Inhoudsopgaaf
ict binnen de gemeente delft -
een rekenkameronderzoek
Voorwoord
Leeswijzer
1. Bestuurlijke samenvatting
1.1
Toelichting
1.2
Eindconclusies
1.3
Aanbevelingen
2.
Aanleiding en aanpak
2.1
Aanleiding en opdracht ICT-onderzoek
2.2
De inhoudelijke aanpak
3.
Kenschets van de omgeving
4.
ICT-activiteiten en
ICT-uitgaven 1994-1999
5.
Beleidsevaluatie
5.1
Effectiviteit van het ICT-beleid 1994-1999
5.2
Operationele uitmuntendheid
5.3
Gebruikersgerichtheid
6.
Toekomst
6.1
Ontwikkelingen, landelijk en lokaal
6.2
De bevindingen van de externe onderzoeker
6.3
De bevindingen van de rekenkamercommissie
7. Aanbevelingen
Bijlagen:
I.
Begrippenlijst
II.
Bronvermeldingen
III.
Basisdocument voor het
onderzoek
IV.
Notitie m.b.t.
ICT-organisatie 1994-2000
V.
Verslagen van gesprekken van
de rekenkamercommissie
V.1.
Verslag gesprek met hoofd vakteam ICT
V.2.
Verslag gesprek met de externe beleidsadviseur ICT
VI.
Een balanced scorecard voor
de ICT?
VII.
Reglement rekenkamerfunctie
VIII.
Chronologisch overzicht
werkzaamheden rekenkamercommissie
IX.
Personalia
X.
Reacties op de
concept-bevindingen van de rekenkamercommissie
XI.
Onderzoeksrapport Cap Gemini/
Ernst&Young Consultants
XI.1. Aanbiedingsbrief
XI.2. Beoordeling
Delfts ICT-beleid
XI.3. Quick-scan
XI.4. Beleidsevaluatie
XI.5. Begrippen en
afkortingen
XI.6. Benchmarkrapportage
t.b.v. vormen cluster Facilitair
XI.7. Bronvermeldingen
XI.8. Overzicht
gehouden interviews
XI.9. Bloemlezing
Maraps 1994-1999
Voorwoord
Hierbij
biedt de rekenkamercommissie van de gemeente Delft haar onderzoeksrapport
inzake het gemeentelijke ICT-beleid aan.
De
rekenkamercommissie is 29 april 1999 door de gemeenteraad ingesteld, met als
opdracht onderzoek te doen naar de effectiviteit van het Delftse ICT-beleid. De
rekenkamercommissie kon evenwel pas eind 1999 starten: de reorganisatie en de
millennium problematiek hadden immers voorrang. Zoals gebruikelijk werd de
rekenkamercommissie vanuit verschillende raadsfracties samengesteld, waarbij de
deelname voor het eerst open stond voor plaatsvervangende raadsleden. Aan deze
rekenkamercommissie hebben zodoende twee commissieleden/ niet-raadsleden
deelgenomen.
In
het onderzoeksrapport wordt uitgebreid ingaan op de procesaanpak en werkwijze
van de commissie. De rekenkamercommissie heeft voorafgaande aan het onderzoek
een model voor de onderzoeksvragen ontwikkeld. Voor een belangrijk gedeelte van
het veldonderzoek is gebruik gemaakt van een extern onderzoeksbureau dat
intensief begeleid is ten behoeve van de afstemming op de Delftse situatie en
om de door de rekenkamercommissie gewenste aanpak te waarborgen.
Het
ICT-beleidsveld is complex van aard, mede door nog te verwachten verregaande
ontwikkelingen. Dit niet alleen voor wat de techniek vermag, maar vooral voor
de wijze waarop de overheid ICT wil toepassen in de externe dienstverlening, in
het toegankelijk maken van overheidsinformatie en in de interactie met burgers
(en organisaties) gericht op beleidsvorming. Voor Delft betekent dit concreet:
Zijn
wij met het KIS-concept op de goede weg? En welke lessen kunnen we uit de
afgelopen periode trekken om het proces op weg naar een interactieve digitale
gemeente zo goed mogelijk vorm te geven?
Het onderzoeksrapport bevat hiertoe een
aantal aanbevelingen voor de toekomst. De rekenkamercommissie hecht veel belang
aan de ontwikkeling van een toetsbaar ICT-programma waarbij de raad de koers
voor de komende periode vaststelt, en op de uitvoering daarvan kan controleren,
en waarbij het college zorgt voor de randvoorwaarden opdat de raad
daadwerkelijk kan controleren. Mogelijk dat een dergelijke werkwijze eveneens
op andere gemeentelijke beleidsterreinen c.q. programma’s toegepast kan gaan
worden.
De
rekenkamercommissie vertrouwt erop, dat de gedane aanbevelingen voldoende
richtinggevend zijn om een betere besturing en beheersing van het Delftse
ICT-beleid tot stand te brengen.
In
reflectie op de afgelopen periode wil ik mijn waardering uitspreken voor het
geduld, de volharding en de inhoudelijke inbreng van de leden van de
rekenkamercommissie. De ambtelijke ondersteuning die ons daarbij door de
secretaris van de rekenkamercommissie dhr. B. den Uijl geboden is verdient alle
lof. Daarnaast zijn wij erkentelijk voor de bereidwillige medewerking van al
degenen die door ons en/of door de externe onderzoeker bevraagd zijn, en ons
voorzien hebben van de nodige informatie om ons een oordeel te kunnen vormen
over het Delftse ICT-beleid. De externe onderzoeker danken wij voor de
waardevolle conclusies en aanbevelingen zijnerzijds.
Wij
hebben ons werk met veel plezier mogen doen.
Rest
mij u veel leesplezier toe te wensen, we zijn gaarne bereid onze bevindingen in
de komende periode nader toe te lichten.
Hoogachtend,
Ad
de Graaff,
voorzitter
van de rekenkamercommissie ICT.
Leeswijzer
Het
onderzoeksrapport bevat een hoofdrapport met bijlagen. Het hoofdrapport kent de
volgende hoofdstukindeling:
Hoofdstuk 1: |
Betreft de
bestuurlijke samenvatting; ingegaan wordt op de eindconclusies van de
rekenkamercommissie, en de aanbevelingen voor het toekomstige Delftse
ICT-beleid. |
Hoofdstuk 2: |
Geeft de
werkwijze weer rond de uitvoering van het onderzoek. Ingegaan wordt op de
onderzoeksopdracht, de onderzoeksperiode en het ordeningsmodel voor het
onderzoek. |
Hoofdstuk 3: |
Belicht de
context waarbinnen de ontwikkeling en de uitvoering van het ICT-beleid zich
in de periode 1994-1999 heeft afgespeeld. Op hoofdlijnen komen aan de orde
bestuurlijke ontwikkelingen, organisatorische ontwikkelingen en
ontwikkelingen op I&A (later ICT-) gebied. |
Hoofdstuk 4: |
Omvat
samengevat een eerste beeld (quick-scan) van hoe in de periode 1994-1999
omgegaan is met ICT-activiteiten en ICT-uitgaven, en welke conclusies de
rekenkamercommissie onder meer trekt met betrekking tot de bestuurlijke
informatievoorziening over ICT met het daarbij behorende financiële beeld. |
Hoofdstuk 5: |
Geeft
samengevat weer welke conclusies de externe onderzoeker heeft getrokken met
betrekking tot de effectiviteit van het ICT-beleid en het functioneren van de
ICT-organisatie. De rekenkamercommissie plaatst daar een aantal extra
accenten bij. |
Hoofdstuk 6: |
Beschrijft
of de huidige stand van zaken met betrekking tot het ICT-beleid en de
ICT-organisatie voor de komende periode een goed uitgangspunt biedt. |
Hoofdstuk 7: |
Laat de
aanbevelingen zien van de rekenkamercommissie op grond van de onderzoeksresultaten
zoals die in hoofdstukken 4 t/m 6 beschreven zijn. |
|
|
Bijlagen I t/m X: |
Betreft de
eigen bijlagen van de rekenkamercommissie met onder meer gespreksverslagen. |
Bijlage XI: |
Omvat het
onderzoeksrapport van Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants en
bijbehorend relevante documentatie. |
1. Bestuurlijke
samenvatting
1.1 Toelichting
De ICT-ontwikkelingen blijven stormachtig. Dit doet
zich ook gelden in de publieke sector. Zoals onder meer bij de miljoenennota
2001 in de hoofdpunten van het regeringsbeleid is aangegeven, worden er
talrijke overheidsinitiatieven genomen om de ICT-technologie verder dienstbaar
te maken in de verhouding burger en overheid. Delft kent de nodige ambities op
dit vlak. In het Bedrijfsplan KIS van eind 1997 wordt een 5-ringenmodel van de
Kennisinfrastructuur gepresenteerd, uiteindelijk gericht op kennismanagement,
mogelijkheden om de dienstverlening te verbeteren en de burger en instellingen
meer bij de overheid te betrekken.
Bij
de presentatie (eind 1999) van het Geactualiseerde Bedrijfsplan KIS is
aangekondigd dat in 2000 een afzonderlijk plan voor de tweede planperiode van
het KIS-programma uitgebracht zal worden. Naar het oordeel van de
rekenkamercommissie is het nu hèt moment om een nieuwe koers uit te zetten voor
het Delftse ICT-beleid in de komende jaren. Een nieuwe koers waarbij
aangesloten wordt op de ICT-ontwikkelingen met inachtneming van de ervaringen
in de afgelopen periode met het gemeentelijk ICT-beleid. Dit zowel heel direct
voor de ontwikkelingen naar een kennisinfractructuur via projecten uit het
KIS-plan, maar ook voor de vakspecifieke toepassingen ten behoeve van de
beleids- en bedrijfsprocessen van de diensten (in NEON: de clusters). Hier ligt
de verbinding met het in opdracht van de gemeenteraad uitgevoerde
rekenkameronderzoek van het ICT-beleid:
- Zijn we met het KIS-concept
op de goede weg?
-
Welke lessen kunnen we uit de afgelopen periode trekken om het proces op
weg naar een interactieve digitale gemeente zo goed mogelijk vorm te geven?
De
rekenkamercommissie is eind 1999 van start gegaan. Overwegingen van de
gemeenteraad om dit onderzoek uit te voeren waren
·
het belang van ICT voor het functioneren van de gemeentelijke
organisatie;
·
het belang van een optimale dienstverlening aan de gemeenschap;
·
het vergroten van het draagvlak bij de politiek.
Directe
aanleiding voor het onderzoek was de door de raad ervaren ongrijpbaarheid van
ICT-ontwikkelingen. De voortdurende stijging van automatiseringskosten en de
onvrede met betrekking tot de werking van het raadsinformatiesysteem speelden
daarbij een rol.
De
complexiteit van het ICT-beleid is groot
·
technologische ontwikkelingen gaan snel;
·
het belang voor zowel bestuur als management, de ICT-organisatie zelf en
de gebruikers is groot. Er is sprake van een grote betrokkenheid van veel
verschillende actoren;
·
er zit een sterke gelaagdheid in het totale ICT-beleid, dit gaat zowel
om het conceptuele kader, de totaalvisie, alsook de concrete invulling op
programma-, project- en uitvoeringsniveau.
De
rekenkamercommissie heeft daarom het onderzoek trapsgewijs opgebouwd en een
externe onderzoeker, te weten Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants,
ingeschakeld voor het benodigde veldwerk. Voorafgaand aan het onderzoek is veel
aandacht besteed aan de onderzoeksvragen op het vlak van effectiviteit van het
beleid, de kwaliteit van de ICT-organisatie, de gebruikersgerichtheid en de
aansluiting op toekomstige ontwikkelingen.
De
deelconclusies van de externe onderzoeker zijn met een enkele aanvulling door
de rekenkamercommissie overgenomen. Op basis hiervan heeft de
rekenkamercommissie haar eindconclusie(s) en aanbevelingen voor de toekomst
geformuleerd
1.2 Eindconclusies
Zijn we met het KIS-concept1 op de goede weg
De
ICT (Informatie Communicatie Technologie) is één van de belangrijkste
bedrijfsvoerings-middelen. Het belang voor de ambtelijke en bestuurlijke
organisatie is groot, mede gelet op de mogelijkheden die er zijn om de
dienstverlening aan de burgers te verbeteren en de gemeentelijke organisatie
beter te laten functioneren, en verder inhoud te geven aan interactieve
beleidsvorming.
De
eind 1997 neergelegde visie zoals opgenomen in het KIS-bedrijfsplan (KIS staat
voor Kennisinfrastructuur) was zijn
tijd vooruit. De Kennisinfrastructuur zou globaal in twee planperiodes vorm
moeten krijgen. In de periode 1998-2002 gaat de aandacht primair uit naar het
verzamelen en standaardiseren van informatie binnen de gemeentelijke
organisatie, in de tweede planperiode gaat het primair om de externe
communicatie op basis van die informatie. Ook na 2006 zullen zich technische
ontwikkelingen voor blijven doen waar (ICT-) beleid op gemaakt moet worden. Dit
zal weer tot nieuwe plannen (en een nieuw programma) kunnen leiden.
Uit
de beoordeling van het Delftse ICT-beleid blijkt dat een aantal belangrijke
doelen zijn bereikt, zoals centralisatie van ICT-beleidsvorming en
standaardisatie van de werkplek op beheersniveau. Het is echter niet mogelijk
om de effectiviteit van het gevoerde beleid met de daarvoor ingezette middelen
te beoordelen. Door middel van de realisatie van het KIS-concept en de
projecten binnen het 5-ringenmodel, is een goede weg ingeslagen. De principiële
vraag die zich hierbij voordoet is of nu de tweede planperiode aanbreekt er
niet meer directe greep op de ontwikkeling van de buitenste ringen noodzakelijk
is. Het conceptuele en abstracte 5-ringenmodel is voor de te nemen vervolgstappen te weinig sturend.
Het
strategisch belang van ICT voor het functioneren van de gemeente en de bedragen
die jaarlijks in ICT worden geïnvesteerd vereisen dat de raad meer zicht wordt
gegeven in de planning, voortgang en resultaten van het totale ICT-beleid.
De
rekenkamercommissie acht het van groot belang dat er een toetsbaar-,
voortschrijdend- meerjarenprogramma wordt opgesteld dat de verbinding vormt
tussen de 5-ringenarchitectuur in het KIS-concept en de projecten die ter hand
worden genomen. Dit Delftse ICT-programma heeft dan zowel betrekking op de
KIS-projecten als de vakapplicaties van de clusters. De vakapplicaties van de
clusters zullen op termijn moeten passen in de Kennisinfrastructuur., en de
werkprocessen zullen hierop aangepast moeten worden.
Welke lessen kunnen we uit
de afgelopen periode trekken om het proces naar de digitale gemeente zo goed
mogelijk vorm te geven
Vanuit
de (deel-)conclusies met betrekking tot de quick-scan, ontstaat het volgende
beeld:
*
Er is in de onderzochte periode met betrekking tot ICT veel tot stand
gebracht, gemeentebreed en in dienstprojecten. Er is regelmatig gerapporteerd,
echter de rapportages ten behoeve van het bestuur geven geen goed zicht op de
samenhang van ICT-activiteiten, het doelbereik en de ICT-uitgaven. De politiek
bestuurlijke bruikbaarheid van financiële en inhoudelijke verantwoordingen moet
sterk worden verbeterd. Zeker de laatste jaren is een trend zichtbaar van
aanzienlijke kostenstijgingen.
Vanuit
de beleidsevaluatie is het beeld van de rekenkamercommissie:
*
De introductie van het KIS-concept heeft een stroomversnelling in het
gemeentelijk ICT-beleid tot stand gebracht. De bestuurlijke informatievoorziening
over planning, voortgang en resultaten van het ICT-beleid is evenwel niet
inzichtelijk. De raad krijgt geen alternatieven of risico-analyses aangereikt.
Een prioriteitsstelling of een kritiek pad ontbreekt.
*
Nu de tweede planperiode aanbreekt is het des te meer van belang dat in
de komende jaren vanuit de beleids- en bedrijfsprocessen van de clusters de
integratie met de Kennisinfrastructuur gerealiseerd gaat worden.
*
De ICT-organisatie functioneert in zijn algemeenheid degelijk. Er zullen
stappen gezet moeten worden ten behoeve van verdere professionalisering,
waartoe hoort het invoeren van een kwaliteitszorgsysteem, en het gaan geven van
inzicht in de doelmatigheid van functioneren. Een beveiligingsplan ontbreekt,
maar zou er wel moeten komen.
*
De ICT-organisatie (lees: vakteam ICT van het cluster Facilitaire
Dienstverlening) heeft aandacht voor de gebruiker. Dit zal onderdeel moeten
zijn van het genoemde kwaliteitszorgsysteem. De servicedesk vervult een
spilfunctie in het onderhouden van korte lijnen met de gebruiker. Extra
aandacht is nodig voor ARBO-vereisten, RSI-preventie, en opleidingen.
*
Kritische succesfactoren voor de innovatie met betrekking tot ICT zijn
Beleid/ strategie
- een verdergaande
inhoudelijke visie en bijbehorend programma/ planning;
- een helder meerjarig
financieel perspectief;
- het nadrukkelijk betrekken
van de clusters bij de ontwikkeling (en het in de werkprocessen gebruiken) van
de buitenste ringen;
- aansluiting van applicaties
van de clusters op de Kennisinfrastructuur;
Organisatie
- een professionele
ICT-organisatie;
Gebruik
- opleiding en training van
gebruikers.
1.3 Aanbevelingen
Aan
de verdere uitwerking/ implementatie van het gemeentelijke ICT-beleid zijn naar
het oordeel van de rekenkamercommissie een aantal voorwaarden te verbinden. De
rekenkamercommissie doet daarvoor samengevat de volgende aanbevelingen
voor de gemeenteraad:
1.
Stel - begin 2001 - een
nieuw meerjarig integraal voortschrijdend ICT-programma vast. Daarbij dient
betrokken te worden welke activiteiten nog moeten plaatsvinden om de
ontwikkeling van de twee binnenste ringen van de Kennisinfrastructuur te
voltooien..
2.
Versterk als gemeenteraad
de controle op de realisatie van het ICT-programma. Zowel in het programma als
in de verantwoording met betrekking tot de realisatie zal een expliciete
koppeling gelegd moeten worden tussen de beleidsdoelstellingen, daarvoor te leveren
producten en diensten, de samenhang en het daarvoor benodigde budget.Op basis
van het KIS-plan voor de 1e planperiode en het ICT-programma voor de
2e planperiode (2002-2006) zal dit in 2001 ingevoerd moeten worden.
3.
Indien Delft zijn ambities
wil waarmaken en wil inspelen op de mogelijkheden die ICT voor de gemeente en
het klantgericht werken kan bieden, dan zullen structureel omvangrijke fondsen
beschikbaar moeten zijn. Onder de veronderstelling dat het ICT-programma
daarvoor voldoende basis geeft, kunnen de financiële kaders voor het ICT-beleid
herijkt worden bij de zomernota 2002-2005.
Ten
vervolge hierop kan het college worden
verzocht om de nodige maatregelen te treffen opdat systematisch en
gestructureerd aandacht wordt gegeven aan de vormgeving van het ICT-beleid en
het doelbereik. Ook dienen maatregelen getroffen te worden met betrekking tot
de gebruikersgerichtheid en de doeltreffendheid/ doelmatigheid van de
ICT-organisatie. Als specifieke maatregelen zijn te noemen:
4.
Ontwerp een ICT-programma
opdat duidelijk wordt welke strategische doelstelling van de organisatie zal
worden bereikt, met informatie over hoe er op gecoördineerde wijze wordt
gepland, uitgevoerd en gecontroleerd.
5.
Zorg voor de verdere
ontwikkeling van eenduidige, structurele en geformaliseerde management- en
bestuurlijke informatievoorziening over de doeltreffendheid en de doelmatigheid
van het ICT-programma.
6.
Besteed aandacht aan checks
en balances in ontwikkeling en uitvoering van het gemeentelijk ICT-beleid.
7.
Versterk de controle, daarbij kan gedacht worden aan een
zelfevaluatiesystematiek van de ICT-organisatie , een ICT-auditprogramma waar
het GMT opdrachtgever voor is en een te versterken accountantscontrole.
8.
Investeer in de verdere
professionalisering van de ICT-organisatie.
9.
Standaardiseer en
formaliseer de relatie tussen de clusters en vakteam ICT via onder meer
dienstverleningsovereenkomsten.
10.
Zorg voor de verdere
ontwikkeling van management- en bestuurlijke informatievoorziening over de
doeltreffendheid en de doelmatigheid van functioneren van de ICT-organisatie.
11.
Besteed onder meer door
klanttevredenheidsonderzoeken systematisch aandacht vanuit een Delfts
ICT-kwaliteitszorgsysteem aan inbreng van gebruikers m.b.t. de beschikbaarheid
en kwaliteit van voorzieningen. Onderhoud korte lijnen voor probleemoplossingen
en zorg voor deskundige ondersteuning bij door gebruikers gewenste
ontwikkelingen.
12.
Ga door op de weg van
innovatie door het verder ‘ontsluiten’ van intranet en internet, en de
ondersteuning/ faciliteiten die vanuit de ICT-organisatie geboden kunnen worden
voor kennismanagement.
13.
Zorg voor goed
geoutilleerde werkplekken door RSI-preventieprogramma’s en voldoen aan de
ARBO-vereisten.
14.
Verbeter de werkzaamheid
van het RaadsInformatieSysteem.
15.
Inventariseer bij het
initiëren van ICT-projecten de te bereiken baten/ effecten van het project.
Breng van ICT-projecten - in de initiatieffase - systematisch de risico’s en de
mogelijke alternatieven in beeld.
16.
Bouw in het management van
(grote) ICT-projecten in dat expliciet aandacht gegeven wordt aan al dan niet
doorzetten van projecten, de risico’s en de alternatieven.
17.
Zorg per project voor een
helder projectvoorstel met dito bewakingsmogelijkheden en een daarop te baseren
management informatievoorziening: een informatiecyclus per project.
18.
Zorg bij elk ICT-project
voor een concrete vertaling in prestatie-indicatoren in termen van resultaat,
financiën, personele capaciteit, doorlooptijd, plaats in het ICT-programma en
afhankelijkheid van andere projecten. Dit geldt zowel voor de KIS-projecten als
de projecten/ investeringen ten behoeve van clusterapplicaties.
19.
Besteed systematisch
aandacht aan de evaluatie van grote ICT-projecten, zeker bij projecten waar
zich knelpunten bij de implementatie danwel het daaropvolgend gebruik hebben
voorgedaan.
20.
Zorg permanent voor een
menselijke maat in het Delftse ICT-programma en -projecten.
Deze aanbevelingen zijn in
hfst.7 nader toegelicht en uitgewerkt.
2.
AAnleiding en aanpak
2.1 Aanleiding en opdracht ICT-onderzoek
Aanleiding
Bij
de begrotingsbehandeling in de raad van november 1998 heeft de raad besloten om
in 1999 wederom een rekenkameronderzoek uit te willen voeren. Eén van de
suggesties was om eens nader onderzoek te doen naar de effectiviteit/
efficiency van het gemeentelijk ICT-beleid. Zoals te doen gebruikelijk (zie
bijlage VII ‘Reglement rekenkamerfunctie’)
heeft via de raadscommissie Midden en Bestuur een onderwerpselectie
plaatsgevonden. Basis hiervoor was een door de Concernafdeling Financiën en
Beleidsplanning opgestelde groslijst van ruim tien onderwerpen. Algemeen
geldende criteria voor mogelijke rekenkamercommissie-onderzoeken zijn:
·
het onderzoek moet gericht zijn op effectiviteit, efficiency of economy (zuinigheid) van het gekozen onderwerp. De
effectiviteitsvraag is daarbij de primaire invalshoek;
·
het moet een bestuurlijk onderwerp zijn, het bestuur moet ‘ervan leren’;
·
de tijd waarin het onderzoek plaatsvindt moet beperkt zijn, het
onderwerp en de onderzoeksdoelen moeten duidelijk zijn en niet te omvangrijk.
De
gemeenteraad heeft vervolgens eind april 1999 vanuit de door de commissie
Middelen en Bestuur geselecteerde onderwerpen (ICT-beleid, Delft Kennisstad,
Grondbedrijf) gekozen voor het ICT-onderzoek. Overwegingen daarvoor zijn
geweest:
·
het belang van ICT voor het functioneren van de gemeentelijke
organisatie;
·
het belang van een optimale dienstverlening aan de gemeenschap;
·
het vergroten van de draagvlak voor de politiek.
Directe
aanleiding vormde:
·
ongrijpbaarheid voor de raad van ICT-ontwikkelingen;
·
de voortdurende stijging van automatiseringskosten. Niet alleen vanwege
de vrijgemaakte gelden voor de realisatie van het KIS-concept
(ƒ 4.5 mln), maar ook in de sfeer van jaarlijkse exploitatielasten.
Er kwamen vanuit de organisatie steeds meer signalen dat de
automatiseringsbudgetten verhoogd zouden moeten worden, en in verdere
kwaliteitsverbetering geïnvesteerd zou moeten worden;
·
onvrede met betrekking tot de werking van het raadsinformatiesysteem
(RIS).
De
raad heeft met de keuze voor het ICT-onderzoek
een vrij complex onderwerp aangewezen, een onderwerp waarvoor tijd
genomen moest worden. En tegelijkertijd één dat nog niet direct van start kon
gaan, omdat met name de gemeentelijke I&A-sector volledig in beslag werd
genomen door de millenniumproblematiek. De stand van de gemeentelijke
reorganisatie maakte het noodzakelijk dat de start van het onderzoek door de
rekenkamercommissie verschoven is tot eind 1999.
Onderzoeksopdracht
De
gemeente Delft heeft als ambitie een kennisorganisatie te worden om zo bij te
dragen aan een betere dienstverlening aan de burgers, het draagvlak van de
politiek te vergroten en het beter laten functioneren van de gemeentelijke
organisatie. Het Delftse ICT-beleid (ICT=Informatie Communicatie Technologie)
speelt voor het bereiken van deze ambitie een belangrijke rol. Daarom wordt
veel geld in de automatiseringsinfrastructuur en in de ontwikkeling van het
KIS-concept geïnvesteerd.
Met
deze overweging heeft de gemeenteraad per raadsbesluit van 29 april 1999 een
onderzoeksopdracht gegeven aan de met dat doel benoemde rekenkamercommissie. De
kernvraag voor het onderzoek naar ICT-beleid is waar de inzet van de financiële
middelen toe leidt. Aan de nieuwe rekenkamercommissie zijn in dit verband de
volgende vraagstellingen meegegeven:
-
Zijn de doelstellingen rond ICT helder geformuleerd?
-
Wat is de stand van zaken en zijn we op de goede weg?
-
Wat is de effectiviteit en efficiëntie van de ingezette middelen en wat
merkt de burger ervan?
-
Staan de bestedingen in relatie tot de bereikte effecten?
-
Is de bestuurlijke inzichtelijkheid en stuurbaarheid rond de
ICT-projecten effectief en efficiënt?
-
Hoe loopt de besluitvorming met betrekking tot de ICT-projecten?
-
Is voldoende duidelijk waarover men besluit?
2.2 De inhoudelijke aanpak
Onderzoeksperiode
De
rekenkamercommissie heeft de periode van het ICT-onderzoek bepaald op
1994-1999. In 1994 was door middel van het Informatiebeleidsplan
1994 een belangrijke stap gedaan naar een gemeentebrede aanpak van
I&A-vraagstukken, in 1997 werd hier door het Bedrijfsplan KIS een nieuwe impuls aangegeven. Een terugblik waar
beide mijlpalen een rol in spelen maakt de ontwikkeling in de I&A-functie
transparant en geeft de gelegenheid lessen voor de toekomst aan te geven.
De trapsgewijze benadering
De
rekenkamercommissie heeft in haar aanpak gekozen voor een trapsgewijze
benadering:
a.
via de quick-scan op de
ICT-activiteiten en uitgaven wordt inzicht verkregen in de omvang van
ICT-activiteiten, ICT-uitgaven en de trendmatige ontwikkeling daarvan in de
periode 1994-1999;
b.
via de beleidsevaluatie
wordt inzicht verkregen in de betekenis van ICT. Vanuit de ervaringen in de
periode voorafgaand aan NEON (anno 2000) worden lessen getrokken voor deze
NEON-organisatie en het beoogde kennismanagement;
c.
en als facultatieve
mogelijkheid, een onderzoek van één of meer specifieke projecten en/of
specifieke aspecten van het ICT-beleid om inzicht te krijgen in de uitvoering,
en het resultaatbereik.
Voor
onderdelen a. en b. van deze aanpak is opdracht verleend aan de externe
onderzoeker.
In
de afrondende fase van de beleidsevaluatie heeft de rekenkamercommissie
afgezien van diepte-onderzoek naar de uitvoering van één of meer specifieke
ICT-projecten of specifieke aspecten van het KIS-beleid. Redenen daarvoor waren
vooral pragmatisch van aard:
*
de beleidsevaluatie is in zijn brede opzet een afgerond geheel. Een
diepte-onderzoek zou hooguit extra accenten geplaatst hebben;
*
de onderzoeksmanager van Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants zou
vertrekken per 1 september 2000, een vervolgonderzoek zou niet met dezelfde
bemensing kunnen plaatsvinden;
*
een vervolgonderzoek zou de nodige tijd gaan vergen.
Het
ordeningsmodel
De
rekenkamercommissie heeft voorafgaand aan het ICT-onderzoek een ordeningsmodel
voor de onderzoeksvragen opgesteld. De in het raadsbesluit voor het
ICT-onderzoek genoemde vraagstellingen hebben immers betrekking op
verschillende niveaus. De rekenkamercommissie ziet binnen de algemene doelstelling om de Kennisinfrastructuur als
onderdeel van de kennisorganisatie te realiseren, een ordening van de te
behandelen vraagstellingen naar:
Beleid
Zijn
de doelstellingen rond ICT helder geformuleerd? Wat is de stand van zaken? Zijn
wij op de goede weg?
Hoe
loopt de besluitvorming (voor management en gemeentebestuur) met betrekking tot
ICT-plannen en projecten?
Is
voor het bestuur de inzichtelijkheid en stuurbaarheid van ICT gewaarborgd? Is
voldoende duidelijk waar men over besluit?
Uitvoering
Hoe
effectief/ efficiënt geschiedt de uitvoering van ICT-activiteiten, zowel voor
wat betreft het beheer van informatiesystemen en netwerken als de realisatie
van investeringen en projecten?
Gebruik
Krijgen
de gebruikers van ICT-faciliteiten die producten/ dienstverlening die zij nodig
hebben voor het kunnen uitoefenen van hun taak (gericht op een adequate
dienstverlening aan en communicatie met de burgers)?
Aan
dit schema is ook de opzet van het totale onderzoeksrapport gerelateerd:
*
In hoofdstuk 4 wordt op basis van een quick-scan een grofmazig beeld van
het totale ICT-beleid en -uitvoering geschetst.
*
In hoofdstuk 5 worden conclusies getrokken met betrekking tot
a.
de effectiviteit van het beleid;
b.
de operationele uitmuntendheid;
c.
de gebruikersgerichtheid.
*
In hoofdstuk 6 worden de conclusies weergegeven met betrekking tot de
vraagstelling of Delft op dit moment voldoende is toegerust om aan de
toekomstige ontwikkelingen vorm te geven.
*
In hoofdstuk 7 komt alles weer tezamen met aanbevelingen voor het te
ontwikkelen beleid, de uitvoering en het gebruik.
3. Kenschets van de omgeving
Bestuurlijke
ontwikkelingen
In
1995 ontwikkelde het gemeentebestuur de Strategienota
Delft Kennisstad, waarmee een inhoudelijke koers voor de langere termijn
werd ingezet. Onderdeel van de strategie was de inrichting van een kleiner,
flexibeler en meer op de samenleving gericht ambtelijk apparaat.
In
januari 1998 besloot de gemeenteraad het NEON-proces te starten, een van de
uitgangspunten: de daarmee te bereiken externe oriëntatie. Ook de raad zou over
zijn rol in het samenspel met de veranderende ambtelijke organisatie en de
burgers van de stad moeten nadenken. De in 1998 aangetreden raad heeft daar via
Nota Bestuur 2 een denkmodel voor
ontwikkeld. Kenmerken zijn onder meer de te versterken controlerende rol met
betrekking tot de kwaliteit en voortgang van de aan B&W gedelegeerde
beleids- en uitvoeringsvraagstukken alsmede de politieke rol voor politiek
principiële keuzes en strategische beleidsvragen voor de langere termijn. De
werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing doet in het verlengde hiervan o.m.
aanbevelingen voor een beleidsprogramma en controle via beleidscycli per
beleidsveld.
Organisatieontwikkeling
Gaandeweg
in het reorganisatieproces ontstond het NEON-model, met als dragende principes
de externe oriëntatie, één organisatie (het concern-dienstenmodel wordt daarmee
verlaten!), flexibiliteit en erkende kwaliteit.
In
1985 is het concern-dienstenmodel ingevoerd. Ruim 10 jaar later (beginnend in
1996) werd toegewerkt naar een ingrijpende organisatievernieuwing. Er ontstond
behoefte aan een vraaggerichte organisatie, externe oriëntatie staat voorop.
Naast de structuuraanpassingen waarbij processen worden gerealiseerd via drie
primaire clusters (Publiekszaken, Wijk- en Stadszaken, Bedrijven), de Centrale
Staf alsmede cluster Facilitaire Dienstverlening, vergt dit aanpassingen in
cultuur en werkwijzen. De beoogde Kennisinfrastructuur ondersteunt de
kennisorganistie die Delft wil zijn.
Uiteindelijk
gaat het er in het rekenkameronderzoek om of de met de NEON-organisatie
voldoende randvoorwaarden vervuld zijn voor een effectief en efficiënte
ontwikkeling en uitvoering van het ICT-beleid.
‘Van A&I
naar kennisorganisatie’
Vanaf
begin jaren 90 is sprake van een ontwikkelingsproces. In 1992 was de Bestuursdienst
intern gereorganiseerd, aan de concernafdeling personeelszaken (CAPZ) werden de
gemeentebrede beleidsvelden organisatie- en informatiebeleid toegevoegd.
Geleidelijk aan met respect voor de autonomie van de diensten groeide de
samenwerking; het informatiebeleidsplan 1994 gaf daar een invulling aan. Meer
samenwerking, meer gemeenschappelijke noties over standaardisatie met de
behoefte aan basisregistraties (waar de eerste stappen in gezet werden) en de
behoefte aan een gemeentebreed netwerk. Maar een prioriteitsstelling ontbrak
nog.
In
1995 vond een strategische heroriëntatie van de gemeente plaats (de
scenario-discussie; in de basis gestart vanuit een te realiseren majeure
bezuinigingsoperatie), dit leidde tot de strategie Delft Kennisstad, waarvan
één van de onderdelen was de ontwikkeling van een moderne organisatie,
inclusief het project ‘Naar een Kennisinfrastructuur’ (KIS) voor het
verdergaand gebruik van ICT binnen de gemeentelijke organisatie. Vanaf 1997 is
dit project nadrukkelijk gekoppeld aan de gemeentebrede reorganisatie.
Dit
resulteerde voor het afgelopen decennium een aantal ontwikkelingen:
*
het inhoudelijk beleidsveld verschuift van de technische automatisering,
naar informatiebeleid en inzet van informatie- en communicatietechnologie
volgens het 5-ringenmodel voor de externe dienstverlening, de
beleidsontwikkeling en het interne kennismanagement;
*
de NEON-organisatie (met als uitgangpunten de externe organisatie en één
organisatie zijn) komt in de plaats van het concern-dienstenmodel.
*
Opeenvolgende structuurwijzingen in de ICT-organisatie.
Dit
kan als volgt gevisualiseerd worden:
Een nadere toelichting op de
organisatie-ontwikkeling en de inhoudelijke ontwikkeling is opgenomen in
bijlagen IV en V.
Het I&A- en ICT-management
Het management van de ICT-functie weerspiegelt de
bovenstaande ontwikkeling. Sedert 1985 kende Delft het concern/diensten model.
Daarin kende ieder van de 5 diensten een eigen - relatief autonome - I en A
afdeling van 4 à 5 Fte's. Iedere dienst was integraal verantwoordelijk voor
beleidsontwikkeling, uitvoering en de inzet van middelen. Gemeentebrede regie
werd gefaciliteerd door een Coördinatiegroep (Diensthoofdenoverleg), bijgestaan
door de stafgroep I&A (bestaande uit de hoofden I&A van de 5 diensten
en de concern coördinator voor gemeentelijk informatiebeleid). Voorts vond
overleg plaats tussen de coördinator voor gemeentelijk informatiebeleid en de
portefeuillehouder. Binnen dit model stond de autonomie van de diensten voorop,
de coördinatie op concernniveau beperkte zich tot gemeentebrede aspecten.
Na 1998 werd het concern-dienstenmodel aangevuld
met het Project- en Adviesbureau KIS, (PAKIS), formeel onderdeel van de
Bestuursdienst.
PAKIS was functioneel verbonden met de stuurgroep
KIS (SGKIS), waarvan de externe ICT-beleidsadviseur de onafhankelijke
voorzitter was onder verantwoordelijkheid van het diensthoofd Bestuursdienst.
In 1999 werd het voorzitterschap overgedragen aan het hoofd Bestuursdienst. In
de SGKIS waren voorts in ‘98/’99 de dienstcontrollers en de manager
concerncontrol (hoofd CFB) opgenomen.
Onder PAKIS ressorteert een aantal beheersgroepen.
Hoewel de centrale regie nu duidelijk versterkt
wordt, blijft het principe van het model van decentrale, autonome diensten
formeel in tact.
In 2000 wordt het NEON organisatiemodel
geïntroduceerd, waarbij processen worden gerealiseerd in de primaire clusters
met eigenstandige verantwoordelijkheden (Publiekszaken, Wijk- en Stadszaken,
Bedrijven). De Centrale Staf draagt zorg voor het strategisch middelenbeleid,
de kaderstelling voor beleidsontwikkeling en bedrijfsvoering, en de
concerncontrol. Voorts bestaat er een cluster Facilitaire Dienstverlening
waaronder een vakteam ICT ressorteert, dat verantwoordelijk is voor
gecentraliseerd beheer van ICT, servicedesk, kantoorautomatisering,
ontwikkeling ICT infrastructuur, etc.
Tussen de drie primaire clusters en het cluster
Facilitaire Dienstverlening worden diensverleningsovereenkomsten gesloten.
De stuurgroep KIS (SGKIS) bestaat thans uit de
wethouder informatisering, de directeur Centrale Staf, manager Facilitaire
Dienstverlening, de manager cluster Publiekszaken, hoofd vakteam ICT en de
externe ICT-beleidsadviseur.
De huidige ICT-organisatie
Alle ICT-deskundigheid is thans geconcentreerd
binnen het vakteam ICT dat de primaire clusters en de centrale staf als ‘klant’
ziet. Het vakteam ICT heeft een 60-tal formatieplaatsen (waarvan op het moment
van ons gesprek met het hoofd vakteam ICT van januari 2000 circa 10 vacatures).
Circa 40 Fte's houden zich met de binnenste ringen van het KIS model
(kantoorautomatisering, netwerk, basisregistraties) bezig, waarvoor o.m. een
service desk is ingericht. Circa 15 Fte's zijn projectadviseur voor de
buitenste ringen (extranet, internet, balie). De clusters houden een eigen
budgetverantwoordelijkheid voor ontwikkeling/vervanging van bedrijfssystemen;
het functionele applicatiebeheer is eveneens bij de clusters ondergebracht.
Besturing en
beheersing I&A/ICT
Het
gemeentebestuur, het algemene management (Diensthoofdenoverleg/ Gemeentelijk
Managementteam), en het ICT-management maakt gebruik van gestructureerde
informatievoorziening ten behoeve van de ‘besturing en beheersing van ICT’. Zo
wordt gebruik gemaakt van de reguliere informatiecyclus (van Kadernota/
Zomernota, tot begroting en rekening) voor de planvorming en het volgen van de
uitvoering. In aanvulling hierop is sprake van specifieke I&A- en
ICT-rapportages, zo zijn te noemen het Infromatieplan 1994, het
KIS-bedrijfsplan 1997, het implementatieplan en het geactualiseerde KIS-plan en
daarnaast nog specifieke nota’s/ raadsvoorstellen voor grote ICT-investeringen.
4.
ICT-activiteiten en -uitgaven
1994-1999
ICT
is een belangrijk bedrijfsvoeringsmiddel. Het verloop van ICT-uitgaven in de
periode 1994-1999 laat zien dat voor ICT aanzienlijke budgetten benodigd zijn.
Dit zowel voor de basis-infrastructuur (netwerk, kantoorautomatisering) als de
voor de gemeentelijke beleidsvelden benodigde specifieke toepassingen. En het
beeld wordt volledig als naast de uitgaven voor onderhoud, beheer en
ontwikkeling van deze voorzieningen daarbij betrokken worden de benodigde
uitgaven voor vorming en opleiding, en voor ICT-personeel.
De
externe onderzoeker presenteert in de quick-scan een grofmazig beeld van de
eerstgenoemde categorie van uitgaven. Dit beeld is daarom grofmazig omdat
binnen het concern-dienstenmodel de diensten een eigen wijze hebben gehanteerd
in structurering van budget- en rekeningsinformatie, via zowel
automatiseringsbudgetten, reserves, als via investeringskredieten.
De
bevindingen van de externe onderzoeker worden door ons gedeeld.
Samengevat
zien wij daarin de volgende lijn:
ICT-activiteiten
In
de periode 1994-1999 zijn talrijke projecten met succes in uitvoering gebracht,
zoals de invoering van de gemeentebrede systemen Eagle (financieel systeem) en
POVO (postregistratie), het Loket Nieuwkomers, de Vastgoedautomatisering en de
grote veranderingen in de DMZ-automatisering. Er zijn geen projecten gestopt in
de onderzochte periode, dit terwijl bij sommige onderdelen forse problemen
onderkend worden. Genoemd worden het raadsinformatiesysteem (RIS) en de
basisregistratie gebouwen (BGB+). Het informatiebeleidplan 1994 is
ingehaald door het KIS. Op het vlak van coördinatie en standaardisatie zijn
grote vorderingen gemaakt.
ICT-uitgaven
In
de periode 1994-1999 is totaal circa ƒ 60 mln (via exploitatie,
fondsen en investeringskredieten) uitgegeven in het kader van ICT. Globaal
genomen betekent dit gemiddeld circa ƒ 10 mln per jaar.
Trendmatige ontwikkeling
De
uitgaven/ exploitatielasten op jaarbasis zijn gestegen van ƒ 4.3 mln
naar circa ƒ 5 mln. Rekening houdend met de inflatiecorrectie is dit
een normale ontwikkeling.
Voor
stortingen in reserves is in de loop van de jaren het structureel budget
gestegen van ƒ 960.000 naar ƒ 1.7 mln. In aanvulling hierop zijn
er aanzienlijke incidentele stortingen gepleegd, circa ƒ 10 mln.
Het
investeringsniveau over de gehele periode bedroeg ruim ƒ 11 mln.
Ontwikkeling van de
ICT-uitgaven
Vanaf
1997-1998 meldt een aantal diensten dat budgetten door factoren als groei van
automatiseringsgraad en snellere vervanging niet meer toereikend zijn. In de
Zomernota 2001-2004 worden aanvullend middelen beschikbaar gesteld
(ƒ 1.2 mln structurele aanvulling, ƒ0.8 mln voor upgrading naar
Windows2000). Eind 1998 heeft de raad besloten de ICT-formatie structuureel te
versterken (ƒ 1.2 mln, jaarlijks door besparingen in de organisatie
af te bouwen met ƒ 0.2 mln).
Een
integraal beeld van de voorziene uitgaven c.q. de benodigde budgetten in de
komende jaren ontbreekt echter.
‘Besturing en Beheersing’
De
Besturing en Beheersing blijft goeddeels in de boezem van het ambtelijk
apparaat.
De
rapportages aan management en bestuur volgens de beleidscyclus (en eventueel
aanvullende ICT-rapportages) zijn niet consistent. Over de voortgang van de
realisatie van het Bedrijfsplan KIS is veelvuldig gerapporteerd. Vormen van
rapportages verschillen per dienst, per jaar. Begroting, rekening en Marap
(Managementrapportage) geven geen systematisch voortschrijdend zicht op
ICT-activiteiten (en de zich daarin voordoende knelpunten, mijlpalen en
verschuivingen daarin) en de daarbij behorende ICT-uitgaven. Aanvullende
ICT-rapportages voorzien hier niet in.
Naar
het oordeel van de rekenkamercommissie:
a.
is ICT een van de
belangrijkste bedrijfsvoeringsmiddelen. Het strategisch belang voor de
ambtelijke en bestuurlijke organisatie, en de aanzienlijke inzet van financiële
middelen daarvoor stelt hoge eisen aan beleidsontwikkeling en aan
beleidsuitvoering;
b.
in de afgelopen periode is
in de boezem van de organisatie veel tot stand gebracht;
c.
de rapportages ten behoeve
van bestuur en management geven geen goed zicht op de samenhang van de
ICT-activiteiten, op het doelbereik en de daarbij behorende ICT-uitgaven. De
politiek bestuurlijke bruikbaarheid van financiële en inhoudelijke verant-woordingen
is gebrekkig, een integraal financieel beeld ontbreekt;
d.
de voortgaande
implementatie van het KIS-concept - inclusief de consequenties voor de
vakapplicaties ten behoeve van de gemeentelijke beleidsvelden - betekent een
verdere intensivering van gebruik van ICT als hulpmiddel voor
beleidsontwikkeling, de beoogde interactie met samenleving en de
bedrijfsvoering. Dit verreist meer inzichtelijke rapportages ten behoeve van
bestuur en management. Bij de beleidsevaluatie wordt dit verder besproken.
5.
Beleidsevaluatie
De
beleidsevaluatie is gericht op het ICT-beleid in brede zin. Het gaat daarbij
zowel om vakapplicaties ten behoeve van de werkprocessen van de
organisatie-onderdelen als om de gemeentebrede initiatieven. Doelstelling van
de beleidsevaluatie is het verkrijgen van inzicht in de waarde van ICT, niet
alleen in financiële zin, maar ook met zijn betekenis voor de gemeentelijke
beleidsontwikkeling, de bedrijfsvoering, de informatievoorziening en
dienstverlening aan burgers en organisaties. Om een goed beeld te krijgen van
de waarde van ICT is gebruik gemaakt van bronnenstudie, en interviews met
verschillende doelgroepen, t.w. leden van de gemeenteraad, de portefeuillehouder,
leden van het GMT, het ICT-management, en gebruikers. Voorafgaand aan de door
de externe onderzoeker gehouden interviews heeft de rekenkamercommissie zelf
nog gesprekken gevoerd met het hoofd vakteam ICT en de externe beleidsadviseur
ICT ten behoeve van de beeldvorming hoe het ICT-beleid zich in de afgelopen
periode (vanaf 1994) ontwikkeld heeft en welke richting men ziet voor de
toekomst.
De
beleidsevaluatie 1994-1999 is ingericht naar een drietal invalshoeken:
a.
de effectiviteit van het
ICT-beleid;
b.
de operationele
uitmuntendheid van de ICT-organisatie;
c.
de gebruikersgerichtheid
van de ICT-organisatie.
Voor
een beoordeling van de effectiviteit van het ICT-beleid wordt de totale
onderzoeksperiode 1994-1999 in beschouwing genomen. Het functioneren van de
ICT-organisatie, mede in relatie tot de gebruikersorganisatie, wordt beoordeeld
naar de huidige situatie 1999-2000.
In
hoofdstuk 6 wordt integraal ingegaan op het aspect van de toekomstgerichtheid.
In
hoofstuk 7 formuleert de rekenkamercommissie op basis van de conclusies uit de
hoofdstukken 5 en 6 en de daarbij door de rekenkamercommissie geplaatste
accenten, aanbevelingen voor het ICT-beleid in de toekomst.
5.1 Effectiviteit van het ICT-beleid
(1994-1999)
Voor
het kunnen beoordelen van de effectiviteit van het ICT-beleid is in eerste
aanleg door de externe onderzoeker met name gekeken naar de volgende aspecten:
1.
staat de Delftse organisatie (bestuur, management, medewerkers) helder
voor ogen wat zij met ICT gaat bereiken. Hoe is de effectiviteit van de ingezette
middelen te beoordelen;
2.
hoe verloopt het prioriteren van ICT-inspanningen inclusief de
bestuurlijke besluitvorming daaromtrent, en is het nut van de bestedingen
toetsbaar - wordt er gebruik gemaakt van evaluatiecriteria;
3.
hoe ontwikkelt de verhouding decentraal/ centraal zich vanaf het
concern-dienstenmodel tot NEON;
4.
hoe wordt het kritieke pad m.b.t. de implementatie van het KIS-concept
als geheel gemanaged - wat zijn de evaluatie-criteria.
In
bijlage XI.2 (Onderzoeksrapport Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants: ‘De
beoordeling Delfts ICT-beleid’) zijn deze vraagstellingen uitgesplitst naar het
algemene ICT-beleid (waarbij met name de terugblik naar het
‘Informatiebeleidsplan 1994’ aan de orde is) en het specifieke KIS-beleid van
de laatste jaren (vanaf eind 1997).
De
externe onderzoeker komt op hoofdlijnen tot de volgende deel-conclusies:
a.
Het Informatiebeleidsplan 1994 was een goede aanzet tot
professionalisering en cultuurverandering van de I&A-organisatie. In het
concerndienstenmodel verliep de gemeentebrede aanpak relatief traag. Met de
introductie van het KIS-concept, versterkt door de daarna ingevoerde
centralisatie in het kader van de NEON-organisatie is een stroomversnelling in
het gemeentelijk ICT-beleid tot stand gebracht. De oorspronkelijke ideeën
vanuit het IBP (m.b.t. de basisadministraties, standaardisering) zijn nog
steeds geldig maar moeten nu bezien worden vanuit actuele technologische/
organisatorische ontwikkelingen.
b.
De bestuurlijke informatievoorziening aan de raad is ontoereikend.
Inzicht voor de raad in planning, voortgang en resultaten van het ICT-beleid
ontbreekt. Men mist veel informatie tussen de conceptuele strategie en de
uitvoering van individuele projecten. De samenhang tussen projecten en de
resultaten in vergelijking tot de ingezette middelen ontbreekt. Achteraf vindt
geen toets op het effect van ICT-bestedingen plaats.
c.
De gemeenteraad krijgt geen alternatieven of risico-analyses ten behoeve
van de besluitvorming over ICT-projecten aangereikt. Projecten bevatten slechts
zeer globaal prestatie-indicatoren.
d.
Ten tijde van het KIS worden meer en meer vanuit de organisatie
voorgestelde ICT-projecten getoetst op het KIS-proof zijn. Ten tijde van het
IBP was binnen het concern-dienstenmodel grote vrijheid voor de diensten om hun
‘eigen’ beleid te formuleren.
e.
Prioriteitstellingen binnen de KIS-plannen veranderen. Kennelijk is nu
sprake van een overgang naar de tweede planperiode van het KIS-concept, de
implementatie van de drie buitenste ringen. Onduidelijk is wat op het tactische
niveau van het programma-management de
te bereiken resultaten zijn en of de binnenkant nu ver genoeg ontwikkeld is om
met deze tweede fase van start te gaan. Een kritiek pad voor de invoering van
het KIS-concept ontbreekt.
f.
In de projectmanagementstructuur speelt de stuurgroep KIS een cruciale
rol. De bestuurder (portefeuillehouder) en de vertegenwoordigers van het
algemene en IT-management en de externe adviseur ICT zijn gefocust op
realisatie van het KIS-concept. Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants vraagt in dit verband specifiek
aandacht voor ‘checks and balances’.
De
rekenkamercommissie onderschrijft deze deelconclusies. Het is niet mogelijk om
de effectiviteit van het ICT-beleid met de daarvoor ingezette middelen te beoordelen. Het KIS-concept heeft een
belangrijke inhoudelijke impuls geven, echter de ongrijpbaarheid blijft. De
rekenkamercommissie ziet daarbij als belangrijkste aandachtspunten:
*
De prioriteitsstelling en het kritieke pad voor de nu komende periode
voor het Delftse ICT-/ KIS-beleid.
*
Verbetering van de bestuurlijke informatievoorziening zowel aangaande
het ICT-beleid, ICT-plan als de ICT-projecten.
*
In ICT-voorstellen aan de raad voor investeringen/ projecten
systematisch aandacht voor alternatieven en risico-analyses voorleggen.
*
De te bereiken aansluiting van de beleids- en uitvoeringsprocessen van
de clusters op de Kennisinfrastructuur.
*
De zorg voor checks and balances
waarbij ondermeer gedacht kan worden aan verankering van de kritische rol of we
nog steeds met de goede dingen bezig zijn (de gewetensfunctie).
*
Een sterkere betrokkenheid van de gebruikersorganisatie in de
ontwikkeling en realisatie van het ICT-beleid.
5.2 Operationele uitmuntendheid
Onder
de ICT-organisatie wordt het vakteam ICT binnen het cluster Facilitaire
Dienstverlening verstaan zoals dat geformeerd is in de NEON-organisatie. De
operationele uitmuntendheid wordt beoordeeld op basis van de volgende aspecten,
t.w.
1.
hoe doelmatig functioneert de ICT-organisatie, zowel voor de
beleidsvorming, de coördinatie als het technisch beheer. Wordt gebruik gemaakt
van een kwaliteitszorgsysteem;
2.
hoe toetsen management en de gemeenteraad op het doelmatig functioneren
van de ICT-organisatie. Heeft men daar voldoende handvatten voor;
3.
hoe is de integriteit van ‘het’ ICT-systeem gewaarborgd;
4.
wordt in het ICT-beleid en -beheer rekening gehouden met ARBO- en
milieuvereisten;
5.
hoe verhoudt de Delfse situatie zich ten opzichte van de andere
gemeenten;
6.
welke verbeterpunten worden er geconstateerd ten aanzien van de
operationele uitmuntendheid.
De
externe onderzoeker komt in hoofdlijnen tot de volgende deel-conclusies:
a.
Delft zit in vergelijking tot andere gemeenten in de kopgroep van
ICT-oplossingen.
b.
De huidige ICT-formatie zit aan de bovengrens van de referentieformatie,
Delft heeft relatief hoge ICT-bestedingen, dit is echter het gevolg van
inmiddels gerealiseerde voorzieningen en de ambities die Delft heeft voor de
implementatie van een kennisinfrastructuur.
c.
De integriteit van ‘het’ ICT-systeem wordt degelijk uitgevoerd via
autorisaties, een firewall e.d. De wijze waarop de integriteit wordt
gewaarborgd is evenwel niet formeel vastgelegd.
d.
De toetsing van management en gemeenteraad op de doeltreffendheid en de
doelmatigheid van het functioneren van de ICT-organisatie kan slechts beperkt
plaatsvinden. De doelmatigheid van het beheer , van de coördinatie, van het
beleid en van projecten kan nauwelijks beoordeeld worden en heldere
toetsingscriteria ontbreken. Kwaliteitscriteria zijn niet geformuleerd Er is
geen sprake van eenduidig gestructureerde en geformaliseerde
management-informatievoorziening met betrekking tot het functioneren van de
ICT-organisatie.
e.
Een kwaliteitssysteem voor het functioneren van de ICT-organisatie
ontbreekt.
f.
Zowel gemeenteraad, het management (algemeen en ICT) als de gebruikers
zien in het verlengde van deze conclusies mogelijkheden voor het verder
verbeteren van de operationele ICT (zie bijlage XI).
De
rekenkamercommissie onderschrijft deze deelconclusies en ziet daarbij als
belangrijkste aandachtspunten:
*
De verdere professionalisering van de ICT-organisatie.
*
Verdere ontwikkeling van management- en bestuurlijke
informatievoorziening over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het functioneren van de ICT-organisatie.
*
Grotere transparantie in het functioneren van de ICT-organisatie.
*
Een sterkere betrokkenheid op de gebruikersorganisatie.
5.3 Gebruikersgerichtheid
De
gebruikersgerichtheid betreft zowel het leveren van die producten en diensten
die de gebruiker nodig heeft, als de daaraan te stellen kwaliteitseisen. De
gebruikersgerichtheid van de ICT-organisatie is te beoordelen op basis van een
tweetal invalshoeken, t.w.
1.
wordt vanuit de ICT-organisatie frequent/ systematisch feedback gevraagd
van de gebruikers met betrekking tot de beschikbaarheid en kwaliteit van de
ICT-voorziening;
2.
hoe tevreden zijn de gebruikers over de geboden ICT-voorzieningen (onder
‘de gebruikers’ worden zowel alle werknemers van de gemeente Delft als de leden
van de gemeenteraad en het college verstaan).
De
externe onderzoeker komt op hoofdlijnen tot de volgende deelconclusies:
a. De ICT-voorzieningen waar
het vakteam ICT zorg voor draagt, zijn over het algemeen goed.
b. In vergelijking met andere
gemeenten scoort Delft goed met betrekking tot de beschikbaarheid van Email,
Intranet en Internet.
c. De gestandaardiseerde
technische infrastructuur is een goede basis voor een kwalitatief goede
dienstverlening.
d. Uitgangspunten voor
innovatie (verder gebruik van Intranet/ Internet, ondersteuning en ontwikkeling
naar kennismanagement) zijn uitstekend.
De
rekenkamercommissie onderschrijft deze deelconclusies. Zij merkt daarbij op dat
de conclusies van de externe onderzoeker primair getrokken zijn op basis van
het in opdracht van het vakteam ICT uitgevoerde onderzoek naar de ICT op de werkplek. In aanvulling hierop
is een beperkt aantal gerichte vragen gesteld aan een vertegenwoordiging van
raadsleden en een aantal applicatiebeheerders/ gebruikers. Dat een dergelijk
onderzoek beschikbaar was laat zien dat het vakteam ICT feedback vraagt van gebruikers.
Dit zou een standaard onderdeel moeten zijn van het naar de mening van de
rekenkamercommissie in te voeren kwaliteitszorgsysteem.
De
rekenkamercommissie ziet naar aanleiding van de deelconclusies als
belangrijkste aandachtspunten:
*
Onderhouden van een goede communicatie tussen het vakteam ICT en de
gebruikers, met korte lijnen naar de servicedesk. De servicedesk vervult hierin
de spilfunctie.
*
Aandacht voor ARBO-eisen/ RSI-preventie.
*
Verbetering van RIS.
*
Extra aandacht voor opleidingen. Aan opleidingen voor het gaan gebruiken
van vak- en kantoorapplicaties wordt in de regel voldoende aandacht geschonken,
het aan het KIS-concept te verbinden opleidings- en scholingsprogramma is nog
niet uitgevoerd.
*
Actief betrekken van gebruikers bij het plannen en de implementatie van
projecten en bij gebruik van ICT-voorzieningen.
6.
Toekomst
6.1 Ontwikkelingen landelijk en lokaal
In
hoofdstukken 4 en 5 komen in de conclusies vele zaken terug die van belang zijn
om in de komende jaren bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van het
ICT-beleid gestalte te geven. In lijn van de aanpak (en het onderzoeksrapport)
van de externe onderzoeker wordt daar nu een totaalbeeld van geschetst. Wij
plaatsen dat overigens nadrukkelijk in het perspectief van de algemene
ontwikkelingen van de ICT bij de overheid.
Algemene
ontwikkelingen
Met
name in hoog ontwikkelde landen worden veel initiatieven genomen om
ICT-technologie dienstbaar te maken in de verhouding burger (klant) en
overheid.
Hoewel
de toegang (thuis, werk, elders) tot internet per land nog sterk verschilt
(anno 2000:in Nederland ca 28% van de bevolking, in de VS circa 63%), geeft
‘internet’ een unieke mogelijkheid om de dienstverlening aan de burger te
verbeteren, de burger meer bij de overheid te betrekken en het vertrouwen van
de burger in de overheid te versterken. Daarnaast biedt ICT de mogelijkheid
aanzienlijke efficiency voordelen bij het overheidsapparaat te bereiken.
Deze
initiatieven worden veelal aangeduid met ‘e-government’. Een definitie van
e-government is het aanbieden en verkrijgen van informatie, diensten of
producten via elektronische weg, van en door overheden, op elk gewenst moment
en op elke plaats (waarbij een meerwaarde geboden wordt voor alle deelnemende
partijen).
Ook
in Nederland worden overheidsinitiatieven genomen op het gebied van ICT. Met de
recent verschenen kabinetsnota ‘de digitale Delta, Nederland ON-line’ wil het
kabinet meer samenhang aanbrengen tussen deze verschillende
overheidsinitiatieven. Specifiek binnen de publieke sector onderscheidt men drie
thema’s:
a.
verbeteren van externe
dienstverlening. Inzet van ICT maakt het voor de overheid mogelijk om
dienstverlening te individualiseren, en het op een andere wijze aan te bieden;
b.
toegankelijk maken van
overheidsinformatie en in het verlengde hiervan de elektronische
burgerconsultatie.
c.
de basis voor betere
externe dienstverlening wordt gevormd door de informatie te stroomlijnen, vast
te leggen en uit te wisselen binnen de overheid.
In
2003 zal volgens het kabinet de belangrijkste overheidsdienstverlening
elektronisch moeten kunnen plaatsvinden. In de miljoenennota worden
initiatieven genoemd als
*
de instelling van een expertisebureau voor innovatieve besluitvorming
vanaf 1 januari 2001 die de ministeries en andere overheden gaat bijstaan in
ICT-toepassingen en burgerconsultaties (in samenwerking tussen ministeries,
IPO, VNG);
*
bij verkiezingen in 2003 zal worden geëxperimenteerd met het stemmen via
Internet;
*
chipkaarten voor het openbaar vervoer worden in 2002 landelijk
ingevoerd;
*
het overheidsloket 2000 wordt voortgezet met ondermeer een
subsidieregeling voor gemeenten die burgers en bedrijven de mogelijkheden
bieden om gemeentelijke producten elektronisch aan te vragen. Tevens wordt een
prototype van een electronisch loket gepresenteerd;
*
en nog talrijke initiatieven binnen de diverse ministeries, zoals t.b.v.
de modernisering in het onderwijs, het veiligheidsbeleid en de zorgsector.
Ontwikkelingen
in Delft
Bij
de actualisering van het KIS-plan (eind 1999) is aangekondigd dat in 2000 een
afzonderlijk plan gepresenteerd gaat worden voor de tweede planperiode
(2002-2006) voor de implementatie van de Kennisinfrastructuur, waarin de
communicatiekant van de Kennis-infrastructuur ten behoeve van burgers en
organisaties centraal staat. Als voorbeelden voor een verdergaande
dienstverlening en digitale interactie met burgers en instellingen worden
veelal genoemd het langs digitale weg
*
verkrijgen van uittreksels uit het bevolkingsregister en/of het aangifte
doen van geboorte;
*
het indienen van klachten in de wijk;
*
het geven van voorlichting en verwijzingen;
*
het verstrekken van informatie specifiek voor bedrijven,
woningcorporaties en andere instellingen;
*
verzorgen van bibliotheekservice, instelling van wijkinformatiepunten;
*
invulling en afwikkeling van vergunningen, kwijtscheldingsverzoeken,
belastingaangiften;
*
verstrekken van uitkeringen, subsidies en inning van gelden (belastingen
en overige heffingen);
*
een extranet-faciliteit voor externe partners wat de kwaliteit van
besluitvorming en samenwerking ten goede kan komen.
In
Delft wordt volgens de principes van het NEON-model verder invulling gegeven
aan de ‘frontoffice’ van de dienstverlening. Naarmate er meer klantgericht
gewerkt wordt en het belang van afdelingsoverstijgende processen groter wordt,
is er meer aandacht nodig voor de gegevensuitwisseling tussen
informatiesystemen. Een betere externe dienstverlening is sterk afhankelijk van
de stroomlijning van de interne informatievastlegging en -uitwisseling; en
heeft daarmee een directe impact op de werkprocessen in de organisatie.
6.2 De bevindingen van de externe onderzoeker
Ter
afronding van het onderzoek is nog eens specifiek gekeken naar de
toekomstgerichtheid van het gemeentelijke ICT-beleid. Invalshoeken voor de
beoordeling van de toekomstgerichtheid zijn:
1. Hoe verhoudt het Delftse
ICT-ontwikkelingsproces zich ten opzichte van andere gemeenten?
2. In hoeverre biedt de
NEON-organisatie een andere (betere) uitgangssituatie?
3. Wat is de strategie/ aanpak
om ICT blijvend innovatief te kunnen laten zijn?
4. Hoe is de ontwikkeling van
de ICT-organisatie?
5. Wanneer/ hoe kan de
ICT-strategie worden aangepast?
De
externe onderzoeker komt op hoofdlijnen tot de volgende deelconclusies:
a.
Door de centralisatie is er
meer eenduidigheid en regie gekomen op het gebied van ICT-activiteiten.
ICT-voorstellen vanuit de organisatie ten behoeve van de beleids- en
uitvoeringsprocessen worden getoetst op KIS-compatibiliteit. Dit geeft een
betere uitgangspositie voor de toekomst. De ontwikkeling en inbedding van de
ICT-organisatie kan verder verbeterd worden.
b.
Delft heeft zich met het
KIS-concept en de tot dusver bereikte standaardisatie van beheers- en
basisinformatie tussen de voorlopers van vergelijkbare gemeentelijke
organisaties geschaard. De samenhang tussen en de noodzakelijkheid van
projecten in de drie buitenste ringen ontbreekt evenwel nog grotendeels. Hier
is meer directe greep op nodig, rekening houdend met snelle ontwikkelingen op
het vlak van de internettechnologie. Het conceptuele en abstracte niveau van
het 5-ringenmodel geeft hiervoor onvoldoende richting.
c.
Belangrijke aandachtspunten
voor blijvende innovatie zijn:
- vasthouden van het streven
naar standaardisatie van basis- en beheersinformatie;
- constante oriëntatie op de
vraag van de clusters, en op de externe gemeenschap;
- toekomstvisie en beleid;
- een kwalitatief goede
ICT-organisatie.
d.
De kwantitatieve bezetting
van ICT-personeel is in vergelijking met andere gemeenten normaal te achten.
Het aantal externe adviseurs is onder gemiddeld. Basis van de ICT-organisatie
zijn de I&A-afdelingen vanuit de oude organisatie. De bezetting behoeft
verdere kwaliteitsontwikkeling via om- en herscholing, en beperkte aanvulling
via uitbesteding of inhuur. Onderdeel van het ontwikkelpad is dat
standaardisatie en formalisering van vraag en aanbod plaatsvindt tussen vakteam
ICT en de clusters.
e.
Het KIS-concept is een
dynamisch geheel. Vanwege organisatorische ontwikkelingen, veranderingen in de
externe focus en de reactie hierop door het aanbod van ICT-activiteiten, moet
de uitvoering van het concept in projecten en de aansluiting hierop van
ICT-projecten van de clusters constant bezien worden.
Cap
Gemini/ Ernst & Young Consultants doet op basis van deze conclusies de
volgende aanbevelingen:
*
Formaliseer het ICT-programmamanagement als onderdeel van de planning-
en controlcyclus.
*
Draag zorg voor een goede inbedding van het vakteam ICT met als
aandachtspunten:
- korte lijnen met het
cluster management en goed inspelen op vragen van eindgebruikers;
- standaardisatie en
formalisering van de relatie tussen clusters en het vakteam ICT. Vastlegging
van prestatieafspraken in dienstverleningsovereenkomsten;
- standaardisatie en
formalisering van de planning en controlcyclus evenals de planning en control
van dienstverleningsovereenkomsten;
- personeelsplanning,
heropbouw, ontwikkeling vakteam ICT.
- blijvende aandacht voor
gebruiksvriendelijkheid van ICT-voorzieningen.
*
Besteed als randvoorwaarde voor de verdere innovatie systematisch
aandacht aan
- een voortdurende oriëntatie
op de te bereiken effecten, resultaten en daarin te stellen prioriteiten;
- beschikbaarheid van
voldoende middelen;
- kwalitatief goede
ICT-organisatie.
*
Investeer in de volgende periode in opleidingen en kwaliteitsverbetering
van de ICT-organisatie.
*
Bouw in de plannings- en controlcyclus momenten in waarbij de relevantie
van de huidige planning en de wijze waarop deze uitgevoerd wordt geëvalueerd en
zonodig bijgestuurd wordt.
6.3 De bevindingen van de rekenkamercommissie
De
KIS-ontwikkeling nader beschouwd
De realisatie van de Kennisinfrastructuur is
gepresenteerd als een 8-jarig traject vanaf 1998, waarbij in eerste instantie
(eerste 4 jaar) de nadruk ligt op projecten die de interne bedrijfsvoering en
het opzetten van centrale databases raken. In latere fases (2002-2006) komt de
nadruk meer komen te liggen op de interactie met klanten en met bedrijven
(extranet) en specifieke groepen. Na deze tweede planperiode staan
vanzelfsprekend de ICT-ontwikkelingen niet stil. De 8-jarige periode was
gekozen om het ICT-proces niet afhankelijk te maken van wisselingen in de
samenstelling van het gemeentebestuur, om een cultuurslag in de organisatie en
gewenning aan centrale regie alsmede om continuïteit in het proces te
waarborgen. De 17 KIS projecten werden niet te nauw omschreven. In feite stond
alleen de algehele doelstelling centraal. Prioriteit, planning en
resultaat-beoordelingscriteria werden op hoofdlijnen geformuleerd. Dit was
bewust beleid, teneinde de ICT-activiteit te kunnen laten ‘groeien’ via
evolutionaire weg.
Het politieke draagvlak voor KIS was en is
groot. De uitvoering is gedelegeerd aan het college.
De Rekenkamercommissie beschouwt het KIS
model als een brede ‘architectuur’. Het 5-ringenmodel is echter niet meer dan
dat. Het is geen operationeel stuk instrumentarium op basis waarvan concrete
programma's zijn gebaseerd die uiteindelijk resulteren in goed omschreven
projecten.
De gedachte dat het 5-ringenmodel een
volgtijdelijk proces voorstelt waarbij ICT toepassingen worden geïmplementeerd
vanuit de binnenste ring naar de buitenste ring, is door de praktijk
achterhaald. De mogelijkheden die ICT in de afgelopen periode en de toekomst
biedt zijn zodanig toegenomen dat - uitgaande van een goed toegeruste en gestandaardiseerde ICT basis-infrastructuur
- geen volgtijdelijk proces maar een parallel proces noodzakelijk is, om deze
basisinfrastructuur zo spoedig mogelijk op orde te hebben.
Maar niet alleen ontwikkelingen op
ICT-gebied hebben invloed op het KIS-model. De wil om ICT toegankelijk te maken
voor de totale Delftse bevolking heeft - mede door de beschikbaarheid van EZH
gelden - initiatieven doen ontstaan voor internetpunten in buurthuizen,
wijkcentra, etc.
De ICT-praktijk leert echter dat het
beschikbaar maken van ICT infrastructuur alleen effectief is als de inhoud die
met die infrastructuur moet worden overgebracht, duidelijk is, en aansluit op
de behoefte van de Delftse bevolking. Begeleiding en coaching van
eindgebruikers spelen daarbij een belangrijke rol (in het plan van aanpak voor
de bibliotheekservice wordt daar overigens rekening mee gehouden).
Conclusies
Op basis van de bevindingen van de externe
onderzoeker komt de rekenkamercommissie tot de volgende conclusies:
a.
Omdat de Rekenkamercommissie erkent dat het maatschappelijke- en
ICT-veld sterk in beweging is en een sterke ontwikkeling doormaakt, meent de
Rekenkamercommissie dat meer inhoud moet worden gegeven aan het ICT/KIS
concept.
De planning zou aanzienlijk verbetering behoeven, waardoor het voor de politiek
verantwoordelijken duidelijk wordt welke strategische en meetbare
doelstellingen worden nagestreefd; wat de omvang, aard, kosten en prioriteiten
van het ICT-programma zijn en welke projecten ter hand worden genomen, en wat
de beoordelingscriteria zijn.
b.
Bij de Rekenkamercommissie bestaat de indruk dat op sommige gebieden van
gemeentebrede ICT een redelijke voortgang is gemaakt. Dit geldt vooral voor de
laagste trap, de kantoorautomatisering. De interne informatie-uitwisseling en
het koppelen van bestanden, o.m. essentieel voor de één-loket functie- en
klantgericht werken, moet in zijn algemeenheid nog voltooid worden. Dit kan een
belemmering gaan betekenen voor de gewenste verbetering van de externe
dienstverlening.
De nieuwe organisatie opzet NEON moet kunnen helpen om ICT ontwikkelingen
eenvoudiger te implementeren. Uitgangspunt moet zijn dat de clusterapplicaties
automatisch aansluiten of zelfs deel uitmaken van de Kennisinfrastructuur. De
bij de start van het NEON-model te verwachten spanning tussen de ICT-behoeften
van de clusters en het ICT-aanbod van vakteam ICT mag niet gaan leiden tot
eiland-automatisering.
c.
De ICT-organisatie: verder professionalisering via personeelplanning en
de invoering van een kwaliteitssysteem vergt structureel aandacht.
d.
Opleiding/ training: aan opleiding en training is minder aandacht
besteed dan oorspronkelijk in KIS kader gepland was. Met de voortgaande
uitvoering van het ICT-beleid zal permanent en goed geoutilleerd
trainingsprogramma moeten worden geïmplementeerd. Daarbij zal - met de
introductie van kennismanagement - veel nadruk moeten worden gelegd op de cultuurverandering
die het werken bij de Gemeente zal kenmerken: kennis is niet langer eigendom
van individuen maar van de Gemeente en er zal bereidheid moeten bestaan om die
kennis binnen het apparaat te delen.
Samengevat zijn voor ons de kritische
succesfactoren voor een verdere innovatie met betrekking tot ICT:
Beleid/
strategie
*
een verdergaande inhoudelijke ICT-visie met bijbehorend programma en
planning;
*
een helder meerjarig financieel perspectief;
* het nadrukkelijk betrekken
van de clusters bij de ontwikkeling - en het in de werkprocessen gebruiken -
van de buitenste ringen;
* de aansluiting van de
vakapplicaties van de clusters op de Kennisinfrastructuur.
Organisatie
* een professionele
ICT-organisatie (lees: vakteam ICT van het cluster Facilitaire
Dienstverlening).
Gebruik
* opleiding en training van
gebruikers.
7. Aanbevelingen
Op
basis van het verrichte onderzoek en de in hoofdstukken 4 t/m 6 vermelde
(deel-) conclusies en aandachtspunten komt de rekenkamercommissie tot
aanbevelingen ter verbetering van het gemeentelijk ICT-beleid. Deze
aanbevelingen zijn deels direct gericht aan de gemeenteraad en deels aan het
college c.q. de ambtelijke organisatie. De aanbevelingen voor het college en de
ambtelijke organisatie komen enerzijds rechtstreeks voort uit de aanbevelingen
voor de gemeenteraad. Anderzijds zijn vanuit het ICT-onderzoek specifieke
verbeterpunten geconstateerd, waarvoor het college danwel de organisatie
primair verantwoordelijk is om daar aanvulling te geven.
De
rekenkamercommissie kiest ervoor de aanbevelingen vrij vergaand te
specificeren. Het strategisch belang van ICT vereist dat de onderlinge verwachtingen tussen raad, college en
organisatie zo scherp mogelijk geformuleerd worden. Deze aanbevelingen zijn
daartoe een voorzet.
Aanbevelingen
aan de gemeenteraad
Aanbeveling
01:
Stel - begin 2001 - een nieuw meerjarig
voortschrijdend ICT-programma vast. Er is nu sprake van een cruciaal
omslagpunt. In de eerste KIS-periode was primair aandacht voor standaardisatie
en beheer, nu gaat het in de tweede planperiode om communicatie en interactie
met de burger (en instellingen) en het interne kennismanagement. Ten vervolge
op het KIS-plan voor de eerste planperiode (1998-2002) dient het ICT-beleid
herijkt en nader uitgewerkt te worden in een integraal ICT-programma voor de
tweede planperiode. Elementen van de ICT-beleidsvisie en het ICT-programma
zijn:
a.
de externe focus: landelijke ontwikkelingen, de vraag vanuit de clusters
alsmede de behoefte uit de samenleving met betrekking tot de verdergaande digitalisering
van de dienstverlening, van de overheidscommunicatie en van participatie bij
beleidsontwikkelingen;
b.
de uitwerking op het tactische niveau van het ICT-beleid in een
programma met te bereiken doelen, effecten en de daarbij behorende inzet van
middelen;
c.
daarbij dient betrokken te worden welke activiteiten nog moeten
plaatsvinden om de ontwikkeling van de twee binnenste ringen te voltooien.
Aanbeveling
02:
Versterk als gemeenteraad de controle op de
realisatie van het ICT-programma. Zowel in het programma als in de
verantwoording met betrekking tot de realisatie zal een expliciete koppeling
gelegd moeten worden tussen de beleidsdoelstellingen, te bereiken effecten,
daarvoor te leveren producten en diensten, de samenhang en het daarvoor
benodigde budget. Niet alleen de uitvoering maar vooral het resultaat daarvan
telt. Basis daarvoor is dat beleidsdoelstellingen in meetbare criteria wordt
vertaald, en dat de bestuurlijke informatievoorziening voldoende
sturingsmogelijkheden bevat. Overigens zal de controle zich op verschillende
niveaus afspelen, onder meer via de accountant en audits. (Zie aanbeveling 07).
Op basis van het KIS-plan voor de 1e
periode en het ICT-programma voor de
2e planperiode (2002-2006) zal dit in 2001 ingevoerd moeten worden.
Aanbeveling
03:
Indien Delft haar ambities wil waarmaken en
wil inspelen op de mogelijkheden die ICT voor de gemeente en het klantgericht
werken kan bieden, dan zullen structureel omvangrijke fondsen beschikbaar
moeten zijn.
Extra middelen beschikbaar stellen voor
verdere stappen in het ICT-beleid is naar de mening van de rekenkamercommissie
slechts dan verantwoord indien voldaan wordt aan daaraan te stellen
randvoorwaarden. De raad moet keuzes kunnen maken in het ICT-beleid en
ICT-programma, en moet de voortgang van de uitvoering kunnen monitoren en
controleren. Het college kan verzocht worden hiertoe de nodige maatregelen te
treffen. Onder de veronderstelling dat het ICT-programma daarvoor voldoende
basis geeft, kunnen de financiële kaders voor het ICT-beleid herijkt worden bij
de zomernota 2002-2005.
Aanbevelingen
aan het college resp. de organisatie
Aanbeveling
04:
Ontwerp een ICT-programma opdat duidelijk
wordt welke strategische doelstelling van de organisatie zal worden bereikt,
met informatie over hoe er op gecoördineerde wijze wordt gepland, uitgevoerd en
gecontroleerd.
Bedoelde informatie dient in elk geval te
omvatten:
· de kern van het beleid;
· aansluiting op de externe
ontwikkelingen;
· de integratie van het
ICT-beleid met de beleids- en uitvoeringsprocessen;
· de einddoelen, tussendoelen
en instrumenten van het ICT-beleid;
· de koppeling van de
beleidsdoelen met de begroting: de causale relaties tussen de einddoelen en de
ingezette instrumenten;
· weergave van de hoofdlijnen
van het ICT-beleid: focus, kern van het beleid, cruciale succes- en
faalfactoren van het beleid;
· ten aanzien van de doelen:
specificiteit, meetbaarheid, aanvaardbaarheid, realiteitsgehalte,
tijdgebondenheid;
· een voortschrijdend
meerjaren-perspectief zowel programmatisch als financieel.
Aanbeveling
05:
Zorg voor de verdere ontwikkeling van
eenduidige, structurele en geformaliseerde management- en bestuurlijke
informatievoorziening. Uitgangspunt is informatie op maat aan de gemeenteraad:
minder papier, andere (bruikbare) informatie.
· De rekenkamercommissie
heeft, gelet op de dynamiek in het hele proces, voorkeur voor een afzonderlijke
ICT-informatiecyclus (ICT-plan, ICT-marap, ICT-jaarverslag) in aansluiting op
de gemeentebrede informatiecyclus. Dit in principe voor de duur van de tweede planperiode
van het integrale KIS-concept (2002-2006).
· Onderdeel van de
bestuurlijke informatievoorziening moet een adequate financiële
meerjarenplanning en verantwoording in relatie tot de te bereiken doelen zijn:
· Via een afzonderlijke
ICT-informatiecyclus kan zorg gedragen worden voor een voortschrijdende,
eenduidige structuur voor wat betreft de te bereiken prestaties, de
doorlooptijd en de kosten.
· Als afgeleide van de
gewenste informatiestructuur zal het administratief systeem van de gemeente
daarop ingericht moeten worden. In het ‘rekeningschema’ zal ondermeer
onderscheid gemaakt moeten worden naar verschillende soorten exploitatie- en
ontwikkelingskosten, en waartoe tevens horen de kosten van inzet van
ICT-personeel, en vormings- en opleidingskosten.
Aanbeveling
06:
Besteed aandacht aan checks en balances in ontwikkeling en uitvoering van het
gemeentelijk ICT-beleid:
· maak de verschillende
rollen/ taken met betrekking tot het ICT-beleid expliciet;
· versterk de rol van het
clustermanagement in de stuurgroep KIS (in het vervolg de stuurgroep ICT?). Het
verder implementeren van de technische infrastructuur kan primair vanuit de
ICT-organisatie getrokken worden. Bij de vervolgstappen van de ontwikkeling en
het gebruik van de Kennisinfrastructuur gaat het echter meer en meer om de
realisatie van de content. De
bedrijfsprocessen van de clusters zijn hiervoor de basis;
· de externe
beleidsadviesfunctie dient geëxpliciteerd te worden. Met de externe adviseur
voor de stuurgroep KIS moet een eenduidig afgebakende rol met bijbehorende
taken/ verantwoordelijkheden overeen gekomen worden;
· draag zorg in aanvulling op
de rol van de stuurgroep KIS als geheel voor een expliciete toetsing door
vakteam Strategie en Control op effectiviteit van het ICT-programma (en
bijbehorende projecten) en advisering dienaangaande (gewetensfunctie);
· second opinions/ adviezen van externe ICT-deskundigen moeten bij ontwikkeling/ toetsing
van het Delftse ICT-beleid betrokken kunnen worden.
Aanbeveling
07:
Versterk de controle, gedacht daarbij kan
worden aan een zelfevaluatiesystematiek van de ICT-organisatie (zie aanbeveling
08: ‘kwaliteitszorgsysteem’), een ICT-auditprogramma waar het GMT opdrachtgever
voor is en een te versterken accountantscontrole ;
· maak gebruik van een meet-
en verbetersysteem, bijvoorbeeld volgens de opzet van een balanced scorecard
(zie bijlage VI).
Aanbeveling
08:
Investeer in de verdere professionalisering van de
ICT-organisatie. Besteed daarbij aandacht aan de volgende aspecten:
· werk aan verdere
kwaliteitsverbetering van de personele organisatie door middel van
personeelsplanning, opleiding en bijscholing. Zorg dat er in het vakteam een
balans ontstaat tussen ICT-materiedeskundigen en ICT-projectmanagers;
· implementeer standaard
werkwijzen voor projectmanagement, waarbij gewerkt wordt met risico-analyses en
risico-management;
· voer een
kwaliteitszorgsysteem (ten behoeve van zowel operationele uitmuntendheid, als
gebruikersgerichtheid en beleidseffectiviteit);
· behoud de degelijke
kwaliteit van de beveiliging, het informatiebeveiligingsbeleid, maar zorg
daarbij voor een geformaliseerd gemeentelijk informatiebeveiligingsbeleid;
· zorg voor ICT-kwaliteit bij
de clusters ten behoeve van de vakapplicaties van de clusters en de te sluiten
dienstverleningsovereenkomsten met het vakteam ICT. Dit mede gelet op de
noodzakelijke integratie van clusterapplicaties met de totale kennisinfrastructuur;
· spiegel het ICT-beleid en
de uitvoering aan andere organisaties, maak gebruik van benchmarks.
Aanbeveling
09:
Standaardiseer en formaliseer de relatie
tussen de clusters en vakteam ICT
· leg in
dienstverleningsovereenkomsten concrete prestatieafspraken vast;
· breng de behoefte kant van
de clusters in kaart. In de werkplannen van de vakteams kan aangegeven worden
welke ICT nodig is voor het werk, en welke initiatieven zelf genomen worden (in
overleg met vakteam ICT) om de eigen vakapplicaties aan te sluiten op de
Kennisinfrastructuur;
· bij het opstellen van
projectplannen en nieuw beleid kan, ook indien niet direct gerelateerd aan ICT,
een paragraaf ICT-implicaties meegenomen kunnen worden.
Aanbeveling
10:
Zorg voor de verdere ontwikkeling van
management- en bestuurlijke informatievoorziening over de doelmatigheid van
functioneren van de ICT-organisatie.
Aanbeveling
11:
Besteed onder meer door
klanttevredenheidsonderzoeken systematisch aandacht vanuit een Delfts
ICT-kwaliteitszorgsysteem aan inbreng van gebruikers m.b.t. de beschikbaarheid
en kwaliteit van voorzieningen. Onderhoud korte lijnen voor probleemoplossingen
en zorg voor deskundige ondersteuning bij door gebruikers gewenste
ontwikkelingen.
Aanbeveling
12:
Ga door op de weg van innovatie door het
verder ‘ontsluiten’ van intranet en internet, en de ondersteuning/ faciliteiten
die vanuit de ICT-organisatie geboden kunnen worden voor kennismanagement. De
gemeente Delft heeft evenwel niets aan een goede ICT-outillage als de
gebruikers daarvan niet in staat zijn of niet bereid zijn tot delen van
informatie en kennis. Substantiële en snelle investering in de mensen en in de
werkcultuur verdient prioriteit
· van de clusters vergt dit
een actieve benadering: wijs kennismedewerkers aan die zich specifiek richten
op het beschikbaarstellen en beheren van aanwezige kennis en informatie binnen
het betreffende vakteam op intranet.
· invoeren van nieuwe
concepties die zich later uitkristalliseren tot nieuwe systemen en werkwijzen
moeten actief en intensief geflankeerd worden door een opleidings- en
trainingsprogramma voor verschillende gebruikersgroepen (zie slotaanbeveling
20). Oorspronkelijk zou de helft van het fonds voor het KIS-concept
(ƒ 4.5 mln) vrijgemaakt worden voor vorming- en opleiding, door
omstandigheden is dit niet gebeurd op enkele incidentele activiteiten na. Dit
is geen goede zaak.
Aanbeveling
13:
Zorg voor goed geoutilleerde werkplekken.
Besteed daarbij onder andere aandacht aan
a.
installeren van RSI-preventieprogramma’s;
b.
controle op ARBO-vereisten en nemen van maatregelen om onvolkomenheden
te herstellen
Aanbeveling
14:
Verbeter de werkzaamheid van het
RaadsInformatieSysteem (als uitvloeisel van Nota Bestuur II).
Aanbeveling
15:
Inventariseer bij het initiëren van
ICT-projecten de te bereiken baten/ effecten van het project. Breng van
ICT-projecten - in de initiatieffase - systematisch de risico’s en de mogelijke
alternatieven in beeld.
Aanbeveling
16:
Bouw in het management van (grote)
ICT-projecten in dat expliciet aandacht gegeven wordt aan al dan niet
doorzetten van projecten, de risico’s en de alternatieven.
Aanbeveling
17:
Zorg per project voor een helder
projectvoorstel met dito bewakingsmogelijkheden en een daarop te baseren
management informatievoorziening: een informatiecyclus per project.
Aanbeveling
18:
Zorg bij elk ICT-project voor een concrete
vertaling in prestatie indicatoren in termen van resultaat, financiën,
personele capaciteit, doorlooptijd, plaats in het ICT-programma en
afhankelijkheid van andere projecten. Dit geldt ook zowel voor KIS-projecten
als voor de projecten/ investeringen ten behoeve van clusterapplicaties. Deze
moeten KIS-compatibel zijn.
Aanbeveling
19:
Besteed systematisch aandacht aan de
evaluatie van grote ICT-projecten, zeker bij projecten waar zich knelpunten bij
de implementatie danwel het daaropvolgend gebruik hebben voorgedaan
· stel bij moeizaam verlopende projecten en bij nog niet naar behoren
functionerende systemen nadrukkelijk de vraag of het project danwel het gebruik
van het systeem gestopt kan worden, en overgegaan kan worden op een alternatief.
De rekenkamercommissie heeft overwogen om
voor een aantal onderwerpen een diepte-onderzoek uit te voeren. Eén van de
potentiële onderwerpen was nader onderzoek te doen naar de RIS-geschiedenis,
vanaf de keus voor het RIS, de implementatie, de klachten over de werking en de
functionaliteiten, tot de genomen verbeterstappen. De rekenkamercommissie constateert
mede op basis van enkele andere voorbeelden dat een éénmaal ingeslagen weg niet
makkelijk voor een alternatieve oplossing verlaten wordt. De
rekenkamercommissie meent dat heroverwegingen expliciet en nadrukkelijk een rol
moet spelen bij moeizaam verlopende projecten en bij nog niet naar behoren
functionerende informatiesystemen.
Aanbeveling
20:
Zorg permanent voor een menselijke maat in
het Delftse ICT-programma en -projecten. Zoals bij ontwikkelingen op vlak van
intranet en internet is gebleken is tot nu toe bij de ontwikkeling (vooraf) te
weinig rekening gehouden met de wil en het vermogen om van nieuwe
ICT-toepassingen gebruik te maken. In de uitvoering van deze projecten wordt
daar te weinig rekening mee gehouden. Terwijl dit dé ontwikkelingen van de
toekomst zijn om kennisdelen mogelijk te maken, en om verdere stappen te zetten
in de externe dienstverlening/ communicatie. Gebruikersonderzoeken,
communicatie over mogelijkheden en gerichte opleidingen spelen een belangrijke
rol.
Bijlage
I: Begrippenlijst
ARBO-wet |
Arbeidsomstandigheden-wet:
regelgeving rondom de verbetering van de omstandigheden van de werksituatie. |
Balanced Score Card |
Methode
waarbij aan de hand van de analyse van verschillende variabelen en het
evenwicht tussen deze variabelen, het functioneren van een organisatie,
organisatieonderdelen of personen bepaald wordt. |
Balie-informatie |
Informatie
over producten en diensten die de gemeente aan zijn inwoners biedt en die
door hen worden afgenomen. |
Basisadministratie |
Het
proces van bijhouden van basisregistraties. |
Basisregistratie |
De
vastlegging van bij elkaar horende basisgegevens. |
Basissysteem |
Een
geautomatiseerde basisregistratie. |
Beheersinformatie |
Informatie
over de geautomatiseerde werkplek van de medewerkers. |
Beleidsinformatie |
Informatie
over de voorbereiding en implementatie van beleid. |
Besluitvormingsinformatie |
Informatie
over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gemeentelijk beleid. |
Benchmarking |
Het
onderzoek naar o.m. activiteiten, functies, processen van een organisatie om
dezee vergelijken met best-practices
van andere organisaties zodat op basis hiervan de eigen activiteit in
belangrijke mate kan worden verbeterd. |
Besturing
en beheersing |
Besturing
betreft de organisatiedoelen, de strategie en de wijze waarop de leiding van
de organisatie haar medewerkers beïnvloedt om de doelen te bereiken.
Beheersing duidt op het beheersen van processen, projecten en programma’s
volgens opgestelde planningen en normeringen. |
Concernbericht |
Onderdeel
van de informatiecyclus. Een tussenrapportage op hoofdlijnen (op basis van
managementrapportages) over het functioneren van de organisatie. In de
NEON-organisatie wordt gesproken over Gemeentebericht (zie maraps). |
CFB |
Concernafdeling
Financiën en Beleidsplanning. |
DHO |
Diensthoofdenoverleg
volgens concern-dienstenmodel. |
DVO |
Dienstverleningsovereenkomst. |
Eilandautomatisering |
Het
verschijnsel waarbij elke eenheid voor zijn eigen infrastructuur,
kantoorautomatisering en/of andere applicaties zorgdraagt, waardoor
versnippering ontstaat in voorzieningen. |
Firewall |
Een
samenstel van hard- en software tussen verschillende netwerken (aan de
buitenkant van een intern netwerk) die het interne netwerk beschermen tegen
schadelijke dataverkeer (programma’s, virussen etc.) van buiten de organisatie. |
GMT |
Gemeentelijk
managementteam volgens NEON-organisatie. |
IBP
(1994) |
Informatiebeleidsplan
(1994). |
ICT |
Informatie-
en communicatietechnologie. |
(Vervolg begrippenlijst)
ICT (I&A)- beleid |
Het
streven naar het bereiken van bepaalde (ICT-) doeleinden met bepaalde (ICT-)
middelen en in een bepaalde tijdsvolgorde. |
ICT (I&A)- strategie |
De
door de organisatie vastgelegde wijze waarop informatie- en
communicatietechnologie wordt gebruikt om het functioneren van de totale
organisatie te verbeteren. |
IMIS |
Integraal
Middelen Informatie Systeem: het gemeentebrede financiële systeem (tot 1999). |
Internet |
Een
Internationaal netwerk van computernetwerken, waarop informatie op vrijwel
alle gebieden beschikbaar is. |
Intranet |
Een
computernetwerk dat mogelijk maakt, dat vanuit verschillende locaties
verbonden aan een enkele organisatie dezelfde informatie en applicaties
ontsluitbaar zijn. Deze informatie is niet beschikbaar vanaf computers buiten
het gemeentelijk netwerk. |
KA |
Kantoorautomatisering.
Het geheel van hardware, software en randapparatuur dat voor de medewerker
van de gemeente Delft op iedere werkplek beschikbaar is. |
Kennismanagement |
Management
van de optimalisering van de kennisuitwisseling binnen een organisatie. |
Kennisorganisatie |
Een
organisatie waar alle informatie (kennis) voor alle medewerkers beschikbaar
en her-bruikbaar is. |
KIS |
Kennisinfrastructuur,
het geheel van inhoudelijke, organisatorische en technische afspraken (=
standaards) dat nodig wordt geacht om de vraag naar en het aanbod van informatie
op elkaar af te stemmen. Is een essentieel bestanddeel van de
kennisorganisatie. |
-
Bedrijfsplan KIS |
Het
bedrijfsplan KIS (dec.’97) geeft aan op welke wijze een KIS in Delft tot
stand kan komen. De ontwikkeling vindt globaal plaats in twee fasen. De 1e
stap (1998-2002) omvat het geschikt maken van de Delftse interne
informatievoorziening voor elektronische uitwisseling alsmede het uitvoeren
van projecten met interactieve voorbeeldwerking. De 2e fase
(2002-2006) omvat de vormgeving van kennisinfrastructuur gericht op de
interactiviteit met externe doelgroepen. |
-
KIS-concept |
Omvat
de informatiearchitectuur volgens het 5-ringenmodel met bijbehorende
informatiesoorten, informatiedragers en doel-groepen. |
-
Programma KIS |
Het
eind 1999 gedefinieerde programma KIS is een nadere uitwerking en
actualisering van het bedrijfsplan KIS. |
Marap(s) |
Managementrapportages:
cyclus van tussentijdse rapportages waarmee diensten aan het B&W over het
functioneren van de organisatie rapporteren (zie Concernbericht). |
NEON |
Naar
een extern georiënteerde organisatie negentien negenennegentig: de benaming
voor de formeel per 1 maart 2000 in werking getreden nieuwe organisatie.
Wordt ook als term gebruikt voor het daarbij behorende
organisatie-ontwikkelingsproces. |
(Vervolg begrippenlijst)
OL2000 |
Overheidsloket
2000. Initiatief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken om gemeentelijk
diensten binnen een enkel loket te integreren. |
PAKIS |
Project-
en Adviesbureau KIS |
Planning
& Control |
De
gemeentelijke cyclus van rapportage van financiële planning vooraf,
bijstelling van planning en financiële controle achteraf. |
POVO |
Postvolgsysteem |
Programma |
Een
programma is een groep samenhangende projecten die op een gezamenlijke en
geordineerde wijze gemanaged wordt en waarin een voortdurende doorstroming
van projecten kan plaatsvinden. Programma’s zijn multidisciplinair, complex
van aard en strategisch belangrijk. |
|
|
Project |
Een
reeks van onderling afhankelijke activiteiten die erop gericht zijn om een
specifieke doel of eindresultaat te bereiken. Een project heeft een begin- en
een eindpunt, het is niet doorlopend. |
Ringenmodel |
Model
waarmee de samenhang tussen de diverse informatiesoorten wordt verhelderd. |
RIS |
Raadsinformatiesysteem. |
Vakapplicaties |
Informatiesystemen
in gebruik bij een specifiek dienst/cluster, zoals SDMS6 (het
‘uitkeringen-systeem’ van de sector Werk, Zorg en Inkomen) of GH+
(gemeentelijk heffingenpakket bij vakteam Belastingen). |
Webplek |
Het
geheel van hardware, software, randapparatuur, informatie en
communicatiemogelijkheden waarover de medewerker van de gemeente Delft kan
beschikken. |
Bijlage
II: Bronvermeldingen
Brondocumenten
-
Beleidscyclusdocumenten van Kader- en Zomernota, begroting tot rekening,
inclusief Maraps over de periode ‘94-‘99
-
ICT-beleid gemeente
a.
Informatiebeleidsplan ’94
b.
Bedrijfsplan KIS ’98
c.
Implementatieplan KIS ‘98
d.
KIS over NEON ‘99
e.
Actualisatie bedrijfsplan KIS ‘99
-
Het gemeentebrede I&A-dossier ‘94-‘99
Algemene
documenten
-
Tevredenheidsonderzoek ‘ICT binnen de gemeente Delft’
-
Algemene Rekenkamer : Verantwoorden over beleid
-
Algemene Rekenkamer : Handreiking Verantwoorden over beleid
-
ECA: Europese richtlijnen ter uitvoering van de INTOSAI-controlenormen
- CITU: Successfull IT/ Modernising Government in Action
Bijlage
III: Basisdocument voor het onderzoek
Rekenkamercommissie ICT-onderzoek tel. 015-2602539 Fax. 015-2602635 @-mail: bduijl@delft.nl |
BASIS
DOCUMENT
VOOR HET TE
VERRICHTEN ICT ONDERZOEK
0. Inleiding
Overeenkomstig de
bespreking in de rekenkamercommissie van 23 februari 2000 wordt voor het
onderzoeksgebied aan de volgende aanpak gedacht:
a.
Quick scan op ICT-activiteiten en financiële uitgaven.
b.
Beleidsevaluatie gericht op het ICT-beleid in brede zin.
c.
Diepte-onderzoek naar specifieke projecten
De nadruk in het rekenkameronderzoek ligt op lessen
voor de toekomst.
De onderzoeksperiode betreft 1994 t/m 1999.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op
de quick scan, de beleidsevaluatie van het ICT-beleid en het diepte-onderzoek
voor een aantal specifieke projecten. Ook de onderzoeker(s) zal (zullen) hun
ideeën hebben over aanpak en vraagstelling die hierbij hoort. Dit kan tot
aanvullende inzichten leiden voor de totale aanpak van het rekenkameronderzoek.
Het gesprek met hen en de offertes die daarna aan de rekenkamercommissie
uitgebracht zullen worden, zullen dienstbaar zijn voor selectie van en opdracht
aan de meest geschikte onderzoeksinstelling.
1. Quick
Scan
Doel
Verkrijgen
van inzicht in de omvang van ICT-activiteiten, ICT-uitgaven en de trendmatige
ontwikkeling daarvan in de periode 1994 t/m 1999.
Onderzoeksgebied
Betreft
alle ICT-uitgaven, zowel op dienstniveau (voor zover nuttig en nodig
uitgesplitst naar dienst-onderdelen met een groot beslag op ICT-middelen) als
de gemeentebrede ICT-uitgaven.
Daarbij
wordt in kaart gebracht op begrotings- en rekeningsniveau:
*
het geheel van jaarlijkse vaste lasten (eigen personeel, inhuur van
derden, externe consultants, onderhoud, supplies, vorming en opleiding,
kapitaallasten etc.)
*
investeringen (via kredieten of fondsen of incidentele budgetten; voor
vervanging en voor uitbreiding).
Denkmodel:
alle componenten meenemen die meer dan 5% van de totale begroting/rekening
uitmaken. (In de opdracht voor het onderzoek nader definiëren). Hard-/software
voorzover mogelijk indelen naar basisinfrastructuur (netwerk),
kantoorauto-matisering en specifieke afdelings-applicaties.
Vraagstellingen
a.
Welke ICT-activiteiten en
daarmee samenhangende uitgaven (incidenteel/structureel) zijn er geweest in de
periode 1994-1999 (evt. in grafiekvorm visualiseren; trend ook aangeven bijv.
via ICT-kosten per werkplek).
b.
Welke verschillen waren er
tussen begroting en rekening?
c.
In hoeverre zijn
investeringen gepleegd zonder toereikende, structurele dekking?
d.
Wat waren belangrijke
mijlpalen, keuzemomenten voor de ICT-activiteiten, welke verschuivingen hebben
zich daarin voorgedaan.
e.
Hoe frequent, in welke
vorm, is over de voortgang gerapporteerd aan (management en) bestuur.
f.
Wat is bij managementrapportages
en bij de jaarverantwoording gemeld over (knelpunten m.b.t.) de automatisering?
g.
Zijn ICT-investeringen
aangepakt tegen de achtergrond van een gemeentebrede ICT-aanpak.
Wordt bij voorstellen voor ICT-investeringen
verwezen naar compatibiliteit met systemen (software, hardware) en toepassingen
binnen de gemeente.
Aanpak onderzoek
Analyse
van ICT-activiteiten op hoofdlijnen op basis van Werkplannen, Maraps,
dienstrekeningen en (voorzover nodig) specifieke voortgangrapportages.
Cijferonderzoek
via dienstbegrotingen/dienstrekeningen 1)
alsmede de gemeentebegroting en de gemeenterekening. Check op inventarisatie
budgetten en de daarbij geconstateerde knelpunten m.b.t. de begroting 2000.
Beleidsnota’s
als brondocument van ICT-investeringen waarin wordt aangegeven in welke context
de investering plaatsvindt.
2. Beleidsevaluatie
-
de waarde van ICT voor de
gemeente als geheel
Doel
Verkrijgen
van inzicht in de waarde van ICT. Vanuit de ervaringen in de periode
voorafgaand aan de NEON-organisatie (per 2000) lessen trekken voor deze
NEON-organisatie en het beoogde kennismanagement.
Onderzoeksgebied
Het
totale gemeentelijke ICT-beleid, inclusief dienst-ICT beleid, vanaf 1994
(basis: informatiebeleidsplan ’94) tot 2000, waarbij de introductie van het
KIS-concept in 1998 een impuls in het ICT beleid gegeven heeft.
Vraagstellingen
I. Hoe zien bestuur en management ICT
Algemeen IT
a.
Staat het de Delftse organisatie (bestuur, management, medewerkers)
helder voor ogen wat zij met ICT gaat bereiken.
b.
Hoe gebeurt het prioriteren en faseren van ICT-inspanningen. Hoe
verloopt het besluitvormingsproces, zowel op management als raadsniveau; welke
informatie is aan de Raad gegeven. Is het voor het management en het bestuur
voldoende duidelijk waarover men besluit. Hoe is toetsbaar (of hoe zou
toetsbaar gemaakt kunnen worden) dat het geld wordt besteed aan de juiste IT).
c.
Hoe is de relatie Centraal/ decentraal welke vrijheidsgraden hebben de
afzonderlijke diensten (houden de diensten rekening met gemeentebrede ICT, en
in hoeverre is KIS van invloed op de dienst-ICT),
d.
Hoe is de relatie met het informatiebeleidsplan 1994. Doen we nog steeds
de daarin aangegeven dingen voor wat betreft doel, doelstelling en gewenst
resultaat.
KIS-specifiek
a.
Is er inzicht in het beleid en implementatie van het KIS-concept
(mijlpalen/ tijd, prestaties, incidenteel/ structureel geld, dekkingsbronnen en
effectcriteria) te geven.
Hoe is de effectiviteit van de ingezette middelen te beoordelen en wat merkt de
burger daarvan.
Wat is de stand van zaken en zijn we nog steeds op de goede weg.
b.
Wat zijn de huidige prioriteiten en waarin verschillen deze van de
oorspronkelijke planning. Is er sprake van een kritiek pad voor het 8-jarig
KIS-ontwikkelingsproces, met bijbehorende onderdelen.
c.
Hoe wordt het KIS-concept gemonitord op de uitvoering en worden er in
het KIS-ontwikkelingsproces ook projecten afgeblazen.
d.
Wat zijn de evaluatie-criteria van het KIS-concept.
II. Hoe zien gebruikers ICT (voor ICT als
geheel)
a.
Wordt gebruik gemaakt van tevredenheidsonderzoeken bij gebruikers.
b.
Hoe belangrijk is het opleiden van de gebruiker en wat wordt daaraan
gedaan.
c.
Hoe is de feedback geregeld.
d.
Hoe belangrijk is het cultuuraspect en wat wordt hieraan gedaan.
e.
Wat vindt de gebruiker van ICT.
III. Operationele uitmuntendheid (voor ICT
als geheel)
a.
Welke waarborgen zijn er
voor het doelmatig functioneren van de ICT-organisatie. Is er sprake van een
kwaliteitssysteem.
b.
Hoe toetst het management
op het doelmatig functioneren van de ICT-organisatie.
c.
Hoe kan het bestuur hierop
toetsen.
d.
In hoeverre zijn waarborgen
ingebouwd voor bescherming van de integriteit van het ‘ICT-systeem’ en de
afscherming tegen onbevoegd toegang van buiten de organisatie (Firewall).
e.
In hoeverre wordt rekening
gehouden met vereisten t.a.v. milieu en ARBO (zie ook de RSI-problematiek).
f.
Hoe verhoudt Delft zich in
de inzet van middelen (m.n. financieel en personeel) tot andere vergelijkbare
gemeenten (benchmarkgegevens).
g.
Wat is de verder te volgen
weg om de ‘operationele uitmuntendheid’ te verbeteren
IV. Toekomstgerichtheid
a.
Hoe verhoudt het ICT-ontwikkelingsproces van Delft zich ten opzichte van
andere gemeenten. Welke keuzes zijn daarin gemaakt.
b.
In hoeverre biedt NEON een andere (betere) uitgangspositie. Hoe is de
relatie centraal/ decentraal. Welke vrijheidsgraden hebben de afzonderlijke
clusters/ sectoren. Wat moet er in NEON versterkt/verbeterd worden om het
ICT-effect te vergroten.
c.
Wat is de ‘strategie/ aanpak’ om ICT blijvend innovatief te kunnen laten
zijn. Wat vergt dit aan investeringen.
d.
Hoe is de ontwikkeling van de ICT-organisatie.
Wat is de geplande/ werkelijke bezetting inclusief de benodigde kwaliteit van
de personele organisatie.
Hoeveel externe adviseurs worden bij ICT-ontwikkelingen betrokken. Welke kosten
worden daarmee gemaakt.
e.
Wanneer/ hoe kan de ICT-strategie aangepast worden. Zou het
ICT-ontwikkelingsproces efficiënter, goedkoper, sneller kunnen door het gehele
proces uit te besteden. Hoe kunnen risico’s van uitbesteding worden beheerd.
Mogelijke elementen in de
aanpak van de beleidsevaluatie
Hoe zien
bestuur en management ICT
*
Bronnenstudie (o.m. het geactualiseerde KIS-plan)
*
Interviews met bijvoorbeeld hoofd vakteam ICT, GMT, bestuur
(portefeuillehouder ICT en een aantal raadsleden).
Hoe zien
gebruikers ICT
*
Dit kan in zijn algemeenheid via enquêtes/ interviews
(tevredenheidsonderzoeken) en bronnenonderzoek (op basis van het opleidingsplan
en eventueel beschrijvingen hoe de feedback wordt vormgegeven).
*
Er loopt een tevredenheidsonderzoek via CCO/ Intomarkt, het rapport kan
dan tevens dienen als ‘bron’ voor het rekenkameronderzoek.
*
Interviews kunnen bijvoorbeeld gehouden worden met hoofd vakteam ICT,
concernadviseur human resource management, en enkele managers.
Operationele
uitmuntendheid
* Bronnenstudie te denken
valt daarbij aan:
a.
een in 1999 verschenen benchmark van E&Y die gediend heeft als
‘spiegel’ bij de bepaling van de personele omvang van het cluster Facilitaire
Dienstverlening (waaronder het vakteam ICT);
b.
overige beschrijvingen/ plannen (bijv. een beveiligingsplan)
* Interview met hoofd vakteam
ICT, en enkele managers.
* Onderzoek via een meer
diepgaande benchmark.
Toekomstgerichtheid
*
Bronnenstudie onder meer op basis van beschrijving vakteam ICT.
*
Interviews met de ICT-verantwoordelijken (hoofd vakteam ICT, adviseur
informatiehuis, poho, clusterdirecteuren facilitair en Centrale Staf).
*
Eventueel aanvullend onderzoek door middel van een ‘benchmark’ met
andere gemeenten c.q. organisaties (ervaringen elders met uitbesteden,
financiële randvoorwaarden, omvang personele capaciteit, etc.)
3. Evaluatie van specifieke projecten
Doel
Verkrijgen
van gedetailleerd inzicht in zowel de uitvoering van projecten (hoe is het
gegaan en hoe is het nu) als in hoeverre bij de projecten rekening is gehouden
met ontwikkelingen naar KIS c.q. kennismanagement. (Zijn er voldoende
waarborgen dat het betreffende systeem onderdeel gaat uitmaken van de
gemeentebrede informatiearchitectuur gericht op standaardisatie,
kennismanagement. Uit de concrete projectervaringen zijn ‘lessen voor de
toekomst’ af te leiden om het IT-beleid te verbeteren:
*
op beleidsniveau
*
op organisatieniveau
*
op operationeel niveau
Te onderzoeken specifieke
projecten
Vooralsnog
(23 februari) is door de rekenkamercommissie gekozen voor vier projecten.
Definitieve keus kan gemaakt worden op basis van resultaten m.b.t. de quick
scan en het breedte-onderzoek (eind april).
Deze
4 projecten zijn:
* Informatisering DMZ (vanaf
invoering NABW als voorbeeld van een specifieke dienstautomatisering)
* Kantoorautomatisering (ring
1)
* BGB+ en de
verdere ontwikkeling van de basisregistratie vastgoed (ring 2)
* RIS (is gerelateerd aan
ring 3 van het KIS-concept)
Vraagstellingen
a.
Op welke wijze zijn
management en bestuur betrokken geweest bij het project
- bij de beleidsontwikkeling;
- bij de uitvoering van het
project en de knelpunten die zich daarbij hebben voorgedaan.
b.
Heeft de verhouding
centraal/decentraal nog een rol gespeeld bij dit project. Was de betrokken
beleidsdienst autonoom in het aan het bestuur voorstellen van het
automatiseringsproject; of zat hier enige of volledige centrale regie op. Is te
beoordelen of het wijzigen van de organisatie (kantelen) een aantal problemen
had kunnen voorkomen.
c.
Welke diensten waren bij
dit project betrokken. Hoe was de overlegstructuur en wie hakte de knopen door.
d.
Wat zijn de ‘prestatie-indicatoren’ van het project:
- doel/ resultaten/ effecten
(prestatie);
- mijlpalen (tijd);
- kosten en dekkingsbronnen
(geld)
- effecten voor interne
organisatie, cultuur, opleiding, milieu/ARBO.
e.
Is er vooraf een
afzonderlijke risicoanalyse van het project gemaakt, en welke risico’s zijn
daarin belicht.
f.
Is geborgd dat het
ontwikkelde, geïmplementeerde systeem onderdeel uitmaakt of gaat uitmaken van
de gemeentebrede informatiearchitectuur. Hoe is de toegankelijkheid en de
beveiliging (firewalls) geregeld.
g.
Is er van te voren een
kritiek pad afgesproken.
Is er een historisch overzicht van planning en implementatie te geven. In welke
fase bevindt het project zich.
In hoeverre is gebruik gemaakt van externe deskundigen. Wat was het
doel/resultaat, wat zijn de ervaringen geweest.
h.
Welke knelpunten hebben
zich m.b.t. het project voorgedaan ook in relatie tot de prestatie-indicatoren.
i.
Is op enig moment overwogen
het project stop te zetten, is dit ook onderdeel geweest van de besluitvorming
op managmentniveau en op bestuurlijk niveau.
j.
Is het project
(tussentijds/ na afloop) geëvalueerd. Wat waren de evaluatiecriteria.
k.
Zijn de gebruikers tevreden
over de resultaten van het project. Hoe is de feedback geregeld.
l.
Welke waarborgen zijn er
voor een goed werkend systeem ingebouwd.
Aanpak onderzoek (evaluatie
specifieke projecten)
*
Bronnenstudie via beleidsnota’s, raadsvoorstellen, notulen van de
commissie Middelen en Bestuur, en Raadshandelingen.
*
Aanvullende interviews met enkele direct betrokkenen. Betrokken partijen
kunnen zijn de primaire beleidsverantwoordelijke, manager/ directeur van het
beleidsveld, beleidsverantwoordelijken en managers van eventueel betrokken
andere afdelingen, dienstcontroller, concerncontroller, portefeuillehouder met
mogelijk andere betrokken portefeuillehouders, raadsleden.
*
De onderzoeker onderzoekt de situatie van ‘hoe het is gegaan en ‘hoe het
zou moeten zijn’ en komt van daaruit met probleemanalyses en aanbevelingen
gericht op het verbeteren van ICT-beleid, op beleids-, organisatie-, en
operationeel niveau. In de probleemanalyse zullen ook oorzaak- en
gevolg-verbanden aangeduid moeten worden.
Bijlage
IV: Notitie m.b.t. ICT-organisatie 1994-2000
Rekenkamercommissie ICT-onderzoek Phoenixstraat 16 Postbus 78 2611 AL Delft tel. 015-2602539 Fax. 015-2602635 @-mail: bduijl@delft.nl |
ICT ONDERZOEK
-
ICT-organisatie 1994 - 2000
d.d. 4 juli 2000
Organisatie-ontwikkeling
Delft
kent het concern-dienstenmodel sedert 1985.
In
1992 is de Bestuursdienst intern gereorganiseerd, aan de concernafdeling
Personeelszaken werden de beleidsvelden organisatie- en informatiebeleid (in
het vervolg CPOI) toegevoegd. Met respect voor de autonomie van de diensten
groeide de samenwerking. Het informatiebeleidsplan 1994 was daar een invulling
van. In 1995/1996 ontstonden noties over een moderne organistie, steeds meer
werd de behoefte aan een sterke centrale regie gevoeld (gelet op de
ontwikkelingen m.b.t. systemen als POVO, RIS, vastgoed). Via de
projectorganisatie PAKIS (1998) werd de stap gemaakt naar centralisatie volgens
het NEON-model (1.3.2000).
Voor
het ICT-onderzoek zijn drie organisatievormen te onderscheiden:
a)
het concern- dienstenmodel (1994/1998);
b)
het concern-dienstenmodel aangevuld met de projectorganisatie PAKIS;
c)
het NEON-model (1 organisatie).
*) Het concern-dienstenmodel wordt gekenmerkt
door vrij autonome diensten.
Elke dienst heeft zijn eigen middelenfuncties
C,P,O,I, F,H,A, Communicatie, Juridische Zaken etc. en is integraal
verantwoordelijk voor beleidsontwikkeling tot en met beleidsuitvoering en de
daarvoor in te zetten middelen., Elke dienst heeft een eigen begroting,
rekening, administratie, etc., etc.
De Bestuursdienst zorgt voor coordinatie via zaken
als
- centraal middelenbeleid;
-
beleidscyclus (concernbegroting, concernrekening, concernbericht);
-
medeparafen op beleidsvoorstellen
-
en daarnaast ook o.m. via het Diensthoofdenoverleg (diensthoofd
Bestuursdienst, tevens gemeentesecretaris, is daar voorzitter van) en via de
stafgroep I &A.
*) De coördinatiestructuur bevat een aantal
elementen
-
een stuurgroep binnen elke dienst (in de regel het managementteam of een
vertegenwoordiging daarvan);
-
een gemeentebrede coordinatiegroep (t.w. diensthoofdenoverleg), die
bijgestaan wordt door de stafgroep I&A (bestaande uit de hoofden I&A
van de diensten en de concerncoordinator m.b.t. het gemeentelijk
informatiebeleid). In aanvulling hierop is nog sprake van een meer op de
praktische uitvoering gericht gemeentelijk automatiseringsoverleg;
-
overleg van de concerncoördinator informatiebeleid met de
verantwoordelijke portefeuillehouder.
*) De informatievoorziening
-
zowel op gemeentelijk niveau (informatiebeleidsplan 1994) als
dienstniveau worden informatiebeleidsplannen opgesteld;
-
via de afzonderlijke documenten van de beleidscyclus zoals de kadernota,
de concernbegroting en dienstbegrotingen, concernbericht en dienstmaraps,
concernrekening en dienstrekeningen) zou de beleidsplanning op het vlak van ICT
en de uitvoering gemonitord moeten kunnen worden;
-
via afzonderlijke B&W-nota’s/raadsvoorstellen worden voor grote
ICT-investeringen voorstellen gedaan (zodra zich daar problemen in voordoen
worden daarover aan het bestuur ook afzonderlijke nota’s/notities uitgebracht).
*) Algemene lijn budgetdiscipline
als onderdeel van integraal management zijn de
diensten zelf verantwoordelijk voor het oplossen van problemen in de
bedrijfsvoering. Voor financiële overschrijdingen op het vlak van ICT is men
dan ook in eerste instantie zelf verantwoordelijk, tenzij sprake is van
-
een taakuitbreiding van de dienst waar extra automatiseringsfaciliteiten
voor nodig zijn;
-
externe/wettelijke ontwikkelingen die tot hogere automatiseringskosten
leiden;
-
een voor de diensten onoplosbare problematiek (zie bijv. de problematiek
risico’s en remedies van WOC, deels ook herkenbaar bij de Bestuursdienst en DMZ
waar de beschikbare middelen voor de bedrijfsvoering op een structureel te laag
niveau waren gekomen).
Het concern-dienstenmodel
aangevuld met de projectorganisatie PAKIS.
*
Het organisatieplaatje blijft ongewijzigd.
Het concern-dienstenmodel vigeert nog steeds.
Wel wordt het project- en adviesbureau ingesteld (formeel onder
verantwoordelijkheid van het diensthoofd Bestuursdienst).
Ook is in 1998 een splitsing aangebracht in de functies hoofd Bestuursdienst en
de gemeentesecretaris.
De coördinatie van het gemeentelijk informatiebeleid wordt overgedragen van
CPOI aan bureau PAKIS.
*
De coördinatiestructuur wordt aangepast:
- de gemeentebrede
coördinatie geschiedt nu via PAKIS;
- er wordt een stuurgroep KIS
ingesteld, waarin opgenomen de dienstcontrollers en de verantwoordelijke
manager voor concerncontrol (hoofd CFB). In eerste instantie wordt de
stuurgroep KIS voorgezeten door de ICT-beleidsadviseur, de heer H. Bos. In de
loop van 1999 is dit voorzitterschap overgedragen aan het hoofd van de
Bestuursdienst.
*
Voor wat betreft de informatievoorziening zijn aan het bestuur
voorgelegd:
- het bedrijfsplan KIS, het
actieplan KIS 1998, het implementatieplan 1998 en het actieplan 1999
(concernbegroting 1999) en het actieplan 2000 (onderdeel zomernota 2000). Ook
in verband met de reorganisatie is nog een afzonderlijke rapportage uitgebracht
(KIS over NEON);
- afzonderlijke voorstellen
m.b.t. grote investeringsprojecten, zoals bijv. de aanschaf van het nieuwe gemeentebrede
financiële systeem.
*
De oude principes t.a.v. de budgetdiscipline blijven onverminderd van
kracht.
Het
NEON-model
*
In de NEON-organisatie heeft vakteam ICT als taak: gecentraliseerd
beheer, servicedesk, kantoorautomatisering, netwerk/ telecom,
projectadvisering, ontwikkeling kennis-infrastructuur.
*
De coördinatiestructuur wordt begin 2000 verder aangepast :
- de stuurgroep KIS wordt nu
samengesteld uit wethouder informatisering, directeur Centrale Staf (voorheen
directeur Bestuursdienst), manager Facilitair, directeur Publiekszaken, hoofd
vakteam ICT (voorheen hoofd PAKIS) en de beleidsadviseur ICT;
- in de nieuwe organisatie
a.
heeft het Gemeentelijk Management Team (GMT) nadrukkelijk de taak om
kwaliteit/efficiency van de ambtelijke organisatie te waarborgen;
b.
draagt de Centrale Staf zorg voor de kwaliteit van het
bedrijfsvoeringsbeleid. Is kaderstellend voor de beleidsvoorbereiding tot en
met de uitvoering. Voert o.m. via audits organisatiecontrol uit;
c.
heeft het cluster Facilitaire Dienstverlening (met als onderdeel het
vakteam ICT) de taak om kwalitatief goede facilitaire producten en diensten ten
behoeve van de overige clusters te leveren
° via het vakteam ICT vindt
centraal beheer plaats, met de zorg voor de totale infrastructuur (netwerk,
kantoorautomatisering e.d.);
° via het vakteam ICT vindt
verdere ontwikkeling en implementatie van de Kennisinfrastructuur volgens het
5-ringenmodel plaats (incl. basisadministraties e.a.);
d.
hebben de clusters een eigenstandige verantwoordelijkheid (inclusief de
budgetverantwoordelijkheid) voor hun specifieke bedrijfssystemen, verdere
ontwikkeling/vervanging etc. Dit dient overigens in samenspraak met het vakteam
ICT (en evt. het GMT) te gebeuren. De bedrijfssystemen zullen op termijn op
gemeentebrede Kennisinfrastructuur aangesloten moeten zijn.
*
Budgetdiscipline; algemene principes van integraal management blijven
bestaan. Door de instelling van het cluster facilitaire dienstverlening is de
(budget-)verantwoordelijkheid voor facilitaire zaken verschoven naar dit
cluster.
ICT-onderzoek
rekenkamercommissie,
Bert den Uijl.
Bijlage V: Verslagen van gesprekken van de
rekenkamercommissie
- V.1. Verslag gesprek met hoofd vakteam ICT
Rekenkamercommissie - ICT-onderzoek Phoenixstraat 16 Postbus 78 2611 AL Delft tel. 015-2602539 Fax. 015-2602635 @-mail: bduijl@delft.nl |
Retouradres:
Gemeente Delft, Postbus 78, 2600 ME Delft Aan: Leden van
de Rekenkamercommissie |
Onderwerp: oNTWIKKELING EN UITVOERING VAN HET ict-BELEID
- Gesprek 26 januari 2000 van de Rekenkamercommissie met Ben Janssen,
hoofd van het voormalige project- en adviesbureau PAKIS, vanaf 1 maart 2000
hoofd vakteam ICT van het cluster Facilitaire Dienstverlening (waarvan PAKIS
onderdeel is geworden).
*
Hoe is de relatie met het
informatiebeleidsplan 1994. Doen we nog steeds de juiste dingen voor wat
betreft doel, doelstelling en gewenst resultaat?
Vanaf begin jaren 90 is sprake van een
ontwikkelingsproces. In 1992 was de Bestuursdienst intern gereorganiseerd, aan
de concernafdeling personeelszaken (CAPZ) werden de beleidsvelden organisatie-
en informatiebeleid toegevoegd. Geleidelijk aan met respect voor de autonomie
van de diensten groeide de samenwerking; het informatiebeleidsplan 1994 was
daar een invulling van. Meer samenwerking, meer gemeenschappelijke noties over
standaardisatie met de behoefte aan basisregistraties (waar ook de eerste
stappen in gezet werden) en de behoefte aan een gemeentebreed netwerk, maar een
prioriteitsstelling ontbrak nog.
In 1995 vond een strategische heroriëntatie van de
gemeente plaats (de scenario-discussie; in de basis gestart vanuit een te
realiseren majeure bezuinigingsoperatie), dit leidde tot de strategie Delft
Kennisstad, waarvan één van de onderdelen was de ontwikkeling van een moderne
organisatie, inclusief het project ‘Naar een Kennisinfrastructuur’ voor het
verdergaand gebruik van ICT binnen de gemeentelijke organisatie. Vanaf 1997 is
dit project nadrukkelijk gekoppeld aan de gemeentebrede reorganisatie. Dit betekent
in een decennium een aantal ontwikkelingen:
Vast staat dat zonder de regiefunctie (die vanaf
1998 groeit) het KIS-concept niet te realiseren is, het eigen dienstbelang ging
in het verleden vaak voor.
Er komt bijvoorbeeld nu meer regie op
automatiseringsaanschaffingen. Sinds de instelling van het Inkoop Service
Bureau (circa 2 jaar geleden), wordt nu meer met raamcontracten en Europese
aanbestedingen voor de gemeente als geheel (netwerk, vervanging PC’s, etc.)
gewerkt.
* Wat kost de Delftse automatisering/informatisering?
Er was sinds 1985 een grote vrijheid van diensten
om met budgetten om te gaan. Nu blijkt ook bij de reorganisatie (waarbij het
beheer van de basisinfrastructuur, het netwerk, de kantoorautomatisering etc.
gecentraliseerd wordt) dat dat knelpunten gaat geven zoals pc’s en overige
voorzieningen, die uit aparte potjes betaald zijn, waar echter geen structureel
budget voor aanwezig is. Hier zijn lessen voor de toekomst uit te trekken.
Voor een nader inzicht in de ontwikkeling van
ICT-kosten in de periode vanaf ’94 kan het zinvol zijn om voor die jaren een
cijferonderzoek (dienstrekeningen en concernrekening) te laten verrichten door
de accountant.
In aanvulling hierop zijn specifieke
dekkingsbronnen te noemen als:
a.
het gemeentebrede automatiseringsfonds (begin jaren ’90 ingesteld voor
gemeentebrede ontwikkelingen, waarin jaarlijks ƒ 3 ton gestort
wordt);
b.
de reserve automatiseringsinfrastructuur. Ingesteld in 1998 specifiek
ten behoeve van KIS-projecten; globaal voor 50% bestemd voor
opleidingsactiviteiten voor gebruikers en de rest voor overige materiële kosten
t.b.v. de KIS-projecten. Overigens is door omstandigheden als de reorganisatie
aan het opleidingsaspect weinig of geen invulling gegeven.
Deze fondsen raken gelet op de verplichtingen die
er op rusten uitgeput. De reserve automatiseringsinfrastructuur was gevoed met
ƒ 4.5 mln specifiek voor de KIS-projecten in de eerste periode van 4
jaar (1998-2002).
|
*
Is er een overzicht van beleid en implementatie (mijlpalen, tijd,
prestatie, geld, dekkingsbronnen en effectcriteria) te geven?
Planning en voortgang van de ICT-projecten (en het
totale KIS-proces) zijn voor de raad nog moeilijk te volgen, ook de
geactualiseerde KIS-nota roept vragen op. Er liggen geen keiharde meetpunten.
Het bedrijfsplan is meer de filosofie; het implementatieplan bevat de
detaillering naar projecten, maar er mist een ‘middenstuk’. De in het begin van
het KIS-traject gedefinieerde 17 projecten zijn bedoeld voor de eerste vier
jaar. Via het Zomernota-proces vinden bijstellingen plaats; in de Zomernota
2000-2003 is bijv. ingegaan op het aspect kennismanagement. Ankerpunten blijven
dat na de eerste 4 jaar de binnenste 2 ringen van het KIS-concept verder
ontwikkeld moeten zijn. Dit splitst zich toe op standaardisatie en
basisadministratie. Voor wat betreft de kantoorautomatisering zijn al forse
stappen gezet (zie kantoorautomatiseringsplan begin 1999).
De werkwijze is te typeren als ‘learning bij
doing’, denken en doen gaan samen, dat betekent ook soms dat gaandeweg het doen
ontdekt wordt wat de beste oplossing is. Ook de technologische ontwikkelingen
staan ondertussen niet stil.
*
Staat het de Delftse
organisatie (bestuur, management, medewerkers) helder voor ogen wat zij met ICT
gaat bereiken?
Ook dit doorloopt een groeiproces.
Uiteindelijk gericht op kennismanagement en
kennisdelen, voorzover de ICT daar een bijdrage aan kan geven. Het groeiproces
is verbonden aan ontwikkelingen in de driehoek
De bedrijfscultuur moet zich nog verder
ontwikkelen. Ook voor de reorganisatie is dit een belangrijke drijfveer
geweest; het concern-/ dienstenmodel wordt verlaten, de bedoeling is om te gaan
opereren als één organisatie. Doordat de opleiding is achtergebleven zal de
KIS-opzet nog niet overal even sterk zijn doorgedrongen. In de afgelopen 1 à 2
jaar zijn daar stappen in gezet
- met voorposten/ boegbeelden
voor ontwikkeling/ implementatie van het KIS-concept via het voormalige
project- en adviesbureau KIS (PAKIS nu onderdeel van het vakteam ICT) en de
stuurgroep KIS (met daarin de concern- en dienstcontrollers)
- roadshows langs
dienstmanagementteams
- via nieuwsbrieven etc.
Nu de nieuwe organisatie vanaf 1 maart met een
herschikt management en een heringedeelde personele organisatie gaat
functioneren zal het aspect opleidingen (in 1e instantie te richten
op het middenkader, de sector- en vakteamhoofden) weer opgepakt worden.
Overigens kan op onderdelen sprake zijn van
uitbesteding, Delft zal te allen tijde regie moeten houden, en de maatvoering
voor wat de organisatie aan kan moeten bepalen.
*
Hoe gebeurt het prioriteren
en faseren van ICT-inspanningen? Hoe verloopt het besluitvormingsproces?
Onderscheid management-/ raadsniveau; welke informatie is aan de Raad gegeven?
In algemene zin:
Het tijdsplan voor realisatie van het KIS-concept
is bewust als een lange termijn (in 2 blokken van 4 jaar) traject ingezet.
Extra middelen ter beschikking hebben zou voor wat betreft het technische
gedeelte de totale operatie bespoedigen. Maar als het gaat om hoe de
organisatie volop gebruik gaat maken van KIS-mogelijkheden, voorbereiden en het
leveren van produkten en diensten, en de cultuurslag die nog verder nodig is,
zal een lange termijn traject nodig zijn.
De projecten die nu gekozen zijn, zijn ook
essentieel voor het implementeren van het KIS-concept; specifieke projecten als
digitaliseren van bestemmingsplannen kunnen als motor fungeren.
Jaarplannen:
Via het reguliere proces van de beleidscyclus
worden de KIS-actieplannen vastgesteld (in de Zomernota met een nadere
financiële uitwerking bij de begroting) en wordt over de voortgang
gerapporteerd respectievelijk verantwoording afgelegd (Maraps en jaarrekening/
jaarverslag).
Specifieke dienstprojecten:
Beleidsnota’s op het vlak van automatisering t.b.v.
dienstapplicaties worden door de diensten opgesteld, deze worden op de
gebruikelijke wijze in procedure gebracht voor B&W, commissie Middelen en
Bestuur en Raad. Standaardonderdeel van de procedure is de medeparaaf van BFB
alsmede de medeparaaf van PAKIS (project- en adviesbureau KIS).
*
Wat zijn de huidige
prioriteiten en waarin verschillen deze van de oorspronkelijke planning? Is er
sprake van een kritiek pad voor het 8-jarig KIS-proces, met bijbehorende
onderdelen?
Ingaande 2002 moet een aantal belangrijke stappen
gezet worden, mogelijk nog niet alles wat na de eerste periode van 4 jaar de
bedoeling was, maar wel 80%. Ook geldt daarbij dat voor wat betreft de
invalshoek ‘techniek’ de infrastructuur klaar kan staan, maar op de invalshoek
‘organisatie’ nog het nodige moet gebeuren met het herinrichten van processen
etc. om ten volle van deze Kennisinfrastructuur gebruik te kunnen maken.
Voor 2002 zijn de belangrijkste targets, de
standaardisatie en de basisadministraties.
Kritische succesfactoren zijn:
* beschikbare financiën
* de personele capaciteit
* het door de organisatie
oppakken van veranderingen in bedrijfsprocessen
* de centrale regie op
ICT-ontwikkelingen, en centraal beheer.
Voor de 2e periode van 4 jaar wordt in
2000 nog een plan opgesteld. Leerpunten van de eerste 4 jaar kunnen daarbij van
belang zijn. ICT lijkt nu soms een autonome ontwikkeling. Dit zou toetsbaar
gemaakt kunnen worden. Keuzes als voorop lopen of niet kunnen natuurlijk wel
gemaakt worden. Ook de relatie met Delft Kennisstad speelt daarbij een rol.
* Wat zijn de evaluatiecriteria van de projecten?
Voor elk (KIS-)-project wordt een projectplan
opgesteld, de voortgang hiervan wordt gevolgd en over de voortgang wordt
gerapporteerd. Bij de projecten wordt in algemene zin aandacht
besteed aan aspecten als:
-
tijd (ontwikkeling en invoering)
-
geld (incidenteel en structureel)
-
bijdragen aan ringenmodel van het KIS-concept
*
Hoe worden projecten
gemonitord op de uitvoering en worden er projecten afgeblazen?
De 17 projecten zoals beschreven in het
Bedrijfsplan KIS 1998 staan nog steeds. In de uitvoering kan het zich voordoen
dat op een andere technische/inhoudelijke oplossing omgeschakeld wordt, danwel
dat sommige onderdelen door omstandigheden (m.n. het opleidingenproject)
getemporiseerd worden. Het is nu voor de ‘buitenwacht’ veelal het grote verhaal
(zoals ook recent het geactualiseerde KIS-plan), dat voor een raadslid nog
moeilijk te beoordelen is of de gewenste ontwikkelingen in de greep blijven. De
informatievoorziening aan de raad zou concreter vorm kunnen krijgen. Bijv.
volgens de opzet van een Balanced Score Card; dit is nog nader uit te werken.
Overigens krijgt het raadslid t.g.t. ook zijn eigen webplek en zal ook het
Bestuurlijk informatie Systeem zijn verdere uitwerking krijgen, maar dat is
iets voor de langere termijn.
*
Wordt gebruik gemaakt van
tevredenheidsonderzoeken bij gebruikers. Hoe is de feedback geregeld?
Via Onderzoek en Statistiek (O&S) wordt op dit
moment een tevredenheidsonderzoek verricht. Dit onderzoek staat in het teken
van de door de medewerkers ervaren mogelijkheden en het gebruik van Internet/
Intranet. Voor dit onderzoek is op basis van een aselecte steekproef een
gebruikersgroep samengesteld. In de toekomst zal meer van dit soort onderzoeken
gebruik gemaakt gaan worden. Het resultaat van dit gebruikersonderzoek zal ook
ter kennis gebracht worden van de Rekenkamercommissie.
* Hoe is de ontwikkeling van de KIS-organisatie?
- Geplande/ werkelijke
bezetting inclusief de benodigde kwaliteit van de personele organisatie
De personele capaciteit is een onderwerp van grote
zorg. Mede gelet op het millennium-vraagstuk is de I&A-capaciteit
uitgebreid. Vanuit de algemene middelen is hiervoor in 1999 ƒ 1.2 mln
beschikbaar gekomen. Overigens met de daaraan verbonden taakstelling dat
ingaande 2001 deze impuls met ƒ 2 ton per jaar weer terugverdiend
moet worden met door de organisatie te realiseren bezuinigingen.
In de praktijk blijkt het moeilijk de goede mensen
te vinden, er is altijd nog sprake van ingehuurde (‘dure’) mensen. In het
vakteam ICT zijn vanaf 1 maart 2000 alle I&A-functies gecentraliseerd. Er
is daarbij sprake van 10 vacatures op een 60-tal formatieplaatsen.
Er moet dan een overloop naar externe deskundigheid
zijn. Vanaf 1 maart 2000 kan meer systematisch aan ontwikkeling van de
personele organisatie gewerkt worden.
De personele capaciteit ook in kwalitatieve zin is
een kritische succesfactor voor het kunnen slagen van het KIS-concept.
Overigens stijgt ook het schaalniveau van
I&A-functionarissen, in het kader van het millenniumproject is gewerkt met
een schaarste-toeslag. Met name Oracle-kennis is schaars. Behoud van de huidige
personele capaciteit is een belangrijk aandachtspunt.
Voor de toekomst zal volgens de ideeën van het
gemeentebrede MMC-concept (Menselijke Mogelijkheden Centraal) systematisch
gekeken worden naar benodigde/ te ontwikkelen (danwel aan te trekken)
competenties. Er zijn zowel beheerscompetenties als ontwikkelcompetenties
benodigd.
Huidige
organisatie: (met globale aantallen Fte’s)
nieuwe
organisatie vanaf 1 maart 2000
‘Binnenkant’ |
‘Buitenkant’ |
(binnenste 2 ringen beheer + basis) |
(beleid + balie) |
(circa 40 Fte’s) |
(circa 15 Fte’s) |
|
|
* Servicedesk,
inclusief kwaliteitsverbetering en remotebeheer * 1e
lijn opvang voor gehele gemeente, verspreid over locaties * kantoorautomatisering,
ook verspreid over de locaties * gegevensbeheer
(database specialisme) * netwerk/telecom
* GEO
(basisadministratie landmeten + vastgoed) |
* Projectadviseurs
(vanuit PAKIS) * Onderzoek en
Statistiek (ook in te zetten om te onderzoeken welke informatie nodig is). |
Projecten komen ‘binnen’ bij de projectadviseurs,
de overige onderdelen binnen het vakteam ICT leveren vanuit hun specialisme
daar een bijdrage aan.
- Hoeveel externe adviseurs
zijn bij ICT-ontwikkelingen betrokken
Voor het KIS-concept als geheel wordt gebruik
gemaakt van de advisering van het Informatiehuis (H. Bos). Daarnaast naar
behoefte in zoverre specifieke expertise nodig is. Een globaal beeld sedert
1998 is, dat:
a.
de algemene KIS-advisering
circa ƒ 1 ton per jaar aan advieskosten vergt;
b.
de specifieke advisering
gericht op de communicatie over het KIS-concept en de KIS-projecten circa
ƒ 0.5 ton per jaar vergt;
c.
er ad hoc sprake is van
specifieke advisering waarvan de orde grootte de afgelopen jaren zeer beperkt
is geweest; zo heeft de ontwikkeling van een website ± ƒ 30.000 gekost.
- Relatie centralisatie/
decentralisatie
Is in de afgelopen jaren een kritiek punt geweest.
Zowel voor beheer als ontwikkeling is een ontwikkeling van verdergaande
centralisatie te zien. Vanuit de nieuwe organisatie zullen clusters hun eigen
specifieke behoefte hebben aan applicaties. In de nieuwe organisatie moet nog
uitkristalliseren tot hoever de clusters/ sectoren daar ‘autonoom’ in zijn.
Voor vakapplicaties als bijvoorbeeld het pakket
SDMS 6 voor de uitkeringenadministratie heeft de sector (sector WZI van het
cluster Publiekszaken) eigen budget en eigen beleidsverantwoordelijkheid.
Desondanks zullen vakapplicaties (gauw tientallen systemen) moeten gaan
aansluiten op het KIS-concept, bijvoorbeeld door gebruik van gemeentebrede/
gestandaardiseerde naam-adres-woonplaatsgegevens-bestanden.
|
Overig |
datawarehouse |
Subject |
|
Adres |
Het datawarehouse moet er in 2002 staan. (Een
beleidsnota over basisadministraties komt binnenkort naar de Raad).
- Ontwikkeling
Dienstverleningsovereenkomsten
Is van belang om een helder stelsel van afspraken
te hebben tussen het vakteam ICT en de gebruikers (op verspreide locaties) voor
te leveren producten en diensten. De gebruiker hoort geen last te hebben van
centraal beheer, hij/zij heeft geen omkijken naar de I&A-infrastructuur
(PC’s, kantoorautomatisering etc.). Eigen automatiseringsbehoeften moeten in
overleg met vakteam ICT tot invulling komen.
* Hoe belangrijk is het opleiden van de gebruiker en wat wordt daaraan
gedaan
Is belangrijk, wordt weer opgepakt vanuit de nieuwe
organisatie, ook als onderdeel van het gemeentebrede MMC-traject (Menselijke
Mogelijkheden Centraal).De gebruikers krijgen in de nabije toekomst te maken
met hun eigen ‘web’-plek.
* Hoe verhoudt het ICT-proces van Delft zich ten opzichte van andere
gemeenten
Het beeld is, dat Delft in de voorhoede zit van
gemeentes die een verdergaand gebruik van ICT stimuleren, kenmerk voor de
Delftse situatie is met name van de brede aanpak vanaf beheer tot aan de
burger.
Bert den Uijl,
secretaris
Rekenkamercommissie/d.d. 31 maart 2000.
Bijlage V:
Verslagen van gesprekken van de rekenkamercommissie
V.2. Verslag
gesprek met de externe beleidsadviseur ICT
|
Rekenkamercommissie - ICT-onderzoek Phoenixstraat 16 Postbus 78 2611 AL Delft tel. 015-2602539 Fax. 015-2602635 @-mail: bduijl@delft.nl |
Aanwezig de Rekenkamercommissie: A. de Graaff, B. Taneja, M. Turkenburg, M. Aközbek, M. Roorda van
Eijsinga, B. den Uijl Cap Gemini/ Ernst & Young: dhr. R. Meerman en mw. De Feber Afwezig - |
|
Verslag
Datum 12 juli 2000 Ons Kenmerk D00173 Opsteller B. den Uijl Bijlagen - |
Onderwerp
Gesprek
Rekenkamercommissie ICT-onderzoek met H. Bos;
grondlegger KIS-model
Rol/ functie van dhr. Bos
als beleidsadviseur ICT
H.
Bos is door Delft medio 1997 ingeschakeld om te adviseren over de nadere
prioriteitstelling met betrekking tot de gemeentelijk informatisering.
Nu,
3 jaar verder, is hij trots op de bereikte resultaten, waaronder de
totstandkoming van een zelfstandige ICT-organisatie. De beleidsadvisering
geschiedt op basis van één dag per week en kent verschillende aspecten zoals
bijvoorbeeld de advisering voor bestuur en management onder meer via de
stuurgroep KIS, maar ook de directe betrokkenheid bij het doorzetten naar de
tweede fase van KIS. Dit laatste met concrete onderwerpen als E’punten in
aanvulling op de bibliotheekfunctie, en de verdere informatisering bij de
scholen (ook de vensterschool).
H.
Bos beschouwt als zijn hoofdfunctie om te bewaken of Delft nog steeds op de
goede weg zit, en vervult daarin een gewetensfunctie voor managers en bestuur.
Het KIS-concept
-
draagvlak en koers
In
de beginperiode (medio ’97) wilde Delft verder met de moderne organisatie als
onderdeel van de strategie Delft Kennisstad. In die tijd is veel energie
gestopt in discussies met raadsleden. Het idee daarbij was om eerst zelf (de
eerste 4 jaar) de informatietechnologie verder ingevoerd te krijgen, en daarna
(de tweede periode van 4 jaar) meer de buitenkant te lijf te gaan. Overigens
hadden het evengoed twee periodes van elk 3 jaar kunnen zijn, en lopen
ontwikkelingen aan binnenkant en de buitenkant soms enigszins door elkaar; maar
het gaat meer om het achterliggende idee waarvoor bestuurlijk commitment was verzekerd door deze tweeslag.
H. Bos vindt dit ook een succesfactor en een voorwaarde, je kan met zo’n
ontwikkeling niet snel scoren, het is essentieel om tot de politiek door te
dringen, en de politiek te binden.
Het KIS-concept
-
afhankelijkheid van
organisatiestructuur en technologische ontwikkelingen
Het
KIS-concept is in zekere zin ongevoelig voor de organisatie-structuur, en voor
technologische ontwikkelingen. Iedereen heeft over 10 jaar zijn/haar eigen
webplek. De te bepalen organisatiestructuur kan een belemmering voor het tempo
zijn. In de afgelopen drie jaar zijn er ook bepaalde dingen als gevolg van de
oude organisatie niet gelukt. Er was toen zeker sprake van verkokerd denken,
het dienstbelang ging voor, en de afdelingen I&A hadden ook hun eigen
‘ideologieën’.
Niet
goed gelukt zijn:
a.
de bedoeling was circa de
helft van het beschikbaar gekomen bedrag van ƒ 4.5 mln te besteden
aan vorming en opleiding. Vooral als gevolg van het langdurige
reorganisatieproces is dit achtergebleven;
b.
het subsidieproject waarin
het werken met ‘workfllow’ centraal stond.
Ook
hadden sommige ontwikkelingen als iedereen daaraan had bijgedragen sneller
gekund. Te noemen is de ontwikkeling van een werkplekbegroting waarvan het idee
helder was, maar in de praktijk met de verschillende dienstbenaderingen het
onmogelijk bleek dit onder één noemer te krijgen. Nu met de centrale
beheersorganisatie en de verdergaande normering in de gemeentelijke
budgettering moet deze slag te maken zijn.
Natuurlijk
gaan technologische ontwikkelingen verder. Dat is ook niet goed te voorspellen
en niet te beïnvloeden. Het tempo van de verdere ontwikkelingen wordt met name
bepaald door wat je inhoudelijk wil en wat je organisatorisch aan kan. Je kiest
op een gegeven moment de meest geëigende techniek die de markt biedt.
Het KIS-concept
- besturing en beheersing
Vanuit
de KIS-organisatie wordt er op dit moment aan gewerkt om aan management/
bestuur duidelijker te presenteren hoe het er nu met het KIS-concept voor
staat. Een bestuurlijke vraag als ‘hoe weten we nu dat we op de goede weg
zitten’ is nu lastig te beantwoorden. Het antwoord zit in aspecten als:
*
niet alleen de kosten die verbonden zijn aan KIS-projecten zijn een
relevante factor, maar ook de baten. De baten zitten ook daarin dat de gemeente
nu de slag kan maken naar de Delftse samenleving (bijv. de E’punten van de
bibliotheek);
*
er is nu één centrale beheersorganisatie gevormd, waardoor de
basisinformatiestructuur (PC’s, printers etc.) nu goed op niveau is. Het wordt
zelfs mogelijk om ten behoeve van de verdere informatisering bij de scholen,
waar nu ook veel rijks- en gemeentegeld in gaat zitten, de beheersorganisatie
bij de gemeente onder te brengen. De gerealiseerde standaardisatie/
normalisatie van de basisinfrastructuur is van groot belang voor verdere
ontwikkelingen. In Delft is kennelijk ook een bijzondere cultuur/ drive om tot
standaardisatie te komen.
De
meetlat moet ook zijn hoever je gevorderd bent op de realisatie van de
afzonderlijke ringen, die in de loop der tijd successievelijk worden aangepakt.
De voedingsbodem voor
innovatie binnen de gemeente Delft
In
Delft bestaat een goede voedingsbodem voor verdere innovatie. Zo heeft Delft al
bij Overheidsloket 2000 onderwerpen als het Vreemdeligen-loket (met groot
succes!) opgepakt, en gaat nu verder met ontwikkelingen als de duimafdruk
t.b.v. identificatie.
Verder vervolg KIS-concept
Er
is nu sprake van één beheersorganisatie, vervolgstappen zijn nodig m.b.t. de
basisadministraties om de binnenkant van het KIS-model verder in te richten en
op orde te krijgen. In contacten met de organisatie blijkt op zich dat mensen
welwillend zijn, maar dat het moeilijk is om in ketens en de daarbij behorende
samenwerking die verder gaat dan de eigen organisatie-eenheid te denken. De
organisatie heeft tijd nodig om te kunnen leren. Een ‘breekijzer’ hiervoor kan
zijn om nu ook stappen aan de buitenkant van het KIS-model te zetten
(bibliotheek, buurthuizen, scholen etc.), waardoor een extra drive ontstaat om
de interne kant verder te ontwikkelen. Belangrijke factoren om verder te kunnen
komen zijn:
1.
raadsleden en de
organisatie moeten elkaar meer ontmoeten;
2.
er moet geïnvesteerd worden
in mensen (in organisatie en bestuur);
3.
we moeten verder gaan met
de confrontatie met de burgers om de vraag te concretiseren en daarvoor
IT-oplossingen te bieden (zie alweer bibliotheek etc.);
4.
verder werken aan ketens en
onderlinge samenwerking; doorbreken van kokers.
Het
is belangrijk dat de raad een beter gevoel krijgt bij de stand en het vervolg
van het KIS-concept. De raad moet in het vervolg meer betrokken worden. KIS is
feitelijk een politiek programma. Het gaat om spreiding van kennis en macht. Je
kan de burgers op een andere manier bedienen. De gemeente kan hier een
belangrijke rol in vervullen. Eigenlijk zouden de portefeuilles van de
wethouders ingericht moeten worden naar de verschillende doelgroepen. Het is
naar het idee van H. Bos het politieke onderwerp van de komende decenia.
Kritische
succesfactoren (en op dit moment nog zwakke punten):
-
betrokkenheid op elkaar in de driehoek raad/ burgers/ organisatie;
-
werkplekbegroting t.b.v. tranparantie automatiseringskosten;
-
definiëren/ standaardiseren van de decentrale werkplekken (WEB-plekken),
ook naar welke ICT-faciliteiten per WEB-plek benodigd zijn;
-
verder afschudden kenmerken van de oude cultuur. GMT als team, volhouden
opzet clusters zonder eigen staven, doorbreken van kokers, sturen op ketens.
Stand van het KIS-concept
Het
verschilt per doelgroep hoever Delft staat op aspecten van integraliteit en
snelheid.
Voor
de integraliteit is het van belang dat je kokers doorbreekt (in relatie tot de
doelgroepen), en verder gaat met ketens. Organisatieonderdelen die daar aan toe
zijn, kunnen een voortrekkersrol vervullen voor anderen. De snelheid wordt
bespoedigd als je de burgers in dit proces meekrijgt; in één wijk starten zal
een uitstralingseffect hebben naar andere wijken.
N.B.
Enkele
aandachtspunten voor het vervolggesprek E&Y met Henk Bos:
- visie (valkuilen/
leerpunten/ verhouding centraal-/ decentraal, borging dat ontwikkelingen
aansluiten op KIS-concept) op concrete dossiers diensten in periode vanaf medio
1997; bijv. BGB+, RIS, DMZ-automatisering, POVO/DIS, Eagle;
-
is gewetensfunctie ook tot uitdrukking gekomen in cancellen van voorgestelde (dienst-)projecten? Hoe komen in de
komende periode alle systemen in de lijn van het KIS-concept?
-
hoe ziet hij de ontwikkelingsrichting van de IT-organisatie (verhouding
beheer/ontwikkeling, in-/ uitbesteden) mede gelet op de mogelijke
dienstverlening van de beheersorganisatie voor andere organisaties.
Bijlage
VI: Een Balanced Scorecard voor de ICT?
Achtergrond
Het evalueren van de IT-functie en de
informatiesystemen is een complexe zaak. De IT-functie omvat hierbij zowel de
ontwikkeling als het gebruik/ beheer van informatiesystemen. In
managementbladen en academische publicaties wordt veel over dit onderwerp
geschreven. De IT-functie is van groot strategisch en organisatorisch belang,
door een onvoldoende beheersing van IT kan een groot risico ontstaan. Door
middel van audits kan gericht gewerkt worden aan kwaliteitsverbetering. De
balanced scorecard kan hierbij fungeren als een monitor instrument.
De balanced scorecard als basis voor IT-audits
De
rekenkamercommissie heeft zich georiënteerd op theorie en praktijk met
betrekking tot audits van de ICT-functie. In W. van Grembergen et al., Bedrijfsinformatica en de Balanced Scorecard
(Kluwer, 1998) vond zij een nuttig aanknopingspunt. Daarin wordt een
monitoringinstrument geïntroduceerd op basis van de welbekende ‘balanced
scorecard’ van Kaplan en Norton. De balanced scorecard is een meet- en
verbetersysteem dat zich richt op het vertalen van strategie naar concrete actie.
De benadering van Van Grembergen is dat toepassing van een balanced scorecard
voor IT een goede basis is voor het plannen, uitvoeren en evalueren van de
ICT-functie en de informatiesystemen door middel van audits.
De
generieke ICT balanced scorecard van Van Grembergen et al. is na toespitsing op
de Delftse situatie door de Rekenkamercommssie mede gebruikt ten behoeve van de
aanpak van de beleidsevaluatie en de binnen het ordeningsmodel van de
rekenkamercommissie gehanteerde onderzoeksvragen. De vraagstellingen zijn
gerangschikt naar een viertal perspectieven: de beleidseffectiviteit, de
gebruikersgerichtheid, de operationele uitmuntendheid, en de
toekomstgerichtheid. De rekenkamercommissie zou het college en het management
de overweging mee willen geven een monitoring-systeem als de hier omschreven
balanced scorecard in te voeren voor de Delftse ICT-functie.
Overzicht van
het generieke evaluatiemodel
De
ICT balanced scorecard van Van Grembergen bedient zich van vier perspectieven:
de ‘bedrijfscontributie’, de gebruikersgerichtheid, de operationele
uitmuntendheid en de toekomstgerichtheid.
De
bedrijfscontributie betreft in essentie de vraag: hoe ziet de directie (bij een
gemeentelijke vertaling van dit model gaat het om zowel het gemeentebestuur als
het topmanagement) de ICT-functie? De gebruikersgerichtheid betreft in essentie
de vraag: hoe zien de gebruikers de ICT-functie? De dimensie operationele uit
muntendheid betreft in essentie de vraag: hoe doelmatig zijn de ICT-processen?.
De dimensie toekomstgerichtheid betreft in essentie de vraag: kan de
ICT-functie blijvend innoveren? Voor elk perspectief is nader te bepalen wat de
strategie is om tot verdere verbetering te komen, daar doelstellingen aan te
verbinden en aan te geven welke prestatie-indicatoren van belang zijn om de
ontwikkeling van de IT te volgen.
De
methodiek van de ICT balanced scorecard is consistent met de door Kaplan en
Norton genoemde drie principes die ervoor moeten zorgen dat de ICT balanced
scorecard meer is dan een aantal aparte (en mogelijk tegenstrijdige)
strategieën en maatstaven. Deze drie principes zijn:
·
het vormen van causale relaties,
·
het voorzien in voldoende drijvende krachten voor prestaties,
·
de verbinding met de financiële maatstaven.
Het model
gevisualiseerd
Door
deze vier perspectieven en hun onderlinge relaties te hanteren bij het
ontwikkelen van operationele doelstellingen ontstaat samenhangende informatie
over de prestaties en de doeltreffendheid van de beleidsuitvoering. De relaties
en spanningen tussen de vier perspectieven dwingen de beleidsverantwoordelijken
tot het maken van eenduidige keuzes in het prioriteren van de doelstellingen en
de te nemen maatregelen.
Implementatie
Invoering
van de BSC betekent doorgaans een omvangrijk veranderingstraject voor de
organisatie. Het doet ons deugd dat met name in ons gesprek met hoofd vakteam
ICT wij open oor vonden voor een benadering met prestatie-indicatoren als bij
de balanced scorecard. De invoering en het gebruik is echter geen sinecure;
elementen van belang in het veranderingstraject zijn onder andere:
*
de vertaalslag van strategie naar meetbare doelstellingen (voor de
organisatie als geheel, voor sectoren/ afdelingen en medewerkers) en de zorg
voor commitment op alle niveaus;
*
inpassing van de balanced scorecard methodiek in het totale besturings-
en beheersingsinstrumenten. De balanced scorecard is aanvullend en kan deels
vervangend zijn ten opzichte van de huidige informatievoorziening.
Het
voordeel van een methodiek als de balanced scorecard is dat een dergelijke
methodiek de organisatie dwingt om in overleg doelstellingen en
prestatie-indicatoren te formuleren.
Bijlage
VII: Reglement rekenkamerfunctie
Doelstelling
1.
Met de vormgeving van de gemeentelijke rekenkamerfunctie wordt beoogd
een bijdrage te leveren aan de effectiviteit en de efficiëntie van het
gemeentelijke beleid* .
Taak
2.
De taak van de gemeentelijke rekenkamercommissie is het doen uitvoeren
van beleidsevaluaties. De
effectiviteit en de efficiëntie van het gemeentelijke beleid staan daarbij
centraal.
Bevoegdheden
De
gemeenteraad
3.
De gemeenteraad bepaalt zelf welke onderwerpen hij aan een onderzoek wil
onderwerpen. De selectie van onderwerpen geschiedt volgens een vaste procedure.
4.
De commissie middelen is (namens de gemeenteraad) belast met de
onderwerpselectie. Dit houdt in:
(a)
het inventariseren, bespreken en selecteren van onderwerpen voor een
rekenkamer-onderzoek*;
(b)
het maken van een beargumenteerde keuze uit de geselecteerde onderwerpen
*;
(c)
de afbakening van het onderzoeksterrein en de formulering van de
onderzoeksopdracht/ onderzoeksvragen *.
5.
De gemeenteraad bepaalt zelf het tijdstip waarop hij tot een onderzoek
wil overgaan. Wel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de
besluitvormingsmomenten in de jaarcyclus *.
6.
Ten behoeve van de uitvoerende werkzaamheden stelt de gemeenteraad een
rekenkamercommisse uit zijn midden samen. De gemeenteraad bepaalt de taken, de
bevoegdheden, de omvang en de samenstelling van
de rekenkamercommissie.
7.
De gemeenteraad stelt de onderzoeksresultaten en/of de onderzoeksconclusies vast.
De
rekenkamercommissie
8.
De rekenkamercommissie bestaat uit een beperkt aantal (drie of vier)
leden van de gemeenteraad. Zij kiest een voorzitter uit haar midden. De
rekenkamercommissie wordt aangevuld met een ambtelijk secretaris (geen lid).
Leden van het college van burgemeester en wethouders maken geen deel uit van de
rekenkamercommissie.
9.
De omvang en de samenstelling van de rekenkamercommissie kunnen variëren
al naar gelang het onderwerp van onderzoek en/of de specifieke wensen
van de gemeenteraad.
10. De rekenkamercommissie is
belast met de organisatie van het onderzoek, dat wil zeggen *:
(a) de exacte formulering van de
onderzoeksopdracht en de onderzoeksvragen;
(b) de selectie van het onderzoeksbureau;
(c) de bewaking van de kwaliteit en de voortgang
van het onderzoek.
11. De
rekenkamercommissie laat zich adviseren door de gemeentesecretaris. Voor wat
betreft de informatievoorziening ten behoeve van het onderzoek kan zonodig
worden teruggevallen op de bevoegdheden van de gemeentesecretaris *.
12.
De rekenkamercommissie (en de onderzoeker) komt (komen) op gezette
tijden bijeen en bespreken de beheersmatige en inhoudelijke aspecten en problemen van het onderzoek. De
rekencommissie heeft de bevoegdheid om hierover zelfstandig beslissingen te
nemen. Het staat de rekenkamercommissie vrij om de gemeenteraad tussentijds te
informeren over de voortgang van het onderzoek.
13. De
rekenkamercommissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve
formulering van de conclusies van het rekenkameronderzoek. De gemeenteraad
stelt de eindconclusies vast.
14. Het onderzoek van de
rekenkamercommissie mondt uit in een nota waarin bevindingen, conclusies en
aanbevelingen zijn opgenomen. Deze nota wordt volgens het principe van
"hoor en wederhoor" om commentaar voorgelegd aan het diensthoofd/ de
directeur (namens de dienst) en de portefeuillehouder (namens het college van
burgemeester en wethouders). Deze toetsen (voorzover relevant) de volledigheid
en de juistheid van de feiten en geven hun oordeel over de conclusies. De nota
en het antwoord van het diensthoofd/ de directeur en de portefeuillehouder zijn
openbare stukken. Is deze procedure afgerond dan dient tot openbare
bestuurlijke behandeling van het rekenkameronderzoek worden overgegaan.
15. De rekenkamercommissie
bepaalt de wijze waarop de onderzoeksresultaten aan de gemeenteraad zullen
worden aangeboden *.
De
voorzitter
16. De voorzitter van de rekenkamercommissie
geeft leiding aan de vergaderingen, bewaakt de overeengekomen uitgangspunten en
werkwijze en bevordert een zorgvuldige besluitvorming.
De ambtelijke secretaris
17. De ambtelijke secretaris
van de rekenkamer is belast met de volgende werkzaamheden: agendaplanning,
informatieverzameling, verslaglegging, dossiervorming en bewaking procesgang en
voortgang onderzoek *.
Toelichting
en overwegingen
1.
Over het begrip effectiviteit bestaat in de literatuur een grote
mate van overeenstemming. In zijn algemeenheid wordt hieronder verstaan ‘De mate waarin een organisatie zijn doelen
weet te bereiken’. Sommige schrijvers gaan evenwel verder. Zij stellen dat
het bij de beoordeling van de effectiviteit niet alleen gaat om de mate waarin
de doelen. worden verwezenlijkt maar ook om de vaststelling van de doelen.
Benadrukt wordt dan de situatie waarin doelen niet of slechts gedeeltelijk
worden gerealiseerd. De oorzaken hiervan kunnen tweeërlei zijn. Allereerst kan
het zo zijn dat de beleidsprestaties niet het veronderstelde effect sorteren,
maar tevens kan het zo zijn dat er onrealistische doelen werden gesteld. Het
formuleren van doelstellingen wordt op deze wijze betrokken bij de
effectiviteitsbeoordeling.
Nauw verwant aan het begrip effectiviteit is het
begrip efficiëntie. Efficiëntie kent in de literatuur meerdere
definities. Daarbij kan men grofweg een tweetal stromingen onderscheiden.
De eerste groep auteurs verstaat onder efficiëntie
de verhouding tussen input en output. In deze benadering staat de vraag
centraal welke input nodig is om een gewenste output te realiseren. Daarbij
gaat men ervan uit dat onder bepaalde omstandigheden bepaalde middelen
efficiënter zijn dan andere. In deze opvatting wordt een oordeel gegeven over
de bruikbaarheid van een middel gezien een aantal omstandigheden en de output
die men voor ogen heeft. Het bepalen van de efficiëntie heeft ten doel een
oordeel te geven over de keuze van de middelen.
De tweede groep auteurs ziet efficiëntie als de
verhouding tussen de geplande en de gerealiseerde input gegeven een bepaald
niveau van doelverwezenlijking. Niet de keuze, maar het technisch gebruik van
de middelen staat centraal. Efficiëntie wordt opgevat als de verhouding tussen
normatieve (geplande) offers en werkelijke (gerealiseerde) offers nodig voor
het behalen van een beoogd resultaat. Zo kan worden nagegaan of produkten of
diensten, gezien de norm, tegen de laagste kosten zijn geleverd.
Wat is nu de samenhang tussen effectiviteit
en efficiëntie? De onderlinge verhouding kan het best worden geïllustreerd aan
de hand van het volgende schema:
Effectiviteit is een maatstaf voor
doelverwezenlijking terwijl efficiëntie inzicht geeft tegen welke kosten dat
gebeurde. Wil men dus een uitspraak doen omtrent de efficiëntie van een
organisatie, dan kan dat pas wanneer men weet wat, in termen van effectiviteit,
is gepresteerd.
4. Ad a. Aan
het college van B&W en/of de diensthoofden
kan worden verzocht onderwerpen
aan te reiken.
Ad b.Het verdient de voorkeur de selectie van onderwerpen in de commissie
Middelen te laten plaatsvinden onder voorzitterschap van een onafhankelijke
derde.
Ad c. Bij de onderwerpselectie zou het uitgangspunt moeten zijn de
onderzoeksvra(a)g(en)
zo scherp mogelijk te formuleren. Dit, om misverstanden of
interpretatieverschillen achteraf te voorkomen.
5.
Het aantal onderzoeken per jaar wordt zoveel mogelijk beperkt. Bij
voorkeur wordt maximaal een onderzoek per jaar ter hand genomen.
10. Nadat
de commissie is ingesteld en het onderwerp voor het rekenkameronderzoek is
geselecteerd, verdient het aanbeveling dat de rekenkamercommissie een plan van
aanpak opstelt. In dit plan van aanpak wordt aangegeven welke partijen
(ambtelijke afdelingen, externen, individuele ambtenaren en bestuurders) op
welke wijze in de verschillende fasen van het onderzoek, de interpretatie van
het onderzoeksmateriaal en de conclusies en aanbevelingen mogelijk worden
betrokken. In dit plan van aanpak wordt tevens aangegeven wat de geplande
doorlooptijd en deadline van het onderzoek is. (Het rekenkameronderzoek zelf
duurt bij voorkeur maximaal een half jaar.) Bij voorkeur communiceert de
rekenkamercommissie aan de hand van dit plan van aanpak met alle (mogelijke)
betrokkenen, opdat duidelijk wordt wat van deze betrokkenen gedurende het
onderzoek verlangd wordt.
Voor de uitvoering van het
onderzoek wordt gekozen voor een ten opzichte van het onderzoeksonderwerp
onafhankelijke onderzoeker. Dit neemt niet weg dat de bij het onderwerp
(ambtelijk en/of bestuurlijk) betrokkenen wel kunnen worden verzocht te
ondersteunen bi de verkenning van het onderzoeksterrein dan wel bij de verdere
aanscherping van de onderzoeksvragen.
11. De gemeentesecretaris heeft voor de rekenkamercommissie een
duidelijk adviesfunctie en geen uitvoerende functie. De gemeentesecretaris kan
de rekenkamercommissie adviseren over aangelegenheden als de onderzoeksaanpak,
de communicatie, de keuze van het onderzoeksbureau, de te volgen
besluitvormingsprocedure ten aanzien van de onderzoeksconclusies, enzovoort.
Voor wat betreft de informatievoorziening ten behoeve van het onderzoek kan de
gemeentesecretaris gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 11
van de organisatieverordening.
15. Een mogelijke procedure
zou de volgende kunnen zijn: na afloop van het rekenkameronderzoek biedt de
rekenkamercommissie de raad, het onderzoeksrapport en haar eigen daaraan
verbonden conclusies en aanbevelingen aan, vergezeld van een advies met betrekking
tot de verdere procedure ten aanzien van de inhoudelijke behandeling van de
onderzoeksresultaten en -conclusies. Daarmee kan de opdracht van de commissie
als voltooid worden beschouwd.
Procedureel betekent een en ander het volgende. Het
advies van de rekenkamercommissie wordt na als ingekomen stuk in de raad te
zijn gebracht als zelfstandig advies via BenW en (eventueel) de betrokken
commissie(s) op de raadsagenda geplaatst. BenW en de betrokken commissie(s)
hebben in dit model uiteraard gelegenheid terzake een mede-advies uit te
brengen.
17. De
rekenkamercommissie kan de ambtelijk secretaris ook aanwijzen als bewaker van
de voortgang van het onderzoek als zodanig alsmede van de door de rekenkamer
met de gemaakte afspraken. Tevens bewaakt de ambtelijk secretaris in overleg
met de ambtelijke en bestuurlijke budgethouder het rekenkamerbudget.
Stuk 124 11
Bestuursdienst
B99003351
De raad van de gemeente Delft,
gelezen het voorstel van burgemeester en
wethouders van 15 juni 1999:
b e s l u i t
:
het reglement Rekenkamerfunctie als volgt aan te
wijzigen:
De
rekenkamercommissie
Artikel 8
De rekenkamercommissie
bestaat uit een beperkt aantal (vier of vijf) raadsleden dan wel commissieleden
/ niet raadsleden. Zij kiest een voorzitter uit haar midden. De rekenkamercommissie wordt
aangevuld met een ambtelijk secretaris (geen lid). Leden van het college van
burgemeester en wethouders maken geen deel uit van de rekenkamercommissie.
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 juli 1999.
,burgemeester.
,secretaris.
Bijlage
VIII: Chronologische overzicht werkzaamheden
rekenkamercommissie
Leeswijzer
Opgesomd
zijn de data van de bijeenkomsten van de rekenkamercommissie, met <datum>
wordt aangegeven dat een vertegenwoordiging van de rekenkamercommissie bij de
genoemde activiteit betrokken zijn geweest, ofwel dat bepaalde rapportages zijn
ontvangen.
Datum |
Activiteit |
|
|
2 nov. 1999 |
Kennismakingsbijeenkomst,
vooruitblik onderzoek, eerste verkenning. |
23 nov. 1999 |
Verkiezing
voorzitter rekenkamercommissie. |
<dec.1999> |
Rekenkamerleden
oriënteren zich op kennis/ praktijk voor de ‘waardebepaling’ ICT: a.
Seminar DCE m.b.t. managen van ICT-beslissingen. b.
Boekwerk ‘Bedrijfsinformatica en de Balanced Scorecard’. |
22 dec. 1999 |
Informatie-uitwisseling,
discussie afbakening onderzoeksgebied en onderzoeksvragen. |
26 jan. 2000 |
a. Jaarplanning, brainstorm
afbakening onderzoeksgebied. b. Gesprek met hoofd vakteam
ICT t.b.v. beeldvorming ontwikkeling ICT-beleid. |
23 feb. 2000 |
Nadere
afbakening onderzoeksgebied. Vaststelling onderscheid quick-scan,
beleidsevaluatie en specifieke projecten. Globale planning onderzoek.
Opstelling Basisdocument voor de aanpak/ vraagstelling van het onderzoek. |
<mrt. 2000> |
Offertes
worden ingediend. Door een vertegenwoordiging van de rekenkamercommissie
wordt gesproken met de onderzoeksbureaus. |
<24 mrt. 2000> |
Reactie
Algemene Rekenkamercommissie met tips/ suggesties voor aanpak/ vraagstelling
ICT-onderzoek. Wordt rekening mee gehouden t.b.v. definitief ‘Basisdocument
voor het te verrichten ICT-onderzoek’. |
29 mrt. 2000 |
Bespreking
offertes van de drie daartoe uitgenodigde onderzoeksbureaus, selectie voor
Ernst & Young. Plan
van aanpak wordt vastgesteld. Voortgangsbericht voor de gemeenteraad wordt
vastgesteld. |
<apr.-aug. 2000> |
Onderzoek
via interviews en bronnenstudie door Ernst & Young. |
<11 apr. 2000> |
Vervolggesprek
met de externe onderzoeker. Afstemming opdracht. |
17 apr. 2000 |
Opdrachtbevestiging
rekenkamercommissie aan E&Y Consultants voor quick-scan en
beleidsevaluatie; met nadruk op de effectiviteitsvraag. (De efficiencyvraag
is relevant maar van de tweede orde). Het diepte-onderzoek was optioneel. |
<25 apr. 2000> |
Voortgangsbericht
wordt besproken in commissie Middelen en Bestuur. Enkele raadsleden nemen in
de daaropvolgende weken contact op met de secretaris van de
rekenkamercommissie om zich een beeld te kunnen vormen van de concrete aanpak
en specifieke vraagstellingen. |
26 apr. 2000 |
Communicatieplan
wordt besproken. Voorlopige indeling subwerkgroepen rekenkamercommissie
t.b.v. oordeelsvorming op een vijftal thema’s. |
|
|
|
|
(vervolg)
Datum |
Activiteit |
|
|
22 mei 2000 |
Gesprek
met de externe onderzoeker over de 1e resultaten m.b.t. de quick-scan.
Verzamelen van de financiële basisinformatie blijkt ‘monnikenwerk’ te zijn.
Vooruitblik indeling interviewronde t.b.v. beleidsinformatie. Vaststelling
communicatieplan. |
31 mei 2000 |
De
rekenkamercommissie bespreekt de opzet naar een vijftal te onderzoeken
thema’s en een taakverdeling via subwerkgroepen om hier aandacht aan te
besteden. Vaststelling interviewronde van Ernst & Young. |
19 juni 2000 |
Stand
van zaken veldonderzoek wordt met Ernst & Young besproken. Vooruitblik
interviewronde. |
28 juni 2000 |
Voorbereiding
gesprek met beleidsadviseur ICT. Opzet/
reikwijdte gebruikersenquête wordt besproken, aangesloten wordt op het door
Delft recent gehouden onderzoek. |
5 juli 2000 |
a. Het basismateriaal van de
quick-scan wordt door E&Y beschikbaar gesteld. Stand van zaken wordt
doorgenomen. Ruwbouw-opzet beleidsevaluatie wordt besproken. b. Gesprek
rekenkamercommissie met de beleidsadviseur ICT. |
<juli 2000> |
Vakantieperiode |
9 aug. 2000 |
Notitie
over ICT-organisatie ‘94-’99 wordt onderdeel van totale dossier. Stand van
zaken veldonderzoek wordt met E&Y besproken. |
23 aug. 2000 |
Bespreking
aanpak onderzoeksrapport rekenkamercommissie. Planning/ werkwijze van de
subwerkgroepen van de rekenkamercommissie wordt doorgenomen. De planning voor
de afrondende fasen van het onderzoek wordt doorgenomen en vastgesteld. |
29 aug. 2000 |
Bespreking
concept quick-scan en ruwbouw beleidsevaluatie met de externe onderzoeker.
Feedback wordt teruggekoppeld aan Ernst & Young. Voortgang subwerkgroepen
wordt besproken. |
13 sept. 2000 |
Korte
afstemming voortgang proces. Voor een zorgvuldige afronding van het totale
proces wordt de doorlooptijd van het onderzoek met één maand verlengd.
Voortgangsbericht II wordt vastgesteld. Rapportages subwerkgroepen zijn
inmiddels binnen. |
<18 sept. 2000> |
Redactiecommissie
bespreekt structuur onderzoeksrapport, reikwijdte conclusies en
aanbevelingen. |
20 sept. 2000 |
Bespreking
ruwbouw onderzoeksrapport rekenkamercommissie. |
27 sept. 2000 |
Vaststelling
rapportage rekenkamercommissie zoals deze aan direct betrokkenen wordt
voorgelegd |
<29 sept. 2000> |
Definitieve
rapportage Ernst & Young wordt uitgebracht. |
<begin okt. 2000> |
Rekenkamercommissie
geeft aan leden stuurgroep KIS en GMT uitleg (20 okt.’00) m.b.t. haar
bevindingen, met verzoek voor circa medio oktober 2000 hierop te reageren
(herkenbaarheid conclusies, feedback op aanbevelingen). Een nagesprek met de
wethouder, directeur Centrale Staf, hoofd vakteam ICT heeft plaatsgevonden op
23 okt. ’00 (zie bijlage X). |
30 okt. 2000 |
Vaststelling
definitieve rapportage Rekenkamercommissie. Vaststelling
raadsvoorstel. |
16 nov. 2000 |
Bespreking
laatste stand van zaken, 1e
feedback/ reacties vanuit de fracties. |
<16 nov.2000/ 30 nov. 2000> |
Behandeling
in commissie en raad. |
11 dec. 2000 |
Afsluitende/
evaluerende bijeenkomst rekenkamercommissie. |
|
|
Bijlage
IX: Personalia
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.
Samenstelling
rekenkamercommissie
M. Aközbek, raadslid; fractie CDA A
A de Graaff (vz.), raadslid; fractie VVD
Mw. M.T. Roorda van Eijsinga, raadslid; fractie PvdA
B. Taneja, commissielid/ niet raadslid; fractie D’66
Mw. M.J.C. Turkenburg,
commissielid/ niet raadslid; fractie Groen Links
B. den Uijl (secr.), Centrale Staf, tst.2539,
bduijl@delft.nl
2.
Door de rekenkamercommissie
geïnterviewde functionarissen t.b.v. beeldvorming van het Delftse ICT-beleid
B. Janssen, hfd. vakteam ICT, cluster Facilitaire
Dienstverlening
H. Bos, (externe) beleidsadviseur ICT
3. Door Cap Gemini/ Ernst & Young geïnterviewde
functionarissen
Zie bijlage XI.8.
4.
Functionarissen die door de
rekenkamercommissie begin oktober geïnformeerd zijn over de concept-bevindingen, om hen in de gelegenheid te stellen om op de bevindingen van de
rekenkamercommissie te kunnen reageren:
M. Mahler, voorzitter stuurgroep KIS,
wethouder ICT
N. Roos, voorzitter GMT,
gemeentesecretaris
U. Sijtema, GMT, SGKIS, directeur
Centrale Staf
F. de Graaf, GMT, directeur Wijk- en Stadszaken
R. van Opijnen, GMT wnd. directeur Publiekszaken, SGKIS (sinds
kort),
hoofd
Bouwen, Toezicht en Ondernemen
H. de Jongh, GMT, directeur a.i. Facilitaire
Dienstverlening
P. Duijndam GMT, directeur a.i. cluster
Bedrijven
C. Kruizinga GMT wnd. directeur
Publiekszaken, hoofd Werk, Inkomen en Zorg
F. van Dijk GMT, adj.
gemeentesecretaris, CS/hfd. vakt. Bestuurlijke Processturing
B. Janssen, SGKIS, Facilitaire Dienstverlening, hoofd vakteam
ICT
H. Bos, SGKIS, extern adviseur ICT
Bijlage
X: Reacties op de
concept-bevindingen van de rekenkamercommissie
In
de afrondende fase van het rekenkameronderzoek is aan de direct
verantwoordelijken voor het ICT-beleid, -beheer, -uitvoering gelegenheid
gegeven om te reageren op de concept-bevindingen van de rekenkamercommissie.
Dit is enerzijds bedoeld om mogelijke onjuistheden of onvolkomenheden te
benoemen, anderzijds kan feedback op de aanbevelingen van de
rekenkamercommissie ook dienstbaar zijn om deze waar nodig te verduidelijken,
te nuanceren of juist aan te scherpen.
De
rekenkamercommissie wilde deze fase van het onderzoek primair in gesprek komen
met de wethouder ICT en de gemeentesecretaris. Dit kon naar behoefte uitgebreid
worden met leden van het GMT danwel leden van de stuurgroep KIS. Dit heeft voor
de rekenkamercommissie (vertegenwoordigd door A. de Graaff/ B. Taneja/ B. den Uyl)
geleid tot twee gesprekken:
·
02 oktober 2000
De
presentatie van het concept-rekenkamerrapport en het onderzoeksrapport van Cap
Gemini/ Ernst&Young Consultants met een
toelichting op conclusies en uitleg m.b.t. de verdere procedure.
Aanwezig voor de gemeente: wethouder M. Mahler, gemeentesecretaris N. Roos,
directeur Centrale Staf U. Sijtema, directeur Wijk- en Stadszaken F. de Graaf.
·
23 oktober 2000
Een nagesprek met M. Mahler, U. Sijtema (als 1e
loco-gemeentesecretaris) en B. Janssen.
In
de periode 2 oktober t/m 23 oktober is vanuit de doelgroep (leden SGKIS, leden
GMT) als volgt gereageerd op de onderzoeksresultaten en de conclusies die de
rekenkamercommissie daaruit trekt. Een enkele technische vraag is via de
secretaris van de rekenkamercommissie afgewikkeld. Het hoofd van het vakteam
ICT heeft een inhoudelijke reactie gegeven:
“Hierbij wil ik gebruik maken van de mogelijkheid die geboden is om te
reageren op het conceptrapport van de rekenkamercie voor wat betreft
onjuistheden.
1.
In het rapport kom ik tegen
dat de standaardisatie van de werkplek is afgerond en dat dus een volgende fase
kan worden ingegaan. Er zijn een aantal goede stappen gezet op dit gebied,
vooral aan de basis (wat is aanwezig op iedere werkplek). De schillen daarop
moeten echter nog ingevuld worden. M.a.w. een volledige standaard is nog (lang)
niet bereikt en hieraan moet dus nog veel aandacht en (blijvend) beheer in
gestopt worden.
2.
KIS is geen visie voor 8
jaar, waaruit een aantal uit te voeren onderdelen volgen. Veel meer een proces,
dat bij voortduring bijstelling vereist door technische vooruitgang en/of
organisatorische mogelijkheden. In dit proces is wel degelijk een prioriteitsstelling
aangebracht: 1998 start; 2000: beheer op orde; 2002 inhoudelijk intern op orde;
2006 volledige interactiviteit. Op die basis worden pilots en projecten
gestart.
3.
Over de (voortgang van de)
KIS-plannen is met regelmaat gerapporteerd. Tot begin 2000 kunnen genoemd
worden bedrijfsplan KIS, implementatieplan KIS, actieplan 1999, actieplan 2000,
programma KIS. En nu volgt weer de nota KIS-X: de plannen met de tweede (externe)
fase. Dat zijn 5 plannen in ca. 2 jaar. Plannen waarin ook wijzigingen t.o.v.
eerdere planvorming aan de orde komen. In het programma KIS wordt ook op
projectniveau kort de stand van zaken gerapporteerd. In deze reeks vindt ook de
financiële rapportage een plaats.
4.
De met KIS samenhangende
uitgaven zijn m.i. duidelijk terug te vinden in de automatiseringsreserve
infrastructuur en de automatiseringsreserve.
Ik hoop dat e.e.a. nog een
plek kan krijgen in het eindrapport.”
De reactie van de
rekenkamercommissie hierop is:
*
deze reactie wordt integraal opgenomen als bijlage in het
onderzoeksrapport;
*
voor elk van de vier genoemde onderwerpen zal het eindrapport van de
rekenkamercommissie worden gescreend of op onderdelen nadere redactie nodig is.
Het onderzoeksrapport van CG/E&Y-Consultants - dat als bijlage is voor het
rekenkamerrapport - blijft ongewijzigd.
Ad 1:Standaardisatie
werkplek
Op zich is dit een goede nuancering/ aanvulling. In § 1.2 zal expliciet worden
aangegeven dat de daar vermelde ontwikkelingen betrekking hebben op
standaardisatie van de werkplek op beheersniveau. Overigens is de stelling
juist niet dat er dus een volgende fase ingegaan kan worden. Gesteld wordt door
de rekenkamercommissie dat het onduidelijk is of de binnenkant ver genoeg
ontwikkeld is om een vervolgfase in te kunnen gaan. Dit is een belangrijk toetspunt voor het
ICT-programma, en voor andere specifieke ICT-voorstellen. (Zoals bijv. de
ideeën- en planvorming m.b.t. ICT-voorzieningen voor biblioservice en
wijkinformatiepunten);
Ad 2: KIS is een proces
Wordt in het rekenkamerrapport verduidelijkt. KIS als visie is tijdloos, de
richting en koers worden aangegeven via interne en externe ontwikkelingen. Ook
na 2006 zullen er ICT-ontwikkelingen zijn waar beleid op gemaakt moet worden en
waaraan mogelijk weer vanwege het strategisch belang voor het functioneren van
gemeente een ICT-programma aan gekoppeld zal worden. Het kenmerk van projecten
is dat ze eindig zijn.
In de begrippenlijst zal een gelaagdheid aangebracht worden tussen het
strategische (de beleidskaders), het tactische (het programma) en het
operationele niveau (de projecten).
Ad 3: Voortgang KIS-plannen
Klopt.
Ten opzichte van de pré-KIS-periode is er veel meer schriftelijk materiaal. Het
is nu de kunst om door de bomen weer het bos te kunnen zien. Dit is één van de
belangrijkste thema’s uit het onderzoek hoe op politiek bestuurlijk niveau het
ICT-programma geconcretiseerd kan worden.
Ad 4: KIS-uitgaven
Is
op zichzelf genomen juist. Het gaat er echter om dat bestuurlijke
informatievoorziening via beleidscyclusstukken niet systematisch en niet
volgens een consistente structuur geschiedt.
Bijlage
XI: Onderzoeksrapport Cap Gemini/ Ernst & Young Consultants
XI.1.
Aanbiedingsbrief
XI.2.
Beoordeling Delfts
ICT-beleid
XI.3.
Quick-scan
XI.4.
Beleidsevaluatie
XI.5.
Begrippen en afkortingen
XI.6.
Benchmarkrapportage t.b.v.
vormen cluster Facilitair
XI.7.
Bronvermeldingen
XI.8.
Overzicht gehouden
interviews
XI.9.
Bloemlezing Maraps
1994-1999
1 In bijlage I
is een uitgebreide begrippenlijst opgenomen. Nader verklaard worden onder meer
termen als ICT-beleid, KIS, KIS-concept, en het KIS-bedrijfsplan, waarin
ICT-beleidskaders en KIS-projecten zijn opgenomen. Een goed begrip van deze
termen is van belang om te herkennen hoe het door de rekenkamercommissie
bepleite ICT-programma hierop aansluit.
1) De dienst
CombiWerk kan vanwege zijn status aparte hiervan uitgesloten worden.
* Voor zaken
aangegeven met een * wordt verwezen
naar de toelichting en overwegingen.