


a.

prostitutie:

 

 

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

 

b.

prostituee:

 

 

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling

 

c.

seksinrichting:

 

 

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

d.

escortbedrijf:

 

 

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

 

e.

exploitant:

 

 

de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

 

f.

beheerder:

 

 

de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

 

g.

bezoeker:

 

 

degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

 

1e

de exploitant;

 

2e

de beheerder;

 

3e

prostituee;

 

4e

het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

 

5e

ambtenaren belast met opsporing van strafbare feiten en/of toezicht op de naleving van deze verordening;

 

6e

andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

 

 

Artikel 3.1.2

Bevoegd bestuursorgaan

 

 

 

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoel in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester

 

 

Artikel 3.1.3

Nadere regels

 

 

 

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 


Afdeling 2

Seksinrichtingen, straat- en raamprostitutie, sekswinkels en dergelijke

 

 

Artikel 3.2.1

Seksinrichtingen

 

 

1.

Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2.

In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:


a.

de persoonsgegevens van de exploitant;

 

b.

de persoonsgegevens van de beheerder;

 

c.

de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

 

d.

het aantal werkzame prostituees;

 

e.

de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;

 

f.

de plattegrond van de seksinrichting met een schaal van 1:100 waarop duidelijk de inrichting en de bestemming van de werkruimten is aangegeven;

 

g.

bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

3.

Per seksinrichting of escortbedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen, voor de combinatie van seksinrichting met escortbedrijf wordt eveneens slechts één aanvraag in behandeling genomen.

4.

De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gesteld van de exploitant en beheerders; de vergunning is niet overdraagbaar.

5.

De vergunning wordt verleend voor de duur van één jaar.

 

 

Artikel 3.2.2

Gedragseisen exploitant en beheerder

 

 

1.

De exploitant en de beheerder:


a.

staan niet onder curatele en zijn niet ontzet van het ouderlijk gezag of de voogdij;

 

b.

zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

 

c.

hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

2.

Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

 

a.

met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

 

b.

sedert vijf jaar voorafgaand aan de datum van de beslissing omtrent de vergunning onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

 

c.

sedert vijf jaar voorafgaand aan de datum van de beslissing omtrent de vergunning bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van  vijfhonderd  euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

 

1e

bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdellingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

 

2e

de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a, 197b, 197c, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

 

3e

de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

 

4e

de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

 

5e

de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

 

6e

de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3.

Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

 

a.

vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderd veertig euro bedraagt;

 

b.

een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4.

De exploitant of de beheerder is sedert vijf jaar voorafgaand aan de datum van de beslissing omtrent de vergunning geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

 

 

Artikel 3.2.3

Sluitingstijden

 

 

1.

Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:


a.

op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur;

 

b.

op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur

2.

Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 van deze verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3.

Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4.

Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

 

Artikel 3.2.4

Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

 

 

1.

Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

 

a.

tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen, of

 

b.

van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2.

Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Artikel 3.2.5

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

 

 

 

Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

1.

De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:


a.

geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en


b.

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

 

 




Artikel 3.2.6

Straat- en raamprostitutie

 

 

1.

Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op of in voor het publiek toegankelijke plaatsen (winkels daaronder begrepen), in deuropeningen, dan wel zich binnenshuis bevindende zichtbaar voor het publiek tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling, uit te nodigen, dan wel op deze uitnodiging in te gaan.

2.

Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gesteld verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3.2.7

Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

 

1.

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:


a.

indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;


b.

anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

 

 

Afdeling 3

Beslistermijn en weigeringsgronden

 

 

Artikel 3.3.1

Beslissing op aanvraag

 

 

1.

De beschikking op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt voorbereid volgens de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.

Het bevoegde bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

 

Artikel 3.3.2

Weigeringsgronden

 

 

1.

De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:


a.

de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;


b.

de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een ontwerp van een bestemmingsplan, geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening of bouwverordening;


c.

er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.


d.

er strijdigheid is met de ingevolge artikel 3.1.3 gegeven nadere regels.

2.

De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:


a.

de openbare orde;


b.

het voorkomen of beperken van overlast;


c.

het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;


d.

de veiligheid van personen of goederen;


e.

de verkeersvrijheid of -veiligheid;


f.

de gezondheid of zedelijkheid;


g.

de arbeidsomstandigheden van de prostituee.


 

 

Afdeling 4

Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

 

 

Artikel 3.4.1

Beëindiging exploitatie

 

 

1.

De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2.

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

 

 

 

 

 

 

Artikel 3.4.2

Wijziging beheer

 

 

1.

Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2.

Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging om het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder a. van overeenkomstige toepassing.

3.

In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

 

 

Afdeling 5

Intrekking en sluiting

 

 

Artikel 3.5.1

Intrekking van de vergunning

 

 

 

Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 1.6, kan het bevoegd bestuursorgaan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken indien:


a.

de ingevolge artikel 3.2.1, lid 2 onder a in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de exploitatie voert;


b.

de exploitant of beheerder de bepalingen in dit hoofdstuk of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;


c.

in de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt aangetroffen;


d.

in de seksinrichting een prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt aangetroffen;


e.

een escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostitué/prostituee of een prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;


f.

er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;


g.

aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat;


h.

de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd;


i.

zich in of vanuit de seksinrichting of anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of het escortbedrijf.;

 

 

Artikel 3.5.2

Sluiting

 

 

1.

Het bevoegd bestuursorgaan kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren indien:


a.

de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;


b.

de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;


c.

het bevoegd bestuursorgaan oordeelt, dat een van de in artikel 3.5.1 genoemde situaties waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

2.

Het bevoegde bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

3.

Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

4.

Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

5.

Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

6.

Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

 

 

 

Hoofdstuk 4

Bescherming van het milieu en het natuur­schoon en zorg voor het uiter­lijk aanzien van de ge­meente

 

 

Afdeling 1

Geluid- en lichthinder

 

 

Artikel 4.1.1

Geluidhinder algemeen

 

 

1.

Het is verboden met huishoudelijke, ambachtelijke dan wel doe-het-zelfapparatuur, geluidsversterkende apparatuur, muziekinstrumen­ten of op andere wijze handelingen te ver­richten, waardoor onnodige en/of overmatige ge­luidhinder wordt veroorzaakt.

2.

Het verbod geldt niet, voor zover artikel (nummer modelapv 2.4.16), de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

 

 

Artikel 4.1.2

Geluidsapparaten

 

 

1.

Het is verboden op of aan de openbare weg of het open­baar water een geluids­apparaat, een muziekinstrument hieronder niet begrepen, of een toestel te gebruiken, waardoor voor een om­wonende of overigens voor de omge­ving onnodige en/of overmatige geluidhinder wordt veroorzaakt.

2.

Onder toestel als bedoeld in het eerste lid wordt ver­staan een toestel dat bij gebruik, anders dan door menselijke energie, geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen.

 

 

Artikel 4.1.3

Geluidhinder door motorvoertuigen of brom­fiet­sen

 

 

 

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een brom­fiets als bedoeld in artikel 1 sub z respectievelijk sub i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens zoda­nig te gedragen, dat daar­door onno­dige en/of overmatige geluidhin­der wordt veroor­zaakt.

 

 

Artikel 4.1.4

Geluidhinder door vrachtauto's

 

 

 

Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 sub ao van het Reglement verkeers­regels en verkeerstekens, op zodanige wijze te laden of te lossen, dat daar­door onnodige en/of overmatige ge­luid­hinder wordt ver­oorzaakt.

 

 

Artikel 4.1.5

Begripsomschrijvingen

 

 

 

In deze regeling wordt verstaan onder:


a.

Besluit:


 

het besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;


b.

Inrichting:


 

een inrichting als bedoeld in het Besluit;


c.

drijver van een inrichting:


 

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;


d.

collectieve festiviteit:


 

een festiviteit of activiteit tussen 10.00 uur 's ochtends en 01.00 uur 's nachts die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; en de dag van 31 december tussen 10.00 uur ’s ochtends en 02.00 uur ‘s nachts die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;


e.

incidentele festiviteit:


 

een festiviteit of activiteit tussen 10.00 uur 's ochtends en 01.00 uur 's nachts die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

 

 

Artikel 4.1.6

Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

 

1.

Als collectieve festiviteit is aangewezen 31 december van 10.00 uur ’s ochtends tot 02.00 uur ’s nachts.

2.

De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3.

Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor de door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

4.

In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

5.

Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

6.

Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

 

 

Artikel 4.1.7

Kennisgeving incidentele festiviteiten

 

 

1.

Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de drijver van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2.

Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de drijver van de inrichting tenminste twee weken voor aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3.

Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

4.

De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5.

Een kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de drijver van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

 

Artikel 4.1.8

Verboden incidentele festiviteiten

 

 

1.

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

2.

Het is verboden een incidentele festiviteit, waarbij de reguliere geluidsvoorschriften worden overtreden, te organiseren indien 6 maanden voorafgaand aan de activiteiten aan/door de inrichting c.q. de drijver van de inrichting


·    

een dwangsom is opgelegd en/of;


·    

een dwangsom is verbeurd en/of;


·    

een dwangsom is afgedragen of

 

·    

indien bestuursdwang is toegepast

 

in verband met geluidsklachten. Ook bij collectieve festiviteiten zijn dergelijke inrichtingen uitgesloten van vrijstelling en dienen ze zicht te houden aan de reguliere geluidsvoorschriften.

 

 

Afdeling 2

Bodem‑, weg‑ en milieuverontreiniging

 

 

Artikel 4.2.1

Natuurlijke behoefte doen

 

 

 

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor be­stemde inrich­ting of plaats.

 

 

Afdeling 3

Bescherming van flora en fauna

 

 

Artikel 4.3.1

Bescherming groenvoorzieningen

 

 

 

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem‑ of heesterperk, dan wel aldaar bloemen, planten of takken te vervoeren of bij zich te hebben, tenzij de vervoerder deze bloe­men, planten of takken rechtmatig heeft verkregen.

 

 

Afdeling 4

Maatregelen tegen ontsiering en stank­over­last

 

 

Artikel 4.4.1

Vervoer stoffen die stank of vuil versprei­den

 

 

 

Het is verboden voorwerpen of stoffen, die stank of vuil kunnen verspreiden, over de weg of over openbaar water te ver­voeren, indien niet voldoende voorzieningen zijn ge­trof­fen om te voorko­men, dat die voorwerpen of stoffen op de weg of in het water geraken of stank verspreiden.

 

 

Artikel 4.4.2

Mestvaalten en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden mestvaalten, mestputten, mesthopen, schrootho­pen, verzame­lingen van modder, puin aan te leggen of te heb­ben.

2.

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:


a.

op de bij een agrarisch bedrijf behorende mest­vaalt, mest­hoop of mest­put;


b.

voorzover de Wet Milieubeheer van toe­passing is.

 

 

 

 


 

 


 






Hoofdstuk 5

Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

 

Afdeling 1

Parkeerexcessen

 

 

Artikel 5.1.1

Begripsomschrijvingen

 

 

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.

wegen:

 

alle voor het openbaar rij‑ of ander verkeer open­staande wegen of paden, de daarin liggende bruggen en duikers alsmede de tot de wegen beho­rende paden en bermen of zij­kanten;

2.

voertuigen:

 

alle voertuigen met uitzondering van:


a.

treinen en trams;


b.

kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

3.

parkeren:

 

het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en ge­bruikt wordt tot het onmiddellijk in‑ of uitstappen van personen dan wel het onmid­del­lijk laden of lossen van goederen.

 

 

Artikel 5.1.2

Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

 

 

1.

Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een ge­woonte van maakt voertuigen te stallen, te her­stellen, te slopen, te verhuren of te verhan­delen, verboden:


a.

drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren bin­nen een cir­kel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voer­tui­gen, dan wel


b.

de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.


2.

Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:


a.

het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;


b.

het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.


3.

Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet ge­rekend:


a.

voertuigen waaraan herstel‑ of onderhoudswerkzaam­heden worden ver­richt die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedu­rende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werk­zaamheden;


b.

voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

4.

Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

 

Artikel 5.1.3

Te koop aanbieden van voertuigen

 

 

1.

Het is verboden op door het college bij open­baar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelij­ke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.

Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

 

 

Artikel 5.1.4

Defecte voertuigen

 

 

 

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van an­dere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereen­volgende dagen op de weg te parkeren.

 

 

 

 


Artikel 5.1.5

Voertuigwrakken

 

 

1.

Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

2.

Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rij-tech­nisch in onvol­doende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand ver­keert.

3.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

 

 

 

 

Artikel 5.1.6

Overlast van fiets of bromfiets

 

 

1.

Het is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen buiten fietsenrekken of overige fietsparkeervoorzieningen:


a.

indien daardoor de openbare weg voor weggebruikers in ernstige mate versperd wordt;


b.

indien daardoor de veiligheid of de vrijheid van het verkeer gehinderd wordt;


c.

indien de eigenaar of rechthebbende van een terrein of ob­ject de plaat­sing niet toestaat;


d.

indien daardoor het uitzicht voor het verkeer ge­hin­derd wordt;


e.

indien daardoor het monumentale stadsgezicht aan­getast wordt;


f.

indien daardoor schade of hinder ontstaat.

2.

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

3.

Het is verboden


a.

fietsen of bromfietsen langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan;


b.

fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

 

 

Artikel 5.1.7

Caravans en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden een kampeerwagen, caravan, woonwagen, boottrailer, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of enig ander voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan drie achtereenvolgende dagen, zonder wezenlijke tijdsonderbreking, op wegen binnen de gemeente te plaatsen of te hebben.

2.

Het in het eerste lid omschreven verbod geldt eveneens voor de op het grondgebied van de gemeente gelegen recreatiegebieden.

3.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale Caravan en Tentenverordening, het Provinciaal Wegenreglement, de Provinciale Landschapsverordening of de Huisvestingswet van toepassing is.

4.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

 

Artikel 5.1.8

Parkeren van grote voertuigen en aanhangers

 

 

1.

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van


a.

6.00 meter of meer


b.

en/of een breedte van 2.05 meter of meer


c.

en/of een hoogte van 2.40 meter of meer

 

op wegen binnen de bebouwde kom van de gemeente te parkeren

2.

Het in lid 1 omschreven verbod geldt niet voor het parkeren van door het college aangewezen voertuigen op de daarbij aangewezen wegen.

3.

Het is verboden een voertuig dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig met een lengte van minder dan 6.00 meter en/of een breedte van minder dan 2.05 meter en/of lager dan 2.40 meter, op wegen binnen de gemeente te parkeren.

4.

Het in lid 1 en lid 3 gestelde verbod geldt niet van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 uur tot 19.00 uur gedurende de tijd die benodigd is voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor het gebruik van het voertuig redelijkerwijs noodzakelijk is.

5.

Het college kan ontheffing verlenen voor wat betreft maandag tot en met vrijdag tussen 19.00 en 07.00 uur, alsmede zaterdag, zondag en algemeen erkende feestdagen indien de aanwezigheid van het voertuig ter plekke noodzakelijk is.

 

 

Artikel 5.1.9

Parkeren van uitzicht belemmerende voertui­gen

 

 

1.

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik be­stemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uit­zicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ge­durende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aan­wezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

 

Artikel 5.1.10

Parkeren van voertuigen met stankversprei­dende stof­fen

 

 

1.

Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen ge­bouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen onder­vin­den.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieube­heer van toepassing is.

 

 

Artikel 5.1.11

Aantasting groenvoorzieningen door voertui­gen

 

 

1.

Het is verboden met een voertuig te rijden door, dan wel dit voer­tuig te doen of te laten staan in:


a.

een park of plantsoen;


b.

een niet van de weg deel uit­makende, van geme­ente­wege aan­gelegde beplanting of groenstrook.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toe­passing:


a.

op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werk­zaamheden door of vanwege de over­heid;


b.

op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is inge­nomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

 

 

Afdeling 2

Collecteren, venten, standplaatsen en snuf­fel­mark­ten

 

 

Artikel 5.2.1

Inzameling van geld of goed

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van  het college een open­bare inzameling van geld of goede­ren te houden of daartoe een intekenlijst aan te bie­den.

2.

Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van  goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aan­vaar­den van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt ge­geven of de indruk wordt gewekt dat de op­brengst ge­heel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is be­stemd.

3.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het houden van een inzame­ling die in besloten kring gehouden wordt.

4.

Het college kan onder door hen te stellen voor­schriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid ge­stelde verbod voor inzamelin­gen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

 

 

Artikel 5.2.2

Venten en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van  het college in de uitoefening van  handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek toeganke­lijke en in de openlucht ge­le­gen plaats goederen te koop aan te bieden, te ver­kopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:


a.

ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleve­ren van ge­drukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als be­doeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;


b.

voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goede­ren door ‑ of door huisgenoten of per­so­neel van ‑ hem die dit mede doet ter exploi­tatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de  Winkeltijdenwet;


c.

voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de ge­meen­teraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;


d.

voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goe­deren op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

3.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:


a.

in het belang van de openbare orde;


b.

in het belang van het voorkomen of beperken van over­last;


c.

in het belang van de verkeersvrijheid of ‑veilig­heid;


d.

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de ge­meente of in een deel der gemeente redelijker­wijs te ver­wach­ten is dat door het verle­nen van de vergunning een redelijk verzor­gingsniveau voor de consumen­ten ter plaatse in gevaar komt.

 

 

Artikel 5.2.3

Standplaatsen, uitstallingen op de weg

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere ‑ al dan niet met enige beper­king ‑ voor publiek toe­gankelijke en in de openlucht gelegen plaats:


a.

met een voertuig, een kraam, een tafel of enig an­der middel een stand­plaats in te nemen of te hebben ten­einde in de uitoefe­ning van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrek­ken, dan wel diensten aan te bieden;


b.

anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrek­ken aan publiek.

2.

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van  het college stand­plaats wordt of is ingenomen of goede­ren worden of zijn uitge­stald als bedoeld in het eerste lid.

3.

Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedruk­te of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

4.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gel­den niet op de plaats die is aangewezen voor het hou­den van een door de ge­meenteraad ingestelde markt, zulks gedu­rende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het or­ganiseren van een markt als be­doeld in artikel 5.2.4.

5.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan in ieder geval worden geweigerd:


a.

in het belang van de openbare orde;


b.

in het belang van het voorkomen of beperken van over­last;


c.

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omge­ving;


d.

in het belang van de verkeersvrijheid of ‑veilig­heid;


e.

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente rede­lijkerwijs te ver­wachten is dat door het verle­nen van de vergunning een redelijk verzor­gingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;


f.

vanwege strijdigheid met een geldend bestemmings­plan;


g.

vanwege strijdigheid met de beleidsregels die zijn vastgelegd in de Nota Standplaatsenbeleid, zoals het maximumstelsel.

6.

Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning, tot de dag waarop de beslissing over de vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer is genomen, aan:


a.

indien de aanvraag tevens een activiteit ingevolge de Wet Milieubeheer betreft en


b.

indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid.

 

 

Artikel 5.2.4

Snuffelmarkten en dergelijke

 

 

1.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:


a.

in of op een ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek toe­gankelijk gebouw of plaats een markt te organi­seren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen wor­den verhan­deld;


b.

toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een ‑ al dan niet met enige be­perking ‑ voor publiek toeganke­lijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander der­gelijk middel stand­plaats wordt of is ingenomen om goe­deren aan publiek aan te bieden, te verkopen of te ver­strekken

2.

Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.

Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan wor­den gewei­gerd:


a.

in het belang van de openbare orde;


b.

in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestel­de markt.

 

 

 

 

Afdeling 3

Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiter­ver­keer

 

 

Artikel 5.3.1

Crosswedstrijden

 

 

1.

Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een mo­tor­voertuig of een bromfiets als bedoeld in ar­tikel 1 sub z respectievelijk sub i van het Regle­ment verkeersregels en verkeerste­kens een wedstrijd dan wel, ter voor­berei­ding van een wed­strijd, een trainings‑ of proef­rit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoer­tuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2.

Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het college kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:


a.

in het belang van het voorkomen of beperken van over­last;


b.

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omge­ving en ter bescherming van an­dere milieuwaarden;


c.

in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en rit­ten en/of van het pu­bliek.

3.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

 

 

Artikel 5.3.2

Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiter­ver­keer in natuurgebie­den.

 

 

1.

Het college kan voor publiek toegan­kelijke natuurgebie­den, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan het college ver­klaart, dat het rijden met een motor­voertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 1 sub z respectievelijk sub i van het Reglement verkeersregels en verkeers­tekens of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

2.

Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaat­sen:


a.

zich met een motorvoertuig of een bromfiets als be­doeld in het vorige lid of met een paard te bevin­den, dan wel


b.

zich met een motorvoertuig of een bromfiets als be­doeld in het vorige lid of met een paard te bevin­den buiten de in die aanwijzing aangeduide en als zodanig gemarkeerde paden, dan wel


c.

zich met een motorvoertuig, met een brom­fiets of met een paard te be­vinden op een in die aanwijzing aan­geduid tijd­stip.

3.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuur­ders van motor­voertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden:


a.

ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulp­verlening en van andere krachtens artikel 1 sub an juncto artikel 29 van het Regle­ment verkeersregels en ver­keerstekens aan­gewezen hulpver­leningsdiensten;


b.

die worden gebruikt in verband met beheer, onder­houd of exploitatie van de door het college aangewe­zen plaatsen;


c.

die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uit­gevoerd;


d.

van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaat­sen;


e.

voor het verkeer ten behoeve van bezoek en de ver­zor­ging van de onder d. bedoelde personen.

4.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:


a.

op primaire en secundaire wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994


b.

binnen de bij of krachtens de provinciale "Verorde­ning stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

5.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

 

 

Afdeling 4

Lijkbezorging

 

 

Artikel 5.4.1

Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

 

 

 

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

 

 

Afdeling 5

Straatnaamborden, huisnummers en dergelijke

 

 

Artikel 5.5.1

Gedoogplicht aanduidingen

 

 

1.

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeen­komstig de aan­wijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij beho­rende onder­schriften daaronder begrepen, huisnum­mers en wijkaan­duidingen, worden aangebracht, onderhou­den, gewijzigd of verwij­derd.

2.

Het college maakt tevoren zijn besluit bekend aan de recht­hebbende als bedoeld in het eerste lid van zijn voornemen over te gaan tot het doen aan­brengen of wijzigen van straatnaam­borden, daarbij be­horende onder­schriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

 

 

Artikel 5.5.2

Verwijdering en dergelijke van aanduidingen

 

 

 

Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.5.1, eerste lid, te verwijde­ren, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

 

 

Afdeling 6

Gevonden voorwerpen

 

 

Artikel 5.6.1

Gevonden voorwerpen

 

 

1.

Hij die een voorwerp dat van enige waarde is en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het aan een ander toebehoord op de weg , in een openbaar water of op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats, vindt en ;onder zich neemt dan wel een aldaar gevonden voorwerp van een ander overneemt, is verplicht daarvan vinnen tweemaal vierentwintig uur – zondagen en algemeen erkende christelijke feestdagen niet medegerekend – kennis te geven aan een ambtenaar van politie en daarbij alle inlichtingen te verschaffen welke kunnen leiden tot de opsporing van de rechthebbende.

2.

het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet indien de vinder gezorgd heeft dat de rechthebbende of de verliezer terstond van het vinden van bedoeld voorwerp op de hoogte gebracht is.

 

 

Hoofdstuk 6

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 6.1

Strafbepaling

 

 

 

Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze ar­tikelen gegeven voorschriften en beperkin­gen wordt gestraft met hech­tenis van ten hoogste twee maan­den of ten hoogste een geld­boete van de tweede categorie en kan boven­dien worden gestraft met openbaar­ma­king van de rech­ter­lijke uit­spraak.

 

 

Artikel 6.2

Toezichthouders

 

 

1.

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen werkzaam in de functies van:


a.

Controleur Openbare Ruimte van de Sector Toezicht Openbare Ruimte, vakteam Handhaving en Toezicht;


b.

Controleur Openbare Ruimte van de Sector Toezicht Openbare Ruimte, vakteam Vergunningen en ontheffingen;


c.

Reinigingsinspecteur van de Sector Stadsbeheer;


d.

Inspecteur Buitendienst van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Bouw- en Woningtoezicht;


e.

Buiteninspecteur Monumentenzorg van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Monumentenzorg en Bouwkwaliteit;


f.

Milieu-inspecteur handhaving van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Milieutoezicht.


g.

Milieu-inspecteur vergunningen van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Milieutoezicht.

2.

Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

 

 

Artikel 6.3

Binnentreden woningen 

 

 

 

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder de toestemming van de bewoner.

 

 

Artikel 6.4

Inwerkingtreding

 

 

1.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005

2.

Op deze datum wordt ingetrokken de Algemene Plaatse­lijke Ver­ordening voor Delft 1992.

 

 

Artikel 6.5

Overgangsbepaling

 

 

1.

Vergunningen en ontheffingen ‑ hoe ook genaamd ‑ ver­leend krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft  1992 blij­ven ‑ indien en voor zover het gebod of verbod waar­op de vergun­ning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze veror­dening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden ver­leend, is verstreken of totdat zij worden ingetrok­ken.

2.

Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992 blij­ven ‑ indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepa­lingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij zijn opge­legd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

3.

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening:


·    

een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algeme­ne Plaatselijke Verordening voor Delft  1992 is ingediend en


·    

alsdan nog niet op die aanvrage is be­slist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de on­der­ha­vige ver­ordening toegepast.

4.

Gebods‑ of verbodsbepalingen die niet voor­ko­men in de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992 en waarvoor een ver­gun­ning of ont­hef­fing ver­eist is krach­tens deze verordening, zijn niet van toepas­sing:


a.

gedurende 3 maanden na inwerkingtreding van deze ver­or­de­ning;


b.

ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergun­ning of ontheffing nodig heeft, binnen deze ter­mijn een aanvraag als bedoeld in artikel 2 heeft ingediend, totdat on­herroepelijk op deze aan­vraag is beslist.

 

 

Artikel 6.6

Aanhalingstitel

 

 

 

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Alge­mene Plaatselijke Ver­ordening voor Delft

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2004.

 

 

 

                                                                 , voorzitter

 

 

                                                                 , griffier