Concept Overeenkomst regionale prestatieafspraken tussen het

stadsgewest Haaglanden en de Sociale Verhuurders Haaglanden voor de periode 2005 tot en met 2009

 

 

Partijen:

 

het stadsgewest Haaglanden, gevestigd te Den Haag en vertegenwoordigd door de voorzitter, ter uitvoering van het besluit van het algemeen bestuur genomen in de vergadering d.d. …. 2005, hierna te noemen “het stadsgewest”

 

en

 

de Vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden, gevestigd te Delft en vertegenwoordigd door de voorzitter, ter uitvoering van het besluit van de algemene ledenvergadering d.d.  …. 2005, hierna te noemen “de SVH”

 

Overwegende dat:

 

·         Het stadsgewest en de SVH elkaars partners zijn voor regionale sociale volkshuisvesting

De corporaties in Haaglanden verenigd in de SVH, en het stadsgewest Haaglanden beschouwen elkaar als belangrijkste partner voor de regionale sociale volkshuisvesting.

Voor de woningcorporaties in Haaglanden is de SVH de organisatie om een gezamenlijk regionaal beleid te voeren en hun gezamenlijke belangen op dit terrein te behartigen. Het totale bezit van de leden van de SVH bedraagt per 1 juli 2004 ca. 165.000 woningen.

Voor de 9 gemeenten in de regio Haaglanden is het stadsgewest het orgaan dat belast is met het bepalen van de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkelingen op het terrein van de volkshuisvesting door middel van advisering, sturing, ordening en integratie en met de uitvoering van een aantal specifieke taken en bevoegdheden op het terrein van de woningbouwprogrammering, woningbouwsubsidiëring en woonruimteverdeling.

 

·         Partijen het beleid ten aanzien van een ongedeelde regio en een diversiteit aan woonmilieus willen voortzetten   

Het gaat daarbij om het voorkomen van ruimtelijke segregatie op basis van inkomen, hierbij rekeninghoudend met de problematiek van de eenzijdige wijken van Den Haag en met aandacht voor verdringing van lokale woningzoekenden. Uitgangspunt is een regionale benadering met aandacht voor specifieke lokale/subregionale problemen. Belangrijke sturende instrumenten aan de aanbodzijde zijn nieuwbouw, herstructurering, verkoop en woonruimteverdeling.

De gemeenten in het stadsgewest Haaglanden en de SVH-corporaties investeren in diversiteit aan woonmilieu’s en het sociaal beheer ten behoeve van het verbeteren van de leefbaarheid in buurten en wijken.

 

·         De adequate huisvesting van BBSH-doelgroep en huisvesting van de lage middeninkomens een gezamenlijke regionale zorg is

Het totale veld van de regionale sociale volkshuisvesting betreft primair de BBSH-doelgroep en secundair de lage middeninkomens (tot ziekenfondsgrens).

 

De totale betaalbare SVH-voorraad is voldoende om de BBSH-doelgroep aangewezen op de sociale huursector in de regio Haaglanden te huisvesten. De SVH-corporaties gaan investeren in de regio ten behoeve van de BBSH-doelgroep en de lage middeninkomens. Zij doen dit door naast de opgave in de herstructurering ook een forse bijdrage te leveren aan het nieuwbouwprogramma. De corporaties willen hiermee tevens een brug slaan tussen de huur en de koopmarkt.

Het investeren ten behoeve van de lage middeninkomens levert door het vrijkomen van betaalbare huurwoningen door doorstroming een betere positie van de BBSH-doelgroep op.

De afspraken m.b.t. de huisvesting van doelgroepen van beleid, zijn richtinggevend voor andere volkshuisvestelijke instrumenten zoals huurbeleid en woonruimteverdeling.

     

·         Regionale prestatie-afspraken kaderstellend zijn voor lokale afspraken

Deze overeenkomst betreft primair volkshuisvestingszaken, behorend tot het werkveld van de corporaties waarvoor afstemming op regionaal niveau noodzakelijk is. Daar waar nodig wordt op lokaal niveau overleg gevoerd en worden afspraken gemaakt. Voor deze lokale afspraken geldt dat - binnen deze kaderstellende regionale afspraken - op lokaal niveau, gelet op de lokale situatie, hogere aanvullende taakstellingen kunnen worden afgesproken.

 

·         Het stadsgewest verstedelijkingsafspraken heeft gemaakt met het Rijk

Het Convenant Woningbouwafspraken met het Rijk (periode 2005 t/m 2009), dat zowel door het stadsgewest Haaglanden, de gemeente Den Haag als de provincie is ondertekend, heeft betrekking op de nieuwbouwproductie in de periode van de prestatieafspraken.

De SVH is hierin geen partij geweest. In dit convenant is vastgelegd dat Haaglanden in deze periode 34.000 woningen realiseert d.w.z. gemiddeld 6.800 woningen per jaar. Overwegende dat de corporaties geen partij zijn geweest bij het afsluiten van het convenant, is dit de plaats om tussen de corporaties en de gemeenten afspraken te maken over het aandeel en aantal woningen dat de corporaties gaan realiseren in de nieuwbouw en over de daarvoor benodigde condities.

 

·         Er BLS-afspraken zijn vastgelegd en er een regionale Woonvisie is opgesteld

Het stadsgewest heeft afspraken met het rijk gemaakt over de financiële middelen die horen bij het Convenant Woningbouwafspraken. De interne verdeling van de zogenaamde BLS-middelen over de gemeenten binnen Haaglanden, is vastgelegd in het ‘Voorstel hoofdlijnen besteding BLS-Vinac’. De verdeling van deze (nieuwe) BLS-middelen over de gemeenten gaat uit van een sociale taakstelling van totaal 7379 woningen (zie bijlage 2 bij de nota woningbouwafspraken 2005-2010 en verdeling BLS-subsidies die op 16 februari 2005 door het Algemeen Bestuur van het stadsgewest Haaglanden is vastgesteld). Op gemeentelijk niveau worden afspraken gemaakt met de corporaties over de inzet van de BLS-middelen.

Bij de vaststelling van de regionale Woonvisie Haaglanden 2000-2015 is door het stadsgewest vastgelegd, dat minimaal 30% van het woningbouwprogramma wordt gerealiseerd in de sociale sector. Op basis van het Convenant Woningbouwafspraken betekent dat realisatie van 10.200 sociale woningen in de periode 2005 t/m 2009.

 

·         Er een regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 vigerend is

In de regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 is onder meer geregeld hoe de woonruimte met een huurprijs onder de huurprijsgrens wordt verdeeld. De afspraken in het kader van deze prestatieafspraken zijn aanvullend op de regionale verordening.

 

Komen overeen:

 

Artikel 1           Hoofddoelstellingen en status van de overeenkomst

 

lid 1   Hoofddoelstellingen

          Partijen onderschrijven de volgende regionale hoofddoelstellingen:

1.       Het realiseren van een ongedeelde regio door het versterken van de kwaliteit met een diversiteit aan woonmilieus. Een open woningmarkt en het vergroten van de keuzemogelijkheden voor de doelgroep zijn daarvoor belangrijke instrumenten;

2.       Het consolideren van de positie van de BBSH-doelgroep;

3.       Het verbeteren van de positie van de lage middeninkomens tot maximaal het niveau van de BBSH-doelgroep;

4.       Het realiseren van een nieuwbouwprogramma gericht op bovenstaande doelstellingen.

5.       Het verbeteren van de leefbaarheid in buurten en wijken, door onder meer maatregelen ten behoeve van sociaal en fysiek beheer in een compleet en samenhangend pakket.

 

lid 2   Status van de overeenkomst

          Om een bijdrage te leveren aan de regionale doelstellingen:

a.    Nemen partijen middels deze overeenkomst een inspanningsver­plichting op zich om de afspraken uit deze overeenkomst gerealiseerd te krijgen, tenzij in het artikel expliciet vermeld staat dat de afspraak een resultaatsverplichting betreft. Afspraken van intentionele aard strekken partijen tot een inspanningsverplichting. Daarnaast zijn afspraken van procedurele aard gebonden aan daartoe gestelde termijnen.

b.    Erkennen partijen dat de afspraken in deze overeenkomst zo nauw met elkaar samenhangen dat zij een onlosmakelijk geheel vormen en niet los van elkaar kunnen worden beschouwd.

c.    Beschouwen partijen deze afspraken als het regionale kader voor lokale (of subregionale) afspraken tussen corporaties en de betref­fende gemeenten en dienen daarnaar te handelen. Dit laat de thans vigerende afspraken met het Rijk, Provincie of tussen corporaties en gemeenten onverlet.

d.    Verplichten de SVH en het stadsgewest zich te stimuleren en erop toe te zien dat de afspraken in deze overeenkomst nagekomen en gehandhaafd worden.

e.    Verplichten partijen zich er voor te zorgen dat lokale prestatieafspraken door de gemeenten respectievelijk door de corporaties vóór tekening tijdig ter kennisname worden gebracht aan het stadsgewest respectievelijk de SVH.

 

 

Artikel 2           Passend huisvesten BBSH-doelgroep

 

lid 1     Bodemgarantie voor jaarlijkse huisvesting van BBSH-doelgroep

De SVH draagt er zorg voor dat per gemeente jaarlijks minimaal 70% van de vrijkomende voorraad (exclusief de nieuwbouw) aan de BBSH-doelgroep wordt verhuurd. Teneinde de positie van de lage middeninkomens te versterken telt vanaf

1 juli 2005 nieuwbouw met een huur boven de aftoppingsgrens, waarvoor de gereedmelding is ingediend en goedgekeurd niet mee bij de vaststelling van de 70%.

 

Voor eenzijdig Den Haag[1]geldt overeenkomstig de overweging van de Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 dat Den Haag er naar streeft om ook in de eenzijdige wijken 70% van de vrijkomende voorraad aan de BBSH-doelgroep te verhuren met een minimum van 60%.

 

Tevens geldt dat, als de corporaties SWY, Rondom Wonen en WoonInvest kunnen aantonen door het aanleveren van de protocolgegevens dat zij de afgelopen jaren substantieel gebouwd hebben in de categorie tussen de aftoppingsgrens en de huurprijsgrens, met terugwerkende kracht een andere ingangsdatum voor 1 juli 2005 wordt afgesproken. Daarbij is vereist dat de in de prestatieafspraken afgesproken prestaties worden nagekomen. 

 

Voor de nieuwbouw met een huur onder de aftoppingsgrenzen geldt, dat minimaal 90% aan de BBSH-doelgroep wordt verhuurd.

 

Voor de nieuwbouwwoningen met een huur boven de aftoppingsgrens tot de huurprijsgrens geldt dat minimaal 80% aan huishoudens met een inkomen tot aan de grens van de lage middeninkomens wordt verhuurd.

 

lid 2     Slaagkansen

            Partijen spreken af dat de slaagkans in de regio op een sociale huurwoning voor minima minstens gelijk moet zijn aan die van de BBSH-doelgroep, die weer minstens gelijk moet zijn aan de niet BBSH-doelgroep. De slaagkans van de BBSH-doelgroep moet minstens gelijk zijn aan die van de huishoudens die tot de lage middeninkomens behoren. Wanneer de slaagkans van de groep lage middeninkomens minder dan de helft is van de slaagkans van de BBSH-doelgroep, dan kan dit aanleiding zijn om de percentages genoemd in lid 1 aan te passen.

           

Afgesproken wordt dat jaarlijks per gemeente de slaagkansen van de BBSH-doelgroep en de lage middeninkomens worden gemonitord. Op het moment dat de slaagkans van de BBSH-doelgroep 25% hoger is dan die van de lage middeninkomens is het mogelijk dat gemeente en corporatie(s) gezamenlijk een verzoek indienen tot tijdelijke maatregelen woonruimteverdeling overeenkomstig artikel 24 van de regionale Huisvestingsverordening. Daarbij is vereist dat de in de prestatieafspraken afgesproken prestaties worden nagekomen. 

 

lid 3     Positie lokaal woningzoekenden

Als de woonkans gemiddeld per jaar gemeten van één van de vijf gemeenten Rijswijk, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp exclusief de (ex)Vinex-locaties, Westland en Wassenaar 15% onder het gemiddelde van deze vijf gemeenten ligt is er aanleiding om door gemeente en corporaties gezamenlijk een verzoek in te dienen tot tijdelijke maatregelen woonruimteverdeling overeenkomstig artikel 24 van de regionale Huisvestingsverordening. Daarbij is vereist dat de in de prestatieafspraken afgesproken prestaties worden nagekomen. 

 

lid 4   Toepassing hardheidsclausule

Overeenkomstig artikel 60 lid 2 van de regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden zijn burgemeester en wethouders bevoegd om voor individuele gevallen, wanneer toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, af te wijken van deze verordening. Partijen spreken af dat, indien er sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden en de hardheidsclausule moet worden toegepast, de corporaties dit vooraf aan burgemeester en wethouders melden en toetsing achteraf zal plaatsvinden.

 

Artikel 3           Nieuwbouw

 

lid 1     Voorwaarden

            Aan in dit artikel genoemde afspraken liggen de volgende aannames ten grondslag, die tevens voorwaarden voor realisatie zijn:

-     redelijke grondprijzen, zodanig dat deze tezamen met de onrendabele investeringen van de betreffende corporaties(s) een sluitende exploitatie mogelijk maken;

-     de bereidheid van de SVH-leden om niet-kostendekkend te investeren ter realisatie van het lage huurniveau;

-     de bereidheid van de stadsgewestgemeenten om de kosten met betrekking tot de door de gemeente beschikbaar te stellen gronden voor sociale huurwoningen voor een redelijke prijs in rekening te brengen;

-     integrale gebiedsontwikkeling;

-     het benutten van kleinschalige locaties;

-     flexibiliteit in programma's;

-     aansluiting bij de marktontwikkeling: het nieuwbouwprogramma moet blijven aansluiten en inspelen op de omvang en aard van de vraag;

-     doorstromers uit Haaglanden moeten voorrang krijgen bij de toewijzing van middeldure nieuwbouw koopwoningen op de Vinex-locaties, indien een sociale huurwoning in Haaglanden wordt achtergelaten;

-     het daadwerkelijk kunnen opereren van SVH-corporaties in alle gemeen­ten en locaties van de regio Haaglanden, zonder belemmeringen;

-     beschikbare locaties.

 

lid 2     Productieafspraken   

Partijen erkennen een wederzijdse inspanning met betrekking tot het realiseren van de sociale nieuwbouw. Afgesproken wordt dat 30% van de totale nieuwbouw in de sociale sector wordt gerealiseerd. Tenminste de helft hiervan wordt gebouwd onder de aftoppingsgrens. Regionaal wordt afgesproken dat minimaal 25% van de totale nieuwbouwproductie in de sociale huur wordt gerealiseerd. Per gemeente mag maximaal 10% in de sociale koop worden gerealiseerd.

De SVH draagt er zorg voor dat de 30% sociale sector ook daadwerkelijk door de bij haar aangesloten leden wordt ingevuld. De SVH-zorgplicht houdt in dat wanneer de optelsom van corporatieplannen niet leidt tot het volledig realiseren van de 30% taakstelling sociale sector, de gezamenlijke corporaties verenigd in de SVH aanspreekbaar zijn op het resterende gedeelte.

Het stadsgewest bevordert dat de woningbouwproductie in de regio conform de planning gerealiseerd wordt.

 

Overeenkomstig de regionale Woonvisie moet ca. 30% van de nieuwbouwproductie in het middensegment worden gerealiseerd. De corporaties doen het aanbod om tweederde van deze productie (20%) in het middensegment te bouwen.

 

lid 3     Omvang voorraad doelgroep

            Met de productieafspraken uit lid 2, de verkoop en de herstructureringsopgave wordt beoogd om rekening houdend met een afname van de doelgroep, enerzijds voldoende voorraad voor de doelgroep te garanderen en anderzijds het aanbod voor de lage middeninkomens te vergroten. Indien in relatie tot de omvang van de doelgroep bovenstaande garantie (voldoende voorraad) niet meer geldt, dan is dat aanleiding om artikel 3 lid 2, artikel 4 (herstructurering) of artikel 5 (verkoop) aan te passen. Daartoe zal tweejaarlijks monitoring van de omvang van de doelgroep op grond van de RIO-gegevens plaatsvinden (regionaal inkomensonderzoek CBS).

           

lid 4     Preferente  positie SVH corporaties

            Om de in lid 2 bedoelde wederzijdse inspanning ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, erkent het stadsgewest de preferente positie van de SVH corporaties bij de productie van de nieuwbouw in de sociale sector.

            Voorts bevordert het stadsgewest dat de gemeenten bij de toewijzing en uitgifte deze preferente positie aan de SVH-corporaties verlenen en dat zij SVH-corporaties ondersteunen en medewerking verlenen, opdat de SVH-corporaties tot deze productie kunnen komen.

 

            Voor de nieuwbouw in het middensegment worden de corporaties in ieder geval in staat gesteld mee te dingen in de openbare aanbesteding. Gemeenten nemen in hun overwegingen mee, dat de corporaties woningen in het middensegment kunnen realiseren zowel in de huur, de koop als in vormen van maatschappelijk gebonden eigendom.

 

lid 5     Exploitatie gerealiseerde nieuwbouwwoningen

            De SVH draagt er zorg voor dat de SVH-leden de huren van de woningen onder de aftoppingsgrens de eerste 10 jaar bij nieuwe verhuring onder de aftoppingsgrens houden. Ook de huren van de woningen onder de huurprijsgrens, zullen bij nieuwe verhuur onder de huurprijsgrens gebracht worden. De woningen zullen de eerste 10 jaar niet verkocht worden. Mochten een gemeente en corporatie om volkshuisvestelijke redenen besluiten om nieuwbouwwoningen eerder te verkopen dan zal dit ter goedkeuring worden voorgelegd aan het stadsgewest en de SVH.

           

            Partijen zijn van mening dat verkoop van deze woningen na 10 jaar deel uit dient te maken van het tussen gemeenten en corporaties op te stellen verkoopprogramma als onderdeel van lokale prestatieafspraken. De SVH-corporaties hebben daarbij als inzet zo weinig mogelijk sociale nieuwbouw huurwoningen te verkopen.

 

            Partijen hebben de intentie om nieuwbouw van sociale koopwoningen gedurende een termijn van 10 jaar bereikbaar te houden voor huishoudens met lage inkomens. Voor woningen die evenwel binnen 10 jaar worden verkocht zal de betreffende corporatie de eventueel gerealiseerde winst uit verkoop opnieuw inzetten om nieuwbouw voor de doelgroep te realiseren.

           

            Het stadsgewest bevordert dat gemeenten in het kader van de gronduitgifte geen voorwaarden stellen die verkoop van gerealiseerde nieuwbouw door SVH-leden na 10 jaar uitsluiten. Tevens bevordert het stadsgewest dat reeds in het stadium van gereedkoming van nieuwbouwwoningen mogelijke beletsels voor verkoop op termijn worden verminderd c.q. weggenomen.

           

 

Artikel 4           Herstructurering

 

lid 1     Regionale afstemming

            Er van uitgaande dat de regie voor het gemeentelijke herstructureringsbeleid bij de gemeenten ligt, spreken partijen af dat:

-        de lokale afspraken over de herstructurering binnen de regionale kaders passen;

-        herstructureringsprogramma's regionaal worden afgestemd en voor de rechtstreekse en programmagemeenten passen binnen de meerjarige ontwikkelingsplannen (MOP’s) die voor de ISV-2 periode door het stadsgewest bovenlokaal zijn afgestemd. Zonodig zal voor de lange termijn in overleg met de corporaties verdere afstemming binnen de kaders van de regionale woonvisie plaatsvinden.

-        de gemeenten na overleg met de corporaties jaarlijks een geactualiseerd en voortschrijdend meerjarenoverzicht van de herstructureringsopgave verstrekken en jaarlijks een overzicht van de voortgang van de realisatie (onderdeel woningbouwprogrammering).

 

lid 2     Regionale opgave

Partijen hebben de intentie het herstructureringsprogramma ISV-2 uit te voeren.

Daarbij wordt verwezen naar de afspraak bij de vaststelling van de regionale woonvisie dat  mocht de nieuwbouwproductie substantieel dalen dit aanleiding kan zijn voor het maken van nieuwe afspraken over het herstructureringsprogramma.

Tevens wordt overeengekomen dat de regie voor gemeentelijk herstructureringsbeleid bij de gemeente ligt. Uit dien hoofde zal de gemeente de kosten voor procesbegeleiding (o.a. voor bewonersondersteuning) voor haar rekening nemen tenzij dit lokaal anders is geregeld.

 

 

Artikel 5           Verkoop

 

lid 1     Uitgangspunt

Met verkoop van woningen door de corporaties worden de volgende doelstellingen beoogd:

·         Het vergroten van het aanbod voor de (lage) middeninkomens;

·         Het flexibel omzetten van financieringscategorieën (b.v. door vormen van MGE);

·         Het verminderen van de goedkope scheefheid;

·         Het versterken van de financiële positie van de corporaties;

·         Het versterken van de sociale cohesie in buurten/wijken door vergroting van de differentiatie.

 

lid 2     Verkoop van sociale woningen moet passen binnen lokaal op te stellen prestatieafspraken. Regionaal worden deze afspraken en de resultaten van verkoop gemonitord.

 

lid 3     Tussenvormen

                 De corporaties zijn bereid om woningen in tussenvormen, zoals MGE, te ontwikkelen en in de markt te zetten.

 

lid 4    Met de verkoop van (schaarse) grotere grondgebonden sociale huurwoningen onder de huurprijsgrens zal zeer terughoudend worden omgegaan, omdat deze woningen van groot belang zijn voor de grotere gezinnen die zijn aangewezen op de sociale huursector.

 

lid 5     Versnellen procedure voor verkoop

            Het stadsgewest bevordert dat de gemeentelijke procedures die bij verkoop doorlopen moeten worden maximaal 3 maanden duren, mits de verkopende corporatie heeft voldaan aan alle voorwaarden voor het in werking stellen van de procedure.

        

Artikel 6 Woonruimteverdeling

 

lid 1   Regels woonruimteverdeling

De regels voor woonruimteverdeling zijn vastgelegd in de regionale Huisvestings-verordening stadsgewest Haaglanden die op 24 november 2004 door het algemeen bestuur van het stadsgewest Haaglanden is vastgesteld. De overeenkomst prestatieafspraken kan aanleiding zijn om de Huisvestingsverordening aan te passen.

 

lid 2     Huursubsidiebeslag

Inzet vormt:

-          een erkenning door partijen van de noodzaak en wenselijkheid van de regionale doelstellingen van deze overeenkomst, gezien ook het rijksbeleid en de afspraken van deze overeenkomst die van invloed zijn op het huursubsidiebeslag;

-          Voor het huursubsidie tijdvak juli 2006 – juli 2007 de vaststelling van een regionale verrekening van de uitgavennorm door het ministerie van VROM.

 

lid 3     Onderzoek bevorderen doorstroming

Partijen onderzoeken gezamenlijk het effect van een mogelijk aanvullende regionale doorstroommaatregel gericht op mensen die in de regio een corporatiewoning onder de aftoppingsgrens achterlaten en verhuizen naar een woning boven de aftoppingsgrens. Partijen besluiten uiterlijk juli 2006 over invoering van deze maatregel.

 

lid 4     Laatste kansbeleid

In elke gemeente in Haaglanden is per 1 januari 2007 een lokaal laatste kansbeleid van kracht (inspanningsverplichting). Het laatste kansbeleid moet de instemming hebben van betrokken corporaties en andere instellingen en afgestemd worden met de andere gemeenten en corporaties in de regio. De gemeente is initiator en verantwoordelijk voor het totstandkomen van dit beleid. Gemeenten en corporaties leveren een bijdrage ten behoeve van de uitvoering van dit beleid.

In het laatste kansbeleid worden tussen gemeente en corporaties afspraken vastgelegd over de verdeling van de kosten die bij de uitvoering van dit beleid gemaakt worden.

           

lid 5     Huisvesting ouderen en zorgbehoevenden

Partijen streven er naar dat uiterlijk per 1-1-2007 per gemeente voor alle woningen bekend is in welke mate ze geschikt zijn voor de huisvesting van ouderen en/of zorgbehoevenden. Daarnaast wordt in beeld gebracht hoe de vraag naar deze woonvormen per gemeente zich in de jaren tot 2015 ontwikkelt.

De gemeenten zijn initiator en verantwoordelijk voor het totstandkomen van het inzicht in vraag en aanbod. De corporaties leveren het inzicht in de mate van geschiktheid voor de huisvesting van ouderen en zorgbehoevenden voor hun woningvoorraad via een eenduidig classificatiesysteem. De gemeenten leveren het inzicht in het overige deel van de woningvoorraad en in de te verwachten vraag naar deze woonvormen. Partijen spreken af dat zij elkaar tijdig informeren en op de hoogte houden van de voortgang.

 

lid 6     Uitvoering taakstelling vergunninghouders

Partijen dragen er zorg voor dat op lokaal niveau tussen gemeenten en corporaties resultaatverplichtende afspraken gemaakt zijn ten behoeve van het voorzien in huisvesting voor vergunninghouders overeenkomstig de taakstelling ex artikel 60b van de Huisvestingswet.

           

lid 7     Aansluiting Gemeentelijke Basis Administratie (GBA)

De gemeenten stellen de corporaties uiterlijk 1 januari 2007 in staat rechtstreeks bevolkingsgegevens te raadplegen in de Kernregistratie Natuurlijke Personen. Voorwaarde is dat deze werkwijze binnen de wettelijke kaders past en de instemming heeft van het College Bescherming Persoonsgegevens. Daarmee beschikken de corporaties over een instrument om hun publiekrechtelijke taken in het kader van de woonruimteverdeling op een adequate manier uit te oefenen. In convenanten tussen afzonderlijke gemeenten en corporaties wordt gewaarborgd dat corporaties op een zorgvuldige manier omgaan met privacygevoelige informatie uit de Kernregistratie.

 

lid 8     Onderzoek regionale Klachtencommissie en regionale Toetsingscommissie Voorrangsverklaringen

Partijen onderzoeken de mogelijkheid tot het instellen van een regionale Klachtencommissie die onafhankelijk van gemeenten en corporaties besluiten neemt over klachten inzake de uitvoering van het woonruimteverdelingsysteem zoals vastgelegd in de regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005.

 

De SVH en het stadsgewest zijn het er over eens dat de werkzaamheden van de door gemeenten ingestelde Toetsingscommissies efficiënter georganiseerd zouden moeten worden. De afgegeven urgenties zullen op eenduidiger gronden in de regio moeten worden afgegeven. Hiertoe onderzoeken partijen tevens de mogelijkheid om de werkzaamheden van de door gemeenten ingestelde toetsingscommissies te bundelen in een regionale Toetsingscommissie Voorrangsverklaringen.

 

Afgesproken wordt dat het gezamenlijke onderzoek uiterlijk 1 september 2006 is afgerond. Uitgangspunt bij dit onderzoek is het regionaal regelen van een gelijke behandeling en efficiënte afhandeling.

 

 

Artikel 7           Woonwagens en standplaatsen

 

lid 1     Huisvesting woonwagenbewoners

Partijen erkennen dat de zorg voor de huisvesting van woonwagenbewoners een zorg is voor zowel de corporaties als de gemeenten, die tot uitdrukking komt in het realiseren en beheren van woonwagens en woonwagenstandplaatsen. De corporaties beperken zich tot het volkshuisvestelijk deel van die zorg.

 

lid 2     Inschrijving standplaatszoekenden

Partijen onderschrijven dat standplaatsen volgens het reguliere woonruimteverdelingsysteem moeten worden verhuurd. In dit kader onderzoeken partijen de mogelijkheid om inschrijvingen in het regionaal Register van standplaatszoekenden (hoofdstuk 3 van de regionale Huisvestingsverordening 2005) te integreren met de inschrijving van woningzoekenden (paragraaf 6 van de Huisvestingsverordening 2005), en standplaatsen te verdelen overeenkomstig paragraaf 6 van de Huisvestingsverordening. Binnen dit onderzoek worden aspecten van leefbaarheid en beheer meegenomen.

 

 

Artikel 8           Monitoring en Kenniscentrum

 

lid 1     Monitor Woningmarkt Haaglanden

            Partijen leveren jaarlijks hun bijdrage aan de Woningmarktmonitor Haaglanden. Voor

gemeenten houdt dit in invulling van de woningbouwprogrammeringslijsten. De SVH

brengt hiervoor conform het protocol monitorgegevens in aangevuld met de benodigde gegevens ten aanzien van herstructurering, verkoop en nieuwbouw naar prijsklassen. Dit maakt het mogelijk om, samen met andere marktpartijen, de ontwikkelingen van nieuwbouw en de herstructurering te volgen en eventueel tijdig bij te sturen.

 

lid 2     Kenniscentrum

            Partijen bouwen in onderling overleg en binnen de eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden een kenniscentrum op, voor verdere kennisopbouw van de regionale woningmarkt door bredere uitwisseling van gegevens op het gebied van wonen. Het stadsgewest continueert zijn initiatieven om relevante gegevens op het gebied van de woningmarkt op (beneden-)gemeentelijk niveau voor de deelnemers toegankelijk te maken.

 

lid 3     Monitoring

            Ten behoeve van gezamenlijke eenduidige informatieverstrekking en monitoring op het vlak van regionale aanbodgegevens en voorraadgegevens hebben partijen het ‘Protocol uitwisseling van gegevens voor informatie’ ondertekend. Op basis van dit Protocol worden periodiek de volgende producten vervaardigd: de Jaarrapportage prestatieafspraken (jaarlijks en per kwartaal selectie), de aanbodrapportage (jaarlijks) en de voorraadrapportage (jaarlijks). Partijen spreken af dat de gegevens op corporatieniveau beschikbaar worden gesteld.

 

lid 4     Verslag nakoming prestaties en  marktontwikkelingen en trends 

            In een jaarlijks op basis van de diverse monitoringsgegevens gezamenlijk op te stellen     verslag wordt ingegaan op de nakoming van de afspraken in het voorafgaande jaar en    wordt een vooruitblik gegeven naar de resterende termijnperiode van de afspraken.

          Tevens zal op grond van de in dit artikel bedoelde monitoring een analyse worden gemaakt op de (markt)ontwikkelingen en trends in de regionale volkshuisvestings-doelstellingen van deze overeenkomst. Eventuele consequenties voor de aanpassing van de gemaakte afspraken worden vermeld. Partijen voeren hierover overleg met elkaar.

 

 

Artikel 9           Bestuurlijk overleg

 

Partijen komen ten minste 2 maal per jaar bijeen in een Bestuurlijk Overleg om de voortgang van de gemaakte afspraken en het in artikel 8 lid 4 genoemde verslag te bespreken.

In het Bestuurlijk Overleg hebben zitting:

en

De agenda voor een BO wordt voorbereid in een overleg tussen de portefeuillehouder Wonen en de voorzitter SVH. Het voorzitterschap en het secretariaat van een BO rouleert tussen partijen. Op ambtelijk niveau vindt afhankelijk van actuele onderwerpen regelmatig onderling overleg plaats.

 

 

Artikel 10         Inwerkingtreding, aanpassing, herijking en wijziging

 

a)      Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2009, tenzij voor deze datum is besloten de werkingsduur te verlengen. De overeenkomst treedt in werking op de dag nadat deze door partijen is ondertekend. Eenzijdige opzegging is niet mogelijk.

b)      Actuele ontwikkelingen, geleverde prestaties, nieuwe uitdagingen en voortschrijdend inzicht -  waaronder rijksregelgeving over het huurbeleid op lange termijn en wijzigingen in het Besluit Beheer Sociale Huursector – kunnen aanleiding zijn om de gemaakte afspraken tussentijds aan te passen. In elk geval vindt medio 2007 een herijking plaats.

c)      Elke wijziging of aanvulling van de overeenkomst behoeft instemming van alle partijen en wordt na goedkeuring als genummerd supplement aan dit document toegevoegd.

 

 

 

 

Artikel 11         Geschillenregeling

 

Aangezien de overeenkomst tot doel heeft om in onderling overleg en samenwerking tot bepaalde resultaten te komen ligt het voor de hand om geschillen in eerste instantie in onderling overleg op te lossen.

 

lid 1     Een partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere partij mee. De mededeling bevat een aanduiding van het geschil en een aanduiding van de mogelijke oplossing daarvan.

 

lid 2     Binnen twee weken na dagtekening van de in het tweede lid bedoelde mededeling zendt de wederpartij haar zienswijze omtrent het geschil, alsmede een voorstel voor een oplossing daarvan aan de andere partij.

 

lid 3     Binnen drie weken na afloop van de in het derde lid genoemde termijn overleggen partijen over een oplossing van het geschil. Elke partij kan zich door deskundigen doen bijstaan.

 

lid 4     In overleg met partijen kan van de in bovenstaande leden genoemde termijnen worden afgeweken.

 

lid 5     Indien het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid zullen partijen het geschil    trachten op te lossen door bemiddeling overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Mediation Instituut

 


 

Artikel 12         Begrippen en definities

 

Aftoppingsgrens/grenzen

Huurgrens/huurgrenzen binnen het stelsel van de Huursubsidiewet (i.c. artikel 20), waaronder huishoudens die behoren tot de BBSH-doelgroep huursubsidie kunnen ontvangen. Het deel van de rekenhuur boven de zgn. kwaliteitskortingsgrens tot aan de aftoppingsgrens wordt voor 75% gesubsidieerd.

Voor 1- en 2-persoonshuishoudens ligt de aftoppingsgrens op een subsidiabele huur van € 474,88.

Voor 3- en meerpersoonshuishoudens ligt de aftoppingsgrens op een subsidiabele huur van

€ 508,92 (genoemde bedragen prijspeil 1 juli 2005).

De aftoppingsgrenzen worden binnen de systematiek van de Huursubsidiewet jaarlijks met ingang van 1 juli door het Rijk aangepast (artikel 27 Huursubsidiewet). Huurwoningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens behoren tot de zogenoemde betaalbare huurvoorraad (zie definitie van betaalbare huurvoorraad).

 

BBSH-doelgroep

Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) geeft aan dat woningcorporaties bij het verhuren van woningen met een rekenhuur gelijk aan of lager dan de aftoppingsgrens, zoveel mogelijk voorrang geven aan woningzoekenden die een zodanig rekeninkomen (zie in de Huursubsidiewet) hebben dat zij een beroep kunnen doen op huursubsidie. Indien het rekeninkomen hoger is dan de onderstaande grenzen, is in het stelsel van de Huursubsidiewet geen huursubsidietoekenning mogelijk. De afbakening van de doelgroep in de Huursubsidiewet en het BBSH is identiek. Tot de BBSH-doelgroep worden gerekend (prijspeil 1 juli 2005):

 

-     alleenstaanden < 65 jaar, max. inkomen € 18.925,-;

-     alleen­staanden > 65 jaar, max. inkomen € 16.825,-;

-     meerpersoonshuishoudens < 65 jaar, som inkomens max. € 25.375,-;

-     meerpersoonshuishoudens > 65 jaar, som inkomens max. € 21.925,-.

De hier genoemde bedragen worden jaarlijks door het Rijk aangepast.

 

Betaalbare huurvoorraad

Huurwoningen met een subsidiabele huur tot de aftoppingsgrenzen uit de Huursubsidiewet. Deze grensbedragen worden binnen de systematiek van de Huursubsidiewet jaarlijks door het rijk aangepast. Woningen met een huur boven de aftoppingsgrens zijn – in beginsel – te duur voor de BBSH-doelgroep.

 

Doorstromer

Woningzoekende die over zelfstandige woonruimte beschikt en deze leeg achterlaat voor verkoop of verhuur.

 

Dure huursector

Huurwoningen met een huur boven de huurprijsgrens van de Huursubsidiewet (€ 604,72; prijspeil 1 juli 2005), waarvoor geldt dat huurders niet in aanmerking komen voor huursubsidie. De Huursubsidiewet bepaalt dat voor huurwoningen met een huurprijs boven deze zogenoemde huur(prijs)grens geen huursubsidie verstrekt kan worden. Huurwoningen met een huurprijs boven de huurprijsgrens worden ook wel ‘vrije sector’ huurwoningen genoemd.

 

 

Eenzijdig Den Haag

In de gemeente Den Haag liggen gebieden waar de samenstelling van de woningvoorraad en bevolking in hoge mate eenzijdig is. Op deze gebieden richt zich vooral het  herstructureringsbeleid (ISV dan wel GSB) van de gemeente de komende jaren. Eenzijdig Den Haag betreft een gebied bestaande uit het Stadsdeel Centrum (Centrum, Stationsbuurt, Schildersbuurt, Transvaalkwartier, Groente- en Fruitmarkt, Zeeheldenkwartier, Willemspark, Archipelbuurt), Stadsdeel Escamp (Rustenburg-Oostbroek, Leyenburg, Moerwijk, Morgenstond, Vrederust/Bouwlust), Duindorp en Stadsdeel Laak (Laakkwartier, Spoorwijk, Binckhorst).

 

Huurprijsgrens

Hoogste huurgrens in de systematiek van de Huursubsidiewet. Tot deze grens (€ 604,72; prijspeil 1 juli 2005) kunnen alleen grote huishoudens, mindervaliden en 65-plussers die behoren tot de BBSH-doelgroep in aanmerking komen voor huursubsidie. De huurprijsgrens wordt binnen de systematiek van de Huursubsidiewet jaarlijks per juli door het Rijk aangepast. Voor huurwoningen met een huur boven de huurprijsgrens kan volgens de Huisvestingswet geen huisvestingsvergunning gevraagd worden.

 

Huursubsidiebeslag

Totaal bedrag dat landelijk aan huursubsidie wordt verstrekt.

 

Huursubsidietijdvak

Het huursubsidietijdvak (op basis van de Huursubsidiewet) loopt jaarlijks van 1 juli tot 1 juli van het daarop volgende kalenderjaar. Vanaf 2006 loopt een huursubsidiejaar niet langer van juli tot juli, maar van januari tot januari.

 

ISV-beleid / ISV-2 periode

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Vijfjaarlijkse financiële bijdrage ten behoeve van

stedelijke vernieuwingsprojecten, gebaseerd op de Wet Stedelijke Vernieuwing (2000). De 1e ISV periode betrof periode 2000 tot en met 2004. De 2e ISV periode loopt van 2005 tot en met 2009. In Haaglanden is Den Haag een rechtstreekse ISV-gemeente. Delft, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Zoetermeer zijn programmagemeenten. De overige haaglanden-gemeenten vallen onder de door de provincie uitgevoerde ISV-regeling voor projectgemeenten.

 

Lage middeninkomens / middeninkomens

Een huishouden met een bruto jaarinkomen tot en met de loongrens van de Ziekenfondswet

(prijspeil 1 januari 2005: € 33.000).

Per 1 januari 2006 wordt – volgens de huidige inzichten – de Ziekenfondswet vervangen door de Zorgwet, waarbij het begrip ‘loongrens’ komt te vervallen. Ter bepaling van de afbakening van de groep lage middeninkomens zal dan op het bedrag van prijspeil januari 2005 opeenvolgend jaarlijks de inkomensontwikkeling-index worden toegepast.

 

Middeldure koopwoning in Vinex-locatie

Tot en met 2004: een koopwoning met een v.o.n.-koopprijs onder € 203.401; prijspeil

1-1-2004. Met het vaststellen (eind 2004) van de regionale Woonvisie stadsgewest Haaglanden wordt vanaf 2005 uitgegaan van het volgende onderscheid: middeldure appartementen (prijspeil januari 2005: € 205.500) en middeldure eengezinswoningen (prijspeil januari 2005: € 226.000). De prijsgrenzen worden jaarlijks in januari door het stadsgewest geindexeerd met de BDB-index.

De Vinex-periode (1995 t/m 2004) loopt over in de Vinac-periode (2005 t/m 2009), waarbij op dezelfde locaties in deze vervolgperiode ook wordt doorgebouwd. 

 

Minima

Een persoon met een inkomen tot de onderste bovengrens uit de basishuuroverzichten volgens de Huursubsidiewet. Jaarlijks worden door het stadsgewest de betreffende bedragen rechtstreeks ontleend aan de Huursubsidiewet – ten behoeve van regionale monitoring vastgelegd. 

 

Monitoring/monitoren

Het registreren en controleren van de ontwikkelingen van tenminste de bij deze overeenkomst gemaakte afspraken, volgens vooraf bepaalde meetpunten/distincties waarmee die ontwikkelingen worden bewaakt en gevolgd en afwijkingen tijdig worden gesignaleerd.

 

MOP’s

Op basis van de ISV-regeling (Wet Stedelijke Vernieuwing/Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) stellen rechtstreekse en programmagemeenten een Meerjarig OntwikkelingsProgramma (MOP) op, waarin de diverse te bereiken prestaties/outputdoelstellingen gespecificeerd staan opgenomen. De inhoud van de MOP’s is op basis van de wet Stedelijke vernieuwing door het stadsgewest getoetst op bovenlokale afstemming.

 

Niet-BBSH doelgroep

Alle huishoudens die niet behoren tot de BBSH-doelgroep.

Binnen de huishoudens die behoren tot de niet-BBSH-doelgroep wordt in de regio een onderscheid gemaakt tussen ‘lage middeninkomens’ en ‘de overige niet-BBSH-doelgroep’ (zijnde huishoudens met hogere middeninkomens en hoge inkomens). Zie ook onder begrip ‘lage middeninkomens’.

 

Ouderen

Huishoudens waarvan één van de leden 65 jaar of ouder is.

 

Regio(nale woningmarkt)

De regio Haaglanden c.q. de regionale woningmarkt.

De (negen) gemeenten Delft, Den Haag, Midden-Delfland, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer en hun grondgebied vormen samen het stadsgewest Haaglanden.

De woningcorporaties in de gemeenten werken beleidsmatig samen binnen de vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden. Samen beheren zij circa 160.000 woningen, waarvan er jaarlijks ruim 12.000 van huurder wisselen.

 

Slaagkans

Uitgangspunt voor de berekening van de slaagkans is het woningaanbod dat verhuurd is. Voor de berekening van de slaagkans wordt het aantal geslaagde kandidaten gedeeld door het aantal (unieke) woningzoekenden dat goede/kansrijke reacties heeft ingezonden op het verhuurde aanbod.

 

Sociale huursector / sociale huurwoningen

Huurwoningen met een huur tot de huurprijsgrens uit de Huursubsidiewet; (prijspeil 1 juli 2005: € 604,72). Deze grens wordt jaarlijks door het Rijk aangepast.

 

 

 

Sociale koopsector

Koopwoningen waarvan de geraamde kosten voor het in eigendom verkrijgen niet hoger zijn dan (€ 156.467; prijspeil januari 2005). Deze afbakening is opgenomen in het besluit van het algemeen bestuur van het stadsgewest Haaglanden d.d. 16 februari 2005 over de hoofdlijnen besteding BLS-Vinac en sluit aan bij de door het Rijk in het beleidskader voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, periode 2, gehanteerde afbakening van de grens tussen goedkope en (middel)dure koopwoningen. Deze (ISV-2) stichtingskostengrens wordt door het ministerie VROM geïndexeerd.

 

Uitgavennorm / verhuisnorm prestatienormering

Landelijk vastgestelde norm voor de maximale groei van het huursubsidiebeslag per gemeente. In de Huursubsidiewet zijn de bepalingen over de verhuisnorm prestatienormering opgenomen. Door VROM wordt beoordeeld of het totaal aantal nieuwe toekenningen huursubsidie als gevolg van een verhuizing naar een woning met een rekenhuur onder de aftoppingsgrens binnen de door VROM gestelde norm van 4% van het totaal aantal verhuizers met huursubsidie blijft. Indien de norm wordt overschreden kan een gemeente aan VROM een financiële bijdrage verschuldigd zijn.

 

Vinex-locatie

Grootschalige woningbouwlocatie die gebaseerd op de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is aangewezen als uitbreidingsgebied. In het stadsgewest Haaglanden zijn de Vinex-locaties opgenomen in het Vinex-uitvoeringsconvenant Haaglanden (1995). De Vinex-bouwperiode loopt formeel tot 1 januari 2005. Op de Vinex-uitleggebieden wordt ook na deze periode nog doorgebouwd. In de periode vanaf 2005 tot 2010 onder de benaming ‘Vinac’.

 

Vrijkomende voorraad

Alle huurwoningen van SVH-corporaties die binnen de periode van een jaar voor verhuur vrijkomen en worden verhuurd aan woningzoekenden.

 

Woonkans/Kans op een woning

Een maat om de druk op de woningmarkt in beeld te brengen is een woonkans: de kans op een woning. De kans op een woning/woonkans wordt berekend door het aantal woningzoekenden, dat geslaagd is door het insturen van een goede reactie, te delen op het totaal aantal woningzoekenden dat goede/kansrijke reacties heeft ingezonden.

Deze drukmaat is geïntroduceerd in de notitie ‘Wat maakt het verschil’ (mei 2005).

 

 

 

 

 

 

 

 


Bijlage

 

Gemeenten in het stadsgewest Haaglanden

 

Delft

Den Haag

Midden-Delfland

Leidschendam-Voorburg

Pijnacker-Nootdorp

Rijswijk

Wassenaar

Westland

Zoetermeer

 

 

Leden Vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden

 

Algemene woningstichting Maasland

Midden-Delfland

De Goede Woning

Zoetermeer

Rijswijk Wonen

Rijswijk

Rondom Wonen

Pijnacker-Nootdorp

Staedion

Den Haag

Stichting DUWO

Delft

Vestia Groep

Rotterdam

Vidomes

Delft

Wassenaarsche Bouwstichting

Wassenaar

Wbv. St. Willibrordus

Wassenaar

Westambacht

Westland

Westland Wonen

Westland

Woningcorporatie Wateringen

Westland

Woningstichting Haag Wonen

Den Haag

Woningstichting St. Willibrordus

Midden-Delfland

Woonbron Delft

Delft

St. Woonformatie Ypenburg (SWY)

Pijnacker-Nootdorp

WoonInvest

Leidschendam-Voorburg

 

 

Toelichting

 

Een niet in de toelichting opgenomen artikel(lid) behoeft geen nadere toelichting.

 

3e overweging

De afspraken met betrekking tot de huisvesting van doelgroepen van beleid zijn richtinggevend voor andere volkshuisvestelijke instrumenten, zoals huurbeleid, en woonruimteverdeling.’

Dit betekent dat deze regionale afspraken kaderstellend zijn voor de Haaglandse gemeenten en corporaties bij onder meer lokale beslissingen/afspraken over liberalisering in het kader van het huurbeleid vanaf 2006.

 

4e overweging

De aantallen en percentages die in de regionale afspraken vastgelegd zijn moeten gezien worden als een ondergrens die taakstellend is met betrekking tot de afgesproken prestatie.

 

6e overweging

Zie ook onder artikel 3 lid 2.

 

Artikel 1 lid 1

Het begrip ‘consolideren’ moet bij voorkeur SMART worden gemaakt. Dit is onder andere mogelijk op basis van ‘slaagkansen’. De slaagkans wordt berekend door het aantal geslaagde kandidaten te delen door het aantal unieke woningzoekenden dat kansrijke (= goede) reacties heeft ingezonden op het verhuurde aanbod. De slaagkans geeft dus aan wat de verhouding is tussen het aantal geslaagde kandidaten/verhuringen en het aantal woningzoekenden. De uitkomst van een slaagkans is in hoge mate afhankelijk van de omvang van het woningaanbod en van het aantal woningzoekenden.

 

In artikel 3 lid 3 is opgenomen dat tweejaarlijks monitoring van de omvang van de doelgroep op grond van het Regionale InkomensOnderzoek (‘RIO’ van het CBS) zal plaatsvinden.

 

Artikel 1 lid 2 onder e

Partijen zijn het er over eens dat de regionale afspraken tussen SVH en stadsgewest met betrekking tot de volkshuisvestelijke prestaties als kader- en taakstellend zijn bedoeld voor de haaglandse gemeenten en SVH-corporaties. Daarom wordt afgesproken dat nieuw te maken lokale (prestatie)afspraken tijdig worden toegezonden aan het stadsgewest (door de gemeenten) en aan de SVH (door de corporaties). Stadsgewest en SVH toetsen oa. aan deze prestatieafspraken en ander vastgesteld regionaal beleid en informeren gemeente en corporaties zo snel mogelijk.

 

Artikel 2 lid 1

Door het niet meetellen van nieuwbouwwoningen vanaf 1 juli 2005 met een huur boven de aftoppingsgrens voor het halen van de 70% wordt het voor corporaties mogelijk gemaakt om het aanbod voor de categorie lagere middeninkomens te vergroten. In de praktijk kan het enige tijd duren voordat de gereedmelding van de woningen is goedgekeurd. Ten behoeve van de monitoring zullen daarom de woningen boven de aftoppingsgrens die voor het eerst worden verhuurd na 1 juli 2005 niet meetellen.

 

Voor eenzijdig Den Haag is in de overwegingen in de Regionale Huisvestingsverordening van het stadsgewest Haaglanden 2005 afgesproken dat in plaats van 70%, een lager percentage zou kunnen gelden. Daarom is opgenomen dat ook in eenzijdig Den Haag gestreefd wordt naar een percentage toewijzingen aan de doelgroep van 70% in de bestaande voorraad; echter een percentage van 60% wordt gegarandeerd. Compensatie van het - eventueel - verschil vindt niet plaats in de andere regiogemeenten.

 

Met lid 1 worden, naast het geven van een bodemgarantie voor de BBSH-doelgroep de volgende doelstellingen beoogd:

Als blijkt dat het aandeel van de BBSH-doelgroep in met name de eenzijdig goedkope wijken in Den Haag niet afneemt dan kan dit aanleiding zijn om de percentages genoemd in lid 1 aan te passen.

 

De drie genoemde corporaties (SWY, Rondom Wonen en WoonInvest) hebben aangegeven (zo goed als) niet in staat te zijn het percentage van 70% toewijzingen te halen, omdat substantieel veel nieuwbouw in de afgelopen jaren in de categorie tussen de aftoppingsgrens en de huurprijsgrens heeft plaatsgevonden. Deze woningen vallen na 2e verhuur in het aantal waarover de 70% berekend wordt, terwijl dit segment een geringere functie heeft voor de doelgroep. Verhuringen aan de BBSH-doelgroep vinden bij voorkeur plaats in het woningsegment tot de aftoppingsgrens. Daarom is afgesproken dat deze corporaties in staat worden gesteld aan te tonen - met regionaal geaccepteerde data zoals de protocolgegevens - dat en hoeveel in die categorie gebouwd is. Het moet daarbij gaan om substantiële aantallen. Daarbij dienen de betreffende corporaties vanaf de ingangsdatum aan de regionale prestatieafspraken te voldoen. Indien dat op enig moment niet meer het geval zou zijn dan vervalt de mogelijkheid om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen. Tevens zal in overleg tussen de SVH en het stadsgewest nog worden bezien wat onder ‘substantieel gebouwd’ tussen de aftoppingsgrens en de huurprijsgrens moet worden verstaan. Hierbij zal tevens de mate waarin de betreffende corporaties 15% van de totale nieuwbouw onder de aftoppingsgrens heeft gerealiseerd worden meegewogen.

Voor alle corporaties geldt dat nieuwbouw met een huurprijs vanaf de aftoppingsgrens die vanaf 1 juli 2005 is gereedgemeld/goedgekeurd niet langer meetelt bij het bepalen van de voorraad waarover de 70% wordt berekend. Deze nieuwbouw moet overigens bij 1e verhuur voor tenminste 80% verhuurd worden aan huishoudens met een inkomen tot aan de ziekenfondsgrens.

 

Artikel 2 lid 2

De slaagkansberekeningen in dit artikel zijn gebaseerd op alle ingeschreven woning-zoekenden.

 

Artikel 2 lid 3

Voor de berekening van de woonkans is het aantal kandidaten, dat geslaagd is door middel van het insturen van een reactie, gedeeld door het aantal woningzoekenden. Geslaagde kandidaten die door middel van een zogenaamde andere verhuring woonruimte hebben verkregen, zijn in deze berekening niet meegenomen.

Bij motivering en beoordeling van een verzoek zal aandacht besteed moeten worden aan de woonkans in een gemeente voor kandidaten van zowel binnen als buiten de gemeente.

Artikel 3 lid 1

De woningbouwprogrammering wordt jaarlijks door de gemeenten opgegeven aan het stadsgewest. Een inventarisatie van deze opgaven toont aan dat er voldoende beschikbare locaties aanwezig zijn.

Deze inventarisatie zullen de gemeenten en corporaties gezamenlijk doornemen en zo nodig aanvullen om te bezien welke locaties tijdig beschikbaar zijn om de afgesproken woningbouwproductie te kunnen realiseren.

 

Artikel 3 lid 2 + 6e overweging

De realisatie van 30% sociale sector van de totale nieuwbouwproductie betekent conform de regionale woonvisie: een gemiddelde productie van 2.040 woningen in de sociale sector per jaar. Van deze jaarlijkse productie van 2.040 sociale woningen dient minimaal 50% (1.020 woningen) onder de aftoppingsgrenzen te worden gerealiseerd. Per saldo moet in de regio gemiddeld 25% in de sociale huursector worden gerealiseerd. Dit zijn totaal 1.700 sociale huurwoningen per jaar. Tevens geldt dat per gemeente maximaal 10% sociale koop mag worden gerealiseerd.

De afspraak betreft een verplichting tot 30% van de totale gerealiseerde nieuwbouw en geen verplichting tot aantallen. Partijen gaan er vanuit dat de totale beoogde nieuwbouwproductie wordt gerealiseerd en dat de hierboven genoemde nieuwbouwproductie in aantallen door de corporaties gerealiseerd kan worden.

Met, als rekenvoorbeeld, een herstructureringsprogramma van gemiddeld 2.000 woningen per jaar, de verkoop van jaarlijks maximaal 1.000 huurwoningen en de realisatie van jaarlijks 1.020 nieuwbouwwoningen die bereikbaar zijn voor de BBSH-doelgroep neemt de voorraad sociale huurwoningen met een huur onder de aftoppingsgrenzen jaarlijks theoretisch af met gemiddeld circa 1.980 woningen. Hierbij is geen rekening gehouden met de resultaten van het huurbeleid, maar enkel gekeken naar de resultante van sloop, verkoop en nieuwbouw in relatie tot de BBSH-doelgroep. Tevens is aangenomen dat de te herstructureren en te verkopen woningen een huur tot de aftoppingsgrenzen hebben. Indien koop wordt gerealiseerd onder MGE-constructie is dit segment (ook) bereikbaar voor de doelgroep.

 

De invulling van de 30% sociale sector is qua omvang overeenkomstig de vastgestelde nota Woningbouwafspraken 2005 – 2010 en verdeling BLS-subsidies. Daarbij moet de volgende kanttekening worden geplaatst: in de definitie die Haaglanden voor de sociale sector hanteert zit naast sociale huur en sociale koop tevens ingrijpende woningverbetering besloten. Dit betekent dat gemeenten bij de realisatie van de sociale taakstelling (totaal 7.379 woningen) voor de verdeling van de BLS-subsidies tevens de ingrijpende woningverbetering mogen meetellen. Ingrijpende woningverbetering houdt in: minimale verbeteringskosten € 22.689,-. Specifieke studentenwoningen (alleen toegankelijk voor ingeschrevenen bij een onderwijsinstelling en niet voor de hele doelgroep) mogen, voor zover zij voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen t.a.v. zelfstandige wooneenheden en permanente bewoning, ook worden meegeteld voor de realisatie van de sociale taakstelling in een verhouding van 2 staat tot 1 (d.w.z. 2 studentenwoningen tellen als 1 sociale huurwoning, gezien de geringere investeringskosten). Hierbij wordt er van uitgegaan dat deze woningen (deels) bijdragen aan het verminderen van de druk op de sociale voorraad.

Let wel: ingrijpende woningverbetering en zelfstandige studentenwoningen tellen intern in Haaglanden mee voor de verdeling van BLS-subsidies. De ingrijpend verbeterde woningen tellen echter extern niet mee voor de realisatie van de woningbouwafspraken met het rijk (de 34.000 woningen in 5 jaar ofwel een taakstelling van gemiddeld 6.800 woningen per jaar). Voor de zelfstandige studentenwoningen geldt dat ze volledig kunnen worden meegeteld bij de 34.000 woningen als ze aan de bovengestelde voorwaarden voldoen.

 

NB: Voor de Overeenkomst prestatieafspraken geldt 30% van 6.800, is gemiddeld 2.040 woningen per jaar. Voor de regionale BLS-afspraak tussen gemeenten geldt dat gemiddeld per jaar 7.379 : 5 = 1.476 woningen meetellen voor BLS-subsidie. Dit aantal is lager omdat het deel van de 30% sociaal dat wordt gebouwd op Vinex-locaties, die nog bijdragen uit het Grondkostenfonds VINEX ontvangen, niet voor subsidie in aanmerking komt. Deze locaties worden immers al gesubsidieerd via het Grondkostenfonds Vinex.

 

Artikel 3 lid 2 / lid 4

De regionale woonvisie gaat er vanuit dat in het tijdvak 2000-2015 circa 28.000 woningen in het sociale segment worden gebouwd en circa 26.000 woningen in het zgn. middensegment (tot ca 220.000 euro; prijspeil 2004). In het middensegment wordt tot nu toe relatief weinig gebouwd in het segment tussen circa 150.000 en 180.000 euro. Het stadsgewest en de corporaties vinden het belangrijk dat in dit prijssegment, zowel in huur-, koop- als MGE-vormen wordt gebouwd. De SVH-corporaties hebben aangegeven dat zij ook in dit segment willen bouwen.

Ten aanzien van het middensegment worden de corporaties beschouwd als een reguliere marktpartij.

 

Artikel 3 lid 5

Met de afspraak dat sociale nieuwbouwwoningen (huur/koop) tenminste 10 jaar in hun respectievelijk prijssegment gehouden worden, wordt vorm gegeven aan de eerder regionaal tussen gemeenten gemaakte afspraak in het kader van de Vinac-BLS-verdeling (besluit algemeen bestuur stadsgewest Haaglanden; februari 2005).

Het uitgangspunt is dat de beschikbare voorraad voor de lage inkomens door verkoop van sociale koopwoningen binnen 10 jaar niet verder afneemt. Het gaat hier om de sociale koopwoningen als genoemd in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst. Voor sociale koopwoningen die evenwel binnen 10 jaar worden verkocht, is bepaald dat de eventueel gerealiseerde winst uit verkoop opnieuw zal worden ingezet om nieuwbouw voor de doelgroep te realiseren. In het geval dat in een gemeente geen nieuwbouw gepleegd wordt, zal de betreffende corporatie de huren in de bestaande voorraad van een zelfde aantal woningen zodanig verlagen worden dat de woningen in het segment onder de aftoppingsgrenzen worden gebracht.

 

Artikel 5 lid 5

Het betreft in de praktijk de splitsingsvergunning. Opgemerkt wordt dat in erfpacht-situaties (Den Haag) de genoemde streeftermijn van 3 maanden niet haalbaar is.

 

Artikel 6, lid 2

Het huursubsidiebeslag wordt door een aantal factoren beïnvloed. Deze zijn onder andere:

§         De afspraak dat er in Haaglanden per gemeente jaarlijks minimaal 70% van de vrijkomende voorraad (exclusief de nieuwbouw) en 90% van de nieuwbouw onder de aftoppingsgrenzen aan de BBSH-doelgroep wordt verhuurd;

§         De omvang van de BBSH groep en de regionale werking van het aanbodmodel in Haaglanden;

§         De opbouw van de lokale woningvoorraad;

§         Toepassing van de passendheidstoets;

§         Toename van specifieke doelgroepen (met name ouderen) en de daarvoor benodigde woningvoorraad.

De mogelijkheden om de omvang van het huursubsidiebeslag te reduceren zijn gering. Per huursubsidiejaar mag per gemeente van alle nieuwe huursubsidie-toekenningen die het gevolg zijn van een verhuizing, maximaal 4% in het gebied boven de aftoppingsgrenzen plaatsvinden (verhuisnorm VROM). Daarboven krijgen de gemeenten een boete van € 450,- per overschrijding. De gemeenten krijgen van VROM de zogenaamde passendheidstoets voorgelegd. De centrale vraag van de passendheidstoets is of er voor het huishouden dat een woning verkregen heeft boven de aftoppingsgrens, geen alternatieven beschikbaar waren. De passendheidstoets wordt in Haaglanden positief toegepast voor woningen boven de aftoppingsgrenzen in de volgende gevallen: grote gezinnen in grote woningen, gehandicapten in aangepaste woningen, ouderen in aanleunwoningen en 65 plussers in specifieke ouderenwoningen (bron: Regionale Huisvestingsverordening 2005).

 

Gezien de woningvoorraad zijn er gegeven de vraag onvoldoende mogelijkheden onder de aftoppingsgrenzen voor deze 4 doelgroepen, die meestal ook tot de financiële doelgroep van het BBSH behoren. Met name in gemeenten waar de voorraad van huurwoningen relatief minder goedkope huurwoningen bevat, zal meer geadviseerd moeten worden ten aanzien van de passendheid, omdat er geen alternatieven beschikbaar zijn. Door de regionale woningmarkt en het toewijzingsbeleid is de druk van deze 4 doelgroepen op de weinig beschikbare woningen toegenomen. Omdat de uitkomst van het lokale huursubsidiebeslag, die wordt verrekend op de gemeenten, een gevolg is van een stelsel regionale afspraken, is het nodig om in regionaal verband (de 4% boete) hierover afspraken te maken.

De inzet van partijen is er op gericht om gegeven de regionale woningmarkt en de regionale woonruimteverdeling met VROM afspraken te maken over een regionale toepassing van de 4% regeling. Daartoe zullen per gemeenten de onder – en overschrijdingen van de verhuisnorm over de afgelopen jaren worden onderzocht.   

 

Artikel 6 lid 4

Bijvoorbeeld worden de preventieve kosten (kosten om huisuitzetting te voorkomen) door de corporatie betaald, de curatieve kosten (begeleiding bewoners wanneer huisuitzetting aan de orde is, maar deze door besluit gemeente wordt uitgesteld) worden door de gemeente betaald.

 

Artikel 6, lid 6

Het is van belang dat in lokale prestatieafspraken duidelijkheid geboden wordt over de concrete invulling waarop de woningcorporaties, de gemeenten (mede) in staat stellen aan de halfjaarlijkse wettelijke taakstelling voor huisvesting van vergunninghouders te voldoen. De taakstelling betreft sinds enige tijd met name de huisvesting van kleine huishoudens (alleenstaanden en 2 persoonshuishoudens).

 

Artikel 6, lid 7

De beschikbare ervaringen in de gemeente Delft (evaluatie van het lopende experiment) zullen de basis zijn voor informatie of het doorgeven van nieuwe adreswijzigingen in het GBA bij verhuizing wellicht een volgende stap kan zijn. Belangrijk voordeel hiervan is dat er minder bestandsvervuiling optreedt. Bij een nieuwe verhuring komen de gegevens van het GBA na mutatie door de corporatie immers overeen met de gegevens van verhuurder.

Corporaties hebben momenteel geen recht op gebruik voor andere doeleinden. Iedere mogelijke uitbreiding van raadpleegredenen moet getoetst worden aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens en voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens.

Als volgende stap zou tevens onderzocht kunnen worden of de wens van corporaties om gebruik te maken van het GBA voor check op onderhuur in de toekomst mogelijk is.

 

 

Artikel 7 lid 2

De tekst van lid 1 is gelijkluidend aan artikel 9 van de regionale prestatieafspraken 2002 t/m 2004. Het 2e lid van artikel 7 is toegevoegd als voortzetting van het bereiken van een gelijke werkwijze voor inschrijven en aanbieden van woonwagenstandplaatsen en ‘reguliere’ woningen. Het aanbieden van standplaatsen zou in voorkomende gevallen al via de krant verlopen. De wijze van inschrijving en beheer van het register voor standplaatszoekenden wijkt nog af van de handelwijze voor reguliere huurwoningen. In de voorbereiding van de nieuwe huisvestingsverordening kwam deze gelijktrekking ter sprake. De invoeringstermijn van de verordening, 1 januari 2005, was echter te kort om de uitvoering rondom registratie voor woonwagenstandplaatsen zorgvuldig te veranderen in de richting van het reguliere inschrijfsysteem. Uit het onderzoek waarover in de prestatieafspraken wordt gesproken, zal blijken op welke termijn e.e.a. wel haalbaar en realiseerbaar is.

 

Artikel 10 onder b

Het ministerie van VROM en Aedes hebben een adviescommissie ingesteld voor de vernieuwing van de relatie rijk – corporaties die is vastgelegd in het Besluit beheer sociale huursector (BBSH). Daarnaast heeft de vaste commissie van VROM van de Tweede Kamer een onderzoeksopdracht verstrekt aan RIGO Research en Advies BV over taakafbakening en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en welke modellen voor de sturing van corporaties - gericht op de realisatie van maatschappelijke doelen - denkbaar zijn.

 

Tevens heeft de Tweede Kamer in het voorjaar van 2005 het groene licht gegeven voor de huurliberalisatie op termijn. De huren van de nieuw te liberaliseren woningen (20% van de totale huurvoorraad) zijn daarbij afhankelijk gemaakt van het terugdringen van het woningtekort. Daarvoor zijn twee meetmomenten ingebouwd: in 2008 mag het tekort maximaal 2,2% van het totale aanbod bedragen en in 2010 maximaal 1,5%. Pas dan mag de markt worden geliberaliseerd.

 

 



[1] eenzijdig Den Haag: Stadsdeel Centrum (Centrum, Stationsbuurt, Schildersbuurt, Transvaalkwartier, Groente- en Fruitmarkt, Zeeheldenkwartier, Willemspark, Archipelbuurt), Stadsdeel Escamp (Rustenburg-Oostbroek, Leyenburg, Moerwijk, Morgenstond, Vrederust/Bouwlust), Duindorp en Stadsdeel Laak (Laakkwartier, Spoorwijk, Binckhorst).