nr. 00/029033

Burgemeester en wethouders van Delft;

 

gelezen de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 10 november 2000, nummer CvA/2000004977493, inzake invoering Werkloosheidswet en Ziektewet;

 

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet, van de Ambtenarenwet en van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

 

gelet op het besluit van de gemeenteraad d.d. 27 mei 1999 (Stuk 89) waarin hij het vast­stellen van (wijzigingen van) de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkings­regeling rechtspositie heeft gedelegeerd aan ons college;

 

gelet op het advies van de commissie middelen en bestuur;

 

b e s l u i t e n :

 

I.     vast te stellen de 17e wijziging van de

 

COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING

 

Artikel 1


 

Aan artikel 1:1, eerste lid, wordt een onderdeel hh, ii en jj toegevoegd, luidend als volgt:

hh.   ZW: de Ziektewet

ii.        ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW

jj.        OSV 1997: Organisatiewet Sociale verzekeringen 1997


 

Artikel 2

 

In artikel 1:6 worden de woorden “de hoofdstukken 10 en 11” vervangen door “hoofdstuk 10a”.

 

Artikel 3

 

In artikel 2:5, tweede lid, wordt het woord “11” vervangen door “10a”.

 

Artikel 4

 

De koptekst van hoofdstuk 7 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek en zwangerschap en bevalling


Artikel 5

 

Artikel 7:2, eerste lid, wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

1.    De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende 18 maanden recht op doorbetaling van de volle bezoldiging en vervolgens tot het einde van zijn dienstverband 80% van de bezoldiging.


 

Artikel 6

 

Na artikel 7:3 wordt een nieuw artikel 7:3a toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 7:3a        Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering

1.    Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:2, eerste lid, recht heeft.

2.    Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

3.    Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

4.    De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgeer tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.


 

artikel 7

 

Na het nieuwe artikel 7:3a wordt een nieuw artikel 7:3b toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 73b Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering

Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:2, eerste lid, recht heeft.

 

artikel 8

 

Het eerste lid van artikel 7:8 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

1.    De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten.


 

artikel 9

 

Artikel 7:9 vervalt.

 

artikel 10

 

Artikel 7:11 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

Artikel 7:11        Zwangerschaps- en bevallingsverlof

1.    De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof gedurende ten minste 16 weken.

2.    Gedurende de periode als bedoeld in het eerste lid, heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

3.    Het ziekengeld krachtens de ZW ter zake van zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de vrouwelijke ambtenaar op grond van het tweede lid recht heeft.

4.    Indien de vrouwelijke ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat zij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

5.    Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

6.    De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.


 

artikel 11

 

Artikel 7:12 vervalt.

 

artikel 12

 

Na artikel 7:22 wordt een nieuw artikel 7:23 toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 7:23        Overgangsbepaling

1.    Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.

2.    De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.



artikel 13

 

Het tweede lid van artikel 8:1 wordt vernummerd tot lid 3.

Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidend als volgt:

2.    Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.


 

artikel 14

 

Het tweede lid van artikel 8:4 wordt vernummerd tot lid 3.

Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidend als volgt:

2.    Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.


 

artikel 15

 

Het tweede lid van artikel 8:6 wordt vernummerd tot lid 3.

Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidend als volgt:

2.    Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Het na vernummering derde lid van artikel 8:6 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

3.    In geval van ontslag op grond van dit artikel heeft betrokkene, indien er recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a. In uitzonderlijke gevallen, gelegen binnen de werksfeer, kan besloten worden tot het verlenen van een aansluitende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a.


 

artikel 16

 

Het tweede lid van artikel 8:8 wordt vernummerd tot lid 3.

Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidend als volgt:

2.    Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Het na vernummering derde lid van artikel 8:8 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

3.    In geval van ontslag op grond van dit artikel treft de raad, op voordracht van burgemeester en wethouders, een regeling waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke naar het oordeel van de raad, met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten, met dien verstande dat de betrokkene minimaal recht heeft op een aanvullende en een aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a.


 

artikel 17

 

Na artikel 8:16:3 wordt een nieuw artikel 8:17 toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 8:17

Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:5 of 7:6.


artikel 18

 

In artikel 10:3, tweede lid, worden de woorden “Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet (Stct. 1994, 98)” vervangen door “Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164)”.

 

Artikel 19

 

Na artikel 10:28 wordt een nieuw artikel 10:29 toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 10:29      Slotbepaling

1.    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.

2.    Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.


 

Artikel 20

 

Na hoofdstuk 10 wordt een nieuw hoofdstuk 10a toegevoegd, luidend als volgt:

 

Hoofdstuk 10a  Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

 

§ 1.       Algemene bepalingen

 

Artikel 10a:1

 

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.    werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

b.    betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

c.    dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

d.    bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.


 

§ 2.       Aanvullende uitkering

 

Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

 

Artikel 10a:2

 

1.    Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

a.    recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

b.    werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12 of als gevolg van een ontslag op een van de hiervoor genoemde ontslaggronden uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd.

2.    Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.


 

Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

 

Artikel 10a:3

 

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

 

Hoogte van de uitkering: indexering

 

Artikel 10a:4

 

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

 

Hoogte van de uitkering: bedrag

 

Artikel 10a:5

 

1.    De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

2.    Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

a.    gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

b.    vervolgens 70%.

3.    Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

 

beëindiging van het recht op uitkering

 

Artikel 10a:6

 

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.


Herleving van het recht op uitkering

 

Artikel 10a:7

 

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

 

Verlenging van het recht op uitkering

 

Artikel 10a:8

 

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

 

Verplichtingen en sancties

 

Artikel 10a:9

 

1.    Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.

2.    Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kennen burgemeester en wethouders een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

3.    Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kennen burgemeester en wethouders een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.


Anticumulatie

 

Artikel 10a:10

 

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

 

Scholing

 

Artikel 10a:11

 

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

 

Aanvulling op ziekengeld

 

Artikel 10a:12

 

1.    De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

2.    Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

3.    In afwijking op het tweede lid bedragen het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling voor de vrouwelijke gewezen ambtenaar die recht heeft op ziekengeld krachtens artikel 29a van de Ziektewet tezamen een bedrag dat gelijk is aan het voor de betrokkene geldende dagloon.

4.    Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

 

Uitkering bij overlijden

 

Artikel 10a:13

 

1.    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

2.    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.



§ 3.       Aansluitende uitkering

 

Diensttijd

 

Artikel 10a:14

 

1.    In deze paragraaf wordt verstaan onder “diensttijd”: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

2.    Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

3.    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

a.    diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

b.    diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

c.    diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

d.    tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

e.    tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

 

Voorwaarden voor recht op uitkring/samenloop met suppletie

 

Artikel 10a:15

 

1.    Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

a.    recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

b.    werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.

2.    Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door burgemeester en wethouders op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

3.    In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste volzin biedt.

4.    Het recht op een aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering zijn geëindigd op grond van artikel 20, lid 1, onder e van de Werkloosheidswet.

5.    Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

 

Duur van de uitkering

 

Artikel 10a:16

 

1.    De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

a.    die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

b.    die de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%

en wordt verminderd met de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid.

2.    De betrokkene die op het tijdstip van het ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.


 

Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

 

Artikel 10a:17

 

Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

 

Hoogte van de uitkering: indexering

 

Artikel 10a:18

 

Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

 

Hoogte van de uitkering: bedrag

 

Artikel 10a:19

 

De aansluitende uitkering bedraagt 70% van de berekeningsgrondslag.


Beëindiging van het recht op uitkering

 

Artikel 10a:20

 

1.    De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

2.    In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

3.    Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheid zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:6.

 

Nawerking Ziektewet

 

Artikel 10a:20a

 

Indien er op grond van artikel 46 van de Ziektewet na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

 

Herleving van het recht op uitkering

 

Artikel 10a:21

 

1.    De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

2.    De artikelen 43 en 50 van de Werkloosheidswet met betrekking tot verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

 

Verplichtingen en sancties

 

Artikel 10a:22

 

1.    Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

2.    Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.


Anticumulatie

 

Artikel 10a:23

 

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

 

Scholing

 

Artikel 10a:24

 

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de uitkering.

 

Uitkering bij overlijden

 

Artikel 10a:25

 

1.    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

2.    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.


 

§ 4.       Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen

 

Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

 

Artikel 10a:26

 

1.    Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van ƒ 5.000,-- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

2.    Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.



Artikel 10a:27

 

1.    Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

a.    de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

b.    te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;

c.    arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

d.    zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer moet bedragen;

e.    schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

2.    Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

 

Reïntegratietoeslag

 

Artikel 10a:28

 

1.    Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:

a.    hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

b.    het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

2.    De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders.

3.    Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

4.    Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

5.    In gevallen waarin artikel 35 van de werkloosheidswet of artikel 10a:32, dan wel artikel 10a:35 van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.

 

Artikel 10a:29

 

1.    De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

2.    Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

 

Artikel 10a:30

 

1.    De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:

a.    indien de voorbetrokkene berekende duur is verstreken;

b.    indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

c.    indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.

2.    Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

a.    ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of

b.    minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

3.    Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.

4.    De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

5.    Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

 

Artikel 10a:31

 

1.    De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

2.    Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

 

Reïntegratiepremie

 

Artikel 10a:32

 

1.    Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:

a.    betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en

b.    hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

2.    Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

3.    Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

4.    Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

5.    Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

 

Artikel 10a:33

 

1.    De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

2.    Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

3.    Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.

 

Artikel 10a:34

 

De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van betrokkene.

 

§ 5.       Overgangsbepalingen

 

Artikel 10a:35

 

P.M.

 

Overige en slotbepalingen

 

Artikel 10a:36

 

Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

 

Artikel 10a:37

 

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

 

Artikel 21

 

In artikel 11:3, tweede lid, worden de woorden “Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet (Stct. 1994, 98)” vervangen door “Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164).

 

Artikel 22

 

In artikel 11:17, tweede lid, wordt na de woorden “hoofdstuk 7 van deze regeling” toegevoegd “, zoals dit luidde voor 1 januari 2001,”.

 

Artikel 23

 

Na artikel 11:31 wordt een nieuw artikel 11:32 toegevoegd, luidend als volgt:

Artikel 11:32                 Slotbepaling

1.    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

2.    Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

 

II.       te bepalen:

dat de onder I vermelde wijzigingen in werking treden per 1 januari 2001.

 

Delft,

 

Burgemeester en wethouders voornoemd,

 

 

, burgemeester.

 

 

, secretaris.