Delft,
14 november 2000
Geachte raadsleden,
Het college heeft
kennis genomen van het rapport van de rekenkamercommissie en wil daar middels
deze notitie in algemene zin op reageren.
De rekenkamer
constateert dat er op ICT gebied binnen de gemeente Delft de afgelopen periode
veel tot stand is gebracht en dat in Delft de basis tot een omvorming naar een
kennisorganisatie wordt gelegd. De invoering van het KIS concept als leidraad
heeft dit proces in een stroomversnelling gebracht. Het college deelt die opvatting.
Aan de bestuurlijke
informatievoorziening over het verloop van dit proces schort volgens de
rekenkamer het nodige. Zo wordt het ervaren als weinig inzichtelijk en heeft
het in de rapportages over het beleid ontbroken aan de informatie die noodzakelijk
is om de te behalen doelen in verhouding te kunnen zien met de daartoe in te
zetten middelen. Het ontbreken van aansluiting van de dienstmaraps op de
rekening speelt hierin een grote rol.
Naar de indruk van
het college is er weliswaar regelmatig gerapporteerd maar wordt onderschreven
dat de inzichtelijkheid en te relatie van individuele projecten tot geheel te
wensen over hebben gelaten. De nieuwe inrichting van de organisatie, met de vorming
van het facilitaire cluster, biedt goede perspectieven om hierin een aantal
verbeteringen aan te brengen.
De rekenkamer doet
een groot aantal aanbevelingen waarin verbetering wordt gevraagd op het gebied
controleerbaarheid en meetbaarheid enerzijds, en van inzicht en doorzicht in de
materie anderzijds.
De aanbevelingen van
de rekenkamer blijven in dit stadium echter vrij algemeen en er zal dus een
debat moeten plaatsvinden om zaken meer expliciet te maken. Het verbeteren van
een dergelijk proces moet zorgvuldig geschieden in samenspraak tussen raad, college
en organisatie en kost daarom tijd. Om dit debat vorm te geven zal het college
een discussienota presenteren. Daarin zal meer expliciet worden ingegaan op de
afzonderlijke aanbevelingen uit het rapport. In dit debat zal de raad de
gelegenheid moeten nemen duidelijk aan te geven op welke wijze zij bepaalde
control mechanismen optimaal acht.
Uit het rapport
blijkt dat, met name voor de raad, vaak onduidelijk is hoe individuele ICT
activiteiten en projecten zich verhouden tot het KIS concept, waardoor het
moeilijk is inzicht te verkrijgen in de onderlinge samenhang tussen deze
activiteiten. Tevens is daardoor de bestuurlijke afweging als lastig ervaren,
omdat prestatie indicatoren in termen van meetbare doelen, resultaat, financiën
en personele bezetting per activiteit meestal in een breder verband zijn
geïndiceerd.
Een duidelijker
vertaalslag van het KIS concept naar afzonderlijke projecten is wenselijk.
Hiertoe zal een duidelijk onderscheid moeten worden aangebracht tussen
activiteiten die zich afspelen op het gebied van interne- en externe KIS
ontwikkelingen. Een heldere definitie van KIS is daarvoor een eerste vereiste.
Die zal dan ook in de komende maanden plaatsvinden en tezamen met het debat
inhoud geven aan twee programma’s. Een programma voor KIS intern, en een
programma voor KIS extern. Deze programma’s zullen bestaan uit een integrale
visie over een periode van vier jaar, en een aantal projecten om te komen tot
de gestelde doelen. In de beschrijving van die projecten zullen de bevindingen
van de rekenkamer een rol spelen.
We spreken dan ook
niet meer van KIS eerste- en tweede fase, maar van KIS intern en KIS extern.
Deze programma’s zullen een vierjarig traject beschrijven met na twee jaar een
tussenrapportage waarin evaluatie, bijsturing en eventuele introductie van nieuwe
projecten aan de orde zijn.
De constatering van
de rekenkamer, dat momenteel sprake is van een cruciaal omslagpunt van interne
naar externe oriëntatie op ICT gebied onderschrijven wij volledig. Dit is
overigens geheel in overeenstemming met de oorspronkelijke uitgangspunten en de
planning van het KIS programma. In het bedrijfsplan KIS is dat ook op die wijze
verwoord. Dit besef is evident en zal in een concreet programma voor KIS extern
tot uiting moeten komen. Temeer daar Delft een leidende positie wil veroveren
op het gebied van interactieve dienstverlening.
Op dit moment
vaststellen dat dit zich per definitie vertaalt in een structureel grotere
benodigdheid van middelen lijkt wat vroeg. Verstandiger vinden wij het hierover
uitspraken te doen als de plannen voor de toekomst helder op papier staan en er
een goede afweging gemaakt kan worden of de te bereiken doelen zich juist
verhouden tot de in te zetten middelen.
Tenslotte merken we
op dat het rapport als geheel goede aanknopingspunten biedt om het ICT beleid
aan transparantie te laten winnen.
Het college van
B&W.
Hoogachtend,