30 March 2000

Nota Beleidsadvies bij jaarverslag Commissie
Beroep- en Bezwaarschriften
 


naar agenda

 

Geacht college,

In dit beleidsadvies worden de jaarverslagen 1997 en 1998 van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (CBB), mede in het licht van de landelijke ontwikkelingen, geïnterpreteerd, en waar mogelijk en wenselijk voorzien van een advies.

Inhoud

I Inleiding

II Algemene conclusies en bevindingen CBB

III Aandachtspunten CBB per Kamer

IV Vervolgprocedures

V Aanbevelingen vorige beleidsadviezen

VI Landelijke ontwikkelingen

VII NEON

VIII Samenvatting en conclusies

I Inleiding

In de jaren 1997 en 1998 zijn in totaal 1514 bezwaarschriften ingediend. In de twee jaren ervoor waren dat er 1217. Het aantal bezwaarschriften wordt beïnvloed door onder meer nieuwe regelgeving en het aantal genomen besluiten. Een voorbeeld hiervan is de invoering van de Wet Boeten en Maatregelen en de inhaalslag bij de DMZ. De aantallen zijn indicatief voor de mensen en middelen die moeten worden ingezet om alle bezwaarschriften conform de wet af te handelen.

Niet de aantallen, maar vooral de redenen waarom bezwaarschriften in bepaalde gevallen worden gegrondverklaard zijn indicatief voor de kwaliteit van de besluiten. Er blijkt -opmerkelijk genoeg- de laatste jaren voor de gehele commissie (alle kamers tezamen) een vaste verhouding te zijn tussen gegronde (30%), ongegronde (60%) en niet-ontvankelijke (10%) bezwaren. De redenen voor gegrondverklaring zijn gerubriceerd in:

  • andere weging van feiten en omstandigheden
  • fouten
  • andere interpretatie van regelgeving
  • motiveringsgebreken
  • nieuwe feiten en omstandigheden tijdens de bezwaarschriftprocedure
  • overige

In 1997 bestond 56% van de gegrondverklaringen uit een andere weging van feiten en omstandigheden en 25% uit fouten. In 1998 was dat precies omgekeerd: 54% fouten en 22% andere weging van feiten en omstandigheden. Deze ontwikkeling wordt vooral veroorzaakt doordat met name Kamer II in veel gevallen tot het oordeel kwam dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid, en dat de individuele omstandigheden van de betrokkene bij het primaire besluit onvoldoende waren meegewogen.

Dit wordt veroorzaakt door een andere rubricering, aangezien het enigszins arbitrair is of geoordeeld wordt dat sprake is van een andere weging van feiten en omstandigheden, of dat deze feiten en omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. Er heeft dus geen schokkende verschuiving plaatsgevonden in de kwaliteit van de besluiten. Integendeel, het aantal gegrondverklaringen door Kamer II is juist iets afgenomen.

Beroep- en bezwaarschriften vormen een belangrijke bron van informatie over de kwaliteit van besluiten van de gemeentelijke bestuursorganen. Via jaarverslagen en beleidsadviezen wordt inzicht gegeven en verantwoording afgelegd over het rechtsbeschermingsbedrijf van de gemeente. Er worden aanbevelingen gedaan en van de bezwaarschriften wordt geleerd (cyclisch proces). Het is een voor de burgers transparant geheel. In het kader van externe oriëntatie is het zorgvuldig omgaan met bezwaarschriften buitengewoon belangrijk. Het is voor vele burgers een intensieve ontmoeting met het gemeentebestuur, waarbij veelal zwaarwegende belangen en heftige emoties aan de orde zijn. De jaarverslagen en de beleidsadviezen maken het voor de gemeenteraad mogelijk de vinger aan de pols te houden waar het de machinekamer van de gemeentelijke organisatie betreft: de besluitvorming. Hetzelfde geldt voor klachten. Daar betreft het ‘gedragingen’ van de gemeentelijke organisatie en bestuurders. Het inzicht dat de raad zich verschaft via jaarverslagen en beleidsadviezen zal zo mogelijk nog aan belang winnen wanneer de nog te publiceren aanbevelingen van de commissie Elzinga tot (mogelijke) wijzigingen in het lokale bestuursmodel leiden. Immers, in een eventuele dualistische opzet zal de raad nadrukkelijk een meer controlerende rol vervullen. Informatie via jaarverslagen en beleidsadviezen vormt dan een cruciale factor om aan die rol adequaat inhoud te kunnen geven.

II Algemene conclusies en bevindingen CBB

De CBB heeft in de jaarverslagen zowel in het algemeen als per kamer conclusies en aanbevelingen gedaan. Hieronder wordt allereerst ingegaan op de algemene aandachtspunten.

Werkdruk Kamer II

Net als in de voorgaande jaren werd zowel in het jaarverslag 1997 als 1998 door de CBB aandacht gevraagd voor de aanhoudend hoge werkdruk van Kamer II. Naar aanleiding hiervan hebben burgemeester en wethouders een onderzoek door KPMG laten instellen naar de doelmatigheid van het functioneren van Kamer II. Blijkens het onderzoeksrapport, dat in december 1998 is verschenen, komen de knelpunten voort uit zowel het wegwerken van achterstanden als uit de huidige werkwijze, als uit de omvang van de formatie van het secretariaat. De verwachting is, dat de instroom van bezwaren als gevolg van ontwikkelingen in de regelgeving op het huidige niveau zal blijven, en moeilijk te beïnvloeden is. De efficiency van de huidige werkwijze kan volgens de onderzoekers van KPMG worden verhoogd door een aantal maatregelen, zoals:

  • een eerste selectie op kennelijke gegrondheid en op complexiteit van het bezwaarschrift;
  • voorafgaand onderzoek op ernst van eventuele niet-ontvankelijkheid;
  • herzieningsbeschikkingen door sector Uitkeringen in plaats van door het secretariaat van Kamer II;
  • afzien van horen bij kennelijk ongegronde bezwaren;
  • het scheiden van eenvoudige en complexe zaken op het secretariaat;
  • het voeren van verweer door de sector Uitkeringen;
  • in bepaalde gevallen horen door voorzitter, en minder horen;
  • verbetering agendering ‘zittingrijpe’ bezwaren;
  • minder uitgebreid en meer gestandaardiseerd motiveren van de adviezen;
  • splitsen van Kamer II in a en b;
  • beschikbaarheid van jurisprudentie op CD-rom.

Voorts blijkt uit een vergelijking met tien andere gemeenten, dat een caseload van 125 zaken per fte secretariaat per jaar redelijk is. Dit betekent een formatie van 5,2 fte per jaar (inclusief administratieve ondersteuning). Hiernaast speelt de organisatorische inbedding een grote rol bij de bepaling van de redelijkheid van de bezetting.

In reactie hierop heeft de voorzitter van de CBB in mei 1999 aanbevelingen aan het college gedaan voor organisatorische wijzigingen. Naast een goede toerusting en voldoende formatie (5,2 fte) bij het secretariaat en een betere ondersteuning van de verweervoerende afdelingen bij de DMZ, wordt het splitsen van Kamer II in a en b ondersteund. Ten aanzien van de overige aanbevelingen, en vooral over de tijdsbesparingen die daarmee gepaard zouden gaan, heeft de voorzitter van de CBB zich wat sceptischer uitgelaten. Zo leveren het horen door de voorzitter en het verbeteren van de agendering geen tijdwinst op, aangezien de gehele commissie dient te besluiten omtrent het uit te brengen advies en derhalve toch bijeen moet komen om het bezwaar te behandelen. Minder uitgebreid en meer gestandaardiseerd motiveren van de adviezen is volgens de voorzitter zelfs een riskante aanbeveling.

In het kader van dit beleidsadvies wordt het van belang geacht de problematiek te splitsen in die van secretariaat en die van de leden van de CBB.

Het secretariaat van Kamer II gaat in het kader van NEON over naar het cluster Facilitair. Daarna zal binnen dat cluster bekeken moeten worden in hoeverre het verweer kan worden overgelaten aan de sector Uitkeringen. Dat wil zeggen dat de functie van secretaris ingevuld wordt zoals bij de andere kamers: met zijn rol als procesbewaker en intermediair, en het maken van een verslag van de hoorzitting en een concept advies. Tevens zullen dan de budgettaire mogelijkheden voor uitbreiding van het secretariaat moeten worden bezien. Er ligt nu in ieder geval een concrete norm, te weten de eerder genoemde 5,2 fte.

De werkdruk van de leden van Kamer II kan op kortere termijn in ieder geval worden verlicht door splitsing van de Kamer in a en b en lidmaatschap van commissieleden/niet-raadsleden. Bijgevoegd is een concept raadsvoorstel en concept raadsbesluit tot wijziging van de verordening commissie voor de beroep- en bezwaarschriften op deze punten. De overige aanbevelingen van het KPMG-rapport zullen onderwerp zijn van nader beraad, nu over de effectiviteit en haalbaarheid daarvan blijkbaar verschillend wordt gedacht.

In beide jaarverslagen heeft de CBB ten behoeve van een nog efficiëntere werkwijze suggesties gedaan voor wijzigingen in de Verordening commissie voor de beroep- en bezwaarschriften. Het betreft:

  • wijziging van de benoemingstermijn van commissieleden van ‘4 jaar’ in ‘maximaal 4 jaar’;
  • alle plaatsvervangend niet-raadsleden tevens benoemen als plaatsvervangend voorzitter;
  • toevoeging van de mogelijkheid om ook bij kennelijke ongegrondheid een hoorzitting achterwege te laten;
  • toevoeging van de mogelijkheid om bezwaarschriften bij kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid door de voorzitter af laten doen, met de mogelijkheid de commissie te horen;
  • de bezwaren met betrekking tot de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders en de FPU-regeling dienen te worden uitgezonderd, aangezien de afhandeling hiervan met ingang van 1 juli 1999 respectievelijk 1 januari 2000 is gemandateerd aan het ABP.

Met deze voorstellen kan met uitzondering van het eerste punt worden ingestemd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het bijgevoegde concept raadsvoorstel en raadsbesluit. Toevoeging van ‘maximaal’ aan de bepaling van de benoemingstermijn kan mogelijk verwarring opleveren bij herbenoemingen. De huidige regeling biedt in de bepaling omtrent het rooster van aftreden een goede mogelijkheid om de continuïteit te waarborgen en houdt in dat de benoemingstermijn op basis van vrijwilligheid kan worden bekort. Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat aan deze mogelijkheid invulling zal worden gegeven.

Terugkoppeling vervolgprocedures

De CBB pleit tot slot voor een structurele terugkoppeling van informatie over de rechterlijke uitspraken in vervolgprocedures om de kwaliteit van haar eigen werk te kunnen handhaven. Via de beleidsadviezen bij de jaarverslagen wordt hier al inhoud en vorm aan gegeven. In de Verordening CBB in artikel 20 opgenomen dat de CBB een afschrift ontvangt van het heroverwegingsbesluit. Hieraan zou kunnen worden toegevoegd dat de CBB tevens een afschrift ontvangt van rechterlijke uitspraken in mogelijke vervolgprocedures. Een voorstel daartoe is eveneens bijgevoegd.

III Aandachtspunten CBB per Kamer

Ook de onderscheidenlijke kamers hebben in de jaarverslagen aandachtspunten opgenomen voor zowel een beter verloop van de bezwaarprocedure als voor een betere kwaliteit van de besluiten. Hieronder wordt per kamer ingegaan op deze aandachtspunten.

Kamer I (stadsontwikkeling)

Voor een beter verloop van de bezwaarprocedure heeft Kamer I de volgende aandachtspunten:

  • Het bekorten van overleg na aanhouding van een bezwaarschrift.
  • Dit is afhankelijk van de aard van de zaak en moeilijk te beïnvloeden. Overleg en aanhouding vinden plaats met goedvinden van de reclamant.
  • Tijdig verstrekken van duidelijke situatieschetsen.
  • Dit blijft een aandachtspunt.
  • Het onmiddellijk op de hoogte brengen van Kamer I van op de zaak betrekking hebbende besluiten.
  • In het algemeen wordt Kamer I thans inmiddels tijdig op de hoogte gesteld van ontwikkelingen met betrekking tot lopende bezwaren.
  • Het tijdiger indienen van verweerschriften.
  • Hierover zijn met de betreffende sectiehoofden afspraken gemaakt. De termijn voor het indienen van een verweerschrift is verlengd van twee naar drie weken. Bij het verzoek om verweer wordt een antwoordbrief gevoegd, waarin wordt aangegeven of het verweerschrift tijdig kan worden aangeleverd. In het geval dit niet kan, moet de reden worden aangegeven en wordt in elk geval de reclamant tijdig geïnformeerd.

Over de kwaliteit van de besluiten werd het volgende opgemerkt:

  • Motivering van vrijstellingen.
  • Dit blijft een aandachtspunt.
  • Motivering van positieve besluiten (bijvoorbeeld het verlenen van urgentie).
  • Hierover zijn inmiddels geen opmerkingen meer.
  • Verbetering adviezen Wvg-zaken.
  • In overleg tussen de sectie Wonen van de sector BoWon en de GGD is dit punt inmiddels doorgesproken. Aangegeven is welke punten van belang zijn bij een advies, zoals consistentie en een deugdelijke motivering van de conclusie.
  • In de publikatie van besluiten duidelijk formuleren van bezwaartermijn.
  • Inmiddels staat doorgaans onder alle besluiten de bezwaarclausule.
  • Dat op diverse terreinen beleid dient te worden ontwikkeld, bijvoorbeeld inzake het toepassen van hardheidsclausules bij de Subsidieverordening Stadsvernieuwing of met betrekking tot de nieuwe Bomenverordening. Dit vergroot de duidelijkheid voor burgers, aanvragers en belanghebbenden.
  • Aan de ontwikkeling van beleid wordt gewerkt door de betreffende secties. Momenteel wordt bijvoorbeeld beleid uitgewerkt op het gebied van zendmasten.

Kamer II (maatschappelijke zorg)

Ten aanzien van de bezwaarprocedure vroeg Kamer II wederom aandacht voor:

  • Het te verwachten grote aantal bezwaarschriften zal vermoedelijk leiden tot stagnatie in de afhandeling en dus verdere overschrijding van de afhandelingstermijn. De achterstand in de afhandeling van de bezwaarschriften, die door de eenmalige piek van Wvg-zaken heeft onaanvaardbare proporties aangenomen, in relatie tot de bezetting (aantal formatieplaatsen) van het secretariaat van Kamer II.
  • De wachttijd voor de indieners van een bezwaarschrift is nog steeds ongewenst groot, hoewel met tijdelijke krachten enige verlichting is gecreëerd. Op dit punt is elders in deze nota nader ingegaan.

Voor verbetering van de kwaliteit van de besluiten kwamen de volgende tips:

  • Bij vaststelling van het vermogen het Abw-normbedrag aftrekken i.v.m. te verrichten betalingen.
  • Het beleid is inmiddels aangepast.
  • De tekst van de folder over de ‘kortingsregeling’.
  • De tekst van de folder is inmiddels aangepast.
  • Het beleid m.b.t. de verlening van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting aan personen die vanuit een ROA-woning als ‘tussenstap’ naar een (gemeubileerde) kamer zijn verhuisd. En voorts: Er is geen wettelijke basis voor het uitvoeringsbeleid van de DMZ dat niet meer dan fl. 550,-- per kalenderjaar aan buitengewone kosten kan worden vergoed in het kader van de ROA.
  • Door het verdwijnen van de ROA zijn deze punten inmiddels niet meer relevant.
  • Bij aanvragen m.b.t. duurzame gebruiksgoederen moet de DMZ beter letten op het beleid t.a.v. ‘niet-uitstelbare’ goederen.
  • Er zal op worden toegezien dat de tekst van het nieuwe handboek hierin voldoende duidelijk is.
  • Bij aanvragen van babypakketten niet volstaan met toetsen of het betreft de geboorte van het eerste kind.
  • De lijn volgens het handboek is helder. Echter in individuele omstandigheden kan van deze lijn worden afgeweken. Aan het begrip individualisering wordt in de opleiding van nieuwe consulenten aandacht besteed. Over de weging van feiten en omstandigheden kan echter wel eens verschil van inzicht bestaan.
  • Bij wijziging van het beleid zou het goed zijn om duidelijke overgangsregels vast te stellen.
  • Met invoering van bepaalde wijzigingen wordt duidelijk aangegeven met ingang van wanneer bepaalde wijzigingen gelden.
  • En voor een betere uitleg aan de cliënten over de berekening van terugvordering van Abw-uitkering.
  • Dit is inmiddels enigszins verbeterd, maar nog niet voldoende. Dit is onlangs nog eens onder de aandacht gebracht bij de DMZ. Men onderschrijft de noodzaak van verdere verbetering en zet zich hiervoor in.

Kamer III (beheer en milieu, openbare orde en veiligheid, welzijn onderwijs en cultuur)

Kamer III vroeg ten aanzien van de besluiten aandacht voor:

  • De motivering van met name subsidiebesluiten, die structurele verbetering verdient.
  • Dit blijft een aandachtspunt.
  • Dat bij de formulering van beschikkingen (ontheffingen, vergunningen etc.) ter voorkoming van misverstanden zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij de in de regelgeving (verordeningen etc.) gebruikte bewoordingen.
  • Dit gebeurt inmiddels.
  • Voorts dient er op gelet te worden dat besluiten worden ondertekend door daartoe bevoegde bestuursorganen en/of personen.
  • Er zou nog eens gewezen kunnen worden op artikel 10:14 van de Awb, inhoudende een verbod van delegatie aan ondergeschikten. Aan ondergeschikten kan alleen gemandateerd worden. Dit betekent dat alleen namens het bestuursorgaan kan worden ondertekend, en dat het bestuursorgaan daarbij moet worden vermeld.

Kamer IV (rechtspositie personeel)

Kamer IV wees op de volgende punten ten aanzien van de bezwaarprocedure:

  • Het verkorten van de doorlooptijd.
  • Hier lijkt niets aan te doen.
  • De wijze waarop over de te verwachten bezwaarschriften tegen de indicatie- en herindicatiebeschikkingen (in Wsw-zaken) moet worden geadviseerd.
  • Dit is inmiddels geregeld.
  • Dat gematigder met verzoeken om uitstel van verweer zou moeten worden omgegaan.
  • Het secretariaat is voornemens strikter de hand te houden aan de termijnen.
  • Dat onderzocht zou kunnen worden op welke wijze het overleg tussen partijen geïntensiveerd zou kunnen worden om oplossingen in der minne te bewerkstelligen.
  • Vanzelfsprekend voeren partijen overleg. Soms is een bezwaarprocedure nodig om partijen uiteindelijk dichter bij elkaar te brengen.
  • En dat de Kamer graag de heroverwegingsbesluiten wil ontvangen.
  • Dit is voorgeschreven in artikel 20 van de Verordening CBB en zou dus geen vraagpunt mogen zijn.

IV Vervolgprocedures

Slechts een klein aantal reclamanten kan zich niet vinden in het heroverwegingsbesluit na bezwaar en stelt daartegen beroep in bij de rechtbank. En soms, als men ook dan niet in het gelijk wordt gesteld, hoger beroep, in casu bij de Centrale Raad van Beroep, aangezien het zaken op dit terrein bleek te betreffen. Ook de uitkomsten hiervan geven belangrijke beleidsinformatie over de kwaliteit van de adviezen van de CBB en de heroverwegingsbesluiten.

Ten aanzien van heroverwegingsbesluiten, waarin geadviseerd is door Kamer I, is in 1997 en 1998 14 maal een beroep afgehandeld, waarvan er 2 gegrond werden verklaard. De andere beroepen waren ongegrond, niet-ontvankelijk, of werden ingetrokken. De reden van de gegrondverklaringen waren: een onjuiste uitleg van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (categorie ‘andere interpretatie van regelgeving’), en: de adviesinstelling ZVN had in haar laatste rapport de informatie-inwinning bij de behandelend arts niet vermeld (categorie ‘fouten’, te weten onzorvuldigheid).

Van heroverwegingsbesluiten, genomen na advies van Kamer II, is in 1997 en 1998 38 maal beroep ingesteld en 4 maal hoger beroep. Het relatief hoge aantal beroepen wordt deels veroorzaakt doordat een aantal cliënten meerdere beroepen (soms wel 4) hebben ingediend tegen meerdere (onderdelen van) besluiten. 1 beroep werd gegrond verklaard, en 1 beroep gedeeltelijk gegrond, terwijl in 10 zaken nog geen uitspraak is gedaan. De gegrondverklaring valt in de categorie ‘andere weging van feiten en omstandigheden’, de gedeeltelijke gegrondverklaring in de categorie ‘fouten’, te weten onjuiste wetstoepassing.

Van heroverwegingsbesluiten, waarin door Kamer III werd geadviseerd, is in 1997 en 1998 6 maal beroep ingesteld. Geen enkel beroep werd gegrond verklaard.

Ten aanzien van heroverwegingsbesluiten die tot stand zijn gekomen na advies van Kamer IV, is in 1997 en 1998 7 maal beroep ingesteld en 1 maal hoger beroep. In 1997 werd 1 beroep gegrondverklaard, omdat het bezwaar in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in plaats van ongegrond (categorie ‘fouten’ te weten onjuiste wetstoepassing).

Geconcludeerd kan worden, dat de bezwaarschriftenprocedure een goede zeefwerking heeft. Van alle bezwaarschriften die in de twee jaren 1997 en 1998 zijn ingediend, in totaal 1514 stuks, is van 69 heroverwegingsbesluiten in beroep gegaan, waarvan er 5 door de rechter gegrond zijn verklaard. Twee op grond van fouten (onjuiste wetstoepassing, te weten de Awb), één op grond van andere weging van feiten en omstandigheden en twee op grond van andere interpretatie van regelgeving. Dat is een heel nette score gelet op het enorme aantal besluiten dat een gemeente neemt. Dat zijn er tienduizenden per jaar.

De spoedvoorzieningen zijn hierboven niet vermeld aangezien deze geen definitief oordeel inhouden over het primair besluit of de bezwaarprocedure.

In totaal zijn in 1997 en 1998 33 verzoeken om een voorlopige voorziening gedaan, waarvan er 3 (gedeeltelijk) zijn toegewezen. Zo werd een voorlopige voorziening tegen een kapvergunning afgewezen met uitzondering van één boom.

Ook deze cijfers geven al met al geen reden tot onmiddellijke zorg.

V Aanbevelingen vorige beleidsadviezen

Naar aanleiding van het beleidsadvies over de jaren 1994 en 1995 heeft het college te kennen gegeven zich voor te kunnen stellen dat op enig moment in 1997 binnen het DHO de stand van zaken met betrekking tot de gemeentebrede implementatie van het beleidsadvies aan de orde gesteld zou worden. In het beleidsadvies over 1996 is geconstateerd dat van een tussentijds concreet en nauwkeurig vaststellen van de gemeentebrede implementatie niet is gebleken, en dat voor een goed cyclisch proces (control) het tussentijds opmaken van de balans nadrukkelijker aandacht verdient. In het kader van NEON zal hieraan in de nieuwe organisatie opnieuw aandacht gegeven moeten worden.

In het beleidsadvies over 1996 is een streefpercentage van 5% genoemd voor gegrondverklaringen in de rubrieken nieuwe feiten en omstandigheden tijdens de bezwaarschriftprocedure, motiveringsgebreken en fouten. Ten aanzien van de eerste twee rubrieken is dit streefpercentage gehaald. Het percentage fouten daarentegen is drastisch gestegen tot 25% in 1997 en 54% in 1998. Deze verhogingen worden, zoals al gemeld, vooral veroorzaakt door een andere rubricering. Het verdient aanbeveling om de afgesproken rubricering niet te doen vervagen. Dat maakt interpretatie en vergelijking van cijfers onnodig gecompliceerd en levert een vertekend beeld op.

De aanbeveling om de logistieke processen binnen het rechtsbeschermingsbedrijf meer te doen ondersteunen met gebruikmaking van de mogelijkheden die ICT biedt, heeft geleid tot onderzoek naar de mogelijkheden van het zogeheten ‘Bezwaarschriften Afhandelings Systeem’ (BAS) zoals dat in Den Haag functioneert, naar ‘Octopus’ waarmee in Rotterdam wordt gewerkt, en naar ontsluiting van de CBB-adviezen voor zowel organisatie als burger.

Zowel het ‘BAS’ als ‘Octopus’ zijn toegesneden op de betreffende gemeente. Nagegaan zal worden of en op welke wijze een dergelijke automatisering kan passen in de opzet van de nieuwe organisatie. De ontwikkelingen op dit terrein worden nauwgezet gevolgd.

Het onderzoek naar de ontsluiting van CBB-adviezen via bijvoorbeeld het RIS heeft geleid tot een afwijzend standpunt van de voorzitter van de CBB. Een deel van de adviezen kan (in bijvoorbeeld bijstands- en personeelszaken) uit het oogpunt van privacy niet worden gepubliceerd. Een argument van meer principiële aard is, dat adviezen van de CBB geen volledig beeld geeft. In het heroverwegingsbesluit kan immers worden afgeweken van de adviezen. De adviezen van de CBB zijn niet vergelijkbaar met rechterlijke uitspraken.

Desondanks verdient het nadere bestudering op welke wijze, met inachtneming van voornoemde bezwaren - bijvoorbeeld door een zakelijke weergave van de adviezen uitsluitend voor de organisatie zelf - deze informatie kan worden ontsloten. Voor beleidsambtenaren die een procedure voor de CBB moeten voeren is het nuttig te weten wat ‘de jurisprudentie’ van de CBB is.

Voorts werd in het beleidsadvies 1996 gewezen op het belang van de onderwerpen juridisering en het functioneren van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze zijn en worden lokaal intensief gevolgd. Het volgen van pleitcursussen blijft verder, waar dat nog niet is gebeurd, nuttig en aanbeveling verdienen.

Voor het vervolg op het voorstel uit het beleidsadvies over 1996 om de werkdruk van Kamer II te verlichten, via splitsing van Kamer II in a en b en door te bezien hoe de doelmatigheid van de werkwijze kan worden vergroot, wordt hier volstaan met een verwijzing naar hetgeen daarover hiervoor in deze nota is vermeld.

VI Landelijke ontwikkelingen

Sinds de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht in 1994, heeft de algemene bezwaarschriftprocedure op verschillende manieren de aandacht gehad. In het beleidsadvies bij het jaarverslag 1996 werd al melding gemaakt van het rapport ‘Bestuur in geding’ over de juridiseringstendens binnen het openbaar bestuur en van de conclusies van de Commissie evaluatie Awb (commissie Polak) ten aanzien van de verschillen in de toepassing en effecten van de verplichte bezwaarschriftprocedure. Voorts werd al opgemerkt dat de Delftse situatie hiermee spoort. Dit beeld is nadien niet veranderd.

In de loop van 1998 is een proefschrift verschenen van de hand van K.H. Sanders over het functioneren van bezwaarschriftprocedures bij diverse overheidsorganisaties. Onderscheiden worden een viertal functies van de bezwaarschriftprocedure. Het zijn de rechtsbeschermingsfunctie (voor de burger), de leerfunctie (voor het bestuur), de filterfunctie en de verduidelijkingsfunctie (voor de rechter). Neveneffecten van de bezwaarschriftprocedure zijn de aanzuigende werking, de toename van bestuurslasten en de verlenging van rechtsbeschermingsprocedures.

Vooral in het kader van dit beleidsadvies van belang is de leerfunctie. Indien gewaarborgd wordt dat belangrijke informatie uit de bezwaarfase ook de primair beslissende afdelingen en de primaire beslissers bereikt, stijgt de kans op het optreden van leereffecten. Echter, niet alle fouten en gebreken in het uitvoeringsproces worden in de bezwaarschriftprocedure zichtbaar. Waar het om gaat, is dat bestuursorganen maatregelen treffen om te waarborgen dat de leerkansen die de behandeling van bezwaarschriften biedt maximaal worden benut. Daartoe zijn in dit beleidsadvies opnieuw aanzetten gegeven.

VII NEON

De invoering van NEON geeft geen veranderingen voor het functioneren van de CBB als zodanig. Wel verandert, zoals al gezegd, het een en ander voor de secretariaten, die dan allemaal onder het cluster Facilitair zullen sorteren. De informatie over het vervolg hiervan zal terugkomen in de komende jaarverslagen, uiteraard voorzien van commentaar in de beleidsadviezen. De verwachting is dat meer dan nu juridische control gestalte zal kunnen krijgen, als binnen één organisatie het zicht op de kwaliteit van de besluitvorming toeneemt.

VII Samenvatting en conclusies

In het licht van de hoeveelheid beschikkingen die jaarlijks door alle gemeentelijke diensten worden geslagen, is het aantal bezwaarschriften, en met name het aantal gegronde bezwaarschriften, beperkt.

Weliswaar is er wederom een stijging in het aantal bezwaarschriften waar te nemen, er lijkt desalniettemin een vast percentage van 30%, 60% en 10% van respectievelijk gegronde, ongegronde en niet-ontvankelijke bezwaren te bestaan. Met het oog op de aantallen bezwaarschriften zou wellicht in de toekomst meer aandacht kunnen zijn voor de bestuurslast (onder andere tot uitdrukking komend in meer bezwaarschriften) van gemeentelijk beleid of wijziging daarvan (bijvoorbeeld Wvg) en regelgeving. De score bij beroepszaken en spoedvoorzieningen bij de rechter is goed.

De werkdruk van Kamer II was onverminderd hoog, om welke reden een aantal voorstellen tot wijziging van de verordening zijn geformuleerd. Hierin zijn tevens andere wijzigingen verwerkt ten behoeve van een efficiëntere werkwijze van alle Kamers van de CBB en voor een meer structurele terugkoppeling van vervolgprocedures. Aandachtspunt blijft de doorlooptijd van bezwaren. In de toekomst verdienen de mogelijke toepassingen van informatie- en communicatietechnologie, ook voor het rechtsbeschermingsbedrijf, blijvend aandacht.

Ten aanzien van de inhoud van de primaire besluiten is opgemerkt dat er een hoog percentage fouten is bij de gegrondverklaringen, maar dat dit wordt veroorzaakt door vervaging in de rubricering. Men moet terug naar de oorspronkelijke opzet. Voorts zijn aandachtspunten: de motivering, de ondertekening, en de vaststelling van beleid. Tot slot verdient in de toekomst een goed cyclisch proces (control) blijvend aandacht.

terug naar boven