Concept 11
Centrale Staf d.d. 23
november 2000
De Delftse rekenkamer
geëvalueerd
1.
Inleiding
2.
Versterken rol gemeenteraad
3.
Positionering
van de rekenkamerfunctie
3.1.
Nota
Bestuur II
3.2.
Government
Governance in de Delftse organisatie
4.
Versterking
van de rekenkamerfunctie
5.
Vormgeving
structurele onderzoekscommissie
5.1 Doel, inrichting en werkwijze
5.2 Randvoorwaarden realisatie
6. Vormgeving onafhankelijke rekenkamer
7. Samenvatting en
aanbevelingen
Bijlagen:
I.
Reglement
Delftse Rekenkamerfunctie
II.
Verslag
C-discussie commissie Middelen en Bestuur over de evaluatie van de rekenkamer
(27 okt. 1999)
III. Bronvermeldingen
IV. Gehanteerde begrippen
V. De
rekenkamer volgens het voorontwerp Gemeentewet
Centrale
Staf, B. den Uijl/ Th. Kramer,
d.d.
16 november 2000.
1. Inleiding
Instelling
van de rekenkamer
Steeds
meer wordt invulling gegeven aan lokale rekenkamers die in aanvulling op het
traditionele toezicht op de gemeentefinanciën nu ook de efficiency en de
effecten van het gevoerde beleid onderzoeken.
Het
is boeiend om te zien hoe in de afgelopen jaren het rekenkamerinstrument bij
gemeenten (alsook bij de provincies) steeds meer in zwang komt. Publikaties in
vakbladen, een verkennend onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (‘De rekenkamer gelokaliseerd’), de aandacht die dat
onderwerp heeft gekregen in de discussie rondom het rapport Elzinga (‘Dualisme
en lokale democratie’) geven hier blijk van. Ook gebeurtenissen op provinciaal
niveau (de Ceteco-affaire in Zuid Holland) of bij gemeenten (affaire Peper in
Rotterdam) geven een extra aanzet voor de instelling van lokale (en
provinciale) rekenkamers.
Binnen
gemeenten wordt wel op verschillende manieren invulling gegeven aan het begrip
rekenkamer. Sommige gemeenten hebben bijvoorbeeld een rekeningcommissie
ingesteld, waarin de gemeenterekening wordt behandeld. Daarnaast hebben
gemeenten meer en meer een aparte rekenkamercommissie ingesteld. Zo’n commissie
heeft tot doel om de gemeenteraad een instrument te bieden waarmee door het
doen of laten uitvoeren van diepgaande onderzoeken inzicht kan worden verkregen
in het functioneren van de organisatie, en/ of de effectiviteit van (bepaalde
delen van) het gevoerde beleid.
Terugblik
Delft
kent sinds eind jaren ’80 geen specifieke traditionele rekeningscommissie meer.
In de commissie Middelen en Bestuur werd/ wordt de gemeenterekening met
bijbehorende accountantsrapport als één van de punten van een reguliere agenda
aan de orde gesteld. In vakcommissies zijn naar behoefte de jaarrekeningen en
beleidsadviezen bij de rekening van de - voormalige - diensten besproken.
Delft
was één van de eerste gemeenten met een eigen rekenkamercommissie; in 1992 door
de gemeenteraad ingesteld. Hoewel specifieke beleidsevaluaties en het
instrument van de beleidsafrekening bij de gemeenterekening al bijdragen
leverden aan de evaluatie van uitgevoerd beleid en beheer ontstond bij de
gemeenteraad de behoefte aan een eigen aanvullend instrument om de
controlefunctie van de raad te ondersteunen.
De
kern van het rekenkamerinstrument is dat de gemeenteraad zelf evaluaties
uitvoert (eventueel met behulp van externe adviseurs/ onderzoekers) om de
effectiviteit en efficiency van het gemeentelijk beleid te verhogen. Vanuit de
raad wordt - per onderzoek - een rekenkamercommissie ingesteld, die belast is
met de operationalisering en begeleiding van het evaluatieonderzoek. In het
reglement voor de rekenkamerfunctie worden taak en werkwijze van de
rekenkamercommissie beschreven. De rekenkamercommissie heeft de bevoegdheid om
onderzoeksvragen te formuleren, de onderzoeksmethode te kiezen en de
eindconclusies van het onderzoek te formuleren. De gemeenteraad stelt de
eindconclusies vast.
Er
zijn door de afzonderlijke rekenkamercommissies twee beleidsevaluaties
uitgevoerd, t.w.:
a.
het
onderzoek naar de effectiviteit van het gemeentelijk onderwijsbeleid (1992);
b.
onderzoek
naar de effectiviteit van het gemeentelijke subsidie-instrumentarium (1995).
Na
1995 is er relatief lang geen rekenkameronderzoek meer uitgevoerd. Een
belangrijke reden daarvoor was de ambtelijke en bestuurlijk druk van het
reorganisatieproces. In het collegeprogramma 1998-2002 wordt aangegeven dat
meer gebruik gemaakt zal gaan worden van instrumenten als de rekenkamer. Ook
daarna is in politieke beschouwingen bij de raadsbehandeling van de
concernbegroting 1999/ Zomernota 2000-2003 met nadruk om nieuwe
rekenkameronderzoeken verzocht.
Eind
1999 is een rekenkameronderzoek naar de effectiviteit/ efficiency van het
gemeentelijke ICT-beleid (ICT = Informatie en Communicatie Technologie) van
start gegaan. De daartoe ingestelde rekenkamercommissie heeft in het vierde
kwartaal 2000 haar onderzoeksrapport uitgebracht aan de gemeenteraad.
Tussentijdse
evaluaties en evolutie van het rekenkamerinstrument
Voorafgaand
aan het tweede in 1995 uitgevoerde onderzoek is een evaluatie uitgevoerd op
basis waarvan de werkwijze van de rekenkamercommissie (vooral aangaande de
rolverdeling tussen rekenkamerleden, de ambtelijke ondersteuning van en
advisering aan de rekenkamer, de externe onderzoekers, en de betrokken
organisatieonderdelen) is aangescherpt. De in 1994 uitgevoerde evaluatie heeft
tot enige aanpassing van het reglement geleid, met name op de te onderscheiden
rollen bij het uitvoeren van beleidsevaluaties.
Het
tweede onderzoek is in vergelijking met het eerste soepeler verlopen, heeft
minder tijd in beslag genomen, en de conclusies/ aanbevelingen van de
rekenkamercommissie waren minder procedureel en meer inhoudelijk van aard. De
tendens naar een meer inhoudelijke benadering heeft zich bij het derde
rekenkameronderzoek voortgezet.
Het
rekenkamerreglement is in 1999 op initiatief van de raad in die zin aangepast
dat ook de deelname van plaatsvervangende raadsleden
(raadscommissieleden/niet-raadsleden) in een rekenkamercommissie voor
toekomstige rekenkameronderzoeken mogelijk is gemaakt.
Eind
1999 is onder leiding van prof. H. Van Nimwegen in de commissie Middelen en
Bestuur een C-discussie over de Delftse rekenkamer gevoerd. Inzet voor deze
discussie was om te bespreken hoe het rekenkameronderzoek in het totale
evaluatie-instrumentarium past, mede gelet op ontwikkelingen met de vernieuwde
gemeentelijke organisatie, en welke verbeterpunten daarin mogelijk zouden zijn.
De discussie is gevoerd op basis van een aantal thema’s
* het doel c.q. de functie van
het rekenkameronderzoek;
* de verdeling van
verantwoordelijkheden rondom het onderzoek;
* de vorm van het onderzoek
(bijv. ad hoc/ cyclisch of vlakte- en diepte onderzoek);
* de organisatie van de
uitvoering van het onderzoek;
* de onderwerpen waar het
onderzoek betrekking op heeft.
In
bijlage II is het verslag opgenomen van deze evaluatie in de commissie Middelen
en Bestuur. In verband met toen nog verder te voeren discussie over de
bestuurlijke vernieuwing heeft de evaluatie van de rekenkamerfunctie daarna
enige tijd stilgelegen
Opzet
van de evaluatienotitie ‘De Delftse rekenkamer geëvalueerd’
Hoofdstuk
1 betreft de inleiding.
Hoofdstuk 2 geeft in kort bestek weer welke
gedachten vanuit de staatscommissie Elzinga ontwikkeld zijn voor de te
versterken rol van de gemeenteraad. De lokale rekenkamer is daarbij één van de
instrumenten met behulp waarvan de raad zijn controle- en toezichtstaak kan
uitoefenen.
In
hoofdstuk 3 ‘De positionering van de rekenkamerfunctie’ wordt ingegaan op hoe
de rekenkamerfunctie onderdeel uitmaakt van het totale besturings- en
beheersings-instrumentarium van de gemeente en welke relatie/ samenhang te onderkennen
is met andere auditinstrumenten.
In
hoofdstuk 4 ‘Versterking van de rekenkamerfunctie’ worden verbeteringen
in de inrichting en werkwijze van de rekenkamerfunctie aangegeven. Dit mede op
basis van de in de commissie Middelen en Bestuur gevoerde C-discussie.
In
aanvulling hierop wordt in hoofdstuk 5 ‘Vormgeving structurele
onderzoekscommissie’ (hoofdvariant I) en in hoofdstuk 6 ‘Vormgeving
onafhankelijke rekenkamer’ (hoofdvariant II) de uitwerkingsrichting van de twee
hoofdvarianten beschreven.
Hoofdstuk
7 bevat tot slot de conclusies en aanbevelingen tot verbetering van het
rekenkamerinstrument voor de raad.
2. versterken rol gemeenteraad
De
evaluatie van de rekenkamerfunctie is niet een op zich zelf staand fenomeen.
Voor de positionering en de toepassing spelen meerdere ontwikkelingen een rol,
zoals de voorstellen die door de staatscommissie geformuleerd zijn voor het
versterken van de rol van de gemeenteraad (wordt in dit hoofdstuk verder
uitgewerkt), en ontwikkelingen met betrekking tot het besturings- en
beheersingsinstrumentarium van de Delftse organisatie (zie hfst.3).
Versterken
rol gemeenteraad/ rapport Elzinga
Al
decennia lang worden er discussies gevoerd over de rol van de gemeenteraad als
hoogste orgaan van de gemeente. De commissie Elzinga (Staatscommissie ‘Dualisme
en lokale democratie’) heeft aanbevelingen gedaan voor een
vernieuwingsimpuls in het lokaal politieke stelsel. Enkele - in het kader van
de Delftse discussie over de rekenkamerfunctie - markante aanbevelingen zijn:
Aanbeveling
2b. Rekenschap en kwaliteit
‘Ten
behoeve van de verbetering van de publieke verantwoording aan de burger en de
verbetering van het beleid en prestatie van de gemeente worden de invoering en
het gebruik van kwaliteitsinstrumenten als benchmarking, kwaliteitshandvesten
en audit/ visitatie door gemeenten krachtig bevorderd.’
Aanbeveling
4a: Verbeteringen financiële functie
In
aanvulling op verbeteringen in de inzichtelijkheid en informatieve waarde van
begroting en rekening wordt ingegaan op de rekenkamer:
‘Gemeenten
kunnen besluiten tot de instelling van een lokale rekenkamer met als taak het
onderzoeken van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gemeentelijke
beleid en de rechtmatigheid van de bestedingen. De gemeentewet bevat de
voorschriften dat indien de rekenkamer wordt ingesteld, deze een aparte status
krijgt, zelf de keuze van de te onderzoeken onderwerpen bepaalt, en primair
rapporteert aan de raad. De gemeenten kunnen een eigen danwel een gezamenlijke
rekenkamer instellen’.
Aanbeveling
4d: Aanvulling en aanscherping controlemogelijkheden
Onder
meer worden genoemd: ‘...
* Invoeren van een wettelijk
enquêterecht van de raad.
* Wettelijke regeling van de
lokale rekenkamer...’
Vanwege
de verscheidenheid aan rekenkamercommissies bij gemeenten doet de commissie
Elzinga nadere voorstellen voor de vormgeving. De commissie Elzinga ziet de
rechtmatigheid niet als taak van de rekenkamercommissie, dat is de taak van de
accountant, maar wel ‘de doelmatigheid en doeltreffendheid zowel op het vlak van
de beleidsprogramma’s als van de gemeentelijke organisatie’.
Inmiddels
heeft het kabinet zijn standpunt over het advies van de staatscommissie
uitgebracht; en is er een voorontwerp voor het aanpassen van de Gemeentewet op
de dualisering van het gemeentebestuur opgesteld. Het voorontwerp volgt in
hoofdlijnen het advies van de commissie Elzinga. De inspanningen van de
regering zijn erop gericht het wetsvoorstel voor de eerstvolgende
raadsverkiezingen kracht van wet te laten krijgen. Er wordt dan een zo groot
mogelijke stap gezet voor de invoering van een formeel dualistisch
bestuursmodel in het lokale bestuur.
Dualisering van
bevoegdheden
-
rapport Elzinga nader beschouwd
In het rapport van de commissie Elzinga wordt het
concept van ‘Government Governance’ benut om voor de
overheidsorganisatie de vier activiteiten “sturen, beheersen, toezicht houden,
en verantwoorden” te verduidelijken.
‘Rapport Elzinga’ (pag.236)
“...
-
Sturen is het proces waarbij het college (de wethouder) richting geeft
aan het realiseren van de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
-
Beheersen betreft het stelsel van maatregelen, procedures en processen
waardoor het college (de wethouder) zorg draagt voor het blijvend nastreven en
realiseren van de vastgestelde beleidsdoelen.
-
Verantwoorden houdt in dat het college (de wethouder) verantwoording
aflegt over de uitkomsten van de opgedragen taken en over het gebruik van de
gedelegeerde bevoegdheden.
-
Toezicht houden is de controlerende activiteit die de raad uitvoert om
de resultaten van het beleid namens de burger te kunnen beoordelen.
De commissie hecht groot belang aan een sluitende
keten van verantwoordelijkheden en controle binnen de gemeente waarin aandacht
wordt besteed aan rechtmatigheid inclusief ordelijk en controleerbaar
financieel beheer en doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Een
dergelijke keten ontstaat doordat degene die verantwoordelijkheid aflegt, het
college van B&W, door de externe accountant gecertificeerde informatie
levert aan de toezichthouder, de raad. De raad moet zich een oordeel kunnen
vormen over rechtmatigheid, financieel beheer, bedrijfsvoering, doelmatigheid
en doeltreffendheid. De raad moet daartoe kunnen beschikken over betrouwbare en
volledige informatie. Bij dualisering gaat het er dan om de positie van de raad
bij de vier activiteiten te versterken met name in relatie tot rekenschap,
accountability. Hierdoor zal het accent vallen op de activiteiten verantwoorden
en toezicht houden . De instrumenten die daarbij dan een rol kunnen spelen zijn
met name de begroting en rekening, de
accountantsverklaring en de rekenkamerfunctie. Deze instrumenten zullen vooral
verdere uitwerking dienen te krijgen. ...”
Deze activiteiten behorende tot ‘Government
Governance’ worden gefaciliteerd door de gemeentelijke bedrijfsvoering: de
aanwending van financiële, personele, materiële en informatiemiddelen in het
kader van de beleids- en uitvoeringsprocessen. Dit is bij uitstek het
verantwoordelijkheidsgebied van het management.
De commissie Elzinga spreekt als voorkeur uit, dat
als er voldoende zekerheid over de reguliere bedrijfsvoering bestaat, het
college in plaats van een integraal verslag als onderdeel van het gemeentelijk
jaarverslag, een bedrijfsvoeringsverklaring afgeeft. Deze bedrijfsvoeringsverklaring
zou dan ook onderworpen moeten zijn aan de goedkeuring van de accountant. De
externe accountant certificeert de informatie van het college aan de raad voor
zover die informatie noodzakelijk is om een oordeel te kunnen vormen over de
rechtmatigheid, het financieel beheer en de bedrijfsvoering. Naar het oordeel
van de commissie toetst een rekenkamer niet op de rechtmatigheid, maar wel op
doelmatigheid en doeltreffendheid, zowel op het vlak van beleidsprogramma’s als
op het vlak van de gemeentelijke organisatie. De commissie ziet daarbij twee
varianten, t.w.
a.
een
structurele onderzoekscommissie die in opdracht van de raad onderwerpen
onderzoekt die de raad vaststelt;
b.
een onafhankelijke rekenkamer die niet uit leden van de raad bestaat en
zelfstandig al of niet op voordracht van de raad, de onderwerpen voor onderzoek
bepaalt. Deze rekenkamer rapporteert aan de raad.
In
het kabinetsstandpunt wordt aangegeven, dat de lokale rekenkamer een
onontbeerlijk instituut is, dat dwingend in de Gemeentewet zou moeten worden
voorgeschreven. Daarbij wordt veel belang gehecht aan de onafhankelijkheid van
de lokale rekenkamer ten opzichte van andere gemeentelijke organen. Dit komt in
het voorontwerp van wet met name tot uitdrukking in de bevoegdheden en de
samenstelling van de rekenkamer (zo kunnen raadsleden geen lid zijn van de
rekenkamer). Overigens heeft de Tweede Kamer zich niet eenstemmig uitgelaten
over de verplichte rekenkamer. Verschillende partijen bepleiten een
facultatieve invulling. Minister de Vries heeft daar als reactie opgegeven, dat
ook regionale oplossingen mogelijk moeten zijn, waardoor er rekenkamers komen,
die hun diensten aan verschillende gemeenten kunnen aanbieden.
3. Positionering van de rekenkamerfunctie
3.1
Nota Bestuur II
De
raad heeft in oktober 2000 de Nota Bestuur II m.b.t. de bestuurlijke
vernieuwing in Delft vastgesteld. Aangegeven wordt dat de gemeenteraad een
controlerende rol met betrekking tot de kwaliteit en de voortgang van de aan
B&W gedelegeerde beleids- en uitvoeringstaken heeft.
De
rode draad voor het controlewerk wordt een controleprogramma dat gestoeld wordt
op twee pijlers:
- de productbegroting, de
jaarrekening en de beleidsafrekening en daaraan gerelateerd de opbouw van de
controlecyclus op de verschillende beleidsvelden;
- de inzet van specifieke
controle-instrumenten, waaronder beleidseffectrapportages en maatschappelijk
effectrapportages, de rekenkamer, het recht van enquête (na wetswijziging), het
stadspanel en jaarboek Bestuursinformatie, jaarverslagen van o.m. de
ombudscommissie en de commissie beroep en bezwaar.
3.2 Government Governance in de Delftse organisatie
Besturing
en beheersing
Government
Governance heeft betrekking op de Besturing en Beheersing van de
overheidsorganisatie. Besturing en Beheersing vindt in alle geledingen van de
organisatie plaats. Het besturen of richting geven heeft betrekking op het
maken van keuzes aan de hand van een gewenst beeld van de toekomstige
werkelijkheid en het vertalen van deze keuzes in plannen, acties, activiteiten
en handelingen. Het beheersen of op koers houden heeft betrekking op het
vaststellen of de uitvoering in overeenstemming is en blijft met de gemaakte
plannen en het zonodig treffen van maatregelen voor de bijsturing. Besturing en
beheersing omvat het geheel aan instrumenten, regels, informatiestromen en
adviezen met behulp waarvan het politiek en ambtelijk management de processen
in de organisatie kan sturen. Het gaat hierbij om sturing op resultaten en niet
langer ‘slechts’ op middelen. Besturen en beheersen is gericht op de kwaliteit
van de organisatie, op basis van signalen voor continue verbetering en
verandering. Tot het besturings- en beheersingsinstrumentarium horen o.m. de
beleidscyclus, kaders en spelregels aangaande planning en control en het
middelenbeleid. Via de cyclusdocumenten en audits (nu in de vorm van specifieke
beleidsevaluaties, rekenkameronderzoeken en preventieve doorlichting) wordt
verantwoording afgelegd en wordt toezicht uitgeoefend.
Het
ontwikkelingstraject van de ‘Besturing en Beheersing’
Voorafgaand
aan de structuurverandering in de Delftse organisatie zijn in 1999 contouren
geschetst hoe in de gekantelde organisatie de ’controlling’ herijkt zou kunnen
worden. Zo schetst prof. Van Nimwegen in zijn advies ‘controlling in Delft’ een
ontwikkelingstraject voor de besturing en beheersing. Een van de denklijnen met
betrekking tot de controllingfunctie is dat het besturings- en
beheersinstrumentarium uitgebreid zou kunnen worden met een versterking van de
auditfunctie gericht op de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Prof. Van Nimwegen
maakt daarbij onderscheid tussen de functievervulling van de ‘rekenkamer’ als
instrument voor de gemeenteraad en de controllingfunctie als
verantwoordelijkheid van het management. Het Gemeentelijk Managementteam zou
gelet op zijn verantwoordelijkheid m.b.t. de bedrijfsvoering kunnen zorgdragen
(met ondersteuning van de Centrale Staf) voor systematische planning en
coördinatie van breedte- en diepte onderzoeken.
Audits
In
gemeenteland wordt steeds vaker gesproken over uit te voeren audits. Bij audits
gaat het om een kritische beoordeling van de kwaliteit van beleids- en
bedrijfsvoeringsprocessen inclusief de verantwoording die daarover afgelegd
wordt. Onderscheid kan gemaakt worden tussen beleidsevaluaties en operational
audits. Bij beleidsevaluaties staat centraal de effectiviteit; hoe zijn de
bereikte prestaties en effecten ten opzicht van het beoogde resultaat te
beoordelen. Operationele audits worden in het algemeen over de volle breedte
van de bedrijfsvoering toegepast.
Operationele
auditing is te omschrijven als een onafhankelijke onderzoeksfunctie gericht op
de doelmatigheid en kwaliteit van de bedrijfsvoering. Doorgaans wordt een
operational audit als intern gericht gezien, gericht op het beheer van
processen binnen de organisatie en niet op de extern te bereiken
(beleids-)resultaten.
Binnen
deze noemers voor verschillende soorten van onderzoeken (beleidsevaluaties en operational
audits) zijn er veel specifieke audits. De meest bekende zijn de financial
audit (in eerste aanleg via de externe controle van de accountant op
juistheid en volledigheid), en de EDP-audit m.b.t. de betrouwbaarheid/
continuïteit van informatiesystemen. Maar daarnaast kan ook sprake zijn van
bijv. een management audit, een legal audit, een tax-audit,
een cultuur-audit, een milieu-audit etc. Alle aspecten van de beleids- en/of
bedrijfsvoering kunnen vanzelfsprekend daarvoor in aanmerking komen.
Samenhang
rekenkameronderzoeken en audits
Beleidsevaluaties
en de operational audit zijn complementair aan elkaar.
Evaluaties
met betrekking tot de bedrijfsvoering als bij operational audits en
beleidsevaluaties als bij een rekenkameronderzoek zijn wel in functie en
werkwijze te onderscheiden, maar hebben ook een sterke relatie met elkaar. Zo
kunnen tekortkomingen in het realiseren van prestaties in effecten van beleid
hun oorzaak vinden in de organisatie. Dat betekent ook dat de scheiding tussen
beleidsevaluaties en audits op de bedrijfsvoering niet scherp getrokken moet
worden. Bij rekenkameronderzoeken zal ook de efficiency/ doelmatigheid van de
organisatie een belangrijk toetspunt zijn. De rekenkamer zou de ruimte moeten
krijgen om zich daar een goed oordeel over te vormen. Dit kan of door daar zelf
nader onderzoek naar te doen, of door aan het college c.q. de auditcommissie te
verzoeken hier onderzoek naar te doen. Analoog geldt voor audits door B&W/
GMT, dat deze organen de ruimte krijgen om onderzoek te doen naar effectiviteit
van het gevoerde beleid.
Planning
en coördinatie van audits
Door
toezichthouders in de Verenigde Staten (en andere Angelsaksische landen) wordt
veel waarde gehecht aan het ‘Audit Committee’.
Het
‘Audit Committee’ wordt gezien als een belangrijke waarborg voor goede
(financiële) verslaggeving en voor een adequaat toezicht op risicobeheersing
binnen de onderneming. Ook de commissie Peters geeft in haar aanbevelingen over
de ‘Corporate Governance’ bij private ondernemingen de Raad van Commissarissen
in overweging om een auditcommissie in te stellen. Bij private ondernemingen
wordt hiervan steeds meer gebruik gemaakt. Een auditcommissie bij gemeenten is
nog een nieuw fenomeen. De rekenkamer voert beleidsevaluaties voor de raad uit.
Het GMT zou als auditcommissie voor de te onderzoeken c.q. te verbeteren
kwaliteit van de organisatie kunnen opereren. Zeker bij eventuele
beleidsevaluaties moet dit in nauwe afstemming met de portefeuillehouder
geschieden. Naar verwachting zal de Centrale Staf in het eerste kwartaal 2001
nadere voorstellen doen voor inrichting en werkwijze van een auditcommissie, met
instrumenten als een auditstatuut en een auditplan.
4. VERSTERKING VAN DE REKENKAMERFUNCTIE
C-discussie
De uitkomst van de C-discussie van 21 oktober 1999
met betrekking tot de evaluatie van het rekenkamerinstrument in de commissie
Middelen en Bestuur geeft richting aan de door de gemeenteraad gewenste
verbeteringen.
In
de vorige hoofdstukken is besproken hoe het rekenkameronderzoek in het totale
evaluatie-instrumentarium past, mede gelet op ontwikkelingen met de vernieuwde
gemeentelijke organisatie, en welke ontwikkelingen in de besturing en
beheersing mogelijk zijn. Daarnaast
hebben de bestuurlijke discussies met betrekking tot Nota Bestuur 2 en het
rapport van de commissie Elzinga hun invloed op het denken over de
rekenkamerfunctie binnen de gemeente Delft.
Onafhankelijkheid
Een
belangrijk toetspunt voor de (her-)inrichting van de rekenkamerfunctie is de
onafhankelijkheid. Het rekenkamerinstrument is een bron voor kritische
reflectie, niet alleen ten opzichte van de beleidsuitvoering van het college en
de ambtelijke organisatie, maar ook ten aanzien van de rol van de raad in
beleidsprocessen. “De legitimiteit, de impact en het gezag van een
rekenkamercommissie staat of valt met de integriteit en geloofwaardigheid die
zij in de ogen van de verschillende belanghebbenden (...) heeft. Elke
aanwijzing van vooringenomenheid zorgt voor een afbreukrisico. (...) De
onafhankelijke positie ten opzichte van het college is de essentie van de
bijdrage aan de versterking van de positie van de raad ten opzichte van het
college”1)/2)De onafhankelijkheid van de rekenkamer kan
onder meer vorm gegeven worden door de beschikbaarheid van een eigen budget,
waarborgen voor toegang tot informatie, procedures voor onderwerpselectie,
waarbij de rekenkamer het voortouw heeft en een volledig bij de rekenkamer
geplaatste verantwoordelijkheid voor de opdrachtformulering , inrichting en
uitvoering van het onderzoek. Het is dan aan de raad om te beslissen welke
politiek-bestuurlijke consequenties verbonden worden aan de bevindigen
(conclusies en aanbevelingen) van de rekenkamer. Dit stelt hoge eisen aan de
rekenkamer, een onafhankelijke en gezaghebbende opstelling ten aanzien van de
raad (al is de raad de formele opdrachtgever), het college en de ambtelijke
organisatie.
Varianten-discussie
Voor
de C-discussie in de commissie Middelen en Bestuur heeft het Rotterdamse model
nuttig vergelijkingsmateriaal geleverd. Het Rotterdamse model wordt in den
lande gezien als een volledig onafhankelijke instelling. De Rotterdamse
Rekenkamer is een instelling met een eigen directeur (benoemd door de
gemeenteraad, op voordracht van het college, voor een periode van 6 jaar), met
zijn staf (zes mensen), en een eigen budget (ƒ 1.4 mln).De
gemeenteraad en het college hebben de mogelijkheid om bij de directeur een
onderwerp voor onderzoek aan te dragen. Er is een aparte raadscommissie voor de
rekenkamer ingesteld, die als taak heeft gemeenteraad en college te adviseren
over voorstellen en bevindingen van de rekenkamer.
Een
voorlopige slotsom van de C-discussie was, dat de onafhankelijkheid zo goed
mogelijk vorm gegeven moest worden, per saldo bestaat er echter geen voorkeur
(o.m. vanwege het kostenaspect) voor het Rotterdamse model, wel wordt
(h)erkend, dat in dit model elementen zitten, die bij de nadere uitwerking voor
Delft het overwegen waard zijn.
In deze
nadere uitwerking zijn dan verschillende varianten denkbaar tussen de twee
‘uitersten’:een raadscommissie zoals Delft die nu kent of een afzonderlijke
instelling met zijn eigen personele onderzoeks- organisatie zoals in Rotterdam.
Niet alleen de eigen voorkeur van het gemeentebestuur is hierbij van belang,
maar ook of/hoe de lokale rekenkamer in de Gemeentewet verankerd gaat worden.
(Het kabinet stuurt aan op inwerkingtreding van de gewijzigde Gemeentewet per 1
januari 2002. Verwacht wordt dat het wetsvoorstel voor aanpassing van de
Gemeentewet op de dualisering van het gemeentebestuur medio 2001 aan de Tweede
Kamer uitgebracht zal worden.)
Hoofdvarianten
voor de verdere uitwerking zijn:
I.
als
de rekenkamer geen aparte status krijgt kan een rekenkamer als structurele
onderzoekscommissie ingesteld worden, die naast de raadsleden (c.q. de
commissieleden/niet-raadsleden) bestaat uit leden, die niet afkomstig zijn uit
de gemeenteraad. Dit met als uiterste vorm dat de rekenkamer geheel uit leden
bestaat, welke niet afkomstig zijn uit
het midden van de raad. De voorzitter en de leden kunnen hierbij op voordracht
van B&W door de gemeenteraad benoemd worden, en de commissie kan dan vanuit
haar midden een of meer plaatsvervangende voorzitters aanwijzen. Een aanvullende
optie is om het werkterrein van de rekenkamer te “versmallen”: de uitvoering
van het onderzoek vindt plaats door de voor rekenkameronderzoeken vrijgemaakte
ambtelijke capaciteit in combinatie met in te schakelen externe onderzoekers.
De rekenkamer heeft dan haar eigenstandige rol met betrekking tot de
onderwerpselectie, en de opdrachtformulering voorafgaand aan het onderzoek, en
doet aanbevelingen aan de raad op basis van het “uitbestede” onderzoek. De
verschillende modellen voor de bemensing van de structurele onderzoekscommissie
zijn dan als volgt te typeren :
I.1 Volgens het huidige model (leden uit het midden
van de raad)
I.2 Het gemengde model (raad/externen)
I.3 Het externe model (alleen externen)
II.
een
onafhankelijke rekenkamer als bedoeld in het voorontwerp Gemeentewet. Als het
voorontwerp van wet (zie bijlage V) gevolgd wordt krijgt de rekenkamer een
aparte status en zullen de rekenkamerleden niet afkomstig zijn uit de
gemeenteraad. Een Delftse constructie kan dan zijn om de rekenkamer samen te
stellen uit externe leden met specifieke voorzieningen voor te verrichten
onderzoeken (vrijgemaakte ambtelijke capaciteit, budget voor externe
onderzoekers) Een interessante ook door het voorontwerp geboden optie is om met
middelgrote gemeentes in Zuid-Holland (onder meer Zoetermeer, Dordrecht,
Leiden) te verkennen of er een samenwerkingsverband voor de lokale
rekenkamerfunctie mogelijk is. In het voorontwerp wordt in dit verband
gesproken over de gemeenschappelijke rekenkamer. Volgens het voorontwerp
benoemt de raad de leden van de rekenkamer. In de constructie van de
gemeenschappelijke rekenkamer vindt de benoeming plaats door de raden van de
deelnemende gemeenten gezamenlijk. De verschillende modellen voor de
onafhankelijke rekenkamer zijn:
II.1 Een Delftse rekenkamer
II.2 Een gemeenschappelijke rekenkamer
Juridische
inbedding
In
de C-discussie werd belang gehecht aan een sterke(re) juridische inbedding van
het instrument rekenkamer, dit kan afhankelijk van de aanpassingen op de
Gemeentewet de volgende vorm krijgen:
· als de rekenkamer geen
aparte status krijgt kan de raad een onderzoekscommissie instellen zoals
bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet. Door middel van een verordening
worden de taken, bevoegdheden, de samenstelling aangegeven zoals ook de wijze
waarop de leden van de raad inzage hebben in stukken waaromtrent door de
commissie geheimhouding is opgelegd. Tevens wordt daarbij de verantwoording aan
de raad, en het toezicht van de raad op de uitoefening van bevoegdheden door de
commissie geregeld.
· als de rekenkamer wel een
aparte status in de Gemeentewet krijgt zal de raad bijgevolg een dergelijke
rekenkamer (zo mogelijk samen met andere deelnemende gemeenten in de vorm van
een gemeenschappelijke rekenkamer) instellen. Artikel 81 van het voorontwerp
voor de te wijzigen Gemeentewet omvat een voorzet voor deze aparte status.
Bouwstenen
versterken rekenkamerfunctie
Met
inachtneming van het voorafgaande zijn als belangrijke bouwstenen voor de
versterking van de rekenkamerfunctie te noemen:
a.
de
omzetting van een ad hoc rekenkamercommissie naar een permanente rekenkamer
overeenkomstig de variant waar voor gekozen gaat worden
b.
een
kwalitatief goede bemensing van deze rekenkamer ;
c.
adequate
facilitering van de rekenkamer o.m. via specifiek daartoe vrijgemaakte
ambtelijke capaciteit en een eigen budget;
d.
een
systematische en gestructureerde aanpak, waarbij de onafhankelijkheid van
opereren gewaarborgd moet zijn;
e.
een
efficiënte en effectieve aanpak (door college en organisatie) van de
aanbevelingen op basis van de in een rekenkameronderzoek geconstateerde
tekortkomingen.
In
hoofdstukken 5 en 6 is de uitwerkingsrichting opgenomen van de twee aangegeven
hoofdvarianten.
5. VORMGEVING STRUCTURELE
ONDERZOEKSCOMMISSIE
5.1
Doel, inrichting en werkwijze
Doel
en functie van de Rekenkamer
Uit
de C-discussie van de commissie Middelen en Bestuur kwam naar voren dat de
doelstelling van de rekenkamer in Delft niet is veranderd. Het doel van de
rekenkamer blijft het leveren van een bijdrage aan de effectiviteit en de
efficiency van het gemeentelijke beleid. Belangrijk blijft dat het
rekenkameronderzoek een verbeterinstrument is. De uitkomsten van het
rekenkameronderzoek zijn in hoofdzaak bedoeld om te leren. Dit zou meer
gevolgen moeten hebben voor het proces. Meer dan voorheen dient aandacht
besteed te worden aan het monitoren wat gedaan is met de leerpunten/
verbeterpunten uit het rekenkamerrapport.
Positionering
Er
wordt een
vaste rekenkamer ingesteld voor vier jaar
Het
rekenkameronderzoek is en blijft een instrument van gemeenteraad. Van belang is
dat de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd blijft. Dit werd onder meer gewaarborgd door het
“veldonderzoek” uit te laten voeren door derden. Daarbij kwam dat per onderzoek
een rekenkamer samengesteld werd. Nadeel van deze werkwijze is dat de selectie
en inwerkperiode van de rekenkamer vertragend werkt op het gehele proces.
De
commissie Middelen en Bestuur brengt advies uit m.b.t. de bestuurlijke
rapportages van de rekenkamer (onderwerpselectie/ onderzoeksbevindingen).
Samenstelling
rekenkamer
De
rekenkamer bestaat uit vier vaste leden (en plaatsvervangende leden). Om
de rekenkamer optimaal te laten werken worden bij de start van de commissie
opleiding en trainingen verzorgd.
NB:
een essentieel discussiepunt hierbij is
of en in hoeverre externen lid kunnen zijn van de rekenkamer.
Voorzitter
en leden
Voorzitter
en leden worden op voordracht van B&W door de gemeenteraad benoemd.
De
rekenkamer kiest uit zijn midden een of meer plaatsvervangende voorzitters. De
voorzitter zorgt voor het tijdig en periodiek bijeenroepen van de
rekenkamer, het leiden van de
vergaderingen, en draagt zorg voor de rapportering met betrekking tot
onderwerpselectie en onderzoeksresultaten aan de gemeenteraad. De voorzitter en
de externe leden van de rekenkamer zouden voor vier jaar benoemd kunnen worden.
Voor deelname van raadsleden (c.q. commissieleden/niet-raadsleden) is van
belang, dat alle politieke partijen daarvoor in aanmerking kunnen komen; een
benoeming van twee jaar bevordert de mogelijkheden daarvoor.
Ambtelijke
ondersteuning
Om
te zorgen dat de rekenkamer optimaal kan fungeren wordt deze ondersteund door
een ambtelijk secretaris. De gemeentesecretaris wijst een ambtelijk secretaris
aan en bevordert dat deze ambtenaar in voldoende mate wordt vrijgesteld voor
deze taak en kan rekenen op voldoende ondersteuning. De ambtelijk
secretaris is belast met de volgende werkzaamheden: agendaplanning,
informatieverzameling, beheren van de longlist met onderwerpen,
verslaggeving, dossiervorming en bewaking procesgang, voortgang en
kwaliteitsbewaking van het onderzoek, en levert bijdragen aan de
bestuurlijke rapportages. De ambtelijk secretaris wordt alleen
aangestuurd door de rekenkamer.
NB:
als er voor gekozen wordt om de uitvoering van het onderzoek te laten
plaatsvinden via vrijgemaakte ambtelijke capaciteit in combinatie met
inschakeling van externe onderzoekers kan de ambtelijk secretaris de
“opdrachtnemer” van de rekenkamer voor het te verrichten onderzoek zijn.
Onderwerpselectie
De
rekenkamer doet jaarlijks een voorstel welke onderwerpen voor het komende jaar
in aanmerking komen voor een vlakte- of diepteonderzoek. Hiervoor heeft de
rekenkamer de beschikking over een longlist van onderwerpen die in aanmerking
kunnen komen voor een rekenkameronderzoek. De secretaris van de rekenkamer
beheert de longlist en werkt de probleemformulering uit voor de verschillende
onderwerpen. In de onderwerpformulering staat de begrenzing van het onderzoek
aangegeven. Een onderwerp komt op de longlist als het onderwerp voldoet aan de
volgende selectiecriteria:
· het onderzoek moet gericht
zijn op de effectiviteit, efficiency of economy (zuinigheid) van het gekozen
onderwerp;
· het moet een bestuurlijk
onderwerp zijn; het bestuur en de organisatie moet ‘ervan leren’;
· de doorlooptijd van het onderzoek
moet beperkt zijn. Voorwaarde is dat het onderwerp en de onderzoeksdoelen
duidelijk zijn en niet te omvangrijk.
Onderwerpuitwerking
Jaarlijks
worden één vlakte-onderzoek en één diepteonderzoek uitgevoerd.
Vlakteonderzoeken zijn vooral bestemd om tot een constatering te komen dat
verder onderzoek niet noodzakelijk is of tot een formulering van een
diepgaander onderzoek. De doorlooptijd van een vlakteonderzoek is ongeveer 6
tot 8 weken.
Voor
de verdere uitwerking van het diepteonderzoek wordt per onderzoek een plan van
aanpak opgesteld. Hierin wordt aangegeven:
· het stappenplan
· planning
· benodigde middelen
Organisatie
van het onderzoek
De
rekenkamer is belast met de organisatie van het onderzoek, dat wil zeggen:
(a)
de exacte formulering van de
onderzoeksopdracht en onderzoeksvragen
(b)
de
selectie van het onderzoeksbureau
(c)
de
bewaking van de kwaliteit en de voortgang van het onderzoek
De
rekenkamer kan zich laten adviseren door gemeentesecretaris en de
clusterdirecteuren. Voor wat betreft de informatievoorziening ten behoeve van
het onderzoek kan zo nodig worden teruggevallen op de bevoegdheden van de
gemeentesecretaris.
De
rekenkamer (en de onderzoeker) komt (komen) op gezetten tijden bijeen en
bespreken de beheersmatige en inhoudelijke aspecten en problemen van de
onderzoeken. De rekenkamer heeft de bevoegdheid om hierover zelfstandig
beslissingen te nemen. Het staat de rekenkamer vrij om de gemeenteraad
tussentijds te informeren over de voortgang van de onderzoeken.
N.B.
Als
de ambtelijke secretaris als opdrachtnemer van de rekenkamer gaat fungeren moet
deze tekst hier op aangepast worden. (b) en (c) zijn dan zijn/haar
verantwoordelijkheid.
Onderzoeksresultaten
De
rekenkamer draagt de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve formulering
van de conclusies van een rekenkameronderzoek. De gemeenteraad stelt de
eindconclusies vast.
Het
onderzoek van de rekenkamer mondt uit in een ‘nota’ waarin bevindingen,
conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen. Deze nota wordt volgens het
principe van ‘hoor en wederhoor’ om commentaar voorgelegd aan de gemeentesecretaris
(namens het GMT) en de portefeuillehouder (namens het college van burgemeester
en wethouders).
Deze
toetsen (voorzover relevant) de volledigheid en juistheid van de feiten en
geven hun oordeel over de conclusies. De nota en het antwoord van de gemeentesecretaris
en de portefeuillehouder zijn openbare stukken. Is deze procedure afgerond dan
dient tot openbare bestuurlijke behandeling van het rekenkameronderzoek worden overgegaan.
De
rekenkamer bepaalt de wijze waarop de onderzoeksresultaten aan de gemeenteraad
zullen worden aangeboden.
Evaluatie
onderwerp
Als
onderdeel van de besluitvorming in de gemeenteraad wordt tevens vastgelegd
wanneer en op welke wijze B&W aan de gemeenteraad zal rapporteren over de
opvolging van de conclusies en aanbevelingen.
5.2
Randvoorwaarden voor realisatie
Na
besluitvorming in de gemeenteraad om de rekenkamer te vernieuwen, zal nog een aantal stappen gezet moeten worden
om de rekenkamer-nieuwe-stijl van start te kunnen laten gaan.
Nader
uitgewerkt moeten worden:
De
verordening
Op
basis van de door de raad vastgestelde uitwerkingsrichting voor de hoofdvariant
van een structurele onderzoekscommissie zal een verordening ‘Delftse rekenkamer’
opgesteld kunnen worden.
De
instelling van de nieuwe rekenkamer
Voorgesteld
wordt de nieuwe rekenkamer in te stellen na de raadsverkiezingen in 2002. In
2001 kunnen dan al wel voorbereidende activiteiten uitgevoerd worden. Te
overwegen is om in 2001 voor een nader te bepalen onderwerp van
beleidsevaluatie nog een ad hoc rekenkamer in te stellen.
Het
inwerken van de rekenkamer
Als
onderdeel van de voorbereidende werkzaamheden voor de start van de
rekenkamer-nieuwe-stijl zal in 2001 een introductie- en opleidingsprogramma
opgesteld worden. Tevens kan in de ambtelijke organisatie - bij de Centrale
Staf - een ‘kenniscentrum’ voor de Delftse rekenkamer ingesteld worden.
Beschikbaarheid
van middelen voor rekenkameronderzoeken
De
omzetting van een ad-hoc-commissie naar een permanente commissie betekent een
intensivering van het onderzoeksprogramma en een grotere vrij te maken
ambtelijke capaciteit. Het huidige budget voor rekenkameronderzoeken van ca.
ƒ 70.000 zal met ƒ 50.000 verhoogd moeten worden. De begeleiding
vanuit de ambtelijke organisatie zal naar inschatting ca. een halve
formatieplaats op jaarbasis betekenen. In de formatieopzet voor de Centrale
Staf is geen rekening gehouden met een permanent half-time vrij te maken functionaris.
Dit betekent een extra kostenpost van ca. ƒ 70.000. Daarnaast zal ook een
budget nodig zijn voor vorming en opleiding, zeg ƒ 10.000. Het totaal
benodigde budget voor een goed geoutilleerde rekenkamer bedraagt dan
ƒ 200.000; ƒ 130.000 meer dan het huidige budget aangeeft. Dit wordt
ingebracht in de komende Zomernota 2002-2005.
Toe
te passen werkwijzen
De
werkwijze met vlakte- en diepteonderzoeken, het opstellen van een
voorraadagenda (de longlist) en het rekenkamerprogramma zal in de praktijk opgepakt
moeten worden door de structurele onderzoekscommissie. Dit wordt gefaliciteerd/
begeleid vanuit de voor de rekenkamerfunctie vrijgemaakte ambtelijke
ondersteuning. Ook in het opleidingsprogramma zal er aandacht aan besteed gaan
worden op welke wijze de rekenkamer haar rol kan vervullen.
6. VORMGEVING ONAFHANKELIJKE
REKENKAMER
Verwacht
wordt, dat de aanpassing van de Gemeentewet op de dualisering van het
gemeentebestuur voor de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 kracht van wet
krijgt. De kans lijkt op zich vrij groot dat de lokale rekenkamer in de
Gemeentewet een aparte status gaat krijgen; waarbij ook een gemeenschappelijke
rekenkamer samen met een aantal andere deelnemende gemeenten mogelijk wordt. De
precieze uitwerking van doel, inrichting en werkwijze van de onafhankelijke
rekenkamer is sterk afhankelijk van de definitieve wettelijke bepalingen. Het
voorontwerp geeft daar een eerste beeld van. Het maatwerk van de structurele
onderzoekscommissie zal dan niet zo aan de orde zijn: De rekenkamer onderzoekt
eigenstandig de doelmatigheid, doeltreffenheid etc. van het financieel beheer,
de organisatie en het beleid. Op verzoek van de raad kan de rekenkamer
onderzoeken instellen. De rekenkamer wordt door de raad ingesteld, waarbij de
leden door de raad voor de duur van 6 jaar worden benoemd. De rekenkamer stelt
ook zelf haar reglement van orde op (Zie verder bijlage V)
Ook
voor de vormgeving van de onafhankelijke rekenkamer zal aan een aantal
randvoorwaarden invulling gegeven moeten worden. Zo zal de raad de rekenkamer
de nodige middelen ter beschikking moeten stellen voor een goede uitoefening
van haar werkzaamheden. De bij de structurele onderzoekscommissie aangegeven
behoefte aan extra budget alsmede vrij te maken ambtelijke capaciteit zal ook
evenzeer voor de onafhankelijke rekenkamer gelden.
Voor
de vormgeving van de onafhankelijke rekenkamer zijn niet alleen de definitieve
wettelijke bepalingen, maar is ook de keus voor een Delftse danwel een
gemeenschappelijke rekenkamer van direct belang. Ook voor deze hoofdvariant zou
uitgegaan kunnen worden van de instelling van de nieuwe rekenkamer na de
raadsverkiezingen in 2002.
7. Samenvatting EN aanbevelingen
Zoals
vanuit de C-discussie eind 1999 gebleken is bestaat er een duidelijke behoefte
voor een versterking van de rekenkamerfunctie. De rekenkamerfunctie kan
complementair zijn aan het instrumentarium, dat het college en het ambtelijk
management ten dienste staat voor de besturing en beheersing van de Delftse
organisatie. De versterking kan op velerlei manieren bereikt worden, zo kan het
ad hoc karakter tot op heden van de rekenkameronderzoeken plaats maken voor een
structurele aanpak. Een van de belangrijkste aspecten voor de herinrichting van
de rekenkamerfunctie betreft de onafhankelijkheid. Dit kan onder meer vorm
gegeven worden door de beschikbaarheid van een eigen budget, waarborgen voor
toegang van informatie, procedures voor onderwerpselectie, waarbij de
rekenkamer het voortouw heeft en een volledig bij de rekenkamer geplaatste
verantwoordelijkheid voor de opdrachtformulering , inrichting en uitvoering van
het onderzoek. Voor de vormgeving van de vernieuwde rekenkamer worden twee
hoofdvarianten geschetst (de structurele onderzoekscommissie en de
onafhankelijke rekenkamer), waarbinnen nog een aantal afzonderlijke varianten
te onderscheiden zijn. De definitieve vormgeving is sterk afhankelijk van de
definitieve bepalingen bij de aanpassing van de Gemeentewet op de dualisering
van het Gemeentebestuur. Het kabinet stuurt aan op het uitbrengen van het
wetsvoorstel aan de Tweede Kamer per medio 2001; met de bedoeling dat de
aanpassingen voor de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 kracht van wet zullen
krijgen. Voorgesteld wordt om de definitieve modelkeus voor de rekenkamer te
maken, zodra het wetsvoorstel is uitgebracht en zodra onderzocht is of bij
middelgrote gemeenten in Zuid-Holland draagvlak bestaat voor een gezamenlijke
rekenkamer.
Ter
afsluiting van “De Delftse rekenkamer geëvalueerd” worden nu de volgende
aanbevelingen gedaan:
A.
Akkoord gaan met de instelling van een permanente rekenkamer als
controle-instrument voor de gemeenteraad.
B.
Akkoord gaan met intensivering van het onderzoeksprogramma, en een
grotere vrij te maken ambtelijke capaciteit.
C.
De rekenkamer instellen na de raadsverkiezingen in 2002.
D.
Voor het benodigd budget voorstellen doen bij de Zomernota 2002-2005.
E.
Akkoord gaan met de geschetste hoofdvarianten, de structurele
onderzoekscommissie (I) resp. de onafhankelijke rekenkamer (II). Per
hoofdvariant een eerste voorkeur in de aangegeven modellen (IA t/m IC; IIA en
IIB) bepalen.
F.
In de eerste helft 2001 onderzoeken of er voldoende draagvlak is voor
een gemeenschappelijke rekenkamer samen met middelgrote gemeentes in de regio.
G.
De definitieve modelkeus bepalen nadat het wetsvoorstel is uitgebracht
en ook duidelijk is of er voldoende animo voor een gemeenschappelijk rekenkamer
bestaat.
H.
In 2001 een nog nader te bepalen rekenkameronderzoek te doen uitvoeren
Bijlage I: Reglement Delftse
Rekenkamerfunctie
Reglement Delftse
Rekenkamerfunctie
Doelstelling
1.
Met
de vormgeving van de gemeentelijke rekenkamerfunctie wordt beoogd een bijdrage
te leveren aan de effectiviteit en de efficiëntie van het gemeentelijke beleid* .
Taak
2.
De
taak van de gemeentelijke rekenkamer is het doen uitvoeren van beleidsevaluaties.
De effectiviteit en de efficiëntie van het gemeentelijke beleid staan daarbij
centraal.
Bevoegdheden
De gemeenteraad
3.
De gemeenteraad bepaalt zelf
welke onderwerpen hij aan een onderzoek wil onderwerpen. De selectie van
onderwerpen geschiedt volgens een vaste procedure.
4. De commissie middelen is
(namens de gemeenteraad) belast met de onderwerpselectie. Dit houdt in:
(a)
het
inventariseren, bespreken en selecteren van onderwerpen voor een
rekenkamer-onderzoek*;
(b)
het
maken van een beargumenteerde keuze uit de geselecteerde onderwerpen *;
(c)
de
afbakening van het onderzoeksterrein en de formulering van de
onderzoeksopdracht/ onderzoeksvragen *.
5.
De gemeenteraad bepaalt zelf
het tijdstip waarop hij tot een onderzoek wil overgaan. Wel wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij de besluitvormingsmomenten in de jaarcyclus *.
6. Ten behoeve van de
uitvoerende werkzaamheden stelt de gemeenteraad een rekenkamercommisse uit zijn
midden samen. De gemeenteraad bepaalt de taken, de bevoegdheden, de omvang en
de samenstelling van de
rekenkamercommissie.
7. De gemeenteraad stelt de
onderzoeksresultaten en/of de
onderzoeksconclusies vast.
De rekenkamercommissie
8. De rekenkamercommissie
bestaat uit een beperkt aantal (drie of vier) leden van de gemeenteraad. Zij
kiest een voorzitter uit haar midden. De rekenkamercommissie wordt aangevuld
met een ambtelijk secretaris (geen lid). Leden van het college van burgemeester
en wethouders maken geen deel uit van de rekenkamercommissie.
9. De omvang en de
samenstelling van de rekenkamercommissie kunnen variëren al naar gelang
het onderwerp van onderzoek en/of de specifieke wensen van de gemeenteraad.
10.
De
rekenkamercommissie is belast met de organisatie van het onderzoek, dat wil
zeggen *:
(a) de exacte formulering van de
onderzoeksopdracht en de onderzoeksvragen;
(b) de selectie van het
onderzoeksbureau;
(c) de bewaking van de kwaliteit
en de voortgang van het onderzoek.
11. De
rekenkamercommissie laat zich adviseren door de gemeentesecretaris. Voor wat
betreft de informatievoorziening ten behoeve van het onderzoek kan zonodig
worden teruggevallen op de bevoegdheden van de gemeentesecretaris *.
12. De rekenkamercommissie (en
de onderzoeker) komt (komen) op gezette tijden bijeen en bespreken de
beheersmatige en inhoudelijke aspecten
en problemen van het onderzoek. De rekencommissie heeft de bevoegdheid
om hierover zelfstandig beslissingen te nemen. Het staat de rekenkamercommissie
vrij om de gemeenteraad tussentijds te informeren over de voortgang van het
onderzoek.
13. De
rekenkamercommissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve
formulering van de conclusies van het rekenkameronderzoek. De gemeenteraad
stelt de eindconclusies vast.
14. Het onderzoek van de rekenkamercommissie
mondt uit in een nota waarin bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn
opgenomen. Deze nota wordt volgens het principe van "hoor en
wederhoor" om commentaar voorgelegd aan het diensthoofd/ de directeur
(namens de dienst) en de portefeuillehouder (namens het college van
burgemeester en wethouders). Deze toetsen (voorzover relevant) de volledigheid
en de juistheid van de feiten en geven hun oordeel over de conclusies. De nota
en het antwoord van het diensthoofd/ de directeur en de portefeuillehouder zijn
openbare stukken. Is deze procedure afgerond dan dient tot openbare
bestuurlijke behandeling van het rekenkameronderzoek worden overgegaan.
15.
De
rekenkamercommissie bepaalt de wijze waarop de onderzoeksresultaten aan de
gemeenteraad zullen worden aangeboden *.
De voorzitter
16.
De
voorzitter van de rekenkamercommissie geeft leiding aan de vergaderingen,
bewaakt de overeengekomen uitgangspunten en werkwijze en bevordert een
zorgvuldige besluitvorming.
De ambtelijke secretaris
17. De ambtelijke secretaris van
de rekenkamer is belast met de volgende werkzaamheden: agendaplanning,
informatieverzameling, verslaglegging, dossiervorming en bewaking procesgang en
voortgang onderzoek *.
Toelichting en overwegingen
1.
Over
het begrip effectiviteit bestaat in de literatuur een grote mate van
overeenstemming. In zijn algemeenheid wordt hieronder verstaan ‘De mate
waarin een organisatie zijn doelen weet te bereiken’. Sommige schrijvers
gaan evenwel verder. Zij stellen dat het bij de beoordeling van de
effectiviteit niet alleen gaat om de mate waarin de doelen. worden
verwezenlijkt maar ook om de vaststelling van de doelen. Benadrukt wordt dan de
situatie waarin doelen niet of slechts gedeeltelijk worden gerealiseerd. De
oorzaken hiervan kunnen tweeërlei zijn. Allereerst kan het zo zijn dat de
beleidsprestaties niet het veronderstelde effect sorteren, maar tevens kan het
zo zijn dat er onrealistische doelen werden gesteld. Het formuleren van
doelstellingen wordt op deze wijze betrokken bij de effectiviteitsbeoordeling.
Nauw verwant aan het begrip effectiviteit is het
begrip efficiëntie. Efficiëntie kent in de literatuur meerdere
definities. Daarbij kan men grofweg een tweetal stromingen onderscheiden.
De eerste groep auteurs verstaat onder efficiëntie
de verhouding tussen input en output. In deze benadering staat de vraag
centraal welke input nodig is om een gewenste output te realiseren. Daarbij
gaat men ervan uit dat onder bepaalde omstandigheden bepaalde middelen
efficiënter zijn dan andere. In deze opvatting wordt een oordeel gegeven over
de bruikbaarheid van een middel gezien een aantal omstandigheden en de output
die men voor ogen heeft. Het bepalen van de efficiëntie heeft ten doel een
oordeel te geven over de keuze van de middelen.
De tweede groep auteurs ziet efficiëntie als de
verhouding tussen de geplande en de gerealiseerde input gegeven een bepaald
niveau van doelverwezenlijking. Niet de keuze, maar het technisch gebruik van
de middelen staat centraal. Efficiëntie wordt opgevat als de verhouding tussen
normatieve (geplande) offers en werkelijke (gerealiseerde) offers nodig voor
het behalen van een beoogd resultaat. Zo kan worden nagegaan of produkten of
diensten, gezien de norm, tegen de laagste kosten zijn geleverd.
Wat is nu de samenhang tussen effectiviteit
en efficiëntie? De onderlinge verhouding kan het best worden geïllustreerd aan
de hand van het volgende schema:
Effectiviteit is een maatstaf voor
doelverwezenlijking terwijl efficiëntie inzicht geeft tegen welke kosten dat
gebeurde. Wil men dus een uitspraak doen omtrent de efficiëntie van een
organisatie, dan kan dat pas wanneer men weet wat, in termen van effectiviteit,
is gepresteerd.
4. Ad a. Aan
het college van B&W en/of de diensthoofden kan worden verzocht
onderwerpen
aan te reiken.
Ad b.Het verdient de voorkeur de selectie van onderwerpen in de commissie
Middelen te laten plaatsvinden onder voorzitterschap van een
onafhankelijke derde.
Ad c. Bij de onderwerpselectie zou het uitgangspunt moeten zijn de onderzoeksvra(a)g(en)
zo scherp mogelijk te formuleren. Dit, om misverstanden of
interpretatieverschillen achteraf te voorkomen.
5. Het aantal onderzoeken per
jaar wordt zoveel mogelijk beperkt. Bij voorkeur wordt maximaal een onderzoek
per jaar ter hand genomen.
10. Nadat de commissie is ingesteld en het
onderwerp voor het rekenkameronderzoek is geselecteerd, verdient het
aanbeveling dat de rekenkamercommissie een plan van aanpak opstelt. In dit plan
van aanpak wordt aangegeven welke partijen (ambtelijke afdelingen, externen,
individuele ambtenaren en bestuurders) op welke wijze in de verschillende fasen
van het onderzoek, de interpretatie van het onderzoeksmateriaal en de
conclusies en aanbevelingen mogelijk worden betrokken. In dit plan van aanpak wordt
tevens aangegeven wat de geplande doorlooptijd en deadline van het onderzoek
is. (Het rekenkameronderzoek zelf duurt bij voorkeur maximaal een half jaar.)
Bij voorkeur communiceert de rekenkamercommissie aan de hand van dit plan van
aanpak met alle (mogelijke) betrokkenen, opdat duidelijk wordt wat van deze
betrokkenen gedurende het onderzoek verlangd wordt.
Voor de uitvoering van het
onderzoek wordt gekozen voor een ten opzichte van het onderzoeksonderwerp
onafhankelijke onderzoeker. Dit neemt niet weg dat de bij het onderwerp
(ambtelijk en/of bestuurlijk) betrokkenen wel kunnen worden verzocht te
ondersteunen bi de verkenning van het onderzoeksterrein dan wel bij de verdere
aanscherping van de onderzoeksvragen.
11. De gemeentesecretaris heeft voor de rekenkamercommissie een
duidelijk adviesfunctie en geen uitvoerende functie. De gemeentesecretaris kan
de rekenkamercommissie adviseren over aangelegenheden als de onderzoeksaanpak,
de communicatie, de keuze van het onderzoeksbureau, de te volgen
besluitvormingsprocedure ten aanzien van de onderzoeksconclusies, enzovoort.
Voor wat betreft de informatievoorziening ten behoeve van het onderzoek kan de
gemeentesecretaris gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 11
van de organisatieverordening.
15. Een mogelijke procedure zou de volgende kunnen zijn: na afloop van
het rekenkameronderzoek biedt de rekenkamercommissie de raad, het
onderzoeksrapport en haar eigen daaraan verbonden conclusies en aanbevelingen
aan, vergezeld van een advies met betrekking tot de verdere procedure ten
aanzien van de inhoudelijke behandeling van de onderzoeksresultaten en
-conclusies. Daarmee kan de opdracht van de commissie als voltooid worden
beschouwd.
Procedureel betekent een en ander het volgende. Het
advies van de rekenkamercommissie wordt na als ingekomen stuk in de raad te
zijn gebracht als zelfstandig advies via BenW en (eventueel) de betrokken
commissie(s) op de raadsagenda geplaatst. BenW en de betrokken commissie(s)
hebben in dit model uiteraard gelegenheid terzake een mede-advies uit te
brengen.
17.
De
rekenkamercommissie kan de ambtelijk secretaris ook aanwijzen als bewaker van
de voortgang van het onderzoek als zodanig alsmede van de door de rekenkamer
met de gemaakte afspraken. Tevens bewaakt de ambtelijk secretaris in overleg
met de ambtelijke en bestuurlijke budgethouder het rekenkamerbudget.
Stuk 124 11
Bestuursdienst
B99003351
De raad van de gemeente Delft,
gelezen het voorstel van burgemeester en
wethouders van 15 juni 1999:
b e s l u i t :
het reglement Rekenkamerfunctie als volgt aan te
wijzigen:
De rekenkamercommissie
Artikel 8
De
rekenkamercommissie bestaat uit een beperkt aantal (vier of vijf) raadsleden
dan wel commissieleden / niet raadsleden. Zij kiest een voorzitter uit haar midden. De
rekenkamercommissie wordt aangevuld met een ambtelijk secretaris (geen lid).
Leden van het college van burgemeester en wethouders maken geen deel uit van de
rekenkamercommissie.
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 juli 1999.
,burgemeester.
,secretaris.
Bijlage
II:
Verslag C-discussie commissie Middelen en Bestuur over de evaluatie van de
rekenkamer (27 okt. 1999)
C-DISCUSSIE
COMMISSIE MIDDELEN EN BESTUUR
-
over de evaluatie van de rekenkamer; d.d. 25-10-1999
Inleiding
prof. Harm van Nimwegen
* Delft was de eerste
gemeentelijke organisatie, toen voorbeeldfunctie, nu 'als eerste' met de
ervaringen van de afgelopen jaren aan evaluatie toe.
* In NEON-verband letten op
ontwikkeling m.b.t. de controlling.
Bij controlling gaat het om de operationele processen, het beheersen ook van de
gemeente-agenda. De rekenkamerfunctie moet en kan anders zijn. Controlling en
de rekenkamerfunctie sluiten elkaar niet uit, maar zijn wel anders van aard.
Controlling heeft betrekking op het regulier werk, projecten, programma's,
ketens van samenwerking over de clusters heen (en zelfs met derden
PPS-constructies e.a.). Zie ook de NEON-ontwikkeling van proces naar projecten,
programma's, keten. Aandachtsgebied van het GMT zijn meer de business controls.
* De algemene Rekenkamer
kondigt al wat langer aan dat ze denken aan lokale! regionale rekenkamers m.n.
gericht op sociale diensten! CWI's. Delft moet desondanks zijn eigen plan
trekken.
* Voor deze C-discussie is van
belang onderscheid te maken naar:
-
cyclisch
danwel ad hoc;
op belangrijke onderwerpen
voortdurend beheersen met het onderscheid
rekenkameronderzoeken gericht op bepaalde vraagstukken die cyclisch terugkomen danwel cyclisch
rekenkameronderzoeken uitvoeren met telkens wisselende onderwerpen
- materialiteit, grote
bedragen en/of majeure risico's;
- evt. ook 'soortgenoten'
betrekken bij inbreng van externe deskundigheid bij rekenkameronderzoeken.
De
functie van het onderzoek
Het
gaat hierbij om de kernvraag wat beoogd wordt met het rekenkamer-onderzoek.
Wordt de geformuleerde doelstelling nog steeds gedragen? Sluiten de reeds
uitgevoerde onderzoeken hier op aan? Waar worden de uitkomsten van het
onderzoek voor gebruikt; om af te rekenen (belonen of bestraffen) of om te
leren? Hoe past het rekenkameronderzoek in het totale evaluatie-instrumentarium,
ook gelet op ontwikkelingen met de vernieuwde, gemeentelijke organisatie. De
verschillende politieke partijen plaatsen daarbij de volgende opmerkingen:
SP |
* Evaluerend onderzoek,
leren en afrekenen. |
VVD |
* Wijst op bestuurlijke
vernieuwing, en daarop in te richten beleids-/ beheersinstrumentarium. Er zit
enig risico aan vast dat deze trajecten(rekenkamer, bestuurlijke vernieuwing)
door elkaar gaan lopen. |
|
* Lerende functie, niet
persé om af te rekenen. |
CDA |
* Instrument van de Raad.
Rotterdams model afwijzen. |
|
* Richten op effectiviteit
en effecten van beleid. |
|
* Om van te leren,
reflecteren. |
|
* Andere bestuurlijke
evaluatie-instrumenten hebben hun eigenstandige plaats. |
Stadsbelangen |
* Benadering op
effectiviteit en effecten kost veel tijd, en energie van de raad, doe het als
het nodig is, ad hoc. |
SGP/
GPV/ RPF |
* Instrument van de Raad.
Nuttig om van te leren, het gaat niet zo zeer om de afrekening |
|
* Het zou ook om de
maatschappelijke effecten (beleid en achterliggende zaken) moeten gaan. |
|
* Onderwerpen voor een
rekenkamer kunnen een politieke lading krijgen, dat geeft een beperking. |
STIP |
* Effectiviteit, leren,
lange termijn. |
D'66 |
* Instrument van de raad.
Als CDA. |
|
* Doelenbereik. |
|
* Vooral gericht op leren,
als sprake zou zijn van misstanden dan ook afrekenen. Het onderzoek (en de
resultaten daarvan) is (zijn) niet vrijblijvend. |
Groen
Links |
* Als CDA, D'66, WD. |
|
* Hoeveel zin hebben
onderzoeken, het 2e onderzoek in Delft (subsidie-instrument) was wel binnen
een half jaar afgerond, de implementatie daarna duurt jaren Zijn er goede voorbeelden elders? |
PvdA |
* Verbeterinstrument, leren,
niet direct afrekenen. |
H.
van Nimwegen -afsluiting van 1e ronde
Terugkerende
aspecten:
* Het leren komt vaak terug.
Resultaat van een onderzoek is niet voorspelbaar
·
in
Eindhoven liep een rekenkameronderzoek moeilijk af.
* Instrumentarium van de raad
·
kijk
ook naar de goede kanten van het Rotterdamse model.
* Wel/ geen 'constant'
onderzoek met een constante rekenkamer
·
het
reguliere instrumentarium kan niet vervangen worden door de rekenkamer.
De
verdeling van verantwoordelijkheden rondom het onderzoek
Voor
wie wordt het onderzoek verricht? Bij de tot nu toe in Delft uitgevoerde
onderzoeken was dit zowel voor de manager (die de aanbevelingen en
verbeterpunten moet implementeren) als voor de bestuurder, met name de Raad. De
Raad geeft opdracht voor het onderzoek en stelt de onderzoeksresultaten en/of
de onderzoeksconclusies vast.
SP |
* Onafhankelijk commissie
heeft de voorkeur. Op zich voor Rotterdams model; maar de mensen/ middelen
hiervoor zijn niet zomaar beschikbaar. |
WD |
* Wellicht naam rekenkamer
loslaten. Kan de vorm krijgen van onderzoeksinstrument van de raad, waarbij
onderzoek door een externe gebeurt. |
CDA |
* Instrument van de raad heeft
juridische inbedding nodig, is nu nog te vrijblijvend, bevoegdheden moeten
verder gaan en er moet een budget ter beschikking staan. |
Stadsbelangen |
* Verantwoordelijkheid
onderzoek bij de raad, onderzoeken moeten verricht worden voor de burger. |
SGP/
GPV/ RPF |
* Voor en van de raad. |
|
* Relatie met de raad zo
onafhankelijk mogelijk maken, los van het politieke gewoel. In ieder geval
duidelijk onderscheid maken tussen opdrachtgever en uitvoerder. |
|
* Hoe ga je om met
resultaten en conclusies? |
STIP |
* Voor de raad en ambtelijk
apparaat (en daarmee indirect ook voor de burger). |
|
* Rotterdams model (f 2 mln
op jaarbasis) is aantrekkelijk, echter niet te betalen. Doe het wel zo
onafhankelijk mogelijk. Met - vanuit die onafhankelijke positie - betrekken
van externen, maar liefst door de commissie zelf vraagstellingen te laten
formuleren en zelf onderzoek te doen. Omdat dan de grootste kans is om de
'onderste steen' boven te krijgen. |
D'66 |
* Van de raad, raad bepaalt
onderzoek. Mag/ moet niet hetzelfde zijn als bijv. de bij de totale Business
Controls horende preventieve bedrijfsdoorlichting. Rekenkamer is onderdeel
van de politieke controlling. |
|
* Hoe past rekenkamer in de
nieuwe controlling? |
|
* Er moet vrijheid zijn in
het kiezen van onderwerpen, ook in frequentie. |
Groen
Links |
* Rotterdams model is op
zich aantrekkelijk. Het blijft wel een instrument van de raad. De in de
artikelen van de Twist geschetste problemen zijn wat overdreven, hangt af van
volwassenheid politieke organisatie. Voorbeelden van de andere gemeenten zijn
niet beter dan het Delftse model. |
PvdA |
* Een zichzelf controlerende
raad geeft problemen. Kies voor een vorm van onafhankelijkheid. Met
tijdelijke benoemingen. |
H.
van Nimwegen -afsluiting van tweede ronde
* Er zijn mogelijkheden van
·
vlakte-/
diepteonderzoeken;
·
agendavorming
vooraf.
* De rekenkamercommissie zou
zich in eerste aanleg kunnen concentreren op agendavorming en vlakteonderzoek
(gericht op probleemformulering). Afhankelijk van resultaten vlakteonderzoek
diepergaande audit (met externe multidisciplinaire deskundigheid).
* Velen hebben het over de
onafhankelijkheid, per saldo geen voorkeur voor de Rotterdamse situatie. In het
Rotterdamse model zitten echter wel elementen die bij de nadere uitwerking voor
Delft het overwegen waard zijn.
Het
hanteren van onderzoeken naar doelmatigheid als instrument
Moet
het rekenkameronderzoek ad hoc of cyclisch vorm worden gegeven? Moet de impuls
om een onderzoek uit te voeren een bepaalde gebeurtenis zijn? Bijvoorbeeld op
basis van de jaarrekening of tussentijds bij een zich voordoend majeur beleids-/beheersmatig
probleem. Wil de raad een diepteonderzoek of een quickscan?
De
organisatie van de uitvoering van het onderzoek
Op
dit moment wordt het onderzoek op projectbasis uitgevoerd. De vraag is of de
raad dit meer ingebed wil hebben in de bestaande organisatie, zoals bij de
gemeente Rotterdam of de gemeente Ede. En of het onderzoek door externen of
door interne medewerkers uitgevoerd moet worden.
De
onderwerpen waar het onderzoek betrekking op heeft
De
rekenkamerfunctie in Delft is thans primair ingesteld voor onderzoeken naar
effectiviteit van het uitgevoerde beleid.
SP |
* Ad hoc en
diepteonderwerpen. Extern + interne medewerkers. Effectiviteit gevoerd
beleid. |
VVD |
* Ad hoc en
diepteonderzoeken. Business controls zijn standaard onderdeel organisatie. De
rekenkamer valt hier buiten. |
|
* De rekenkamer incidenteel
inzetten voor majeure door de raad aan te wijzen onderwerpen. Facilitaire
ondersteuning door ambtelijk apparaat, onderzoek door externen. Raad moet
durven om te toetsen op bereikte maatschappelijke effecten. |
CDA |
* Is voor een cyclisch
karakter, hoeft niet gekoppeld te worden aan een jaarrekening. Gaat dieper
dan een quickscan, maar wel binnen tijdbegrenzing. |
|
* Onderzoek vooral door
derden. Raad begeleidt. |
|
* Onderzoek op
maatschappelijke effecten is lastig, deze zijn niet altijd even duidelijk.
Wel iets aan doen. |
|
* Voor één jaar vastleggen,
wel wisselingen mogelijk maken. |
|
* Letten op soort deskundigheden
van de raadsleden in de commissie. |
Stadsbelangen |
* Mogelijkheid voor
diepteonderzoek, uitvoering door een externe. Sluit zich aan bij WD. |
SGPI
GPVI RPF |
* Scheiden van andere
evaluatie-instrumenten. |
|
* Cyclisch, incidenteel doen
is (te) gevoelig voor de stemming van de dag. |
|
* Rekenkamer voor langere
tijd benoemen, hechter fundament, beter juridisch kader. |
STIP |
* Cyclisch zou kunnen. Kies
voor een set van onderwerpen. Raad is ook doelwit van onderzoek, dus
onafhankelijk. Scherp het juridisch kader zodat duidelijker is dan in het
verleden hoever kan worden gegaan. In diepte op effectiviteit/ efficiency. |
|
* Liefst een continue
Rekenkamer. |
D'66 |
* Niet zien als instrument
van politisering. Sommige onderwerpen kunnen zo volatiel zijn dat ze zich
meer lenen voor een parlementaire enquête. |
|
* Ad hoc/ cyclisch hangt af
van beschikbare capaciteit. Onderwerp selectie zou cyclisch kunnen, evt. via
commissie Middelen. Er kan ook een impuls van buitenaf zijn voor
onderzoeksonderwerpen. |
|
* Zoek naar variëteit in
onderzoeksinstrumenten, die afhankelijk van de problematiek ingezet kunnen
worden. |
Groen
Links |
* Vaste bezetting door raad
te benoemen. |
|
* Basis voor de
onderwerpkeus kan liggen in jaarrekeningen en andere documenten, en bijv. ook
stadspanel. |
|
* Via stadspanel zouden ook
zaken kunnen blijken van ontoereikend dienstverleningsniveau. |
|
* Ad hoc (evt. ook 'n jaar
overslaan). |
|
* Strategische onderwerpen
(door raad op voorstel van de vaste commissie) vast te stellen. |
|
* In principe zou het moeten
gaan om maatschappelijke effecten al is dat moeilijk meetbaar. |
|
* Voelt ook wel iets voor
een parlementaire enquête. |
|
* Juridisch kader nodig. |
|
* Mogelijkheid voor
diepteonderzoeken. |
|
* In relatie tot de
discussie monisme/ dualisme, het is niet de bedoeling om de beleidscyclus te
controleren, maar toetsen op effecten staat nooit los van hoe beleid
geïmplementeerd is. De raad zal zich daarover dus mede een oordeel over
moeten vormen. |
PvdA |
* Ad hoc. |
|
* Wat aan het college overgelaten wordt
(discussie monoisme/ dualisme) moet
niet overgedaan worden, daar is een andere vorm voor nodig. |
|
* Heeft behoefte aan
diepteonderzoeken. |
|
* Onafhankelijk in ieder
geval door externen erbij te betrekken. |
|
* Effecten beleid niet in
alle gevallen te onderzoeken. |
Bijlage
III:
Bronvermeldingen
1.
De
rekenkamer gelokaliseerd, een verkennend onderzoek naar de ontwikkeling van
de rekenkamerfunctie bij G-25 gemeenten.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag 1999.
2.
Dualisme
en lokale democratie, rapport van de gelijknamige Staatscommissie.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag 2000
3.
Collegeprogramma
1998-2002,
Delft 1998
4.
De
rekenkamerfunctie, een naslagwerk met beschrijvingen van verschillende modellen zoals
toegepast in Delft en enkele andere (middel-)grote gemeenten; Delft,
Concernfinanciën & Beleidsplanning, okt.1999
5.
Nota Bestuur 2, bestuurlijke vernieuwing in Delft.
Delft, werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing, sept. 2000; 3e concept.
6.
Corporate
Governance in Nederland, de veertig aanbevelingen.
Commissie Corporate Governance, juni 1997.
7.
Diverse
publicaties, Van Twist en De Vries, 1996 en 1997.
8.
Lokale
rekenkamervoorzieningen/ raadsversterking of tijdverdrijf, Mw. Wildeman, augustus
2000.
9.
De
instelling van een lokale rekenkamer; over verwachtingen, risico’s en paradoxale
prikkels, Van Twist en De Groot.
Bijlage IV: Gehanteerde begrippen
Audit |
Een
audit is een onderzoek naar de mate waarin een organisatie voldoet aan vragen
en eisen van buiten, maar ook van binnen de organisatie. Omdat auditing ook
kansen voor verbetering aan het licht brengt helpt het een organisatie bij
vernieuwing en ontwikkeling. |
-
Operational audit |
Operational
auditing heeft ten doel een oordeel te geven over de kwaliteit van beheersing
van de interne organisatie. Via deze interne audits wordt systematisch
aandacht besteed aan de operationele effectiviteit en efficiency; de
kwaliteit van managementinformatie en de naleving van beleidsprogramma’s en
procedures. |
-
Financial audit, EDP-audit, cultuur-audit,
milieu-audit, legal audit |
In
de nota “De Delftse rekenkamer geevalueerd” genoemde voorbeelden waarbij een
specifiek aspect van het beleid of een specifiek aspect van de
bedrijfsvoering aan een nader onderzoek onderworpen wordt. |
Auditcommissie |
Bij
private ondernemingen veelal een subafdeling van de Raad van Commissarissen
die met management en accountants overleg voert over de toereikendheid van
interne beheersingsmaatregelen, verslaggevingsrichtlijnen en de omvang van de
controlewerkzaamheden. Een dergelijke commissie heeft ook de bevoegdheid tot
het instellen van nader onderzoek. |
Bedrijfsvoeringsverklaring |
Staatscommissie
Elzinga: “De
bedrijfsvoering is de infrastructuur om government governance te faciliteren.
De bedrijfsvoeringsverklaring geeft aan dat de bedrijfsvoering aan de
gestelde eisen heeft voldaan. De bedrijfsvoeringsverklaring wordt opgenomen
in het jaarverslag en is onderworpen aan de goedkeuring van de accountant. |
Beleidsevaluatie |
Een
verzamelbegrip voor onderzoeken naar de effectiviteit/ doelmatigheid van het
gevoerde beleid. |
Benchmarking |
Benchmarking
is een methode om een activiteit, functie of proces van een onderneming te
vergelijken met best practices van andere bedrijven of organisaties
zodat op basis hiervan de eigen activiteit in belangrijke mate kan worden
verbeterd. |
Besturing
en beheersing |
Besturing
betreft de organisatiedoelen, de strategie en de wijze waarop de leiding van
de organisatie haar medewerkers beïnvloedt om de doelen te bereiken.
Beheersing duidt op het beheersen van processen, projecten en programma’s
volgens opgestelde plannen en normeringen. |
C-discussie |
De
bevoegdheid voor raad en raadscommissies om in de beleidsvoorbereidende fase
discussies te voeren, te adviseren of te besluiten over onderwerpen waarvan
het beleid niet geformuleerd is danwel onderwerpen waarvan het beleid ingrijpend
gewijzigd moet worden (geïntroduceerd bij ‘Nota Bestuur I’). |
Corporate
Governance |
Betreft
het besturen en beheersen, verantwoording en toezicht gericht op
vennootschappen en ondernemingen. Met name waar sprake is van spreiding van
leiding en kapitaalverschaffing. |
Government
Governance |
Is
binnen de publieke sector gericht op het afleggen van verantwoording als
onderdeel van het proces van het stellen van beleidsdoelen, het nakomen van
verantwoordelijkheden, de beheersing van het proces, het afleggen van
verantwoordelijkheid en het houden van toezicht (bij het rijk door het
parlement, bij gemeenten door de raad). |
Enquêterecht |
Staatscommissie
Elzinga: Gemeenteraden
beschikken niet zoals de Eerste en de Tweede Kamer over een recht van
enquête. Het enquêterecht biedt bevoegdheden/ instrumenten ten behoeve van de
controlerende taak. Hiertoe horen de verplichting voor getuigen en
deskundigen om te verschijnen voor de enquêtecommissie, en de mogelijkheid om
hen onder ede te verhoren. |
Kwaliteitshandvesten |
Kwaliteitshandvesten
hebben tot doel de dienstverlening aan de burger te verbeteren. Via
kwaliteitshandvesten leggen overheidsorganisaties verantwoording af over de
kwaliteiten van de dienstverlening door normen voor kwaliteit openbaar te
maken. |
|
|
BIJLAGE
V:
Voorontwerp gemeentewet
Hoofdstuk
IVa:
De rekenkamer
§1.
De gemeentelijke rekenkamer
Artikel
81a
1.
In
iedere gemeente is een rekenkamer, die door de raad wordt ingesteld.
2.
Op
besluiten van de rekenkamer is artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht
niet van toepassing. Op gedragingen van de rekenkamer is artikel 9:1 van de
Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel
81b
De
rekenkamer bestaat uit ten minste drie leden.
Artikel
81c
1.
De
raad benoemt de leden van de rekenkamer voor de duur van zes jaar.
2.
De
raad benoemt uit de leden de voorzitter.
3.
De
raad kan waarnemende leden benoemen. Deze paragraaf is op hen van
overeenkomstige toepassing.
4.
De
raad kan een lid opnieuw benoemen.
5.
Voorafgaand
aan de benoemingen, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, pleegt de
raad overleg met de rekenkamer.
6.
De
leden van de rekenkamer worden door de raad ontslagen:
a.
op
eigen verzoek;
b.
bij
de aanvaarding van een betrekking die onverenigbaar is met het lidmaatschap;
c.
wanneer
zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn
veroordeeld, dan wel hun bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die
vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
d.
indien
zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele zijn
gesteld, in staat van faillissement zijn verklaard, surséance van betaling
hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld.
7.
De
leden van de rekenkamer kunnen door de raad worden ontslagen:
a.
wanneer
zij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt zijn hun functie te vervullen;
b.
indien
zij handelen in strijd met artikel 81h, juncto artikel 15, eerste lid.
Artikel
81d
1. De raad stelt de leden van
de rekenkamer op non-activiteit indien:
a.
zij
zich in voorlopige hechtenis bevinden;
b.
zij
bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf
zijn veroordeeld, danwel hun bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd
die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c.
zij
onder curatele zijn gesteld, in staat van faillissement zijn verklaard,
surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld
ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
2. De raad kan de leden van de
rekenkamer op non-actief stellen, indien tegen hen een gerechtelijk onderzoek
ter zake van een misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig
vermoeden is van het bestaan van feiten en omstandigheden die tot ontslag,
anders dan op gronden vermeld in artikel 81c, zesde lid, onder a, en zevende
lid, onder a, zouden kunnen leiden.
3. In een geval als bedoeld in
het tweede lid, eindigt de non-activiteit na zes maanden. De raad kan de
maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.
4. De raad beëindigt de non-activiteit
zodra de grond voor de maatregel is vervallen.
Artikel
81e
Artikel
12 is van overeenkomstige toepassing op de leden van de rekenkamer.
Artikel
81f
1. Een lid van de rekenkamer
kan in ieder geval niet tevens zijn:
a.
minister;
b.
staatssecretaris;
c.
lid
van de Raad van State;
d.
lid
van de Algemene Rekenkamer;
e.
Nationale
ombudsman;
f.
substituut-ombudsman;
g.
commissaris
van de Koning;
h.
lid
van gedeputeerde staten;
i.
griffier
der staten;
j.
burgemeester
van de betrokken gemeente;
k.
wethouder
van de betrokken gemeente;
l.
lid
van de raad;
m.
lid
van een deelraad van de betrokken gemeente;
n.
lid
van het dagelijks bestuur van een deelraad van de betrokken gemeente;
o.
ambtenaar,
door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;
p.
ambtenaar,
door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het
verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;
q.
functionaris
die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur
van advies dient.
2.
Het
eerste lid, onder o, is niet van toepassing op:
a.
ambtenaren
van de burgerlijke stand;
b.
hen
die als vrijwilliger dan wel uit hoofde van een wettelijke verplichting niet
bij wijze van beroep hulpdiensten verrichten.
Artikel
81g
Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de
leden van de rekenkamer in de vergadering van de raad, in handen van de
voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
“Ik
zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de rekenkamer benoemd te worden,
rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige
gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik
zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten,
rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of
zal aannemen.
Ik
zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen
en dat ik mijn plichten als lid van de rekenkamer naar eer en geweten zal
vervullen.
Zo
waarlijk helpe mij God almachtig!”
(“Dat
verklaar en beloof ik!”)
Artikel
81h
Artikel
15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de leden van de
rekenkamer.
Artikel
81i
De
rekenkamer stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen en andere
werkzaamheden vast. Zij zendt het reglement ter kennisneming aan de raad.
Artikel
81j
De
rekenkamer kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur, omtrent de inhoud van stukken die aan haar worden
overgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding wordt door allen die van
deze stukken kennis dragen in acht genomen totdat de rekenkamer haar opheft.
Artikel
81k
1.
De
raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter
beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
2.
Op
voordracht van de voorzitter van de rekenkamer benoemt het college zoveel
ambtenaren van de rekenkamer als nodig zijn voor een goede uitoefening van
haar werkzaamheden.
3.
De
ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer verrichten niet
tevens werkzaamheden voor de raad, het college, de burgemeester, een raads-,
bestuurs- of adviescommissie of een deelraad.
4.
De
ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer zijn ter zake van
die werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de rekenkamer.
Artikel
81l
De leden van de rekenkamer ontvangen bij verordening
van de raad vastgestelde vergoeding voor hun werkzaamheden en een
tegemoetkoming in de kosten.
§2.
De gemeenschappelijke rekenkamer
Artikel
81m
In
afwijking van artikel 81a, eerste lid, kan de raad met de raad of de raden van
een of meer andere gemeenten met toepassing van de artikel 1, juncto artikel 8,
tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen een gemeenschappelijke
rekenkamer instellen. De artikelen 10, tweede en derde lid, 10a, 11, 15, 16,
17, 20, derde lid, 21, 22, 23, 30, 33, 34 en 35 van die wet zijn niet van
toepassing.
Artikel
81n
1. Op de gemeenschappelijke
rekenkamer, bedoeld in artikel 81m, zijn de artikelen 81a, tweede lid, 81b,
81e, 81f, 81h tot en met 81j en 81k,
derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen 81c en 81d zijn
van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappelijke rekenkamer met dien
verstande dat voor “de raad” telkens wordt gelezen: de raden van de deelnemende
gemeenten gezamenlijk.
3. Artikel 81g is op de
gemeenschappelijke rekenkamer van toepassing, met dien verstande dat voor “de
raad” wordt gelezen: de raad van de gemeente die daartoe in de regeling waarbij
de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld, is aangewezen.
Artikel
81o
In
de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer wordt ingesteld, worden
ten minste regels gesteld over:
a.
de
wijze waarop, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen
ter beschikking worden gesteld voor een goede uitoefening van haar
werkzaamheden;
b.
de
benoeming, op voordracht van de voorzitter van de rekenkamer, van de ambtenaren
die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de
rekenkamer;
c.
de
vergoeding die de leden van de rekenkamer voor hun werkzaamheden ontvangen en
de tegemoetkoming in de kosten.
Hoofdstuk
XIa:
De bevoegdheid van de rekenkamer
Artikel
181a
1.
De
rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de
rechtmatigheid van het financiële beheer, van de organisatie en van het beleid
van het gemeentebestuur, alsmede van de controle, bedoeld in artikel 213. Door
de rekenkamer ingesteld rechtmatigheidsonderzoek betreft niet de controle,
bedoeld in artikel 213, tweede lid.
2.
Op
verzoek van de raad kan de rekenkamer onderzoeken instellen. De rekenkamer legt
de bevindingen daarvan vast in rapporten.
Artikel
181b
De
rekenkamer kan bij het uitoefenen van haar taak gebruik maken van de resultaten
van door anderen verrichte onderzoeken.
Artikel
181c
1.
De rekenkamer is bevoegd
alle documenten die berusten bij het gemeentebestuur te onderzoeken.
2.
Het college verstrekt
desgevraagd alle inlichtingen die de rekenkamer ter vervulling van haar taak
nodig acht.
3.
Indien de zorg voor een
administratie aan een derde is uitbesteed, is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing op de administratie van de betrokken derde dan wel
van degene die de administratie in opdracht van die derde voert.
Artikel
181d
1.
De rekenkamer heeft de in de volgende leden vermelde bevoegdheden ten aanzien
van:
a.
openbare lichamen ingesteld
krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan de gemeente deelneemt;
b.
naamloze vennootschappen en
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarvan de gemeente
meer dan vijftig procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt.
2.
De
rekenkamer kan haar bevoegdheden, bedoeld in dit artikel, ten aanzien van de in
het eerste lid, onder a, bedoelde openbare lichamen en de in het eerste lid,
onder b, bedoelde vennootschapen uitoefenen over de jaren dat de gemeente
deelneemt in de desbetreffende regelingen respectievelijk meer dan vijftig
procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt van die vennootschappen.
3.
Door
onderzoek van documenten die berusten bij het gemeentebestuur, kan de
rekenkamer kennis nemen van jaarrekeningen, daarop betrekking hebbende
rapporten van hen die deze jaarrekeningen hebben gecontroleerd en overige
bescheiden, en kan zij bij het college daarover nadere inlichtingen inwinnen.
4.
De
rekenkamer is bevoegd bij de betrokken rechtspersoon nadere inlichtingen in te
winnen over de bescheiden, bedoeld in het derde lid. Indien een of meer
bescheiden ontbreken, kan de rekenkamer van de betrokken rechtspersoon de
overlegging daarvan vorderen.
5.
De
rekenkamer kan, indien de bescheiden, bedoeld in het derde lid, daartoe
aanleiding geven, bij de betrokken rechtspersoon dan wel bij de derde die de
administratie in opdracht van de rechtspersoon voert, een onderzoek instellen.
Het college wordt door de rekenkamer van haar voornemen een dergelijk onderzoek
in te stellen in kennis gesteld. Artikel 181c, eerste lid, is van
overeenkomstige toepassing op een dergelijk onderzoek.
6.
De
rekenkamer is in het kader van een onderzoek als bedoeld in het vijfde lid bevoegd tot het betreden van alle
plaatsen, niet zijnde woningen, waarvan betreding naar haar oordeel voor de
vervulling van haar wettelijke taak nodig is.
7.
De
rekenkamer deelt aan het college of aan de betrokken rechtspersoon de
opmerkingen en bedenkingen mee die zij naar aanleiding van haar bevindingen van
belang acht. Aan het college kan zij ter zake voorstellen doen.
8.
Van
gegevens en bevindingen die naar hun aard vertrouwelijk zijn, maakt de
rekenkamer geen melding in haar jaarverslag of in een rapport.
Artikel
181e
1.
De rekenkamer biedt de raad en het college elk jaar voor 1 april aan:
a.
een verslag van haar
werkzaamheden over het voorgaande jaar en
b.
de in artikel 181a, tweede
lid, bedoelde rapporten.
2.
De
rekenkamer kan ook tussentijds aan de raad en het college een rapport
aanbieden.
3.
Verslagen en rapporten van
de rekenkamer zijn openbaar. Slechts indien wordt gerapporteerd over stukken
waarover op grond van de artikelen 23, vierde lid, 25 en 55 geheimhouding is
opgelegd, kan de rekenkamer tot geheimhouding besluiten.