Stuk 153 I
Delft,
Aan de gemeenteraad
Onderwerp: actualisering van de Algemene plaatselijke verordening
voor Delft
Geachte dames en heren,
De Algemene plaatselijke verordening voor Delft (APV) is al enige
tijd aan een actualisering toe. De laatste integrale wijziging van deze
verordening in 1992. In de tussentijd zijn wel artikelen gewijzigd en
ingetrokken en zijn bepalingen toegevoegd.
Wij leggen u thans het concept voor van een geactualiseerde APV.
Dit concept is tot stand gekomen in een projectgroep, bestaande uit ambtenaren
van onderdelen van de gemeentelijke organisatie die dagelijks met de APV
werken, gemeentejuristen en vertegenwoordigers van de politie. De projectgroep
werd geleid door de gemeentelijke handhavingsregisseur.
Om u inzicht te geven in de veranderingen die bij de actualisering
zijn aangebracht in de APV is door de projectgroep een overzicht van
wijzigingen gemaakt, dat artikelsgewijs aangeeft wat er is gebeurd en of er
inhoudelijk of slechts tekstueel is veranderd. Daarbij wordt aansluitend een
korte toelichting gegeven. Hieronder wordt in kort bestek een aantal
belangrijke wijzigingen aangegeven
-
De model APV van de VNG is richtsnoer bij de actualisering: dat
wil zeggen:
o
Waar behoefte is aan wijziging of aanvulling, wordt hierin
voorzien met de tekst van de model APV;
o
als tekst van de model APV meer volledig of meer helder is wordt
deze overgenomen uit de model APV
o
in een aantal gevallen is ook gekeken naar artikelen de APV Den
Haag en de APV van Rotterdam
-
aanpassingen zijn gedaan waar nodig in relatie tot APV Den Haag en
Rotterdam; dit om te voorkomen dat zaken in Delft niet zijn geregeld die in Den
Haag en Rotterdam wel zijn geregeld zodat we kans lopen op “overloop” van deze
problemen
-
inhoudelijke aanpassingen aan nieuw beleid (b.v. ten aanzien van
fietswrakken en weesfietsen), aan problemen/knelpunten van politie en gemeente
zoals we die in de praktijk tegenkomen, en ook om in te spelen om maatschappelijke
ontwikkelingen;
-
geen zaken dubbel regelen. Het heeft geen zin iets wat al elders
is geregeld, nog eens te gaan herhalen in de APV, b.v. vervallen artikel 82
Sluiting gebouwen in verband met hard drugs, is al geregeld in artikel 13b
Opiumwet.
De nummering van het nieuwe concept is aangepast aan model APV en
Awb. De nummering is als volgt opgebouwd: eerst volgt het cijfer van het
hoofdstuk, dan het cijfer van de
afdeling en vervolgens het artikel
nummer. Dus:
·
Hoofdstukken, numerieke vermelding (bijvoorbeeld hoofdstuk 2
Openbare Orde)
·
Afdelingen binnen hoofdstukken, numerieke vermelding (b.v. afdeling 1 Orde en veiligheid op de
weg van hoofdstuk 2 Openbare Orde wordt vermeld als Afdeling 2.1)
·
Artikel binnen hoofdstuk, numerieke vermelding (b.v. artikel 1
Samenscholing en ongeregeldheden van afdeling 1 van hoofdstuk 2 staat vermeld
als artikel 2.1.1)
In deze versie is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte
van de huidige APV. De wijzigingen – zowel algemeen als artikelsgewijs - hebben
betrekking op:
-
inhoudelijke wijziging, waaronder ook nadere aanscherping
-
opname van een aantal nieuwe artikelen
-
tekstuele wijzigingen
Algemene veranderingen:
-
m.b.t. de termijnen van kennisgeving is de termijn gelijkgesteld
voor diverse artikelen en gesteld op 2 weken (was voorheen korter, soms maar 24
uur);
-
voor het houden van betogingen (art. 2.1.6) is de termijn
van kennisgeving gesteld op 4 x 24 uur (gelijk aan de termijn die Den Haag
hanteert)
-
De termijnen voor vergunningverlening zijn gesteld op 3 weken (zie
art. 1.3), dit is niet veranderd. Omdat gekozen is voor omschakeling van het
systeem van kennisgeving van een evenement naar een systeem van
vergunningverlening (zie art. 2.2.2), dient ook deze vergunning 3 weken van te
voren te worden aangevraagd.
-
het college van burgemeester en wethouders of burgemeester en
wethouders is overal vervangen door “het college”; deze wijziging staat niet
telkens apart vermeld in het overzicht van wijzigingen; reden hiervoor is
invoering van het dualisme in de Gemeentewet, waarbij ook het begrip “ college”
in de Gemeentewet is opgenomen
Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen:
-
de definitie van bebouwde kom is gewijzigd (zie art. 1.1)
en valt nu samen met de gemeentegrens. Dat betekent dat activiteiten die
voorheen in de bebouwde kom niet waren toegestaan, maar daarbuiten wel (zie
art. 4.2.1) nu in het geheel zijn verboden, tenzij er bepaalde plaatsen voor
zijn aangewezen.
-
Art. 2.1.15 (winkelwagentjes) is inhoudelijk aangescherpt in
overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
-
Art. 2.2.2 Met betrekking tot het houden van een evenement was
voorheen sprake van een meldingssysteem. Dit wordt veranderd in een
vergunningverleningsysteem.
-
Art. 2.3.10 (neerzetten fietsen) is inhoudelijk aangescherpt in
overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
-
Art. 4.1.1. e.v. (Geluidhinder), in deze artikelen is de term “onnodig” vervangen door “onnodig en/of
overmatig”. Dit is een ruimere bepaling: hinder kan op een gegeven moment wel
nodig zijn, maar kan nog steeds overmatig worden genoemd.
-
Art. 4.1.5. lid d en 4.1.6
(Collectieve festiviteit) Ten behoeve van buurthuizen waar in de
oudejaarsnacht vreugdevuren worden gehouden wordt voorgesteld oudejaarsdag en
nacht – tot 02.00 uur – aan te wijzen als collectieve festiviteit. Ook horeca
ondernemers kunnen op deze manier daarvan profiteren als zij dat wensen.
-
Art. 5.1.6 (Overlast van fiets en bromfiets) aanscherping van dit
artikel conform gemeentelijk beleid met betrekking tot terugdringen overlast.
Een aantal van de hieronder genoemde nieuwe artikelen is opgenomen
op verzoek van de politie. Argumenten hiertoe zijn gelegen in ervaringen van de
politie met incidenten in het verleden, recente ontwikkelingen in Delft en de
behoefte aan soortgelijke bepalingen in de regio Haaglanden. Enerzijds biedt
een aantal artikelen de politie meer gelegenheid om meer tijdig en adequaat op
te treden; anderzijds is de functie dat er een wettelijke basis moet bestaan om
op te kunnen treden wanneer dat wenselijk is. Ook is geconstateerd dat een
aantal artikelen waarvan aanwezigheid in de APV voor de hand ligt, nog niet was
opgenomen (bijvoorbeeld 2.1.10 straatartiesten en 2.3.9 bedelarij).
Het betreft de volgende artikelen:
-
art. 2.1.2. Verstoren
openbare orde
-
art. 2.1.10 Straatartiesten
-
art. 2.1.19 Voorkoming
vreugdevuren
-
art. 2.3.8 Messen en
andere voorwerpen als wapen
-
art. 2.3.9 Bedelarij
-
art. 2.6.3 Verzameling
personen in verband met harddrugs
-
art. 2.7.5 Kleine
kansspelen
Dit heeft enerzijds betrekking op verwijzingen, anderzijds op
grammaticale zaken, opbouw, lay-out etc.
Een laatste integrale wijziging van de APV heeft plaatsgevonden in
1992. Tussentijds zijn op verschillende onderdelen artikelen gewijzigd,
vervallen verklaard of nieuw opgenomen. Op grond van de praktijk is het
aanbevelingswaardig te zorgen voor een jaarlijkse update van de APV.
Wijzigingen in de model APV, beleidswijzigingen of knelpunten die zich in de
praktijk voordien kunnen in deze jaarlijkse update worden meegenomen. Wanneer
dat beleidsmatig wenselijk is, is tussentijdse aanpassing van de APV uiteraard
altijd mogelijk
De APV is een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent dat
het een besluit is waarover –op grond van de (nu nog geldende) Tijdelijke
referendumwet –een referendum kan worden gehouden. Nadat de concept verordening door de raad is vastgesteld
(planning: 28 oktober a.s.) volgt de formele bekendmaking in de Stadskrant en
wordt de nieuwe APV ter inzage gelegd bij de Publieksbalie. Als geen gebruik
wordt gemaakt van de mogelijkheid (ingevolge de Tijdelijke referendumwet) om
een referendumverzoek in te dienen, treedt de geactualiseerde APV op 1 januari
2005 in werking
Wij stellen u voor bijgaande verordening
vast te stellen.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders,
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
De raad der gemeente Delft; |
||
gelezen het voorstel van het college van … |
||
gezien het advies van de raadscommissie …. |
||
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet |
||
|
||
|
||
b e s l u i t: |
||
|
|
|
|
|
|
I. |
vast
te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft; |
|
II. |
in
te trekken de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992. |
|
|
|
|
|
||
|
||
|
|
|
Inhoud Algemene Plaatselijke Verordening voor
Delft |
||
Hoofdstuk |
1 |
Algemene bepalingen |
|
|
|
Artikel |
1.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
1.2 |
Beslissingstermijn |
Artikel |
1.3 |
Te late indiening aanvraag |
Artikel |
1.4 |
Voorschriften en beperkingen |
Artikel |
1.5 |
Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing |
Artikel |
1.6 |
Intrekking of wijziging van vergunning of
ontheffing |
Artikel |
1.7 |
Inzage
vergunning of ontheffing |
Artikel |
1.8 |
Termijnen |
|
|
|
Hoofdstuk |
2 |
Openbare orde |
|
|
|
Afdeling |
1 |
Orde en veiligheid op de weg |
|
|
|
Artikel |
2.1.1 |
Samenscholing
en ongeregeldheden |
Artikel |
2.1.2 |
Verstoren openbare orde |
Artikel |
2.1.3 |
Kennisgeving
optocht |
Artikel |
2.1.4 |
Te
verstrekken gegevens |
Artikel |
2.1.5 |
Verboden
optocht |
Artikel |
2.1.6 |
Kennisgeving
betogingen op openbare plaatsen |
Artikel |
2.1.7 |
Beperking
aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen |
Artikel |
2.1.8 |
Feest
en muziek en dergelijke |
Artikel |
2.1.9 |
Dienstverlening |
Artikel |
2.1.10 |
Straatartiest |
Artikel |
2.1.11 |
Voorwerpen
of stoffen op, aan of boven de weg |
Artikel |
2.1.12 |
Aanleggen,
beschadigen en veranderen van een weg |
Artikel |
2.1.13 |
Maken
en veranderen van een uitweg |
Artikel |
2.1.14 |
Veroorzaken
van gladheid |
Artikel |
2.1.15 |
Winkelwagentjes |
Artikel |
2.1.16 |
Uitzicht
belemmerende beplanting of voorwerp |
Artikel |
2.1.17 |
Openen
straatkolken en dergelijke |
Artikel |
2.1.18 |
Verbod
vuur te stoken |
Artikel |
2.1.19 |
Voorkoming
vreugdevuren |
Artikel |
2.1.20 |
Voorzieningen
voor verkeer en verlichting |
Artikel |
2.1.21 |
Verwijdering en dergelijke voorzieningen voor verkeer
en verlichting |
Artikel |
2.1.22 |
Veiligheid
op het ijs |
|
|
|
Afdeling |
2 |
Toezicht op evenementen |
|
|
|
Artikel |
2.2.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
2.2.2 |
Evenement |
Artikel |
2.2.3 |
Ordeverstoring bij evenementen |
|
|
|
Afdeling |
3 |
Maatregelen tegen overlast en baldadigheid |
|
|
|
Artikel |
2.3.1 |
Plakken en kladden |
Artikel |
2.3.2 |
Vervoer
plakgereedschap en dergelijke |
Artikel |
2.3.3 |
Vervoer
inbrekerswerktuigen |
Artikel |
2.3.4 |
Hinderlijk
gedrag op of aan de weg |
Artikel |
2.3.5 |
Hinderlijk
drankgebruik |
Artikel |
2.3.6 |
Hinderlijk
gedrag bij of in gebouwen |
Artikel |
2.3.7 |
Gedrag
in voor publiek toegankelijke ruimten |
Artikel |
2.3.8 |
Messen
en andere voorwerpen als wapen |
Artikel |
2.3.9 |
Bedelarij |
Artikel |
2.3.10 |
Neerzetten
van fietsen en dergelijke |
Artikel |
2.3.11 |
Bespieden
van personen |
Artikel |
2.3.12 |
Sleuteladres |
Artikel |
2.3.13 |
Alarminstallaties |
Artikel |
2.3.14 |
Loslopende
honden, verboden plaatsen, identificatie |
Artikel |
2.3.15 |
Verontreiniging
door honden |
Artikel |
2.3.16 |
Gevaarlijke
honden |
Artikel |
2.3.17 |
Houden
van hinderlijke of schadelijke dieren |
Artikel |
2.3.18 |
Wilde
dieren |
Artikel |
2.3.19 |
Loslopend
vee en pluimvee |
|
|
|
Afdeling |
4 |
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen |
|
|
|
Artikel |
2.4.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
2.4.2 |
Verplichtingen
met betrekking tot het verkoopregister |
Artikel |
2.4.3 |
Voorschriften
als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht |
Artikel |
2.4.4 |
Verhuurinrichtingen
van voertuigen |
Artikel |
2.4.5 |
Vervreemding
van door verhandeling verkregen goederen |
Artikel |
2.4.6 |
Verhandeling
in horeca-inrichtingen |
|
|
|
Afdeling |
5 |
Route gevaarlijke
stoffen |
|
|
|
Artikel |
2.5.1. |
Vervoer
van gevaarlijke stoffen |
|
|
|
Afdeling |
6 |
Voorkomen van strafbare feiten |
|
|
|
Artikel |
2.6.1 |
Drugshandel
op straat |
Artikel |
2.6.2 |
Betreden
gesloten woning of lokaal |
Artikel |
2.6.3 |
Verzameling van 2 of meer personen in
verband met harddrugs |
|
|
|
Afdeling |
7 |
Speelautomaten |
|
|
|
Artikel |
2.7.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
2.7.2 |
Maximum
aantal automaten en hoog- en laagdrempelige inrichtingen |
Artikel |
2.7.3 |
Aanwezigheidsvergunning,
tenaamstelling, niet-overdraagbaarheid |
Artikel |
2.7.4 |
Overname |
Artikel |
2.7.5. |
Kleine kansspelen |
|
|
|
Afdeling |
8 |
Veiligheidsrisicogebieden |
|
|
|
Artikel |
2.8.1 |
Veiligheidsrisicogebieden |
|
|
|
Hoofdstuk |
3 |
Seksinrichtingen,
escortbedrijven, straat- en raamprostitutie. |
|
|
|
Afdeling |
1 |
Begripsomschrijvingen en nadere regels |
|
|
|
Artikel |
3.1.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
3.1.2 |
Bevoegd
bestuursorgaan |
Artikel |
3.1.3 |
Nadere
regels |
|
|
|
Afdeling |
2 |
Seksinrichtingen, straat- en raamprostitutie,
sekswinkels en dergelijke |
|
|
|
Artikel |
3.2.1 |
Seksinrichtingen |
Artikel |
3.2.2 |
Gedragseisen exploitant en
beheerder |
Artikel |
3.2.3 |
Sluitingstijden |
Artikel |
3.2.4 |
Tijdelijke afwijking
sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting |
Artikel |
3.2.5 |
Aanwezigheid van en toezicht
door exploitant en beheerder |
Artikel |
3.2.6 |
Straat- en raamprostitutie |
Artikel |
3.2.7 |
Tentoonstellen,
aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen
en dergelijke |
|
|
|
Afdeling |
3 |
Beslistermijn
en weigeringsgronden |
|
|
|
Artikel |
3.3.1 |
Beslistermijn |
Artikel |
3.3.2 |
Weigeringsgronden |
|
|
|
Afdeling |
4 |
Beëindiging
exploitatie; wijziging beheer |
|
|
|
Artikel |
3.4.1 |
Beëindiging exploitatie |
Artikel |
3.4.2 |
Wijziging beheer |
|
|
|
Afdeling |
5 |
Intrekking
en sluiting |
|
|
|
Artikel |
3.5.1 |
Intrekking van de
vergunning |
Artikel |
3.5.2 |
Sluiting |
|
|
|
Hoofdstuk |
4 |
Bescherming van het milieu en het natuurschoon en
zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente |
|
|
|
Afdeling |
1 |
Geluid-
en lichthinder |
|
|
|
Artikel |
4.1.1 |
Geluidhinder algemeen |
Artikel |
4.1.2 |
Geluidsapparaten |
Artikel |
4.1.3 |
Geluidhinder door
motorvoertuigen of bromfietsen |
Artikel |
4.1.4 |
Geluidhinder door
vrachtauto's |
Artikel |
4.1.5 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
4.1.6 |
Aanwijzing collectieve
festiviteiten |
Artikel |
4.1.7 |
Kennisgeving incidentele
festiviteiten |
Artikel |
4.1.8 |
Verboden incidentele
festiviteiten |
|
|
|
Afdeling |
2 |
Bodem-,
weg- en milieuverontreiniging |
|
|
|
Artikel |
4.2.1 |
Natuurlijke behoefte doen |
|
|
|
Afdeling |
3 |
Bescherming van flora en fauna |
|
|
|
Artikel |
4.3.1 |
Bescherming
groenvoorzieningen |
|
|
|
Afdeling |
4 |
Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast |
|
|
|
Artikel |
4.4.1 |
Vervoeren stoffen die stank
of vuil verspreiden |
Artikel |
4.4.2 |
Mestvaalten en dergelijke |
|
|
|
Hoofdstuk |
5 |
Andere onderwerpen betreffende de huishouding der
gemeente |
|
|
|
Afdeling |
1 |
Parkeerexcessen |
|
|
|
Artikel |
5.1.1 |
Begripsomschrijvingen |
Artikel |
5.1.2 |
Parkeren van voertuigen van
autobedrijf en dergelijke |
Artikel |
5.1.3 |
Te koop aanbieden van
voertuigen |
Artikel |
5.1.4 |
Defecte voertuigen |
Artikel |
5.1.5 |
Voertuigwrakken |
Artikel |
5.1.6 |
Overlast van fiets of
bromfiets |
Artikel |
5.1.7 |
Caravans en dergelijke |
Artikel |
5.1.8 |
Parkeren van grote voertuigen
en aanhangers |
Artikel |
5.1.9 |
Parkeren van
uitzichtbelemmerende voertuigen |
Artikel |
5.1.10 |
Parkeren van voertuigen met
stankverspreidende stoffen |
Artikel |
5.1.11 |
Aantasting groenvoorzieningen
door voertuigen |
|
|
|
Afdeling |
2 |
Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten |
|
|
|
Artikel |
5.2.1 |
Inzameling van geld of goed |
Artikel |
5.2.2 |
Venten en dergelijke |
Artikel |
5.2.3 |
Standplaatsen; uitstallingen
op de weg |
Artikel |
5.2.4 |
Snuffelmarkten en dergelijke |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Afdeling |
3 |
Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiterverkeer |
|
|
|
Artikel |
5.3.1 |
Crosswedstrijden |
Artikel |
5.3.2 |
Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer
in natuurgebieden |
|
|
|
Afdeling |
4 |
Lijkbezorging |
|
|
|
Artikel |
5.4.1 |
Onbetamelijk gedrag op een
begraafplaats |
|
|
|
Afdeling |
5 |
Straatnaamborden, huisnummers en dergelijke |
|
|
|
Artikel |
5.5.1 |
Gedoogplicht aanduidingen |
Artikel |
5.5.2 |
Verwijdering en dergelijke
aanduidingen |
|
|
|
Afdeling |
6 |
Gevonden
voorwerpen |
|
|
|
Artikel |
5.6.1 |
Gevonden voorwerpen |
|
|
|
Hoofdstuk |
6 |
Straf-, overgangs- en slotbepalingen |
|
|
|
Artikel |
6.1 |
Strafbepaling |
Artikel |
6.2 |
Toezichthouders |
Artikel |
6.3 |
Binnentreden woningen |
Artikel |
6.4 |
Inwerkingtreding |
Artikel |
6.5 |
Overgangsbepaling |
Artikel |
6.6 |
Aanhalingstitel |
-----------------
Hoofdstuk 1 |
Algemene bepalingen |
||||
|
|
||||
Artikel 1.1 |
Begripsomschrijvingen |
||||
|
|
||||
a. |
Weg: |
||||
1. |
de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig
aangeduide parkeerterreinen; |
||||
2. |
de ‑ al dan niet met enige beperking ‑
voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen,
speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen
voor vaartuigen; |
||||
3. |
de
voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages
en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte
toegang geven en niet afsluitbaar zijn; |
||||
4. |
andere
voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen,
portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de
tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd
is, zijn afgesloten. |
||||
|
|
||||
b. |
Openbaar
water: |
||||
|
alle
wateren die ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek
bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn. |
||||
c. |
Bebouwde
kom: |
||||
|
het
gebied gelegen binnen de gemeentegrens van Delft. |
||||
|
|
||||
d. |
Rechthebbende: |
||||
|
een
ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of
persoonlijk recht. |
||||
|
|
||||
e. |
Voertuigen: |
||||
|
alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1,
onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
met uitzondering van: |
||||
|
a. |
treinen
en trams |
|||
|
b. |
kruiwagens,
kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen. |
|||
|
|
|
|||
f. |
Vaartuigen: |
||||
|
alle
vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen,
glijboten en ponten. |
||||
g. |
Woonschepen: |
||||
|
schepen
uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd. |
||||
|
|
||||
h. |
Bouwwerk: |
||||
|
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
||||
|
|
||||
i. |
Gebouw: |
||||
|
elk
bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt. |
||||
j. |
Vee: |
||||
|
dieren
die behoren tot de diersoorten genoemd in Bijlage A van de
Meststoffenwet. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
k. |
(Handels-)
reclame |
||||
|
iedere
openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt
een commercieel belang te dienen. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel
1.2 |
Beslissingstermijn |
||||
|
|
||||
1. |
Het bevoegde
bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing
binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. |
||||
2. |
Het bevoegde bestuursorgaan
kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Van het besluit
tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn
schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager. |
||||
3. |
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt
niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 eerste
lid. |
||||
|
|
||||
Artikel
1.3 |
Te late indiening aanvraag |
||||
|
|
||||
1. |
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing
wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager
de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan
besluiten de aanvraag niet te
behandelen. |
||||
2. |
Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij
openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in
het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken. |
||||
Artikel 1.4 |
Voorschriften
en beperkingen |
||||
|
|
||||
1. |
Aan
een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen
voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en
beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de
belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. |
||||
2. |
Degene
aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is
verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na
te komen. |
||||
|
|
||||
Artikel 1.5 |
Persoonlijk
karakter van vergunning of ontheffing |
||||
|
|
||||
|
De
vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij in deze verordening
anders is bepaald. |
||||
|
|
||||
Artikel 1.6 |
Intrekking
of wijziging van vergunning of ontheffing |
||||
|
|
||||
|
De
vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd: |
||||
a. |
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige
gegevens zijn verstrekt; |
||||
b. |
indien op grond van een verandering van de omstandigheden
of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet
worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het
belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is
vereist; |
||||
c. |
indien
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen
niet zijn of worden nagekomen; |
||||
d. |
indien
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin
gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een
redelijke termijn; |
||||
e. |
indien
de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt. |
||||
|
|
||||
Artikel 1.7 |
Inzage
vergunning of ontheffing |
||||
|
|
||||
|
De houder van een vergunning of ontheffing is
verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor
de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te
geven aan deze ambtenaar. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel 1.8 |
Termijnen |
||||
|
|
||||
|
Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald
door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen
op: · een
vrijdag na 12.00 uur, · een
zaterdag, · een
zondag of een algemeen erkende feestdag, worden
de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen
zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. |
||||
Hoofdstuk 2 |
Openbare
orde |
||||
|
|
||||
Afdeling
1 |
Orde en veiligheid op de
weg |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.1 |
Samenscholing en
ongeregeldheden |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden op de weg deel te nemen aan een
samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te
geven tot wanordelijkheden. |
||||
2. |
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig
voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of
bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er
wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of
aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend
bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door
hem aangewezen richting te verwijderen. |
||||
3. |
Het is verboden zich te
begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze
door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid
of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. |
||||
4. |
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in
het derde lid gestelde verbod. |
||||
5, |
Het is verboden om,
wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het tweede
lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in de richting daarvan te begeven
als daarbij voorwerpen worden medegevoerd, die plegen te worden gebruikt of
geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting,
knuppel, helm of bivakmuts. |
||||
6. |
Het verbod in het vijfde lid is niet van toepassing
als de in dat lid bedoelde voorwerpen kennelijk niet bestemd zijn voor het
daar aangeduide gebruik. |
||||
7. |
Het bepaalde in de leden 1 t/m 4 geldt niet voor
betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke
samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.2 |
Verstoren openbare orde |
||||
|
|
||||
1. |
Onverminderd het bepaalde in
de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op
of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op
enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te
vechten. |
||||
2. |
Het is verboden, op een in het eerste lid bedoelde
plaats een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren,
bij zich te hebben. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.3 |
Kennisgeving optocht |
||||
|
|
||||
1. |
Degene, die het voornemen
heeft een optocht op de weg te doen plaatsvinden, niet zijnde een betoging
als bedoeld in artikel 2.1.6, moet daarvan ‑ voor de openbare
aankondiging ervan en ten minste twee weken voordat deze gehouden zal worden ‑
kennis geven aan de burgemeester. |
||||
2. |
De burgemeester stelt een formulier vast voor het
doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving. |
||||
3. |
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt
geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het tweede lid bedoelde formulier,
volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op
dat formulier vermeld, en het in het vierde lid bedoelde bewijs van
ontvangst is uitgereikt. |
||||
4. |
Degene die de kennisgeving inlevert ontvangt
daarvan een bewijs, waarin het tijdstip van inlevering is vermeld. |
||||
5. |
De burgemeester kan in het belang van de openbare
orde en veiligheid voorschriften geven ter verzekering van een redelijke en
veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of
goederen, ter voorkoming van ernstige hinder voor anderen dan de deelnemers
aan de optocht en ter voorkoming van strafbare feiten. |
||||
6. |
Indien de burgemeester van oordeel is dat, naar
redelijke verwachting, noch door toegezegde medewerking van organisatoren,
noch door politiemaatregelen, noch door het geven van voorschriften,
onevenredige schade aan belangen bedoeld in het vijfde lid, voorkomen kan worden,
kan de burgemeester de optocht verbieden. |
||||
7. |
De burgemeester kan, in afwijking van het gestelde
in het derde lid, in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde
termijn verkorten dan wel een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.4 |
Te verstrekken gegevens |
||||
|
|
||||
1. |
Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave
verlangen van: |
||||
|
a. |
naam en adres van degene die
de optocht
houdt; |
|||
|
b. |
het doel van de optocht; |
|||
|
c. |
de datum waarop de optocht wordt
gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging; |
|||
|
d. |
de plaats en, voor zover van toepassing, de route
en de plaats van beëindiging; |
|||
|
e. |
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; |
|||
|
f. |
maatregelen die degene die de optocht houdt
zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen. |
|||
|
|
|
|||
Artikel 2.1.5 |
Verboden optocht |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden een optocht
als bedoeld in artikel 2.1.4 te doen plaatsvinden, feitelijk te leiden of aan
een dergelijke optocht deel te nemen, terwijl men weet of redelijkerwijze
kon weten, dat; |
||||
|
a. |
de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde
in artikel 2.1.4 is gedaan; |
|||
|
b. |
gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die
bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 2.1.4 zijn verstrekt; |
|||
|
c. |
de voorschriften, die de burgemeester krachtens
het vijfde lid van artikel 2.1.4 gegeven heeft, niet nageleefd worden; |
|||
|
d. |
de burgemeester de optocht verboden heeft. |
|||
2. |
Indien een optocht krachtens
het bepaalde in het eerste lid ongeoorloofd is, is iedereen die in of nabij
de optocht aanwezig is, op eerste vordering van een ambtenaar van politie
verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen
richting of langs de door hem aangeduide weg. |
||||
|
|
|
|||
Artikel 2.1.6 |
Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen |
||||
|
|
||||
1. |
Degene die het voornemen heeft op een openbare
plaats een betoging te houden, moet daarvan, voor de openbare aankondiging
ervan en tenminste 4 x 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk
kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent
is bepaald. |
||||
2. |
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare
manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik
open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten
plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet. |
||||
3. |
Het in de artikelen 2.1.3 leden 2 t/m 7, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde is van
overeenkomstige toepassing |
||||
|
|
|
|||
Artikel 2.1.7 |
Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven
of gedrukte stukken of afbeeldingen |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden gedrukte of
geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk
aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college
aangewezen wegen of gedeelten daarvan. |
||||
2. |
Het college kan de werking
van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en
uren. |
||||
3. |
Het in het eerste lid
bepaalde geldt niet voor het huis-aan‑huis verspreiden of het aan huis
bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en
afbeeldingen. |
||||
4. |
Het college kan ontheffing verlenen van het in het
eerste lid gestelde verbod. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.8 |
Feest en muziek en dergelijke |
||||
|
|
|
|||
1. |
Degene die het voornemen heeft op of aan de weg: |
||||
|
a. |
voor publiek een vertoning te geven, niet zijnde
een betoging als bedoeld in artikel 2.1.6; |
|||
|
b. |
op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te
brengen; |
|||
|
c. |
een feest of een wedstrijd te geven of te houden; |
|||
|
moet daarvan ten minste twee weken voordat deze
gehouden zal worden, kennisgeven aan de burgemeester. |
||||
2. |
Het in de artikelen 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde
is van overeenkomstige toepassing. |
||||
3. |
Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt
niet voor zover artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of
artikel 132 van toepassing is. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.9 |
Dienstverlening |
||||
|
|
||||
1. |
Degene die het voornemen heeft op of aan de weg op
te treden als dienstverlener (bewaker, reiniger van voertuigen, glazenwasser
of scharensliep) of zijn diensten als zodanig aan te bieden, moet daarvan ten
minste twee weken voordat deze activiteit zal plaatsvinden, kennisgeven aan
het college. |
||||
2. |
Het in de artikelen 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 bepaalde
is van overeenkomstige toepassing. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.10 |
Straatartiest en dergelijke |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden ten behoeve
van publiek als straatartiest, straatfotograaf , tekenaar, filmoperateur of
gids op te treden op of aan de door de burgemeester aangegeven wegen of
gedeelten daarvan. |
||||
2. |
De burgemeester kan de werking van het verbod
beperken tot bepaalde dagen of uren. |
||||
3. |
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het
verbod. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.11 |
Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte
anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan. |
||||
2. |
Het
in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op: |
||||
|
a. |
vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij
geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor
commerciële doeleinden worden gebruikt; |
|||
|
b. |
zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven
het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits: |
|||
|
- |
geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat
gedeelte bevindt; |
|||
|
- |
geen onderdeel van het
scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het
voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel
verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt; |
|||
|
c. |
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze
kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan
en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor
zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor
zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg
daarvan gereinigd is; |
|||
|
d. |
voertuigen; |
|||
|
e. |
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of
gevoelens worden geopenbaard; |
|||
|
f. |
standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.; |
|||
|
g. |
terrassen als bedoeld in de Exploitatieverordening
Horeca 1998; |
|||
|
h. |
reclame als bedoeld in de Reclameverordening. |
|||
3. |
Het is verboden op, aan, in,
over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens
worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze
door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade
toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of
voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering
vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. |
||||
4. |
Voor de toepassing van het
tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet
daaronder verstaat. |
||||
5. |
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan
worden geweigerd: |
||||
|
a. |
indien het beoogde gebruik
schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg
of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering
kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; |
|||
|
b. |
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij
in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; |
|||
|
c. |
in het belang van de voorkoming of beperking van
overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak. |
|||
6. |
Het
in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer
gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement van
toepassing is of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in
artikel 2.2.1. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.12 |
Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. |
||||
2. |
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat, alsmede alle niet‑ openbare ontsluitingswegen van gebouwen. |
||||
3. |
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn of haar publiekrechtelijke taak. |
||||
4. |
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, buizen en leidingen met toebehoren in wegen, door een bedrijf dat in het kader van de openbare (nuts)voorzieningen is belast met de levering van gas, elektriciteit, water, warmte, tv, radio en/of datasignaal, mits dit bedrijf daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de gemeente. |
||||
5. |
Het in het
eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van
Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het
Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening van toepassing is. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.13 |
Maken en veranderen van een uitweg |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zonder vergunning van het college |
||||
|
a. |
een
uitweg te maken naar de weg; |
|||
|
b. |
van
de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; |
|||
|
c. |
verandering
te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. |
|||
2. |
Voor
de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1
van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat. |
||||
3. |
Een
vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de uitweg
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en
veilig gebruik daarvan. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.14 |
Veroorzaken
van gladheid |
||||
|
|
||||
|
Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op
de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.15 |
Winkelwagentjes |
||||
|
|
||||
1. |
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van
het winkelend
publiek winkelwagentjes
ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over
de weg, is verplicht
deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en
door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes
terstond te verwijderen
of te doen verwijderen. |
||||
2. |
Het
is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de
onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of,
indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke
omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of
winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat
bedrijf of winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende
parkeerplaats. |
||||
3. |
Het
is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop
achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats. |
||||
4. |
Het
in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van
toepassing is. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.16 |
Uitzicht
belemmerende beplanting of voorwerp |
||||
|
|
||||
1. |
De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere
beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of
daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze
beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te
ruimen na aanschrijving door het college, binnen een door hen te stellen
termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen. |
||||
2. |
Het
is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te
hebben dat aan het wegverkeer het uitzicht belemmert of op
andere wijze hinder of gevaar kan opleveren. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.1.17 |
Openen
straatkolken en dergelijke |
||||
|
|
||||
|
Het
is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput,
brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare
nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.18 |
Verbod
vuur te stoken |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is verboden in de openlucht afvalstoffen
te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur
aan te leggen, te stoken of te hebben. |
||||
2. |
Het
college kan van dit verbod ontheffing verlenen |
||||
3. |
De ontheffing kan worden
geweigerd: |
||||
|
a. |
in het belang van de openbare
orde en veiligheid |
|||
|
b. |
ter bescherming van de woon-
en leefomgeving |
|||
|
c. |
ter bescherming van de flora
en fauna |
|||
4. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover |
||||
|
a. |
op de Wet milieubeheer
gebaseerde voorschriften van toepassing zijn; |
|||
|
b. |
de provinciale
milieuverordening hierover een regeling bevat; |
|||
|
c. |
artikel 429, aanhef en
onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of |
|||
|
d. |
het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijk vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving. |
|||
|
|
||||
Artikel
2.1.19 |
Voorkoming vreugdevuren |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is verboden op de weg te vervoeren, op de weg bij zich te dragen of
anderszins voorhanden te hebben kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen
of stoffen, met het kennelijk doel deze op de weg te verbranden. |
||||
2. |
Dit verbod geldt niet als ter plaatse en naar het
bevredigend oordeel van een ambtenaar van politie wordt aangetoond, dat het
vervoer en/of de opslag van de genoemde voorwerpen of stoffen gebeurt voor
andere handelingen dan in het eerste lid worden genoemd |
||||
3. |
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet
voor zover er ontheffing is verleend op basis van artikel 2.1.18 l |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.20 |
Voorzieningen
voor verkeer en verlichting |
||||
|
|
||||
1. |
De
rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat
bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college,
voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of
de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of
verwijderd. |
||||
2. |
Het
college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid
zijn besluit over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een
voorwerp, bord of voorziening, als bedoeld in het eerste lid, bekend. |
||||
3. |
Het in het eerste lid
bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatwet 1900, de Onteigeningswet of de
Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.21 |
Verwijdering
en dergelijke
van voorzieningen voor verkeer en verlichting |
||||
|
|
||||
|
Het
is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere
voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting
te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten
of te belemmeren. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.1.22 |
Veiligheid op het ijs |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden: |
||||
|
a. |
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen,
te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze
te belemmeren of in gevaar te brengen; |
|||
|
b. |
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid
geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen,
te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen
of te belemmeren. |
|||
2. |
Een ieder is verplicht op eerste vordering van een
ambtenaar van politie of een ander daartoe bevoegde ambtenaar onmiddellijk
het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen. |
||||
|
|
||||
Afdeling
2 |
Toezicht op evenementen |
||||
|
|
||||
Artikel 2.2.1 |
Begripsomschrijvingen |
||||
|
|
||||
1. |
In
deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke
verrichting van vermaak, met uitzondering van: |
||||
|
a. |
bioscoopvoorstellingen; |
|||
|
b. |
markten als bedoeld in artikel
160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 131 van deze
verordening; |
|||
|
c. |
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; |
|||
|
d. |
dansen, indien dit plaatsvindt in een inrichting
als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; |
|||
|
e. |
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld
in de Wet openbare manifestaties; |
|||
|
f. |
activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.3,
2.1.5, 2.1.8 en 2.1.9. |
|||
2. |
Onder evenement wordt mede verstaan een
herdenkingsplechtigheid. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.2.2 |
Evenement |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zonder vergunning van de
burgemeester een evenement te organiseren |
||||
2. |
De vergunning kan worden geweigerd in het belang
van: |
||||
|
a. |
de openbare orde; |
|||
|
b. |
het voorkomen of beperken
van overlast dan wel onaanvaardbare belasting voor de omgeving; |
|||
|
c. |
de verkeersveiligheid, de
verkeersdoorstroming of de veiligheid van personen of goederen; |
|||
|
d. |
de zedelijkheid of
gezondheid; |
|||
|
dan
wel indien |
||||
|
e. |
er
onvoldoende behoefte aan het evenement lijkt te bestaan, hierbij het aantal
te verwachten bezoekers in aanmerking nemende; |
|||
|
f. |
het
evenement onevenredig veel beslag legt op ruimte, tijd en hulpdiensten; |
|||
|
g. |
de
aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming
van de gevraagde locatie. |
|||
3. |
De gemeente kan nadere regels vaststellen voor aan te
wijzen gebieden. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.2.3 |
Ordeverstoring
bij evenementen |
||||
|
|
||||
|
Het
is verboden bij een evenement de orde te verstoren. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Afdeling 3 |
Maatregelen
tegen overlast en baldadigheid
|
||||
Artikel 2.3.1 |
Plakken en kladden |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden de weg of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden |
||||
2. |
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming
van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak
dat vanaf de weg zichtbaar is: |
||||
|
a. |
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding
of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen: |
|||
|
b. |
met kalk, krijt, teer of een kleur‑ of
verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen; |
|||
3. |
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van
toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. |
||||
4. |
Het
college kan aanplakborden of plaatsen aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen. |
||||
5. |
Het is verboden de in het
vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van
handelsreclame. |
||||
6. |
Het college kan nadere
regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die
geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en
bekendmakingen. |
||||
7. |
De houder van de in het tweede lid bedoelde
schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op
diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.2 |
Vervoer plakgereedschap en dergelijke |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden op de weg of
openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek,
kalk, teer, kleur‑ of verfstof of verfgereedschap. |
||||
2. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat
lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn bestemd of gebruikt voor
handelingen als verboden in artikel 2.3.1. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.3 |
Vervoer
inbrekerswerktuigen |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels,
touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat
ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te
verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal
door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. |
||||
2. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat
lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt
zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.4 |
Hinderlijk gedrag op of aan de weg |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden: |
||||
|
a. |
op of aan de weg te
klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie,
openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting,
verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair; |
|||
|
b. |
zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan
weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig
overlast of hinder wordt veroorzaakt. |
|||
2. |
Het in het eerste lid
gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426bis of 431 van het
Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van
toepassing is. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.5 |
Hinderlijk
drankgebruik |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van
een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of
aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij
zich te hebben. |
||||
2. |
Het
bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: |
||||
|
a. |
een terras dat deel uitmaakt van een inrichting,
als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; |
|||
|
b. |
de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld
onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank‑
en Horecawet. |
|||
|
|
|
|||
Artikel 2.3.6 |
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zonder redelijk doel: |
||||
|
a. |
zich in een portiek of poort op te houden; |
|||
|
b. |
in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van
een gebouw te zitten of te liggen dan wel anderszins aanwezig te zijn. |
|||
2. |
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van
flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en
van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder
redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde
ruimte van een zodanig gebouw. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.7 |
Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten |
||||
|
|
||||
|
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een
voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar
vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke,
voor het publiek toegankelijke ruimte danwel deze te verontreinigen of
te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is
bestemd. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.8 |
Messen en
andere voorwerpen als wapen |
||||
|
|
||||
1. |
Het is
verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek
toegankelijke gebouwen en terreinen, messen of andere voorwerpen die als
wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben. |
||||
2. |
Het in het eerste lid
gestelde verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II,
III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig
zijn ingepakt, dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.9 |
Bedelarij |
||||
|
|
||||
|
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op
of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder
begrepen) te bedelen om geld of andere zaken. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.10 |
Neerzetten van fietsen en dergelijke |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden op of aan de weg een fiets, bromfiets
en
dergelijke te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn,
een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek: |
||||
|
a. |
indien dit in strijd is met de uitdrukkelijke verklaarde
wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of |
|||
|
b. |
indien die ingang daardoor
wordt versperd. |
|||
|
|
|
|||
Artikel 2.3.11 |
Bespieden van personen |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zich in de nabijheid van een
persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de
kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen
of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden. |
||||
2. |
Het is verboden door middel van een verrekijker, camera en
dergelijke een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon
te bespieden. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.12 |
Sleuteladres |
||||
|
|
||||
1. |
De
gebruiker of -bij gebreke van deze- de eigenaar van een niet voor bewoning
gebezigd gebouw is verplicht om, door middel van een goed zichtbare en
duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de onmiddellijke omgeving van
de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven, het adres en/of het
telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden heeft. |
||||
2. |
Het college is bevoegd
van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontheffing te verlenen. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.13 |
Alarminstallaties |
||||
|
|
||||
1. |
Het is verboden zonder
vergunning van het college in, op of aan een onroerend goed een alarminstallatie
geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of
lichtsignaal kan produceren. |
||||
2. |
Het verbod is niet van toepassing voorzover de Wet
op de Particuliere Beveiligings-organisaties en Recherchebureaus van
toepassing is. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.14 |
Loslopende
honden, verboden plaatsen, identificatie |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond
onder zijn hoede heeft, verboden die hond te laten verblijven of te laten
lopen: |
||||
|
a. |
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat de
hond aangelijnd is; |
|||
|
b. |
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk
als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere
door het college aangewezen plaats; |
|||
|
c. |
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband
of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de
eigenaar of houder duidelijk doen kennen. |
|||
2. |
Het in het eerste lid onder a gestelde verbod
geldt niet voor de door het college aangewezen plaatsen van de gemeente. |
||||
3. |
Het
in het eerste lid onder a.
gestelde verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich
vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als
zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van
een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.15 |
Verontreiniging door honden |
||||
|
|
||||
1. |
De eigenaar of houder van een hond is verplicht
ervoor te zorgen dat de hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op andere
plaatsen dan door het college daarvoor specifiek aangewezen
hondenuitlaatstroken. |
||||
2. |
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het
eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien hij die zorg heeft voor de
hond dan wel hij die de hond onder zijn hoede heeft, er zorg voor draagt dat
de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.16 |
Gevaarlijke honden |
||||
|
|
||||
1. |
Het is de
eigenaar of de houder van een hond verboden, die hond te laten verblijven of te
laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander anders dan kort
aangelijnd,
voldoende in zijn macht en voorzien van een doelmatige muilkorf; |
||||
|
a. |
nadat het college de eigenaar of de houder
schriftelijk heeft bekendgemaakt, dat het college die hond gevaarlijk acht
en het college een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van
die hond noodzakelijk vindt; |
|||
|
b. |
indien de hond behoort tot een door het college
als gevaarlijk aangemerkt ras dan wel tot een door het college als gevaarlijk
aangemerkt soort hond, die de bij die aanwijzing vastgestelde eigenschappen
of kenmerken bezit. |
|||
2. |
In het eerste lid wordt verstaan onder: |
||||
|
a. |
kort aanlijnen: |
|||
|
|
aanlijnen van een hond met een lijn met een
lengte, gemeten van hand tot halsband, niet groter dan 1,50 meter; |
|||
|
b. |
muilkorf: |
|||
|
|
een muilkorf die voldoet aan het bepaalde in artikel
1 van de regeling muilkorven voor honden bij hondsdolheid (Stcrt. 1988,
148). |
|||
|
|
|
|||
Artikel 2.3.17 |
Houden van hinderlijke of schadelijke dieren |
||||
|
|
||||
|
Het is verboden dieren te houden, die naar het
oordeel van het college voor de omgeving schadelijk of hinderlijk zijn dan
wel dieren te houden op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke
wijze. |
||||
|
|
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.18 |
Wilde dieren |
||||
|
|
||||
1. |
Het
is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan
opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een
circus dat in de gemeente optreedt nadat hiervoor overeenkomstig artikel
2.2.2 een vergunning is verleend. |
||||
2. |
Het
college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. |
||||
|
|
||||
Artikel 2.3.19 |
Loslopend
vee en pluimvee |
||||
|
|
||||
|
De
rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend
weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke
veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen
worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken. |
||||
|
|
||||
Afdeling 4 |
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen |
||||
|
|
||||
Artikel
2.4.1 |
Begripsomschrijvingen |
||||
|
|
||||
|
In deze afdeling wordt
verstaan onder: |
||||
a. |
Handelaar: |
||||
|
de handelaar als bedoeld in
artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht; |
||||
b. |
Verkoopregister: |
||||
|
het aantekening houden van
het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde
goederen door de handelaar; |
||||
c. |
Verhandelen |
||||
|
het verkrijgen van goederen
door koop, inruiling, aanneming als geschenk, inpand‑, ingebruik‑
of inbewaringneming en het overdragen van verkregen goederen door verkoop,
ruil, schenking, verpanding, gebruik‑ of bewaargeving. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.4.2 |
Verplichtingen met betrekking
tot het verkoopregister |
||||
|
|
||||
1. |
De handelaar is verplicht: |
||||
|
a. |
een
verkoopregister te houden dat is ingericht volgens het door burgemeester
vastgestelde model. De
burgemeester kan ten aanzien van onderscheidene handelaars of categorieën
van handelaars verschillende modellen voor het verkoopregister vaststellen. |
|||
|
b. |
het
verkoopregister voor ingebruikneming aan het hoofd der plaatselijke politie
of aan een door deze aangewezen ambtenaar ter waarmerking aan te bieden; |
|||
|
c. |
in
de hoofdruimte van zijn onderneming bij voortduring een gewaarmerkt
verkoopregister aanwezig te hebben, en ingeval hij zijn onderneming uitoefent
op of aan de weg, een zodanig verkoopregister bij zich te hebben; |
|||
|
d. |
met
betrekking tot een door hem verhandeld goed onverwijld in het
verkoopregister aan te tekenen: |
|||
|
|
||||
|
in
de rubriek inkoop |
||||
|
1e |
de
datum en het tijdstip van de verkrijging van het goed; |
|||
|
2e |
de
hoedanigheid en ‑ voor zover naar de hoedanigheid van het goed
mogelijk is ‑ hoeveelheid, soort, merk en nummer van het goed; |
|||
|
3e |
de
koopprijs en andere voorwaarden van verkrijging van het goed; |
|||
|
4e |
de
naam, de voornaam of ‑namen, het adres, de woonplaats van degene van
wie, na diens legitimatie, het goed is verkregen; |
|||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
in
de rubriek verkoop |
||||
|
5e |
de
datum en het tijdstip waarop het goed is overgedragen, dan wel waarop het
goed is vernietigd of verdwenen of enigerlei wijziging heeft ondergaan,
tenzij deze wijziging van zo geringe omvang is dat vermelding daarvan redelijkerwijs
niet kan worden gevergd of deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid
van het goed; |
|||
|
6e |
de
omschrijving van het goed als bedoeld onder 2e; |
|||
|
7e |
de
verkoopprijs en andere voorwaarden waartegen het goed van de hand is
gedaan; |
|||
|
8e |
de
naam, de voornaam of ‑namen, het adres en de woonplaats van degene aan
wie, na diens legitimatie, het goed is overgedragen; |
|||
|
9e |
de
aanduiding van de wijze waarop het goed is vernietigd of verdwenen dan wel
enigerlei wijziging heeft ondergaan, tenzij deze wijziging van zulk een
geringe omvang is, dat de vermelding daarvan redelijkerwijs niet kan worden
gevergd of deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het
goed; |
|||
|
|
|
|||
|
e. |
de
onder d. bedoelde aantekening te doen in duidelijk leesbaar en onuitwisbaar
schrift en ervoor te zorgen dat het verkoopregister in zindelijke en
ongeschonden staat verkeert; |
|||
|
f. |
het
verkoopregister op eerste vordering aan een in artikel 141 van het Wetboek
van Strafvordering genoemde ambtenaar ter inzage te geven en voor onderzoek
af te staan; |
|||
|
g. |
op
eerste vordering aan de onder b. bedoelde functionaris of aan een in artikel
141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaar te laten zien
waar een door hem verworven goed in het verkoopregister staat ingeschreven; |
|||
|
h. |
het
verkoopregister, nadat het buiten gebruik gesteld is, onmiddellijk aan de
onder b. bedoelde functionaris voor onderzoek en ter aftekening aan te
bieden; |
|||
|
i. |
het
buiten gebruik gestelde verkoopregister zorgvuldig te bewaren gedurende ten
minste twee jaren na de onder h. bedoelde aftekening, of zoveel langer als
er goederen in zijn vermeld die nog in een bij hem in gebruik zijnde
lokaliteit aanwezig zijn. |
|||
2. |
De burgemeester is bevoegd
ten behoeve van onderscheidene categorieën van handelaars vrijstelling te
verlenen van de in het eerste lid genoemde verplichtingen, zulks met uitzondering
van de in dat lid onder d., ten 3e en 4e, genoemde verplichtingen. |
||||
3. |
De burgemeester kan bepalen
dat de in het tweede lid bedoelde vrijstelling niet geldt voor bepaalde
handelaars behorende tot de in dat lid bedoelde categorieën. |
||||
|
|
||||
Artikel
2.4.3 |
Voorschriften als bedoeld in
artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht |
||||
|
|
||||
1. |
De handelaar is verplicht: |
||||
|
a. |
wanneer
hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het
Wetboek van Strafrecht, het hoofd der plaatselijke politie of de door deze
aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het
opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te
doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door
hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen; |
|
||
|
b. |
de
onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn verkoopregister(s)
onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te
stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de
adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde
lokaliteit; |
|
||
|
c. |
aan
de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken
te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar
voorkomt; |
|
||
|
d. |
enig
tot zijn onderneming behorend goed op eerste vordering aan de onder a.
bedoelde functionaris of aan een in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering
genoemde ambtenaar ter bezichtiging af te staan; |
|
||
|
e. |
indien
hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs
kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende
verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a.
bedoelde functionaris; |
|
||
|
f. |
wanneer
hij heeft opgehouden van het handelen een beroep of gewoonte te maken,
onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a.
bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie
dagen schriftelijk in kennis te stellen. |
|
||
2. |
De
handelaar behorende tot de in artikel 2.4.2 bedoelde categorieën van
handelaars is verplicht op eerste aanvraag aan de in het eerste lid, onder
a. bedoelde functionaris of aan een in artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering genoemde ambtenaar inzage te verlenen van de op de verkregen
goederen betrekking hebbende facturen, boekhouding of verdere bescheiden. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.4.4 |
Verhuurinrichtingen
van voertuigen |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
Het
bepaalde in artikel 2.4.3 lid 1 onder b. en c. is mede van toepassing op de
houders van verhuurinrichtingen van voertuigen. |
|
|||
2. |
De
in het vorige lid genoemde personen zijn verplicht: |
|
|||
|
a. |
een
verkoopregister te houden en daarin volgens door burgemeester gegeven
voorschriften, in volgorde van tijd, aan te tekenen de naam, de voorletters,
de leeftijd en het adres van hen, aan wie het voertuig wordt verhuurd, het
soort voertuig met vermelding van merk, kenteken of nummer, alsmede het
tijdstip van verhuur en terugbezorging; |
|
||
|
b. |
dit
verkoopregister steeds aanwezig te hebben in de voor de bedrijfsuitoefening
gebruikte of bestemde lokaliteiten dan wel op de plaats waar het bedrijf
feitelijk wordt uitgeoefend; |
|
||
|
c. |
het
verkoopregister op eerste aanzegging van een ambtenaar van politie aan deze
ter inzage te geven. |
|
||
3. |
Met
het in dit artikel genoemde verkoopregister wordt niet bedoeld het
verkoopregister als omschreven in artikel 2.4.1 onder B. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.4.5 |
Vervreemding
van door verhandeling verkregen goederen |
|
|||
|
|
|
|||
|
Het
is de handelaar verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de
eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin
enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op
de herkenbaarheid van het goed. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.4.6 |
Verhandeling
in horecabedrijven |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
In
dit artikel wordt verstaan onder: |
|
|||
|
a. |
horecabedrijf:
het horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 onder c van de
Exploitatiever-ordening Horeca 1998; |
|
||
|
b. |
houder:
de houder als bedoeld in artikel 1
onder e van de Exploitatieverordening Horeca 1998. |
|
||
2. |
Het
is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar in
die inrichting enig voorwerp verhandelt. |
|
|||
3. |
Het
in het tweede
lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen. |
|
|||
|
|
|
|
||
Afdeling 5 |
Route gevaarlijke stoffen |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.5.1 |
Vervoer
van gevaarlijke stoffen |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
Het is verboden met
transporteenheden ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in
hoeveelheden als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2, Hoofdstuk II van het
Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) alsmede
gevaarlijke stoffen als bedoeld in dat artikel te vervoeren over andere wegen
of weggedeelten dan die, welke voor dat transport door het college zijn aangewezen
en als zodanig zijn aangeduid met borden overeenkomstig model nr. 98 van
bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens. |
|
|||
2. |
Ter uitvoering van het eerste
lid worden aangewezen een route of routes voor doorvoer door de gemeente. |
|
|||
3. |
Het college kan van het in
het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Het college verleent
deze ontheffing slechts op een schriftelijke aanvraag, waarbij ten minste is
vermeld ten behoeve van wie en naar welk adres het vervoer dient te geschieden. |
|
|||
|
|
|
|||
|
|
|
|||
|
|
|
|||
|
|
|
|||
|
|
|
|||
Afdeling 6 |
Voorkoming van strafbare feiten |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.6.1 |
Drugshandel op straat |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het
verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen
en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en
weer rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in
artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen
betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te
zijn of daarin te bemiddelen. |
|
|||
2. |
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek
toegankelijke plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de
Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te
verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voor
handen te hebben. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.6.2 |
Betreden
gesloten woning of lokaal |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
Het
is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning,
een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of lokaal
behorend erf te betreden. |
|
|||
2. |
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de
Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend
erf te betreden. |
|
|||
3. |
Deze
verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het
lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is. |
|
|||
4. |
De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en
tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel 2.6.3 |
Verzameling van 2 of meer
personen in verband met harddrugs |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
|
||||
2. |
|
||||
3. |
|
||||
|
|
||||
Afdeling 7 |
|
||||
|
|
||||
Artikel
2.7.1 |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
a. |
de wet: de Wet op de kansspelen; |
|
||
|
b. |
Speelautomatenbesluit:
Speelautomatenbesluit: KB 23 mei 2000 (Stb.2000, 223); |
|
||
|
c. |
speelautomaat:
een toestel, als bedoeld in artikel 30 onder a van de wet, ingericht voor de
beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking
gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat
kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of
premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen; |
|
||
|
d. |
behendigheidsautomaat: een speelautomaat, als
bedoeld in artikel 30 onder b van de wet, waarvan: |
|
||
|
|
|
|
||
|
1e |
het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een
verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en |
|
||
|
2e |
het proces, ook nadat het in werking is gesteld,
door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn
inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen
afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis
spellen verkregen wordt; |
|
||
|
e. |
kansspelautomaat: een speelautomaat, als bedoeld in
artikel 30 onder c van de wet, die geen behendigheidsautomaat is; |
|
||
|
f. |
ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon
die een hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting
exploiteert en de wettelijk vertegenwoordiger van die rechtspersoon; |
|
||
|
g. |
exploitant: degene die ingevolge de vergunning,
verleend door de minister van Economische Zaken, als bedoeld in artikel 30h
van de wet, speelautomaten exploiteert; |
|
||
|
h. |
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld
in artikel 30, onder d van de wet; |
|
||
|
i. |
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld
in artikel 30, onder e van de wet; |
|
||
|
j. |
aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in
artikel 30b van de wet. |
|
||
|
|
|
|
||
Artikel
2.7.2 |
Maximum aantal automaten in hoog- en laagdrempelige
inrichtingen |
|
|||
|
|
|
|||
|
Het is verboden speelautomaten aanwezig te hebben
zonder vergunning van de burgemeester als bedoeld in artikel 30b van de wet.
Met betrekking tot het aantal en soort speelautomaten waarvoor vergunning kan
worden verleend voor inrichtingen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid
onder A en B van de Wet, geldt dat: |
|
|||
|
a. |
In
hoogdrempelige inrichtingen drie speelautomaten zijn toegestaan, waarvan
maximaal twee kansspelautomaten; |
|
||
|
b. |
In laagdrempelige
inrichtingen drie speelautomaten zijn toegestaan, met dien verstande dat
kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan. |
|
||
|
|
|
|
||
Artikel
2.7.3 |
Aanwezigheidsvergunning, tenaamstelling,
niet-overdraagbaarheid |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam
worden gesteld van de ondernemer en is niet overdraagbaar. |
|
|||
2. |
In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van
de inrichting waar de speelautomaten worden geplaatst, vermeld. |
|
|||
3. |
De
aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de
plaatsing van speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in
het bezit zijn van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van
de wet en die voorzien zijn van een merkteken als bedoeld in artikel 30r van
de wet. |
|
|||
4. |
De naam van de exploitant van de speelautomaten
wordt in de aanwezigheids-vergunning vermeld. Bij wijziging dient zulks
onverwijld te worden gemeld aan de burgemeester. |
|
|||
|
|
|
|
||
Artikel
2.7.4 |
Overname |
|
|||
|
|
|
|||
|
Indien de inrichting waarvoor de
aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door een nieuwe
ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende
aanwezigheidsvergunning van rechtswege. |
|
|||
|
|
|
|||
Artikel
2.7.5 |
Kleine
kansspelen |
|
|||
|
|
|
|||
1. |
Het college stelt een formulier vast voor het doen
van een mededeling als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen. |
|
|||
2. |
De mededeling wordt geacht eerst dan te zijn gedaan
wanneer het in het eerste lid bedoelde formulier volledig en naar waarheid
ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld. |
|
|||
|
|
|
|
||
Afdeling 8 |
Veiligheidsrisicogebieden |
|
|
Artikel
2.8.1 |
Veiligheidsrisicogebieden. |
|
|
|
De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de
aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan, een
gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande
gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 3 |
Seksinrichtingen, escortbedrijven, straat- en
raamprostitutie |
|
|
|
|
Afdeling 1 |
Begripsomschrijvingen
en nadere regels |
|
|
|
|
Artikel
3.1.1 |
Begripsomschrijvingen |
|
|
|
|
|
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: |
|
a. |
prostitutie: |
|
|
|
het zich beschikbaar
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
betaling; |
|
b. |
prostituee: |
|
|
degene die zich
beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen betaling |
|
c. |
seksinrichting: |
|
|
de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al
dan niet in combinatie met elkaar; |
|
d. |
escortbedrijf: |
|
|
de natuurlijke persoon,
groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de
bedrijfsruimte wordt uitgeoefend; |
|
e. |
exploitant: |
|
|
de natuurlijke persoon of
personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of
escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die
rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen; |
|
f. |
beheerder: |
|
|
de natuurlijke persoon of
personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting
of escortbedrijf; |
|
g. |
bezoeker: |
|
|
degene die aanwezig is in
een seksinrichting, met uitzondering van: |
|
1e |
de exploitant; |
|
2e |
de beheerder; |
|
3e |
prostituee; |
|
4e |
het personeel dat in de
seksinrichting werkzaam is; |
|
5e |
ambtenaren belast met
opsporing van strafbare feiten en/of toezicht op de naleving van deze
verordening; |
|
6e |
andere personen wier
aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is. |
|
|
|
Artikel 3.1.2 |
Bevoegd bestuursorgaan |
|
|
|
|
|
In dit hoofdstuk wordt
verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft
voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoel
in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester |
|
|
|
|
Artikel
3.1.3 |
Nadere regels |
|
|
|
|
|
Met het oog op de in artikel
3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de
bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen. |
Afdeling 2 |
Seksinrichtingen, straat- en raamprostitutie,
sekswinkels en dergelijke |
||
|
|
||
Artikel
3.2.1 |
Seksinrichtingen |
||
|
|
||
1. |
Het is verboden een
seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder
vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. |
||
2. |
In de aanvraag om
vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld: |
||
a. |
de
persoonsgegevens van de exploitant; |
||
|
b. |
de
persoonsgegevens van de beheerder; |
|
|
c. |
de
aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; |
|
|
d. |
het
aantal werkzame prostituees; |
|
|
e. |
de plaatselijke en
kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening
met een schaal van ten minste 1:1000; |
|
|
f. |
de plattegrond van de
seksinrichting met een schaal van 1:100 waarop duidelijk de inrichting en de
bestemming van de werkruimten is aangegeven; |
|
|
g. |
bewijs van inschrijving
bij de Kamer van Koophandel. |
|
3. |
Per seksinrichting of escortbedrijf
wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen, voor de
combinatie van seksinrichting met escortbedrijf wordt eveneens slechts één
aanvraag in behandeling genomen. |
||
4. |
De vergunning wordt
uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gesteld van de exploitant
en beheerders; de vergunning is niet overdraagbaar. |
||
5. |
De vergunning wordt
verleend voor de duur van één jaar. |
||
|
|
||
Artikel
3.2.2 |
Gedragseisen exploitant
en beheerder |
||
|
|
||
1. |
De exploitant en de
beheerder: |
||
a. |
staan
niet onder curatele en zijn niet ontzet van het ouderlijk gezag of de
voogdij; |
||
|
b. |
zijn
niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en |
|
|
c. |
hebben
de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt. |
|
2. |
Naast
de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet: |
||
|
a. |
met
toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch
ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van
Strafrecht ter beschikking gesteld; |
|
|
b. |
sedert
vijf jaar voorafgaand aan de datum van de beslissing omtrent de vergunning
onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes
maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of
Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar
Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67,
eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; |
|
|
c. |
sedert vijf jaar voorafgaand aan de datum
van de beslissing omtrent de vergunning bij tenminste twee rechterlijke
uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete
van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf
als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht,
wegens dan wel mede wegens overtreding van: |
|
|
1e |
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en
Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdellingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; |
|
|
2e |
de
artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a, 197b, 197c, 240b, 242 tot en met
249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453
van het Wetboek van Strafrecht; |
|
|
3e |
de artikelen 8 en 162,
derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikel 163 van de
Wegenverkeerswet 1994; |
|
|
4e |
de artikelen 1, onder
a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; |
|
|
5e |
de artikelen 2 en 3 van
de Wet op de weerkorpsen; |
|
|
6e |
de
artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. |
|
3. |
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid
wordt gelijk gesteld: |
||
|
a. |
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld
in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel
76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de
geldsom minder dan driehonderd veertig euro bedraagt; |
|
|
b. |
een bevel tot tenuitvoerlegging van een
voorwaardelijke straf. |
|
4. |
De exploitant of de beheerder is sedert vijf jaar
voorafgaand aan de datum van de beslissing omtrent de vergunning geen
exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die
voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of
waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 eerste lid, is ingetrokken,
tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft. |
||
|
|
||
Artikel 3.2.3 |
Sluitingstijden |
||
|
|
||
1. |
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers
geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: |
||
a. |
op maandag tot en met
vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur; |
||
|
b. |
op zaterdag en zondag
tussen 02.00 uur en 06.00 uur |
|
2. |
Het bevoegd bestuursorgaan
kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 van deze
verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden
vaststellen. |
||
3. |
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden
zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens
het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid,
gesloten dient te zijn. |
||
4. |
Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde
geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van
toepassing zijn. |
||
|
|
||
Artikel 3.2.4 |
Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke)
sluiting |
||
|
|
||
1. |
Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid,
genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit
hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan: |
||
|
a. |
tijdelijk andere dan de
krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren
vaststellen, of |
|
|
b. |
van een afzonderlijke
seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting
bevelen. |
|
2. |
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de
Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het
eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42
Algemene wet bestuursrecht. |
||
|
|
||
Artikel
3.2.5 |
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en
beheerder |
||
|
|
||
|
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers
geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning
vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is. |
||
1. |
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend
op toe dat in de seksinrichting: |
||
a. |
geen strafbare feiten
plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV
(misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX
(heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet
en in de Wet wapens en munitie; en |
||
b. |
|
||
|
|
||
Artikel
3.2.6 |
Straat- en raamprostitutie |
||
|
|
||
1. |
Het is verboden, door handelingen, houding, woord,
gebaar of op andere wijze, op of in voor het publiek toegankelijke plaatsen
(winkels daaronder begrepen), in deuropeningen, dan wel zich binnenshuis
bevindende zichtbaar voor het publiek tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen betaling, uit te nodigen, dan wel op deze
uitnodiging in te gaan. |
||
2. |
Met het oog op de naleving van het in het eerste
lid gesteld verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich
onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
Artikel
3.2.7 |
Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van
erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke |
||
|
|
||
1. |
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak
verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of
geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard
openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen: |
||
a. |
indien het bevoegd
bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van
tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon-
en leefomgeving in gevaar brengt; |
||
b. |
anders dan overeenkomstig
de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de
woon- en leefomgeving gestelde regels. |
||
2. |
Het in het eerste lid gestelde verbod is
niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van
goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel
afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als
bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. |
||
|
|
||
Afdeling 3 |
Beslistermijn
en weigeringsgronden |
||
|
|
||
Artikel
3.3.1 |
Beslissing op aanvraag |
||
|
|
||
1. |
De beschikking op de aanvraag om een
vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt voorbereid volgens
de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. |
||
2. |
Het bevoegde bestuursorgaan neemt het
besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid,
binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. Het bevoegde
bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen. |
||
|
|
||
Artikel
3.3.2 |
Weigeringsgronden |
||
|
|
||
1. |
De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1,
eerste lid, wordt geweigerd indien: |
||
a. |
de exploitant of de
beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen; |
||
b. |
de vestiging of de exploitatie van de
seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een ontwerp van een
bestemmingsplan, geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan,
leefmilieuverordening of bouwverordening; |
||
c. |
er aanwijzingen zijn dat
in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen
zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij
of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. |
||
d. |
er strijdigheid is met de
ingevolge artikel 3.1.3 gegeven nadere regels. |
||
2. |
De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1,
eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van: |
||
a. |
de openbare orde; |
||
b. |
het voorkomen of beperken
van overlast; |
||
c. |
het voorkomen of beperken
van aantasting van het woon- en leefklimaat; |
||
d. |
de veiligheid van personen
of goederen; |
||
e. |
de verkeersvrijheid of
-veiligheid; |
||
f. |
de gezondheid of
zedelijkheid; |
||
g. |
de arbeidsomstandigheden
van de prostituee. |
||
|
|
||
Afdeling 4 |
Beëindiging
exploitatie; wijziging beheer |
||
|
|
||
Artikel
3.4.1 |
Beëindiging exploitatie |
||
|
|
||
1. |
De vergunning vervalt zodra de ingevolge
artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de
seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. |
||
2. |
Binnen een
week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant
daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
Artikel
3.4.2 |
Wijziging beheer |
||
|
|
||
1. |
Indien een beheerder als bedoeld in artikel
3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het
escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen
een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan
het bevoegd bestuursorgaan. |
||
2. |
Het beheer kan worden uitgeoefend door een
nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de
exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging
om het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef
en onder a. van overeenkomstige toepassing. |
||
3. |
In afwachting van het besluit bedoeld in
het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder
zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft
ingediend, totdat over de aanvraag is besloten. |
||
|
|
||
Afdeling 5 |
Intrekking
en sluiting |
||
|
|
||
Artikel
3.5.1 |
Intrekking van de vergunning |
||
|
|
||
|
Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel
1.6, kan het bevoegd bestuursorgaan de vergunning tijdelijk of voor
onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken indien: |
||
a. |
de ingevolge artikel
3.2.1, lid 2 onder a in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de
exploitatie voert; |
||
b. |
de exploitant of beheerder de bepalingen in
dit hoofdstuk of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, dan wel de
voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt; |
||
c. |
in
de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt aangetroffen; |
||
d. |
in de seksinrichting een prostituee zonder
een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt aangetroffen; |
||
e. |
een escortbedrijf
werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostitué/prostituee of
een prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige
verblijfstitel; |
||
f. |
er door de exploitant of
beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de
veiligheid, hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de
seksinrichting werkzame personen, alsmede ter bescherming van de
volksgezondheid; |
||
g. |
aannemelijk is dat de exploitant of
beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij
activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de
openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat; |
||
h. |
de exploitant of beheerder
strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in
zijn seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd; |
||
i. |
zich in of vanuit de seksinrichting of anderszins
feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie van de
seksinrichting of het escortbedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde of
een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de
seksinrichting of het escortbedrijf. |
||
|
|
||
Artikel
3.5.2 |
Sluiting |
||
|
|
||
1. |
Het bevoegd bestuursorgaan kan een
seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren
indien: |
||
a. |
de seksinrichting wordt
geëxploiteerd zonder geldige vergunning; |
||
b. |
de seksinrichting wordt
geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; |
||
c. |
het bevoegd bestuursorgaan
oordeelt, dat een van de in artikel 3.5.1 genoemde situaties waarin
intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet. |
||
2. |
Het bevoegde bestuursorgaan maakt de
sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of
nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in
werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht. |
||
3. |
Een ieder is verplicht toe te laten dat het
in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft,
zolang de sluiting van kracht is. |
||
4. |
Het is de exploitant of beheerder van een
seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten
verblijven zolang de sluiting van kracht is. |
||
5. |
Het is een ieder verboden een
overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als
bezoeker daarin te verblijven. |
||
6. |
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op
aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden
opgeheven, indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe
aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat
geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal
plaatsvinden. |
||
|
|
||
Hoofdstuk
4 |
Bescherming van het milieu en het natuurschoon en
zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente |
|
|
|
|
Afdeling 1 |
Geluid- en lichthinder |
|
|
|
|
Artikel
4.1.1 |
Geluidhinder algemeen |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden met
huishoudelijke, ambachtelijke dan wel doe-het-zelfapparatuur,
geluidsversterkende apparatuur, muziekinstrumenten of op andere wijze
handelingen te verrichten, waardoor onnodige en/of overmatige geluidhinder
wordt veroorzaakt. |
|
2. |
Het verbod geldt
niet, voor zover artikel (nummer modelapv 2.4.16), de op de Wet milieubeheer
gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de
Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement
verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing
zijn. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.2 |
Geluidsapparaten |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden op of aan de openbare weg of het openbaar
water een geluidsapparaat, een muziekinstrument hieronder niet begrepen, of
een toestel te gebruiken, waardoor voor een omwonende of overigens voor de
omgeving onnodige en/of overmatige geluidhinder wordt veroorzaakt. |
|
2. |
Onder toestel als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan
een toestel dat bij gebruik, anders dan door menselijke energie, geluidhinder
kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.3 |
Geluidhinder door motorvoertuigen of bromfietsen |
|
|
|
|
|
Het
is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in
artikel 1 sub z respectievelijk sub i van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens zodanig te gedragen, dat daardoor onnodige en/of overmatige
geluidhinder wordt veroorzaakt. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.4 |
Geluidhinder
door vrachtauto's |
|
|
|
|
|
Het
is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 sub ao van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens, op zodanige wijze te laden of te lossen,
dat daardoor onnodige en/of overmatige geluidhinder wordt veroorzaakt. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.5 |
Begripsomschrijvingen |
|
|
|
|
|
In
deze regeling wordt verstaan onder: |
|
a. |
Besluit: |
|
|
het
besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer; |
|
b. |
Inrichting: |
|
|
een
inrichting als bedoeld in het Besluit; |
|
c. |
drijver
van een inrichting: |
|
|
degene
die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting
drijft; |
|
d. |
collectieve
festiviteit: |
|
|
een
festiviteit of activiteit tussen 10.00 uur 's ochtends en 01.00 uur 's nachts
die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; en
de dag van 31 december tussen 10.00 uur ’s ochtends en 02.00 uur ‘s nachts
die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; |
|
e. |
incidentele
festiviteit: |
|
|
een
festiviteit of activiteit tussen 10.00 uur 's ochtends en 01.00 uur 's nachts
die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.6 |
Aanwijzing
collectieve festiviteiten |
|
|
|
|
1. |
Als collectieve festiviteit is aangewezen 31 december
van 10.00 uur ’s ochtends tot 02.00 uur ’s nachts. |
|
2. |
De voorschriften 1.1.1,
1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor
door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten
gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. |
|
3. |
Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het
Besluit geldt niet voor de door het college per kalenderjaar aan te wijzen
collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of
dagdelen. |
|
4. |
In
een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college
bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente. |
|
5. |
Het
college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw
kalenderjaar bekend. |
|
6. |
Het
college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te
voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als
bedoeld in het eerste lid aanwijzen. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.7 |
Kennisgeving
incidentele festiviteiten |
|
|
|
|
1. |
Het is een
inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar
te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8
uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de
drijver van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de
festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. |
|
2. |
Het is een inrichting
toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden
waarbij voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van
toepassing is mits de drijver van de inrichting tenminste twee weken voor
aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. |
|
3. |
Het
college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als
bedoeld in het eerste en tweede lid. |
|
4. |
De
kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde
lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is
ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld. |
|
5. |
Een
kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op
verzoek van de drijver van een inrichting een incidentele festiviteit, die
redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat. |
|
|
|
|
Artikel
4.1.8 |
Verboden
incidentele festiviteiten |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden een
incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of
daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een
incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en
leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op
ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. |
|
2. |
Het is verboden een incidentele festiviteit,
waarbij de reguliere geluidsvoorschriften worden overtreden, te organiseren
indien 6 maanden voorafgaand aan de activiteiten aan/door de inrichting c.q.
de drijver van de inrichting |
|
·
|
een dwangsom is opgelegd en/of; |
|
·
|
een dwangsom is verbeurd
en/of; |
|
·
|
een dwangsom is afgedragen of |
|
|
·
|
indien bestuursdwang is toegepast |
|
in verband met geluidsklachten. Ook bij
collectieve festiviteiten zijn dergelijke inrichtingen uitgesloten van
vrijstelling en dienen ze zicht te houden aan de reguliere
geluidsvoorschriften. |
|
|
|
|
Afdeling 2 |
Bodem‑, weg‑ en milieuverontreiniging |
|
|
|
|
Artikel
4.2.1 |
Natuurlijke
behoefte doen |
|
|
|
|
|
Het
is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte
te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats. |
|
|
|
|
Afdeling 3 |
Bescherming van flora en fauna |
|
|
|
|
Artikel
4.3.1 |
Bescherming
groenvoorzieningen |
|
|
|
|
|
Het
is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente
in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige
schade toe te brengen aan een boom of een bloem‑ of heesterperk, dan
wel aldaar bloemen, planten of takken te vervoeren of bij zich te hebben,
tenzij de vervoerder deze bloemen, planten of takken rechtmatig heeft
verkregen. |
|
|
|
|
Afdeling 4 |
Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast |
|
|
|
|
Artikel
4.4.1 |
Vervoer
stoffen die stank of vuil verspreiden |
|
|
|
|
|
Het
is verboden voorwerpen of stoffen, die stank of vuil kunnen verspreiden, over
de weg of over openbaar water te vervoeren, indien niet voldoende
voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen, dat die voorwerpen of
stoffen op de weg of in het water geraken of stank verspreiden. |
|
|
|
|
Artikel
4.4.2 |
Mestvaalten
en dergelijke |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden mestvaalten, mestputten, mesthopen, schroothopen, verzamelingen
van modder, puin aan te leggen of te hebben. |
|
2. |
Het
in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing: |
|
a. |
op
de bij een agrarisch bedrijf behorende mestvaalt, mesthoop of mestput; |
|
b. |
voorzover
de Wet Milieubeheer van toepassing is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
Hoofdstuk
5 |
Andere onderwerpen
betreffende de huishouding der gemeente |
|
|
|
|
Afdeling 1 |
Parkeerexcessen |
|
|
|
|
Artikel 5.1.1 |
Begripsomschrijvingen |
|
|
|
|
|
In deze afdeling wordt verstaan onder: |
|
1. |
wegen: |
|
|
alle voor het openbaar rij‑
of ander verkeer openstaande wegen of paden, de daarin liggende bruggen en
duikers alsmede de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten; |
|
2. |
voertuigen: |
|
|
alle voertuigen met uitzondering van: |
|
a. |
treinen en trams; |
|
b. |
kruiwagens, kinderwagens
en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen; |
|
3. |
parkeren: |
|
|
het doen of laten staan van voertuigen, anders dan
gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk
in‑ of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of
lossen van goederen. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.2 |
Parkeren van voertuigen van autobedrijf en
dergelijke |
|
|
|
|
1. |
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf
dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te
slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: |
|
a. |
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn
toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25
meter met als middelpunt een dezer voertuigen, dan wel |
|
b. |
de weg als werkplaats voor voertuigen te
gebruiken. |
|
2. |
Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt
mede verstaan: |
|
a. |
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen; |
|
b. |
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren
van personen tegen betaling. |
|
3. |
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden
niet gerekend: |
|
a. |
voertuigen waaraan herstel‑ of
onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur
vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor
deze werkzaamheden; |
|
b. |
voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van
de in het eerste lid genoemde persoon. |
|
4. |
Het college kan van het in het eerste lid gestelde
verbod ontheffing verlenen. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.3 |
Te koop aanbieden van voertuigen |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden op door het college bij openbaar
besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het
kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen. |
|
2. |
Het college kan ontheffing van dit verbod
verlenen. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.4 |
Defecte voertuigen |
|
|
|
|
|
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg
van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden
gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren. |
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 5.1.5 |
Voertuigwrakken |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben. |
|
2. |
Onder
voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende
staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert. |
|
3. |
Het
in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet Milieubeheer van
toepassing is. |
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 5.1.6 |
Overlast
van fiets of bromfiets |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen buiten fietsenrekken of
overige fietsparkeervoorzieningen: |
|
a. |
indien
daardoor de openbare weg voor weggebruikers in ernstige mate versperd wordt; |
|
b. |
indien daardoor de
veiligheid of de vrijheid van het verkeer gehinderd wordt; |
|
c. |
indien de eigenaar of
rechthebbende van een terrein of object de plaatsing niet toestaat; |
|
d. |
indien daardoor het
uitzicht voor het verkeer gehinderd wordt; |
|
e. |
indien daardoor het
monumentale stadsgezicht aangetast wordt; |
|
f. |
indien daardoor schade of
hinder ontstaat. |
|
2. |
Het
college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van
het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van
overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid,
verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde
ruimten of plaatsen te laten staan. |
|
3. |
Het
is verboden |
|
a. |
fietsen of bromfietsen
langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan; |
|
b. |
fietsen
of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een
verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.7 |
Caravans en dergelijke |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden een
kampeerwagen, caravan, woonwagen, boottrailer, camper, magazijnwagen,
aanhangwagen, keetwagen of enig ander voertuig dat voor de recreatie dan wel
anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt
gebezigd, langer dan drie achtereenvolgende dagen, zonder wezenlijke
tijdsonderbreking, op wegen binnen de gemeente te plaatsen of te hebben. |
|
2. |
Het in het
eerste lid omschreven verbod geldt eveneens voor de op het grondgebied van de
gemeente
gelegen recreatiegebieden. |
|
3. |
Het in het eerste lid
gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale Caravan en
Tentenverordening, het Provinciaal Wegenreglement, de Provinciale
Landschapsverordening of de Huisvestingswet van toepassing is. |
|
4. |
Het college kan ontheffing verlenen van het in het
eerste lid gestelde verbod. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.8 |
Parkeren van grote voertuigen en aanhangers |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van
de lading, een lengte heeft van |
|
a. |
6.00 meter of meer |
|
b. |
en/of een breedte van 2.05 meter of meer |
|
c. |
en/of een hoogte van 2.40 meter of meer |
|
|
op wegen binnen de bebouwde kom van de gemeente te
parkeren |
|
2. |
Het in lid 1 omschreven verbod geldt niet voor het
parkeren van door het college aangewezen voertuigen op de daarbij aangewezen
wegen. |
|
3. |
Het is verboden een voertuig dat kennelijk is
bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig met een lengte van
minder dan 6.00 meter en/of een breedte van minder dan 2.05 meter en/of lager
dan 2.40 meter |
|
4. |
Het in lid 1 en lid 3 gestelde verbod geldt niet
van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 uur tot 19.00 uur
gedurende de tijd die benodigd is voor het uitvoeren van werkzaamheden
waarvoor het gebruik van het voertuig redelijkerwijs noodzakelijk is. |
|
5. |
Het college kan ontheffing verlenen voor wat
betreft maandag tot en met vrijdag tussen 19.00 en 07.00 uur, alsmede
zaterdag, zondag en algemeen erkende feestdagen indien de aanwezigheid van
het voertuig ter plekke noodzakelijk is. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.9 |
Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van
lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40
meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik
bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of
gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun
anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. |
|
2. |
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet
gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van
werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse
noodzakelijk is. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.10 |
Parkeren van voertuigen met stankverspreidende
stoffen |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden een voertuig met
stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van
nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden. |
|
2. |
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet
voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is. |
|
|
|
|
Artikel 5.1.11 |
Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden met een voertuig te rijden door, dan wel dit voertuig te doen of
te laten staan in: |
|
a. |
een park of plantsoen; |
|
b. |
een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege
aangelegde beplanting of groenstrook. |
|
2. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing: |
|
a. |
op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden
ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid; |
|
b. |
op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is
ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd. |
|
|
|
|
Afdeling 2 |
Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten |
|
|
|
|
Artikel
5.2.1 |
Inzameling van geld of goed |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden zonder
vergunning van het college een openbare
inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te
bieden. |
|
2. |
Onder een inzameling van geld
of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, dan wel bij het aanbieden van
diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven
of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een
liefdadig of ideëel doel is bestemd. |
|
3. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het houden van een inzameling
die in besloten kring gehouden wordt. |
|
4. |
Het
college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen
van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden
worden door daarbij aangewezen instellingen. |
|
|
|
|
Artikel
5.2.2 |
Venten
en dergelijke |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden zonder vergunning van het
college in de uitoefening van handel
op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een
andere ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek
toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te
bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden. |
|
2. |
Het
in het eerste lid gestelde verbod geldt niet: |
|
a. |
ten
aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of
geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet; |
|
b. |
voor
het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door ‑ of
door huisgenoten of personeel van ‑ hem die dit mede doet ter exploitatie
van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de
Winkeltijdenwet; |
|
c. |
voor
het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen
voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks
gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt; |
|
d. |
voor
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats
bedoeld in artikel 5.2.3. |
|
3. |
Een
vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: |
|
a. |
in
het belang van de openbare orde; |
|
b. |
in
het belang van het voorkomen of beperken van overlast; |
|
c. |
in
het belang van de verkeersvrijheid of ‑veiligheid; |
|
d. |
wanneer
als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der
gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de
vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in
gevaar komt. |
|
|
|
|
Artikel
5.2.3 |
Standplaatsen,
uitstallingen op de weg |
|
|
|
|
1. |
Het
is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een
openbaar water dan wel op een andere ‑ al dan niet met enige beperking
‑ voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats: |
|
a. |
met
een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in
te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te
koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te
bieden; |
|
b. |
anderszins
goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te
bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek. |
|
2. |
Het
is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder
vergunning van het college standplaats
wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in
het eerste lid. |
|
3. |
Het
in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het
uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of
gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Grondwet. |
|
|
Alsdan
geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet. |
|
4. |
De
in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die
is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde
markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een
evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een
markt als bedoeld in artikel 5.2.4. |
|
5. |
Een
vergunning bedoeld in het eerste lid kan in ieder geval worden geweigerd: |
|
a. |
in
het belang van de openbare orde; |
|
b. |
in
het belang van het voorkomen of beperken van overlast; |
|
c. |
in
het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; |
|
d. |
in
het belang van de verkeersvrijheid of ‑veiligheid; |
|
e. |
wanneer
als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der
gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de
vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in
gevaar komt; |
|
f. |
vanwege
strijdigheid met een geldend bestemmingsplan; |
|
g. |
vanwege strijdigheid met de
beleidsregels die zijn vastgelegd in de Nota Standplaatsenbeleid, zoals het
maximumstelsel. |
|
6. |
Het college houdt de
beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning, tot de dag waarop
de beslissing over de vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer is genomen,
aan: |
|
a. |
indien
de aanvraag tevens een activiteit ingevolge de Wet Milieubeheer betreft en |
|
b. |
indien
geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid. |
|
|
|
|
Artikel
5.2.4 |
Snuffelmarkten en dergelijke |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden zonder
vergunning van de burgemeester: |
|
a. |
in of op een ‑ al dan niet met enige beperking ‑
voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of
toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld; |
|
b. |
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te
geven, dat in of op een ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor
publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander
dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek
aan te bieden, te verkopen of te verstrekken |
|
2. |
Het verbod geldt niet voor ruimten die
uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in
gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet. |
|
3. |
Een vergunning als bedoeld in
het eerste lid kan worden geweigerd: |
|
a. |
in het belang van de openbare orde; |
|
b. |
in het belang van een krachtens de Gemeentewet
ingestelde markt. |
|
|
|
|
|
|
|
Afdeling 3 |
Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiterverkeer |
|
|
|
|
Artikel 5.3.1 |
Crosswedstrijden |
|
|
|
|
1. |
Het is verboden op enig
terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets als
bedoeld in artikel 1 sub z respectievelijk sub i van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding
van een wedstrijd, een trainings‑ of proefrit te houden of te doen
houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een
bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. |
|
2. |
Het college kan terreinen
aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing
is. Het college kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van
deze terreinen: |
|
a. |
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; |
|
b. |
in het belang van de bescherming van het uiterlijk
aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden; |
|
c. |
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van
de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek. |
|
3. |
Voor de toepassing van het
eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet
daaronder verstaat. |
|
|
|
|
Artikel 5.3.2 |
Beperking gemotoriseerd
verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden. |
|
|
|
|
1. |
Het
college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen
of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan
het college verklaart, dat het rijden met een motorvoertuig of een
bromfiets als bedoeld in artikel 1 sub z respectievelijk sub i van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens of met een paard aldaar overlast
kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden. |
|
2. |
Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen
plaatsen: |
|
a. |
zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld
in het vorige lid of met een paard te bevinden, dan wel |
|
b. |
zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld
in het vorige lid of met een paard te bevinden buiten de in die aanwijzing
aangeduide en als zodanig gemarkeerde paden, dan wel |
|
c. |
zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met
een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip. |
|
3. |
Het
in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen
en bromfietsen en voor berijders van paarden: |
|
a. |
ten
dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere
krachtens artikel 1 sub an juncto artikel 29 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens aangewezen hulpverleningsdiensten; |
|
b. |
die
worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door
het college aangewezen plaatsen; |
|
c. |
die
worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift
moeten worden uitgevoerd; |
|
d. |
van
de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen
de door het college aangewezen plaatsen; |
|
e. |
voor
het verkeer ten behoeve van bezoek en de verzorging van de onder d.
bedoelde personen. |
|
4. |
Het
in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet: |
|
a. |
op
primaire en secundaire wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
van de Wegenverkeerswet 1994 |
|
b. |
binnen
de bij of krachtens de provinciale "Verordening stiltegebieden"
aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of
krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel". |
|
5. |
Het
college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. |
|
|
|
|
Afdeling 4 |
Lijkbezorging |
|
|
|
|
Artikel
5.4.1 |
Onbetamelijk
gedrag op een begraafplaats |
|
|
|
|
|
Het
is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins
onbetamelijk te gedragen. |
|
|
|
|
Afdeling 5 |
Straatnaamborden,
huisnummers en dergelijke |
|
|
|
|
Artikel
5.5.1 |
Gedoogplicht
aanduidingen |
|
|
|
|
1. |
De
rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat
bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college,
straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen,
huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden,
gewijzigd of verwijderd. |
|
2. |
Het
college maakt tevoren zijn besluit bekend aan de rechthebbende als bedoeld
in het eerste lid van zijn voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of
wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder
begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen. |
|
|
|
|
Artikel
5.5.2 |
Verwijdering en dergelijke
van aanduidingen |
|
|
|
|
|
Het
is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.5.1, eerste lid, te
verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken. |
|
|
|
|
Afdeling 6 |
Gevonden
voorwerpen |
|
|
|
|
Artikel
5.6.1 |
Gevonden
voorwerpen |
|
|
|
|
1. |
Hij
die een voorwerp dat van enige waarde is en waarvan redelijkerwijs kan worden
vermoed dat het aan een ander toebehoord op de weg , in een openbaar water of
op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke
plaats, vindt en ;onder zich neemt dan wel een aldaar gevonden voorwerp van
een ander overneemt, is verplicht daarvan vinnen tweemaal vierentwintig uur –
zondagen en algemeen erkende christelijke feestdagen niet medegerekend –
kennis te geven aan een ambtenaar van politie en daarbij alle inlichtingen te
verschaffen welke kunnen leiden tot de opsporing van de rechthebbende. |
|
2. |
het
in het eerste lid gestelde gebod geldt niet indien de vinder gezorgd heeft
dat de rechthebbende of de verliezer terstond van het vinden van bedoeld
voorwerp op de hoogte gebracht is. |
Hoofdstuk 6 |
Straf-,
overgangs- en slotbepalingen |
|
|
|
|
Artikel
6.1 |
Strafbepaling |
|
|
|
|
|
Overtreding
van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen
gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste twee maanden of ten hoogste een geldboete van de tweede categorie
en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke
uitspraak. |
|
|
|
|
Artikel
6.2 |
Toezichthouders |
|
|
|
|
1. |
Met het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de
personen werkzaam in de functies van: |
|
a. |
Controleur Openbare Ruimte van de
Sector Toezicht Openbare Ruimte, vakteam Handhaving en Toezicht; |
|
b. |
Controleur Openbare Ruimte van de
Sector Toezicht Openbare Ruimte, vakteam Vergunningen en ontheffingen; |
|
c. |
Reinigingsinspecteur
van de Sector Stadsbeheer; |
|
d. |
Inspecteur Buitendienst van de
Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Bouw- en Woningtoezicht; |
|
e. |
Buiteninspecteur Monumentenzorg
van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Monumentenzorg en
Bouwkwaliteit; |
|
f. |
Milieu-inspecteur handhaving van
de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Milieutoezicht. |
|
g. |
Milieu-inspecteur vergunningen
van de Sector Bouw- en Milieutoezicht, vakteam Milieutoezicht. |
|
2. |
Voorts
zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening belast de door burgemeester en wethouders of de burgemeester
aangewezen personen. |
|
|
|
|
Artikel
6.3 |
Binnentreden
woningen |
|
|
|
|
|
Zij
die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een
overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften
welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of
bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het
binnentreden in een woning zonder de toestemming van de bewoner. |
|
|
|
|
Artikel
6.4 |
Inwerkingtreding |
|
|
|
|
1. |
Deze
verordening treedt in werking op 1 januari 2005 |
|
2. |
Op
deze datum wordt ingetrokken de Algemene Plaatselijke Verordening voor
Delft 1992. |
|
|
|
|
Artikel
6.5 |
Overgangsbepaling |
|
|
|
|
1. |
Vergunningen
en ontheffingen ‑ hoe ook genaamd ‑ verleend krachtens de
Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft
1992 blijven ‑ indien en voor zover het gebod of verbod waarop
de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening
- van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend, is verstreken of
totdat zij worden ingetrokken. |
|
2. |
Voorschriften
en beperkingen opgelegd krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening voor
Delft 1992 blijven ‑ indien en voor zover de bepalingen ingevolge
welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in
deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij zijn opgelegd, is
verstreken of totdat zij worden ingetrokken. |
|
3. |
Indien
voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening: |
|
·
|
een
aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene
Plaatselijke Verordening voor Delft
1992 is ingediend en |
|
·
|
alsdan
nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige
bepaling van de onderhavige verordening toegepast. |
|
4. |
Gebods‑ of
verbodsbepalingen die niet voorkomen in de Algemene Plaatselijke
Verordening voor Delft 1992 en waarvoor een vergunning of ontheffing vereist
is krachtens deze verordening, zijn niet van toepassing: |
|
a. |
gedurende
3 maanden na inwerkingtreding van deze verordening; |
|
b. |
ook
na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of
ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag als bedoeld in
artikel 2 heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is
beslist. |
|
|
|
|
Artikel 6.6 |
Aanhalingstitel |
|
|
|
|
|
Deze verordening kan worden
aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft |
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2004.
,
voorzitter
,
griffier