Niet alleen is er een verschil in de waardestijging
tussen woningen en niet-woningen, ook binnen deze categorieλn zijn er
verschillen in waardestijgingen.
Om te voorkomen dat men niet in een keer met een
lastenverzwaring worden geconfronteerd bestaat de mogelijkheid van het
toepassen van de ingroeivariant. De
ingroeivariant houdt in dat de lastenverzwaring geleidelijk wordt ingevoerd en
is bedoeld voor de gevallen waarin de individuele waardeontwikkelingen fors
hoger zijn dan het gemiddelde. Met ingang van 2001 geldt een minimaal
ingroeipercentage van 115 %. Het belastingbedrag van de OZB mag dan niet meer
dan 115 % bedragen van het belastingbedrag over het voorgaande jaar. Tevens
geldt dat de ingroeivariant alleen de eerste drie jaar van het WOZ-tijdvak mag
worden toegepast.
Voorbeeld 1
belastingjaar |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
aanslag OZB |
300,- |
500,- |
500,- |
500,- |
500,- |
te betalen bedrag |
300,- |
345, |
396,- |
456,- |
500,- |
effect ingroei |
|
155,- |
104,- |
44,- |
0,- |
Voorbeeld 2
belastingjaar |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
aanslag OZB |
300,- |
400,- |
400,- |
400,- |
400,- |
te betalen bedrag |
300,- |
345, |
396,- |
400,- |
400,- |
effect ingroei |
|
55,- |
4,- |
0,- |
0,- |
Er is in de voorbeelden geen rekening gehouden met de
trendmatige verhoging van de OZB-tarieven. Als hier wel rekening mee wordt
gehouden zal het effect van de ingroei wat groter zijn. Tevens is uitgegaan van
het minimale ingroeipercentage van 115 %.
Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt dat het effect van
de ingroeivariant substantieel is als de lastenverzwaring groot is (logisch).
Minimaal moet het percentage 52 % zijn ( 1,15 * 1,15 * 1,15 = 1,52) om een
maximaal effect te sorteren voor twee jaar.
De ingroeivariant kan zowel worden toegepast op woningen
als op niet-woningen. Het is tevens mogelijk om de ingroeivariant slechts toe
te passen op een van de categorieλn of verschillende percentages te hanteren
voor woningen en niet-woningen. Bovendien bestaat de mogelijkheid om de variant
alleen toe te passen op het belastingbedrag voor het gebruikers- of
eigenarendeel. De mogelijkheid bestaat dus om de huurders van de goedkopere
woningen te laten ingroeien met 15 % en de eigenaren en huurders van
winkelpanden te laten ingroeien met 25 %.
Voordelen
Voor de individuele waardestijgingen binnen een categorie
voorziet de ingroeivariant in een meer geleidelijke overgang van de
lastenverzwaring. Bovendien biedt de variant de mogelijkheid om er zeer
specifieke toepassing aan te geven. Alleen toepassen op woningen en alleen voor
de gebruikers, hetgeen tot gevolg heeft dat de huurders van de goedkope
woningen, voor wie de lastenverzwaring het hoogst zal zijn, er van profiteert.
Nadelen
De ingroeivariant functioneert als een soort lapmiddel,
de lastenverzwaring wordt niet structureel aangepakt. Over een periode van
maximaal 3 jaar is het belastingbedrag lager dan hetgeen het zou zijn zonder
ingroei, echter vanaf jaar 4 moet het maximale bedrag worden betaald. Het
aanslagbedrag wordt ook jaarlijks hoger en kan onduidelijkheid naar de
belastingplichtige veroorzaken.
Een ander nadeel is dat het effect van de ingroeivariant
bij een kleiner percentage lastenverzwaring een geringer effect sorteert. In de
voorbeelden hierboven komt dat tot uiting. In voorbeeld 1 is uitgegaan van een
stijgingspercentage van 67 % en in voorbeeld 2 van 33 %. In voorbeeld 2
profiteert de belastingplichtige maar 1 jaar van de ingroeivariant terwijl een
lastenverzwaring van 33 % voor velen toch een groot bedrag kan zijn. In
voorbeeld 1 profiteert de belastingplichtige langer van de ingroeivariant, maar
uiteindelijk moet ook hij/zij de lastenverzwaring betalen.
Aftopvariant
Met
toepassing van deze variant kan de gemeente het OZB-bedrag in een WOZ-tijdvak
limiteren ten opzichte van het vorige WOZ-tijdvak. Het belastingbedrag in een
kalenderjaar van een WOZ-tijdvak wordt met deze variant zodanig vastgesteld dat
het niet meer zal bedragen dan een bepaald percentage, tenminste 130%, van het
belastingbedrag van het laatste kalenderjaar van het voorafgaande WOZ-tijdvak.
Hierdoor
wordt de stijging van het aanslagbedrag beperkt. Er moet wel rekening worden
gehouden met het feit dat bij gebruik van de aftopvariant in het daaropvolgende
WOZ-tijdvak gerekend moet worden met het belastingbedrag dat verschuldigd zou
zijn geweest indien de vermindering niet was toegepast. Indien de waarden van
onroerende zaken ook in de komende jaren blijven stijgen, kan derhalve in 2005
wederom een aanzienlijke lastenstijging optreden.
Bij
de toepassing van de aftopvariant kan evenals bij de ingroeivariant een
onderscheid worden gemaakt naar de categorie woningen en niet-woningen. Zo kan
de gemeente verschillende maximale stijgingspercentages voor woningen en
niet-woningen hanteren. Hetzelfde geldt voor eigenaren en gebruikers. Ook is de
aftopvariant, net als de ingroeivariant, gerelateerd aan de onroerende zaak en
niet aan de belastingplichtige. Indien voor deze variant wordt gekozen, moet in
de verordening OZB een bepaling worden opgenomen.
Het
is ook mogelijk om een combinatie van ingroei- en aftopvariant te gebruiken.
Toepassing
van de aftopvariant leidt in de loop van het WOZ-tijdvak tot verschillen tussen
de OZB-aanslag en het te betalen bedrag. Onderstaand voorbeeld maakt dit
duidelijk.
Belastingjaar
|
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
waarde
individueel object |
100 |
150 |
150 |
150 |
150 |
(in
waarde-eenheden) |
|
|
|
|
|
tarief |
15,-- |
13,61 |
13,88 |
14,15 |
14,43 |
aanslag
OZB |
1500 |
2041 |
2082 |
2122 |
2164 |
te
betalen bedrag |
1500 |
1950 |
1950 |
1950 |
1950 |
vermindering
aftopvariant |
|
91 |
132 |
172 |
214 |
Nadeel
Zelfs
wanneer er in het daaropvolgende WOZ-tijdvak (2005-2008) geen waardestijgingen
voordoen, zal de belastingplichtige uit dit voorbeeld met een aanzienlijke
stijging van zijn te betalen aanslagbedrag geconfronteerd worden.