Van: Publiekszaken, vakteam Belastingen
K.E.J. Kientz
R.
Heuvelman
P. van Beveren
Geacht college,
In maart van dit jaar heeft uw college ingestemd met een zestal bestuurlijke uitgangspunten, die de basis gaan vormen voor het Belastingplan Delft 2001.
Deze uitgangspunten zijn:
1. Toekomstige netto opbrengst is gelijk aan de huidige netto opbrengst + hondenbelasting + ƒ 675.000,-(ongedaan maken bezuinigingsbijdrage reiniging) + inflatiecorrectie + meeropbrengst (uit nieuwbouw, verbouw en dergelijke);
2. Invoeren van OZB tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen;
3. Minimalisatie perceptiekosten door invoering geautomatiseerd kwijtschelden en afschaffen van de hondenbelasting;
4. Scheiden van Rioolrechten van de OZB;
5. Het beleid ten aanzien van de Zalmsnip ongewijzigd laten;
6. Tegemoetkoming in het huurbedrag van onzelfstandige wooneenheden.
De commissie middelen en bestuur heeft in haar vergadering van maart positief geadviseerd.
Gelet op de snel naderende ingangsdatum van het belastingplan, 1 januari 2001, stellen wij uw college voor om de onderliggende notitie te agenderen voor de gemeenteraadsvergadering van november en de raad hierbij vragen om in te stemmen met de bestuurlijke uitgangspunten en bijbehorende voorstellen.
In de maand november/december kunnen de uitgangspunten dan op ambtelijk niveau verder worden uitgewerkt. In de raadsvergadering van december kunnen de belastingverordeningen voor het jaar 2001 worden vastgesteld.
Met vriendelijke groet,
K.E.J. Kientz en R. Heuvelman,
hoofden vakteam Belastingen
Inhoudsopgave
1. Inleiding 4
2. Toekomstige
netto-opbrengst gelijk houden 5
2.1 Inleiding 5
2.2 Relaties 5
2.3 Uitwerking 7
2.4 Consequenties 7
2.5 Voorstellen 8
3. Invoeren
OZB tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen 9
3.1 Inleiding 9
3.2 Uitwerking 9
3.3 Relaties 12
3.4 Consequenties 12
3.5 Voorstellen 12
4. Minimalisatie
perceptiekosten 13
4.1 Inleiding 13
4.2 Afschaffen hondenbelasting 13
4.2.1 Uitwerking 13
4.2.2 Voorstel 14
4.3 Geautomatiseerd
kwijtschelden 15
4.3.1 Uitwerking 15
4.3.2 Relatie 18
4.3.3 Voorstellen 18
5. Scheiden
van Rioolrechten van de OZB 19
5.1 Inleiding 19
5.2 Uitwerking 19
5.3 Relatie met Rioleringsplan 20
5.4 Aandachtspunten 20
5.5 Consequenties 21
5.6 Voorstellen 21
6. Het
beleid ten aanzien van de Zalmsnip ongewijzigd laten 22
6.1 Inleiding 22
6.2 Uitwerking 22
6.3 Relatie met minimalisatie
perceptiekosten 22
6.4 Voorstellen 22
7. Tegemoetkoming
in het huurbedrag van onzelfstandige wooneenheden 23
7.1 Inleiding 23
7.2 Uitwerking 23
7.3 Relatie met minimalisatie
perceptiekosten 24
7.4 Uitvoering 24
7.5 Consequenties 25
7.6 Kanttekeningen 25
7.7 Voorstellen 25
Bijlagen
Netto opbrengst gelijkhouden
·
WOZ-waarden in
Gemeentefonds en het 1ste en 2de orde effect
Tariefdifferentiatie
·
Grafieken
referentiestelsel woningen
·
Grafieken
referentiestelsel niet-woningen
·
Overzicht
kosten gemeentelijke belastingen oud en nieuw
·
Ingroeivariant
·
Aftopvariant
Hondenbelasting
·
Kengetallen
·
Intensievere
controles
·
Aantal
geregistreerde honden verschillende gemeenten
Kwijtschelding
·
Omschrijving
profielen uitkeringsgerechtigden WIZ
1. Inleiding
In 1998 is gestart
met de uitvoering van de herwaardering van alle in de gemeente gelegen
onroerende zaken. Deze herwaardering vindt plaats onder het regime van de Wet
waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
Op grond van de Wet
WOZ vindt deze herwaardering plaats naar de waardepeildatum 1 januari 1999. De
vastgestelde waarden gelden voor de periode 2001 t /m 2004, het zogenaamde 2de
WOZ-tijdvak.
In dit WOZ-tijdvak
worden de WOZ-waarden gebruikt als heffingsgrondslag voor de heffing van
belastingen door drie overheden.
·
De gemeenten
gebruiken de WOZ-waarde voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen
·
De
waterschappen gebruiken de WOZ-waarden voor de heffing van de omslag gebouwd
·
De
Belastingdienst gebruikt de WOZ-waarden (alleen voor woningen) voor de
berekening van het huurwaarde-forfait (vanaf 2001 omgedoopt tot eigen
woningforfait).
De waterschappen en
de Belastingdienst betalen ieder voor 30% mee in de uitvoeringskosten van de
hertaxatie.
In Delft vindt voor
de eerste keer een algehele WOZ-hertaxatie plaats. Voor het 1ste
WOZ-tijdvak (peildatum 1-1-1995, periode 1997-2000) heeft Delft voor de
zogenaamde fictie- status gekozen. Deze fictie-status betekende dat de
vastgestelde waarden per 1-1-1993 bij wetsfictie konden worden toegepast voor
het 1ste WOZ-tijdvak.
Gevolg hiervan is
wel dat in de nieuwe WOZ-waarden een marktontwikkeling van maar liefst 6 jaar
tot uiting komt. Het zal uw college niet verbazen dat er in de periode 1993 t/m
1999 sprake is geweest van een behoorlijke prijsstijging van de onroerende zaken.
Gelet op het feit
dat er derhalve een herbezinning van de gemeentelijke belastingtarieven in 2001
zou plaatsvinden is in de afgelopen 2 jaar, in overleg met de
portefeuillehouder, afgesproken om alle bestuurlijke wensen op het gebied van
de gemeentelijke heffingen (belastingen en retributies) door te schuiven naar
2001. Voornaamste doel hiervan was en is om de belastingplichtigen niet
jaarlijks met wijzigingen ten aanzien van de gemeentelijke heffingen te confronteren,
maar dit in één keer te realiseren.
Bijkomend voordeel
van deze keuze is dat de voor- en nadelen van de bestuurlijke wensen integraal
kunnen worden afgewogen en uiteindelijk zullen leiden tot een verfrissend en
verantwoord belastingbeleid voor de komende jaren.
Een aantal van deze
bestuurlijke wensen zijn in maart van dit jaar door zowel uw college als de
commissie Middelen en Bestuur omgezet in bestuurlijke uitgangspunten voor het
(gemeentelijk) Belastingplan 2001.
In de onderliggende
notitie wordt nader op deze uitgangspunten ingegaan.
2. Toekomstige netto opbrengst gelijk houden
2.1 Inleiding
In het
collegeprogramma staat als één van de uitgangspunten opgenomen dat ongeacht
toekomstige waardeontwikkelingen, de totaalopbrengst van de onroerende
zaakbelastingen (OZB) niet mag stijgen (of dalen). Hierbij is uiteraard een
uitzondering gemaakt voor een toename van de opbrengst door toepassing van de
jaarlijkse inflatiecorrectie en een toename van de opbrengst door
areaaluitbreiding (nieuw-, aan-, her-, en/of verbouw).
Netto nieuwe opbrengst = netto opbrengst oud + hondenbelasting + ƒ
675.000,- (ongedaan maken bezuinigingsbijdrage reiniging) + inflatiecorrectie +
meeropbrengst nieuwbouw, verbouw en dergelijke.
Bruto opbrengst nieuw = netto opbrengst nieuw + geautomatiseerd
kwijtschelden + perceptiekosten + oninbare posten
Al geruime tijd
bestaat echter het (landelijke) beeld dat de lopende taxatieronde in het kader
van de Wet WOZ een aantal belangrijke waardeontwikkelingen zal laten zien. Eén
van deze ontwikkelingen is dat de totale waarde van het onroerende zakenbestand
fors zal toenemen. Zoals uit nadere bestudering van deze notitie blijkt, wijkt
de situatie in de gemeente Delft niet af van het landelijk beeld. Deze
ontwikkeling houdt in dat, gelet op het genoemde uitgangspunt van het
collegeprogramma, de tarieven van de onroerende zaakbelastingen voor 2001
overeenkomstig de waardestijging in dalende zin dienen te worden aangepast.
Uiteraard
garandeert het op macroniveau (aan de hand van gemiddelden) evenredig verlagen
van de OZB-tarieven niet dat geen enkel huishouden of geen enkel bedrijf in
Delft exact hetzelfde bedrag aan OZB in 2001 gaat betalen als in 2000. Ondanks
dat de tarieven zullen dalen, kunnen door (van het gemiddelde) afwijkende
waardestijgingen, bepaalde huishoudens of bedrijven een hogere of lagere OZB
aanslag opgelegd krijgen. De individuele waarden van de onroerende zaken
bepalen uiteindelijk de door de belastingplichtigen te betalen OZB.
2.2 Relaties
Relatie met de algemene uitkering uit het
gemeentefonds.
Bij de berekening
van de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt sinds 1997 onder meer
rekening gehouden met de belastingcapaciteit van de gemeente. Onder
belastingcapaciteit wordt verstaan de mogelijkheid die de gemeente heeft om
eigen inkomsten te verwerven uit onroerende zaakbelastingen. Het betrekken van
de OZB-capaciteit heeft louter consequenties voor de verdeling van het
gemeentefonds. De totale omvang van het gemeentefonds zelf blijft onaangetast.
De belastingcapaciteit wordt per gemeente vastgesteld door het totaal aantal
waarde-eenheden van ƒ 5.000,- te vermenigvuldigen met een landelijk
rekentarief.
Voor het 1e
WOZ-tijdvak (1997-2000) was dit tarief vastgesteld op ƒ 15,63. Voor het komende
WOZ-tijdvak (2001-2004) worden de (hogere) waarden van de hertaxatieronde 1999
gehanteerd. Om het (gemiddeld) effect op de uitkering uit het gemeentefonds te
neutraliseren is dit rekentarief, gelet op het landelijk beeld van de
waardeontwikkelingen, voorlopig verlaagd naar ƒ 11,21. Met name omdat de
waardeontwikkelingen in de gemeenten niet overal gelijk zullen zijn, zal dit
voor veel gemeenten tot een aanpassing leiden van de hoogte van de algemene
uitkering. Omdat op dit moment alle gemeenten nog bezig zijn met de integrale
hertaxatie van de onroerende zaken naar peildatum 1 januari 1999 zal pas in
2001 een reëel beeld ontstaan van de herverdelingseffecten tengevolge van de
hertaxatie.
Hierdoor kan op dit
moment bij het vaststellen van de tarieven voor het jaar 2001 slechts worden
uitgegaan van aannames. Wellicht dat er op korte termijn meer duidelijkheid
komt over de genoemde effecten. In ieder geval zal bij het vaststellen van de
tarieven voor het jaar 2001 in de decemberraad zoveel mogelijk actuele
informatie worden gebruikt. Hierbij dient dan ook rekening te worden gehouden
met het verrekenen van een verhoging of verlaging van de algemene uitkering uit
het gemeentefonds in 2001 als gevolg van de hertaxatie. Die verhoging of
verlaging is het saldo van enerzijds het effect van de mutatie in de
WOZ-waarden van de eigen gemeente (het zogenaamde 1ste orde effect)
en anderzijds het effect van de landelijke toename van de WOZ-waarde (het
zogenaamde 2de orde effect). Voor het 1ste en 2de
orde effect van de gemeentefondsuitkering verwijzen we naar de bijlage
toekomstige netto opbrengst.
Relatie met huidig/nieuw beleid
In november 1999
heeft de gemeenteraad besloten de bezuinigingsbijdrage van ƒ 400.000,-, die de
reiniging bijdroeg aan de algemene middelen, ongedaan te maken. Er is besloten
dat deze gederfde inkomsten uit de OZB betaald moeten worden.
Op grond van het
huidige kwijtscheldingsbeleid wordt er jaarlijks een bedrag van ƒ 500.000,-
kwijtgescholden inzake de OZB. Tot nu toe is bij het bepalen van de opbrengst
geen rekening gehouden met dit gegeven. In de nieuwe berekening is dit bedrag
uiteraard wel opgenomen.
Relatie met in 2001 te verwachten effecten
van bezwaar-en beroepschriften
Alhoewel er bij de
uitvoering van de hertaxatie naar wordt gestreefd alle waarden op een zo juist
mogelijke WOZ-waarde vast te stellen, dient er bij het vaststellen van de
tarieven rekening te worden gehouden met negatieve effecten van:
·
een stijging
van de uitvoeringskosten ten gevolge van een meer dan verwacht aantal bezwaar-
en beroepschriften.
·
waarde
verminderingen naar aanleiding van toegekende bezwaar- en beroepschriften en
Toelichting
Bij de
besluitvorming in 1998 voor de uitvoering van de hertaxatie is rekening
gehouden met een aantal van 10.000 bezwaar- en beroepschriften. Hiervoor is in
het totale hertaxatiekrediet een bedrag opgenomen van ƒ 2.800.000,-. Gelet op
de landelijke aandacht die de WOZ-waarden thans krijgen via de diverse
belangenverenigingen (Vereniging Eigen Huis; VNO-CNW enzovoort) is het niet
ondenkbaar dat het totaal aantal bezwaar- en beroepschriften het aantal van
10.000 zal overstijgen. In 2001 kunnen de effecten hiervan worden
gekwantificeerd.
Voorstel aan uw
college is om bij het vaststellen van de opbrengst voor het jaar 2001 en
tariefdifferentiatie rekening te houden met een verminderingspercentage van 5%
op de nieuwe waarden, voor de verwachte waardeverminderingen naar aanleiding
van toegekende bezwaar-en beroepschriften.
Uit de vorige
herwaarderingsronde van 1995 is gebleken, dat verminderingen op de waarden een
opbrengstderving van ƒ 2000.000,- met zich meebracht. Daarnaast is aansluiting
gezocht met een door de gemeente Den Haag gehanteerd percentage van 5 % van de
opbrengst.
Indien in 2001
blijkt dat dit percentage te hoog is ingeschat, kan dit door middel van een
aanpassing van het percentage en hierdoor dus een verlaging van de tarieven in
2002 worden teruggegeven aan de burger. Blijkt dit percentage van 5% te laag te
zijn ingeschat dient op een in 2001 nog vast te stellen wijze dekking te worden
gezocht, en het percentage te verhogen voor de resterende 3 jaar van het
WOZ-tijdvak. Het is van groot belang om hierover duidelijk te communiceren naar
de belastingplichtige.
2.3 Uitwerking
Uiteraard dient er
bij de bepaling van de opbrengst van de OZB over 2001 rekening te worden
gehouden met de consequenties van de andere uitgangspunten. In het
onderliggende berekeningsmodel is er vanuit gegaan dat alle uitgangspunten door
de gemeenteraad worden overgenomen. Indien uw college of de commissie Middelen
en Bestuur op 1 of meer onderdelen een afwijkend besluit nemen, dient
aanpassing van het berekeningsmodel in het uiteindelijke raadsvoorstel plaats
te vinden.
Gelet op de
bestuurlijke uitgangspunten en relaties kan de opbrengst OZB 2001 voorlopig als
volgt worden berekend:
netto-opbrengst
|
bedrag |
netto opbrengst
oud |
ƒ 42.700.000,- |
inflatiecorrectie 3% |
ƒ
1.281.000,- |
hondenbelasting |
ƒ 171.000,- |
ongedaan maken
bezuinigingsbijdrage reiniging |
ƒ 675.000,- |
meer opbrengst
(nog nader te bepalen) |
ƒ
P.M. |
-/- onttrekking
Rioolrechten uit OZB (zie GRP
2001-2005) |
ƒ 8.900.000,- -/- |
Netto nieuwe opbrengst |
ƒ 35.927.000,- (excl. meeropbrengst) |
bruto opbrengst
|
bedrag |
netto opbrengst
nieuw |
ƒ 35.927.000,- |
geautomatiseerd
kwijtschelden |
ƒ
800.000,- |
perceptiekosten: ·
tegemoetkoming
huurbedrag |
ƒ 350.000,- |
huidig
kwijtscheldingsbeleid |
ƒ 500.000,- |
oninbaar |
ƒ 500.000,- |
Bruto opbrengst nieuw |
ƒ 38.077.000,- (excl. meeropbrengst) |
2.4 Consequenties
gemeentelijk rioleringsplan (GRP 2001-2005)
Wanneer de 2,3
miljoen gulden van de aanvulling egalisatiefonds riolering opgenomen wordt in
de nieuwe opbrengst OZB 2001 betekent dit, dat het bedrag in 1 jaar in de
tarieven van de OZB opgenomen moet worden. Dit brengt een extra verhoging van
de OZB- tarieven met zich mee. De daarop volgende jaren zullen hierdoor de
tarieven weer verlaagd moeten worden. Kijkend naar het uitgangspunt Scheiding
Rioolrechten van de OZB past dit bedrag niet in de nieuwe opbrengst OZB.
Hierdoor wordt alsnog een bedrag met betrekking tot de kosten van de riolering
opgenomen in de OZB. Voorgesteld wordt dan ook dit bedrag niet op te nemen in
de OZB, maar in het rekeningresultaat 2000.
2.5 Voorstellen
·
Instemmen met de toekomstige netto-opbrengst OZB gelijk houden aan de
huidige netto-opbrengst + hondenbelasting + ƒ 675.000,- (ongedaan maken
bezuinigingsbijdrage reiniging) + inflatiecorrectie van 3% + meeropbrengst
areaaluitbreiding
·
Voor de nieuwe vastgestelde waarde een risicopercentage van 5% opnemen voor
de verwachte waardeverminderingen als gevolg van toegekende bezwaar-en
beroepschriften
·
Het bedrag van ƒ 2.300.000,- aanvulling egalisatiefonds riolering niet in
de OZB op te nemen, maar in het rekeningresultaat 2000 (algemene reserve) op te
nemen.
3. Invoeren
tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen
3.1 Inleiding
Uit de eerste
prognoses blijkt dat de waarden van woningen meer zijn gestegen dan die van
niet-woningen. Bij ongewijzigd beleid en handhaving van de huidige tarieven,
betekent deze waardeontwikkeling voor burgers dat zij meer OZB gaan betalen dan
ondernemers. Zij zullen dan een hogere bijdrage leveren aan de OZB- opbrengst.
Momenteel brengen
burgers 68% van de OZB- opbrengst op en ondernemers 32%. Wanneer deze
percentages gehandhaafd blijven, zal door de waardestijging en opbrengst gelijk
houden (uitgangspunt 1) de OZB- tarieven voor burgers ten opzichte van
ondernemers meer dalen. Zo ontstaat de verhouding tariefdifferentiatie tussen
woningen en niet-woningen.
Doordat er een verschil
in waardeontwikkeling is tussen woningen en niet-woningen
is
tariefdifferentiatie het middel om
de verhouding 68:32 van de OZB- opbrengst te handhaven
Het is sinds 1997
wettelijk mogelijk een tariefdifferentiatie in te voeren van maximaal 100:120.
Delft maakt hier nu (nog) geen gebruik van. Omdat de tariefdifferentiatie
100:120 niet in iedere gemeente in staat blijkt te zijn om de ongelijke
waardestijging te compenseren, is er een voorstel ingediend voor de invoering
van een verdergaande tariefdifferentiatie. Het wetsvoorstel over de
tariefdifferentiatie ligt momenteel ter behandeling bij het parlement. De
verwachting is dat het voorstel er door komt en dat de behandeling in oktober
zal zijn afgerond. Dit voorstel zorgt ervoor dat gemeenten de
tariefdifferentiatie kunnen bepalen aan de hand van de individuele verwachte
waardeontwikkeling (bijvoorbeeld een verhouding van 100:140 of hoger).
Doel nieuwe regeling
De gemeente
vrijheid geven de huidige opbrengstverdeling tussen woningen en niet-woningen te
handhaven.
Het voorstel is om
deze tariefdifferentiatie met ingang van 2001 ook in Delft in te voeren, zodat
het verschil in de waardeontwikkeling van woningen en niet-woningen grotendeels
opgevangen kan worden.
3.2 Uitwerking
De verhouding van woningen ten opzichte van niet
woningen in tariefdifferentiatie is te berekenen door de OZB- opbrengst van
woningen 68% en van niet-woningen 32% te handhaven. Met de uiteindelijke
waarden en bijbehorende waarde eenheden kunnen de nieuwe tarieven worden
berekend, waaruit de tariefdifferentiatie voortvloeit. Hierbij moet wel de
verhouding tussen het OZB gebruikers tarief en het OZB eigenarentarief 100:125
gehandhaafd blijven.
Op basis van de referentiestelsels woningen en
courante niet-woningen en de gemiddelde waardestijgingen van bijzondere
objecten en incourante niet-woningen is in het volgende schema de voorlopige
nieuwe waarde opgesteld. Niet-woningen zijn te onderscheiden in:
·
courante niet-woningen (kantoren,
café/bar/restaurant, winkels etc.)
·
incourante niet-woningen (scholen,
verpleegtehuis, museum, bioscoop etc.)
·
bijzondere objecten (waarde
> 8 miljoen gulden)
objecten |
waarde oud |
gemiddelde stijging |
waarde nieuw |
waarde nieuw na aftrek 5%
waardevermindering |
woningen |
5.654.726.000 |
105% |
11.592.188.300 |
11.012.578.885 |
niet-woningen: ·
courant ·
incourant ·
bijzondere
objecten |
1.272.556.000 941.684.000 545.274.000 |
68% 13% 9% |
2.137.894.080 1.064.102.920 594.348.660 |
2.030.999.376 1.010.897.774 564.631.227 |
Totale waarde |
8.414.240.000 |
|
15.388.533.960 |
14.619.107.262 |
Van deze nieuwe waarden wordt 5% in mindering gebracht voor de verwachte
waardevermindering ten gevolge van bezwaar-en beroepschriften (zie uitgangspunt
1).
Berekening
tariefdifferentiatie
De gegevens uit de begroting en de tarieven voor OZB gebruikersgedeelte
(OZBg) en OZB eigenarengedeelte (OZBe) in 2000 laat het volgende beeld zien.
Begroting 2000 |
WOZ-waarde |
eenheden |
OZBg |
OZBe |
OZBg |
OZBe |
tariefdiff.
|
opbrengst |
waarde woningen |
5.654.726.000 |
1.130.945 |
12,08 |
14,91 |
|
|
0 |
30.524.211 |
waarde niet-woningen |
2.759.514.000 |
551.903 |
|
|
12,08 |
14,91 |
|
14.895.857 |
courant |
1.272.556.000 |
254.511 |
|
|
|
|
|
|
incourant |
941.684.000 |
188.337 |
|
|
|
|
|
|
bijzondere objecten |
545.274.000 |
109.055 |
|
|
|
|
|
|
totaal |
8.414.240.000 |
1.682.848 |
|
|
|
|
|
45.420.068 |
Om aan te geven wat voor invloed de
waardestijgingen hebben op de tarieven en de tariefdifferentiatie is
onderstaand model opgesteld. We kunnen de nieuwe tarieven alleen bij benadering
berekenen en is dus nog niet de exacte tariefdifferentiatie aan te geven.
Vaste gegevens in het model zijn:
·
opbrengst OZB aan de hand van uitgangspunt 1 (waarbij 68% van de opbrengst
door burgers moet worden opgebracht en 32% door ondernemers)
·
verhouding eigenaren en gebruikers 1,25:1,00
De getallen die vet gedrukt zijn worden ‘automatisch’ berekend door
invulling van de waarde stijgingspercentages en de vaste OZB opbrengst. De
WOZ-waarde, eenheden, tarieven en tariefdifferentiatie variëren als de
stijgingspercentages worden ingevoerd.
2001 |
|
|
WOZ-waarde |
eenheden |
OZBg |
OZBe |
OZBg |
OZBe |
tarief diff. |
opbrengst |
waarde woningen |
105 |
% |
11.012.578.885 |
2.202.516 |
5,23 |
6,52 |
|
|
1,44 |
25.892.360 |
waarde niet-woningen |
% |
3.606.528.377 |
721.306 |
|
|
7,52 |
9,38 |
|
12.184.640 |
|
courant |
68 |
% |
2.030.999.376 |
406.200 |
|
|
|
|
|
|
incourant |
13 |
% |
1.010.897.774 |
202.180 |
|
|
|
|
|
|
bijzondere objecten |
9 |
% |
564.631.227 |
112.926 |
|
|
|
|
|
|
totaal |
|
|
14.619.107.262 |
2.923.821 |
|
|
|
|
|
38.077.000 |
Wanneer de werkelijke waarden beschikbaar zijn en
de bijbehorende eenheden per object zijn vastgesteld (dus niet de totale waarde
delen door ƒ 5000,- waarde, zoals in bovenstaand model wordt gedaan) kunnen de
juiste tarieven berekend worden en wordt de tariefdifferentiatie afgeleid.
Het voorgaande model laat globaal zien welke
invloed de gemiddelde geprognosticeerde waardeontwikkelingspercentages hebben
op de tarieven, wanneer de OZB opbrengst gelijk blijft. De tarieven zijn veel
lager dan de huidige tarieven. Dit betekent echter niet dat iedereen een lagere
OZB aanslag krijgt opgelegd. Onderstaande schema’s verduidelijken dit.
Waardestijging boven
het gemiddelde van 105%
In onderstaand voorbeeld is de waarde van de woning met 150% gestegen.
(waarde nieuw: 350.000 -/- waarde oud: 150.000 gedeeld door de oude waarde)
Waarde oud |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2000 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
ƒ 150.000,- |
30 |
ƒ 14,91 |
ƒ 12,08 |
ƒ 447,30 + ƒ
362,40 |
|
|
|
|
ƒ 809,70 |
Waarde nieuw |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2001 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
||
ƒ 370.000,- |
74 |
ƒ 6,52 |
ƒ 5,23 |
ƒ 482,48+ ƒ 387,02 |
|
|
totaal |
|
|
|
ƒ 869,50 |
|
|
De bewoner van deze woning zal in 2001 ƒ59,80 meer OZB moeten betalen dan in 2000.
Waardestijging gelijk
aan het gemiddelde van 105%
Waarde oud |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2000 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
ƒ 200.000,- |
40 |
ƒ 14,91 |
ƒ 12,08 |
ƒ 596,40 + 483,20
|
totaal |
|
|
|
ƒ 1.079,60 |
Waarde nieuw |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2001 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
||
ƒ 410.000,- |
82 |
ƒ 6,52 |
ƒ 5,23 |
ƒ 534,64 + ƒ 428,86
|
|
|
totaal |
|
|
|
ƒ 963,50 |
|
|
De bewoner van deze woning zal in 2001 ƒ116,10 minder OZB betalen dan in 2000.
Waardestijging onder
het gemiddelde van 105%
In onderstaande voorbeeld is de waarde van een
woning met 80% gestegen.
Waarde oud |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2000 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
ƒ 300.000,- |
60 |
ƒ 14,91 |
ƒ 12,08 |
ƒ 894,60 + ƒ
724,80 |
totaal |
|
|
|
ƒ 1.619,40 |
Waarde nieuw |
aantal eenheden (waarde / 5000,-) |
OZB tarief 2001 eigenaar/gebruik |
Aanslagbedrag (eenheden x tarieven) |
|
||
ƒ 540.000,- |
108 |
ƒ 6,52 |
ƒ 5,23 |
ƒ 704,16 + ƒ 564,84
|
|
|
totaal |
|
|
|
ƒ 1.269,00 |
|
|
De bewoner van deze woning zal in 2001 ƒ350,40 minder OZB betalen dan in 2000.
Met klem willen we
benadrukken dat deze cijfers gemiddelde en/of geprognosticeerde cijfers zijn en
dus niet als vaststaande cijfers moeten worden gezien!
In de bijlage tariefdifferentiatie zijn de
gemiddelde geprognosticeerde waardestijgingen opgenomen. Deze stijgingen kunnen
nog veranderen en geven geen reëel beeld voor individuele waardestijgingen. Een
gemiddelde stijging van 50% kan betekenen dat de waarde van de ene woning
gedaald is met 40% en de andere woning is gestegen met 140%.
3.3 Relaties
De nieuwe bruto opbrengst (op basis van de nieuwe
netto opbrengst) voor 2001 dient als vast gegeven voor de berekening van de
nieuwe tarieven en bijbehorende tariefdifferentiatie.
Ondanks dat de tarieven zullen dalen voor de
onroerende zaakbelastingen, moet wel rekening gehouden worden met het feit dat
belastingplichtigen, door de scheiding van Rioolrechten van de OZB een aparte
aanslag voor Rioolrechten ontvangen. Het is mogelijk dat het aanslagbedrag voor
de OZB lager is dan in 2000, maar door de aanslag Rioolrechten kunnen de totale
lasten, per saldo hoger zijn dan vorig jaar (zie bijlage kosten oud en nieuw).
3.4 Consequenties
Tarieven kunnen pas
bepaald worden wanneer de definitieve waarden beschikbaar zijn. Het percentage
tariefdifferentiatie is afhankelijk van de mate waarin de waarde van woningen
t.o.v. van de waarde van niet-woningen zich heeft ontwikkeld. Wanneer de
waardeontwikkeling van niet-woningen lager is dan de waardeontwikkeling van
woningen,
zullen de tarieven
voor niet-woningen hoger vastgesteld moeten worden. Dit is nodig
omdat de verhouding
OZB opbrengst (woningen 68% en niet-woningen 32%) vaststaat.
Tarieven
vaststellen op basis van gemiddelden heeft als nadeel dat wanneer niet-woningen
van hoge waarde (bijvoorbeeld 1 miljoen) in waarde zijn gestegen met
bijvoorbeeld 10 % en de gemiddelde waardeontwikkeling voor niet-woningen 40% is
(en dus de tarieven lager vastgesteld zullen worden dan wanneer de
waardeontwikkeling 10% is), dit effect heeft voor de opbrengst.
Niet alleen is er een verschil in de waardestijging tussen woningen en
niet-woningen, ook binnen deze categorieën zijn er verschillen in
waardestijgingen. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat de waarden van goedkopere
woningen harder zijn gestegen dan die van duurdere woningen. In de categorie
niet-woningen geldt dat de waarden van de winkelpanden in het centrum harder
zijn gestegen dan de waarde van een groot incourant object als de gebouwen van
de TU. Bij een gelijkblijvende netto OZB-opbrengst betekent dit dat bewoners
van de goedkopere woningen en de kleine winkelier een lastenverzwaring tegemoet
kunnen zien. Voor grote
waardeverschillen binnen de categorieën kan gebruik worden gemaakt van de
zogenaamde ingroeivariant en aftopvariant. Hier zijn echter ook nadelen aan
verbonden. Beide varianten hebben een tariefverhogend effect. Daarnaast zullen
de uitvoeringskosten weer stijgen. Deze varianten zijn beschreven in de bijlage
tariefdifferentiatie.
3.5 Voorstellen
·
Voorgesteld
wordt de mate van tariefdifferentiatie te koppelen aan de feitelijke
waardeontwikkeling van woningen en niet-woningen in de gemeente Delft.
·
Vaststellen
van de verordeningen OZB met bijbehorende tarieven nadat de werkelijke waarden
zijn vastgesteld en verwerkt.
·
In de
verordening een cijfermatige onderbouwing opnemen (wettelijk verplicht) van het
percentage tariefdifferentiatie, dat vastgesteld is op basis van de
waardeontwikkelingen.
4. Minimalisatie
perceptiekosten
4.1 Inleiding
Om de OZB-tarieven
zo laag mogelijk te houden is het van belang dat de uitvoeringskosten zo
minimaal mogelijk zijn. Mogelijkheden met betrekking tot het minimaliseren van
perceptiekosten zijn onder meer:
·
afschaffen
hondenbelasting;
·
invoering
geautomatiseerde kwijtschelding.
Beide voorstellen worden apart beschreven.
4.2 Afschaffen
hondenbelasting
Het innen van
hondenbelasting is relatief gezien een kostbare zaak. De controle en het
opleggen van de aanslagen vergt veel capaciteit, de perceptiekosten staan dan
ook niet in verhouding tot de opbrengst (kosten ƒ105.000,- en geraamde
opbrengst 2000 ƒ 276.000,-). Bovendien beschouwt de hondenbezitter de
hondenbelasting als een directe vorm van belasting; zij denken te betalen voor
het verrichten van diensten als het opruimen van hondenpoep. Dit is echter niet
juist, want de hondenbelasting vloeit naar de algemene middelen. Daarnaast
vindt er niet voldoende controle plaats, hetgeen leidt tot een niet te
rechtvaardigen situatie. De huidige situatie
wordt dan ook als onbevredigend ervaren.
4.2.1 Uitwerking
De opbrengst
gerelateerd aan de kosten is vrij gering, bovendien vloeit de opbrengst naar de
algemene middelen en het verlies in opbrengst zou kunnen worden opgevangen door
een kleine verhoging van de OZB. De financiële gevolgen van het afschaffen van
de hondenbelasting leidt tot het verhogen van het OZB-tarief met 0,004 % (de
opbrengst blijft dan hetzelfde). Hierbij moet in ogenschouw worden genomen de
verhouding tussen de OZB-opbrengst in 2000 en de opbrengst hondenbelasting,
namelijk 42,7 miljoen tegenover 0,27 miljoen.
Berekening
Bij de berekening
van de gevolgen van het afschaffen van de hondenbelasting en het compenseren
van het inkomstenverlies via de OZB, is uitgegaan van de gegevens van 2000 (zie
bijlage hondenbelasting: kengetallen).
Begroting 2000
Geraamde opbrengst ƒ 276.000,=
Kosten ƒ 105.000,=
·
salarissen
eigen personeel ƒ 40.000,=
·
opdracht aan
derden ƒ 43.000,=
·
kostenplaatsen ƒ 22.000,=
Saldo ƒ
171.000,=
Eerst zal moeten
worden bekeken wat de daling van de kosten zal zijn bij het afschaffen van de
hondenbelasting. Er wordt van uitgegaan dat de medewerker die belast is met de
administratieve uitvoering van de hondenbelasting, na het afschaffen van de
hondenbelasting andere werkzaamheden gaat verrichten (bijvoorbeeld
werkzaamheden voor geautomatiseerd kwijtschelden). Door nieuw beleid en nieuwe
ontwikkelingen ontstaan er andere werkzaamheden binnen het vakteam Belastingen,
die opgevangen dienen te worden.
Door het afschaffen
wordt een resultaat behaald van ƒ 105.000,- (kosten). De opbrengst OZB zal
hierdoor moeten toenemen met: ƒ 276.000,- -/- ƒ 105.000,- = ƒ 171.000,-.
Opbrengst OZB 2000 ƒ 42.700.000,-
Toename moet zijn ƒ 171.000,- (= 0,004 %)
Een toename van de OZB met 0,004 % betekent voor het huidige tarief dat
deze zouden worden ƒ 12,13 (12,08) voor de gebruiker en ƒ 14,97 (14,91) voor de
eigenaar. Tussen haakjes staan de huidige tarieven.
Toelichting
Bij het opstellen van
de financiële gevolgen is uitgegaan van de begroting 2000. Uit de werkelijke
cijfers blijkt dat de opbrengst hondenbelasting 20.000 hoger ligt. Dit is het
gevolg van een uitgevoerde controle hondenbelasting in 1999. De controle heeft
dus gezorgd voor een stijging van 7,25 %. Hieruit mag worden geconcludeerd dat
een controle zorgt voor een stijging tussen de 5 en 10 %. Uiteraard is het niet
zo dat elke controle dit percentage tot gevolg heeft. Gebaseerd op de laatste
twee jaar ligt het stijgingspercentage zelfs beneden de genoemde 7,25 %. In het
meest positieve geval zal het intensief controleren een stijging van 10 tot 15
% laten zien ten opzichte van de begroting 2000.
Na vergelijking met
andere gemeenten blijkt dat het aantal geregistreerde honden in Delft aan de
lage kant is (zie bijlage hondenbelasting). Intensievere controles zijn nodig
om het aantal geregistreerde honden te verhogen. Bij het handhaven van de
hondenbelasting zijn intensievere controles benodigd. Dit betekent echter dat
de perceptiekosten nog hoger zullen worden dan zij nu reeds zijn (zie bijlage
hondenbelasting: intensieve controle).
Het afschaffen van de hondenbelasting heeft een
kleine verhoging van de OZB tot gevolg. Er kan voor deze berekening immers
worden uitgegaan van de huidige netto opbrengst, aangezien een intensievere
controle waarschijnlijk niet tot een substantiële verhoging leidt.
4.2.2 Voorstel
·
Voorgesteld
wordt de hondenbelasting af te schaffen en de gederfde inkomsten op te vangen
in de OZB.
Mocht niet gekozen worden voor het afschaffen van
de hondenbelasting, wordt voorgesteld een extra hondencontroleur in dienst te
nemen, zodat er meer controles worden gehouden. Dit kan ervoor zorgen dat
iedere hondenbezitter ook daadwerkelijk hondenbelasting betaalt. Meer controles
brengen echter wel nog hogere perceptiekosten met zich mee. De extra perceptiekosten
dienen dan te worden opgevangen in de tarieven van de hondenbelasting, die
hierdoor weer zullen stijgen.
4.3 Geautomatiseerd
kwijtschelden
De wens bestaat om
per 2001 geautomatiseerde kwijtschelding te verlenen aan AOW’ers zonder
aanvullend pensioen en de zogenaamde fase IV cliënten van de WIZ. Dit zorgt
ervoor dat deze doelgroepen die in aanmerking komen voor kwijtschelding ook
kwijtschelding krijgen. Bovendien zullen de perceptiekosten veel lager zijn.
Het geautomatiseerd kwijtschelden brengt een verwachte verhoging van de
uitgaven van ƒ 1,8 miljoen (waarvan 1 miljoen uit de reiniging wordt betaald en
0,8 miljoen uit de OZB) met zich
mee. Dit bedrag kan hoger uitvallen doordat de berekening gebaseerd is op de
tarieven van 2000.
4.3.1 Uitwerking
In eerste instantie
is gekozen geautomatiseerde kwijtschelding te verlenen aan AOW’ers en fase IV
cliënten van WIZ. Hiervoor zijn de volgende redenen:
·
In de
voorwaarden die verbonden zijn aan geautomatiseerd kwijtschelden is onder meer
bepaald dat de financiële omstandigheden periodiek getoetst dienen te worden.
In de groep AOW’ers en fase IV cliënten is relatief de minste kans op
wijzigingen in de financiële omstandigheden. Toetsing van deze groep is
gemakkelijk te organiseren. Er vindt een controle plaats door
bestandsvergelijking tussen de registraties van het vakteam Belastingen en
respectievelijk de Belastingdienst en WIZ.
·
Vanwege het
feit dat de financiële omstandigheden van de twee bedoelde categorieën niet
snel zal wijzigen is de kans op onterechte kwijtschelding relatief klein. Het
risico blijft dus beperkt. Met name de profielen 1 en 2 van WIZ hebben geen of
een korte afstand tot de arbeidsmarkt en kunnen dus snel uitstromen bij WIZ.
Hierbij is het risico groter dat zij onterecht kwijtschelding ontvangen (zie
bijlage geautomatiseerd kwijtschelden voor uitleg van verschillende profielen).
·
In de
categorie AOW’ers zit het meeste niet-gebruik. Diverse belangengroeperingen
dringen al geruime tijd aan op gerichte actie voor deze categorie. Hulp aan deze
doelgroep is zeer gewenst. Geautomatiseerd kwijtschelden is hiervoor een
optimaal hulpmiddel.
·
Naast de nu
voorgestelde vorm van geautomatiseerd kwijtschelden bestaat reeds de
“meerjarige kwijtschelding”. Dit betekent dat iedereen die twee of meer jaren
achtereen voor kwijtschelding in aanmerking is gekomen, een vereenvoudigde
aanvraag indient. Bij de aanslag zit een retourformulier waarop men simpelweg
aankruist dat er meerdere jaren kwijtschelding is verleend. Men tekent er voor
dat de financiële situatie ongewijzigd is. Dit wordt steekproefsgewijs
gecontroleerd. Wanneer men niet tot de twee bedoelde categorieën behoort, maar
toch continu voor kwijtschelding in aanmerking komt, is invullen van een
formulier op den duur niet meer nodig.
Fase IV cliënten WIZ
Gegevens WIZ |
aantal |
profiel 0 |
140 |
profiel 1 |
251 |
profiel 2 |
304 |
profiel 3 |
162 |
profiel 4 |
179 |
profiel 5 |
1842 |
geen profiel |
287 |
totaal |
3165 |
Het aantal
zogenaamde fase IV cliënten is te vergelijken met de profielen 4 en 5. Dit zijn
er in totaal 2021. Echter, wanneer we naar het aantal aanslagen kijken (zie
tabellen op de volgende pagina) komen er minder personen in aanmerking voor
kwijtschelding (OZB 1310 en afvalstoffenheffing 1256, voor de profielen 4 en
5). Dit verschil is te verklaren doordat er personen voor kunnen komen die
samenwonen of gehuwd zijn en beiden een uitkering krijgen, maar 1
aanslagbiljet.
Door de gegevens
van WIZ te koppelen met de gegevens van het vakteam Belastingen is het mogelijk
te achterhalen aan hoeveel personen per profiel een aanslag OZB gebruik en afvalstoffenheffing is opgelegd en hoeveel personen kwijtschelding
hebben aangevraagd en gekregen (mits aangevraagd).
OZB gebruik
Profiel |
aantal aanslagen |
bedrag aanslag |
aantal kwijtschelding |
bedrag kwijtschelding |
verschil in aantal |
verschil in bedrag |
0 |
76 |
16.233 |
38 |
8.401 |
38 |
7.832 |
1 |
192 |
40.886 |
121 |
27.203 |
71 |
13.683 |
2 |
212 |
45.592 |
147 |
33.751 |
65 |
1.1841 |
3 |
93 |
21.684 |
64 |
14.909 |
29 |
6.775 |
4 |
132 |
27.839 |
90 |
19.625 |
42 |
8.214 |
5 |
1.178 |
262.583 |
817 |
185.933 |
361 |
76.650 |
geen |
211 |
50.730 |
112 |
27.774 |
99 |
22.956 |
totaal |
2.094 |
465.547 |
1.389 |
317.596 |
705 |
147.951 |
Afvalstoffenheffing
Profiel |
aantal aanslagen |
bedrag aanslag |
aantal kwijtschelding |
bedrag kwijtschelding |
verschil in aantal |
verschil in bedrag |
0 |
70 |
27.762,84 |
39 |
15.738,43 |
31 |
12.024,41 |
1 |
177 |
67.635,14 |
120 |
46.814,25 |
57 |
20.820,89 |
2 |
198 |
79.065,34 |
145 |
58.778,42 |
53 |
20.286,92 |
3 |
91 |
35.792,29 |
65 |
25.946,04 |
26 |
9.846,25 |
4 |
127 |
48.142,48 |
87 |
33.814,03 |
40 |
14.328,45 |
5 |
1.129 |
436.003,28 |
810 |
314.918,96 |
319 |
121.084,32 |
geen |
198 |
73.304,79 |
114 |
41.411,67 |
84 |
31.893,12 |
totaal |
1 .990 |
767.706,16 |
1.380 |
537.421,80 |
610 |
230.284,36 |
Verschil: aantal personen die voor
kwijtschelding in aanmerking komen, maar geen kwijtscheling hebben ontvangen.
De reden hiervoor kan zijn dat zij geen /of niet op de juiste wijze
kwijtschelding hebben aangevraagd.
Extra kosten geautomatiseerd kwijtschelden
Profiel |
verschil in aantal |
verschil in bedrag |
totaal |
||
|
OZB |
afvalstoffen |
OZB |
afvalstoffen |
|
4 |
42 |
40 |
8.214 |
14.328,45 |
22.542,45 |
5 |
361 |
319 |
76.650 |
121.084,32 |
197.734,32 |
Totaal 4&5 |
403 |
359 |
84.864 |
135.412,77 |
220.276,77 |
Het
bedrag dat ‘extra’ benodigd is met betrekking tot geautomatiseerd kwijtschelden
voor de profielen 4 en 5 is ƒ 220.276,77.
Hierbij zijn de tarieven van 2000 gebruikt. Het bedrag kan hoger uitvallen als
in 2001 de tarieven stijgen voor afvalstoffenheffing. Voor alle profielen zou
het extra bedrag dat nodig is komen op: ƒ 147.951,- + ƒ 230.284,36 = ƒ 378.235,36.
AOW’ers zonder pensioen
AOW’ers zonder
pensioen zijn ook een doelgroep voor geautomatiseerd kwijtschelden.
Het aantal personen
ouder dan 65 jaar wordt geraamd op 12.645. Hiervan hebben er 9.780 een
aanvullend pensioen. Het potentieel voor geautomatiseerd kwijtschelden is dus
2.865 AOW’ers. Het precieze aantal AOW’ers zonder pensioen is pas vast te
stellen als de bestandsvergelijking van het vakteam Belastingen met de gegevens
van de Rijks- belastingdienst is uitgewisseld/teruggekoppeld. Vooralsnog gaan
we uit van 2.865 personen.
Potentieel |
aantal |
gemiddeld bedrag
kwijtschelding |
totaal bedrag |
|
|
|
OZB gebruik |
afvalstoffen |
|
AOW’ers |
2.865 |
|
|
|
Aanvragen kwijtschelding 2000: ·
OZB
gebruikersgedeelte ·
afvalstoffenheffing |
351 349 |
248 |
351 |
87.048 122.499 |
Totaal aanvragen: |
|
|
|
209.547 |
Verschil: ·
OZB
gebruikersgedeelte ·
afvalstoffenheffing |
2.514 2.516 |
248 |
351 |
623.472 883.116 |
Totaal verschil |
|
|
1.506.588 |
Kosten
Voor de berekening
van de extra kosten door geautomatiseerd kwijtschelden zijn de bedragen voor
fase IV cliënten en AOW’ers uit voorgaande tabellen overgenomen. Dit betekent
het volgende voor de extra kosten met
betrekking tot geautomatiseerd kwijtschelden:
Doelgroep |
(verschil in) aantal personen |
(verschil in) bedrag |
Fase IV cliënten |
|
220.276,77 |
·
OZB gebruik |
403 |
22.542,45 |
·
afvalstoffenheffing |
359 |
197.734,32 |
AOW’ers zonder pensioen |
|
1.506.588,00 |
·
OZB gebruik |
2514 |
623.472,00 |
·
afvalstoffenheffing |
2516 |
883.116,00 |
|
|
|
Totale extra kosten |
|
1.726.864,80 |
Wanneer alle
profielen van WIZ uitkeringsgerechtigden betrokken worden in geautomatiseerde
kwijtscheldingsverlening, zou het totale bedrag uitkomen op:
ƒ157.958,59 (=ƒ
378.235,36 -/- ƒ 220.276,77) + ƒ 1.726.864,80 = ƒ 1.884.823,40
·
Beheerskosten
Het is blijvend dat
er nog kwijtscheldingsverzoeken (ongeveer 2500 formulieren) handmatig verwerkt
moeten worden. Daarnaast komt er op het gebied van gegevensbeheer een aantal
activiteiten bij, zoals bestandsvergelijking
en periodieke controle. Ook moeten de
aanslagen wel worden opgelegd, met vermelding van het feit dat de aanslag wordt
kwijtgescholden. Dit betekent extra werk bij de aanslagoplegging. Op de
automatisch toegekende kwijtschelding moet vervolgens nog een steekproef van
10% worden gehouden, waarbij de financiële omstandigheden volledig worden
getoetst. Dat betekent ongeveer 400 beoordelingen per jaar. Deze activiteiten
zijn geraamd op 800 uur (0,5 fte).
Beheer |
Beoordelingen/uren |
Uurprijs |
Bedrag |
Niet automatische
kwijtschelding |
2500
beoordelingen |
80,- |
200.000,- |
Gegevensbeheer |
300 uur |
120,- |
36.000,- |
Aanslagverwerking |
100 uur |
120,- |
12.000,- |
Toetsing automatische
kwijtschelding |
400 beoordelingen |
80,- |
32.000,- |
Totale beheerskosten |
|
|
280.000,- |
De huidige kosten
voor verwerking zijn ƒ 295.000 gebaseerd op 3750 beoordelingen. Met betrekking
tot beheerskosten is derhalve geen aanpassing noodzakelijk, deze blijven
globaal gelijk.
Totale extra kosten
|
extra kosten |
Fase IV cliënten |
220.276,77 |
AOW’ers zonder pensioen |
1.506.588,00 |
Gegevensbeheer |
36.000,00 |
Aanslagverwerking |
12.000,00 |
Toetsing automatische
kwijtschelding |
32.000,00 |
|
|
Totale extra kosten |
1.806.864,77 |
Totaal extra kosten, waarbij alle profielen meegenomen worden, zijn:
ƒ157.958,59+ ƒ 1.806.864,77= ƒ 1.964.823,36
4.3.2 Relatie
Het bedrag van geautomatiseerd kwijtschelden moet
opgenomen worden in de nieuwe bruto opbrengst OZB.
In eerdere notities is beschreven dat ouderen, met
name uit plichtsbesef, geen kwijtschelding aanvragen. Uit voorgaande cijfers
blijkt dit ook, aangezien ongeveer 350 ouderen (uitgaande dat 1 persoon zowel
voor OZB als afvalstoffenheffing kwijtschelding heeft aangevraagd) van 65 jaar
en ouder kwijtschelding hebben aangevraagd en het potentieel op 2865 is
vastgesteld. Dit betekent dat maar 12% kwijtschelding heeft aangevraagd. Met
name voor deze groep is geautomatiseerd kwijtschelden een goed instrument.
4.3.3 Voorstellen
Er wordt voorgesteld in te stemmen met de volgende punten:
·
Met ingang van
2001 geautomatiseerde kwijtschelding verlenen aan AOW’ers zonder pensioen en
fase IV cliënten van WIZ;
·
Hierbij de
begroting van de lasten voor het kwijtscheldingsbeleid met ingang van 2001
verhogen met afgerond ƒ 1.800.000,-;
·
De kosten van
deze verhoging volgens een nader te bepalen verdeelsleutel verhalen op: het
tarief van de OZB en/of het tarief van de afvalstoffenverwerking
·
De verordening
kwijtschelding aanpassen aan de strekking van deze notitie.
5. Scheiding van Rioolrechten van de OZB
5.1 Inleiding
Momenteel zitten de
rioolrechten in de OZB. De wens is de rioolrechten uit de OZB te halen. Door de
rioolrechten uit de OZB te halen, wordt inzichtelijk hoe de verhoudingen zijn
tussen de OZB tarieven in Delft en andere gemeenten. Bovendien worden de burgers
bewust van het feit dat er wordt betaald voor een dienst die verleend wordt.
Rioolrechten worden
geheven ter dekking van de kosten die verband houden met de aanwezigheid en het
gebruik van de gemeentelijke riolering. De wettelijke zorgplicht van de
gemeente behelst de aanleg, de instandhouding en het onderhoud van het
rioolstelsel. De kosten die hiermee gepaard gaan kunnen worden omgeslagen in
een rioolheffing.
5.2 Uitwerking
Het systeem van de
rioolheffingen dient kostendekkend en ook niet meer dan kostendekkend te zijn.
De diensten die de gemeente verleent worden betaald door de gebruikers.
De gevolgen van dit
beleid zijn dat de OZB tarieven minder hard zullen stijgen en dat de
rioolheffing daarentegen sterker zal stijgen. Er moeten grote investeringen
betaald worden, zoals de vervanging van oude riolen. Deze extra investeringen
moeten binnen het systeem van de rioolopbrengst worden opgevangen. Nog nader
bestudeerd dient te worden of een vorm van vergroening van het stelsel mogelijk
is, de splitsing van de rioolrechten en de OZB maakt dit in principe mogelijk.
Voor deze
rioolheffing wordt er onderscheid gemaakt tussen het aansluitrecht en het
afvoerrecht.
Aansluitrecht
Het aansluitrecht
voor riool is een heffing van de eigenaar van een zaak die is aangesloten op de
riolering. Het hebben van een aansluiting is het belastbare feit.
Afvoerrecht
Het afvoerrecht
voor riool is een heffing die wordt opgelegd aan degene die afvalwater in de
riolering brengt. Het gebruiken van de aansluiting is het belastbare feit.
Sinds 1-1-1992
wordt er voor de eerste 500 m3 lozing op het gemeentelijk rioolstelsel geen rioolrechten in rekening gebracht.
Om beleidsmatige redenen is er voor gekozen om het rioolrecht klein afvoer te incorporeren in het
gebruikersgedeelte van de onroerende-zaakbelastingen (OZB). Deze keuze hield
verband met de nieuwe wettelijke relatieve limiet tussen het eigenaren- en
gebruikerstarief van de OZB van 1,25:1.
De werkelijke
relatieve verhouding tussen het eigenaren- en het gebruikerstarief was in 1991
in Delft 1,77:1. Door het incorporeren
van het rioolrecht klein afvoer werd een lastenverschuiving van eigenaren naar
gebruikers voorkomen.
Voor lozingen boven
de 500 m3 volgde er een aanslag op basis van het afvoerrecht, terwijl de eerste
500 m3 werden vrijgesteld. Het onderhoud werd naast deze opbrengsten bekostigd
uit de algemene middelen.
Situatie 2001
Per 1-1-2001 is het
plan om opnieuw Rioolrechten in te voeren voor de lozingen tot 500 m3. Hierbij
wordt gedacht aan een vastrecht (één tarief). Boven de 500 m3 blijft de huidige
gedifferentieerde tarifering in stand.
Waarom wordt er besloten
tot een herinvoering van deze heffing?
·
duidelijkheid
·
oneigenlijk
gebruik OZB
·
betere
kostenomslag
·
directe
relatie tussen uitgaven en belastingopbrengsten
·
principe
vervuiler betaalt
·
ter voorkoming
van verdere juridische problemen met groot afvoerders (ongelijkheid)
5.3 Relatie
met Rioleringsplan
Uit het
Rioleringsplan blijkt dat op basis van de kosten voor riolering 2000 het tarief
op
ƒ 209,00 per
aansluiting komt. Op basis van de kosten die voortvloeien uit het
Rioleringsplan zou dit tarief in 2001 komen op ƒ 264,00.
Kanttekening
hierbij is dat bij de rioolheffing niet alle kosten zonder meer binnen 1 tarief
omgeslagen kunnen worden. Sommige kosten kunnen aan het aansluitrecht worden
toegerekend en andere kosten aan het afvoerrecht. Een combinatie van deze
rechten lijkt daarom voor de hand te liggen, terwijl de kans op beroepszaken
vrij groot is. De kostentoerekening dient dan ook zeer nauwgezet uitgevoerd te
worden. Bij oneigenlijke doorberekening van de kosten kan de verordening
onverbindend worden verklaard.
De totaalopbrengst
2001 zou komen op ƒ 13.393.004,00.
5.4 Aandachtspunten
Tarief
Voor een juiste
kostentoerekening en voor een eenvoudige invoering verdient het de voorkeur om
voor één heffing te kiezen: voor het lozen tot 500 m3 op het riool. Het is
zelfs aan te bevelen om dezelfde heffingsmethodiek te gebruiken als voor de
grote afvoerders (het afvoerrecht). Uit jurisprudentie blijkt dat het door
elkaar heen gebruiken van het afvoerrecht en het aansluitrecht op moeilijkheden
kan stuiten. Vooral de kostenverdeling naar deze twee methodieken is zeer
lastig te noemen. Het niet op controleerbare wijze vastleggen van de
kostendekking kan tot onverbindendheid van de verordening leiden.
Belastingplichtigen per heffing
·
Aansluitrecht: eigenaren.
De eigenaren
aanslaan is het minst arbeidsintensief. Er is altijd een eigenaar van een zaak.
·
Afvoerrecht:
gebruikers.
Bij het aanslaan
van de gebruikers moet niet worden vergeten dat dit dan een belasting is
waarvoor kwijtschelding gevraagd kan worden (het is immers een onontkoombare
belasting). Het principe de vervuiler betaald is hier natuurlijk volledig op
van toepassing. Met betrekking tot verder vergroenen, zal nagegaan dienen te
worden of het in de toekomst mogelijk is een gedifferentieerd tarief in te
stellen, zodat bij minder afvoer ook minder wordt betaald.
5.5 Consequenties
Aan onderstaande
voorstellen (paragraaf 5.6) zijn grote juridische risico’s verbonden.
·
Het
ingenieursbureau (riool) is momenteel niet in staat inzichtelijk te maken wat
de kosten zijn per soort recht. Zij willen een extern bureau inschakelen om de
kosten te specificeren. Deze uitsplitsing wordt echter niet op korte termijn
verwacht. Een goede uitsplitsing en een kostentoerekening per soort recht is
echter een voorwaarde om een afvoer- en/of aansluitrecht te kunnen heffen.
·
Op dit moment
is niet duidelijk welke kosten precies verband houden met de riolering. Niet
alle kosten worden in rekening gebracht als rioleringskosten.
·
Bij de
belastingrechter wordt op detailniveau naar de kostentoerekening gekeken. In de
praktijk blijkt dat bij de geringste onduidelijkheid, de verordening
onverbindend wordt verklaard.
·
Naast een
goede uitsplitsing van kosten en een kostentoerekening per soort recht is
tevens een overzichtelijke begroting vereist. In de gemeentelijke begroting
2001 zijn echter de uitgaven en opbrengsten niet gedetailleerd genoeg
opgenomen. In algemene zin geeft dit problemen voor het opstellen van
verordeningen. Daarnaast kan het extra problemen opleveren bij de belastingrechter
als blijkt dat uitgaven en opbrengsten niet duidelijk zijn af te leiden uit de
begroting.
Als niet aan
bovenstaande voorwaarden kan worden voldaan, is de gemeente niet in staat op
een verantwoorde wijze de rioolrechten te heffen!
Advies vakteam Belastingen
Alle betrokken
vakteams informeren over het belang en verzoeken alles op alles te zetten om te
zorgen dat de volgende onderwerpen helder aangetoond worden:
·
een goede
uitsplitsing van rioleringskosten
·
een kosten
toerekening per soort recht
·
een
overzichtelijke begroting waarin duidelijk is af te leiden wat de uitgaven en
opbrengsten zijn
5.6 Voorstellen
·
Het heffen van
een aansluitrecht van eigenaren van een perceel (het uiteindelijke tarief wordt
op basis van het GRP 2001-2005 vastgesteld).
·
Het heffen van
een gedifferentieerd afvoerrecht (nader te betalen) van gebruikers van een
perceel voor het afvoeren van meer dan 500 m3 afvalwater op het riool.
·
De verordening en bijbehorende tarieven voor Rioolrechten in december vast
te stellen.
6. Het beleid ten
aanzien van de Zalmsnip ongewijzigd laten
6.1 Inleiding
Voordeel van het
beleid ten aanzien van de Zalmsnip ongewijzigd laten is dat met name studenten
en personen in verzorgingstehuizen een Zalmsnip uitgekeerd kunnen krijgen. Dit
is wettelijk niet verplicht. Wettelijk is alleen de lastenverlichting verplicht
voor huishoudens die een aanslag, bijvoorbeeld het OZB gebruikersdeel krijgen.
Daarnaast is het reeds mogelijk om niet de ‘volle’ ƒ 100,- voor elk huishouden te gebruiken als lastenverlichting, maar
bijvoorbeeld ƒ 75,- en de overige 25 gulden te gebruiken voor nieuw
minimabeleid. De gemeente Delft wil echter de huidige doelgroepen tegemoet
blijven komen door het beleid ongewijzigd te laten.
6.2 Uitwerking
De werkwijze die Delft hanteert met betrekking tot
de Zalmsnip is voor huishoudens automatisch via de OZB gebruikersgedeelte de
lastenverlichting van ƒ 100,- te verrekenen. Inwoners van Delft die in
onzelfstandige wooneenheden wonen, en dus geen aanslag OZB gebruikersgedeelte
ontvangen dienen de Zalmsnip zelf aan te vragen. Dit zijn met name studenten.
Het vakteam Belastingen schrijft verzorgingstehuizen aan en vraagt een lijst op
te sturen van de bewoners. Op basis van deze lijst onderzoekt het vakteam of de
bewoners op de lijst daadwerkelijk ingeschreven staan in de Gemeentelijke
Basisadministratie. Een voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een
Zalmsnip is namelijk dat de persoon op de peildatum 1 januari van het
betreffende jaar ingeschreven staat.
6.3 Relatie met minimalisatie perceptiekosten
Het nadeel van het
handhaven van de huidige uitkering van de Zalmsnip zijn de perceptiekosten. Het
verwerken van de losse aanvragen (Zalmsnippen die niet via de aanslag OZB
gebruikersdeel worden uitgekeerd) meestal van studenten en lijsten via
verzorgingstehuizen (± 5800 aanvragen) is arbeidsintensief. Alle losse
aanvragen dienen namelijk beoordeeld te worden. De huidige werkwijze kan versimpeld worden door de lastenverlichting te
relateren aan de aanslag afvalstoffenheffing. Het voordeel hierbij is dat de
meeste doelgroepen deze aanslag ontvangen en hiermee een groter bereik van
belastingplichtigen wordt gerealiseerd die een automatische verrekening van de
Zalmsnip via het aanslagbiljet ontvangen. Mits dit technisch is te realiseren
voor 1-1-2001. Beoordelingen en handmatige verwerking en afhandeling door het
vakteam is dan alleen nodig voor bewoners van verzorgingstehuizen.
6.4 Voorstellen
Het beleid ten aanzien van de Zalmsnip ongewijzigd
laten te interpreteren als zijnde de huidige doelgroepen voor de Zalmsnip in
aanmerking te laten komen en in te stemmen met:
·
De huidige doelgroepen blijvend in aanmerking te laten komen voor de ƒ
100,- lastenverlichting
·
Afwijkend van voorgaande jaren, per 1-1-2001 de Zalmsnip via de aanslag
afvalstoffenheffing te verrekenen.
7. Tegemoetkoming
in het huurbedrag van onzelfstandige wooneenheden
7.1 Inleiding
Bewoners van
onzelfstandige wooneenheden komen niet in aanmerking voor kwijtschelding van
onroerende-zaakbelastingen (OZB). De gebruikersaanslag OZB wordt, als er sprake
is van onzelfstandige bewoning, naar de eigenaar gestuurd. De gebruiker zelf
krijgt dan geen aanslag en kan daarom ook geen kwijtschelding aanvragen. Een
pand is volgens de wet onzelfstandig als er sprake is van gebruik van
gemeenschappelijke voorzieningen. Een pand is volgens de wet zelfstandig als er
wasgelegenheid, kookgelegenheid en toilet aanwezig is.
Het ontbreken van
de mogelijkheid tot aanvraag van kwijtschelding wordt ervaren als
rechtsongelijkheid. De wens bestaat voor desbetreffende doelgroepen een
regeling in het leven te roepen waarbij het gedeelte van de woonlasten, die
door de verhuurder in rekening worden gebracht en die betrekking hebben op de
OZB, kan worden gecompenseerd. Uiteraard
is dit alleen mogelijk wanneer de financiële situatie zodanig is dat er
kwijtschelding zou worden verleend als er wél een aanslag zou zijn opgelegd.
7.2 Uitwerking
Degenen die voor
een bijdrage in de kosten in aanmerking kunnen komen zijn:
·
Studenten met
een studietoelage, waarbij sprake is van onzelfstandige bewoning.
·
Niet-studenten
die onzelfstandige woonruimten bewonen.
De omvang van de
groep niet-studenten is ons niet bekend. Onzelfstandige woonruimten worden naar
onze inschatting meestal door studenten bewoond. Hierdoor is alleen het aantal
studenten in onze berekening verwerkt. In 2000 zijn er 7996 studenten woonachtig
in Delft, hiervan wonen er 4833 ‘onzelfstandig’. De doelgroep bestaat dus uit ±
4833 personen. Ervaringscijfers wijzen uit dat 40% geen aanvraag zal indienen¹.
Dit betekent dat er ± 2900 aanvragen kunnen worden verwacht.
Kosten
Op basis van een
steekproef wordt het OZB-bedrag voor kamerbewoners geschat op ƒ 65,- per kamer.
Dit bedrag is gebaseerd op de gegevens van 1999 gecorrigeerd met de
inflatiecorrectie. Bij 2900 aanvragen wordt het potentiële bedrag dat met de
compensatie is gemoeid ƒ 188.500,-. Bij een toewijzingspercentage van 84% (het
toewijzingspercentage in 1999 bij de kwijtschelding) wordt een totaal van ƒ
158.340,- uitgekeerd.
·
Beheerskosten
Het eerste jaar
moeten alle aanvragen worden getoetst. Wanneer iemand twee jaar voor de
bijdrage in aanmerking is gekomen, en de financiële omstandigheden ongewijzigd
zijn, is volledige toetsing niet nodig. Hierbij is na twee jaar, jaarlijks voor 25% van de aanvragen een
volledige toetsing nodig. De resterende 75% valt onder “meerjarige
tegemoetkoming” en wordt steekproefsgewijs (10%) getoetst. Dit betekent dat de
kosten na twee jaar zullen afnemen. We gaan er vanuit dat de financiële
omstandigheden in principe circa 4 jaar ongewijzigd blijven (soms minder, omdat
de studie voortijdig wordt afgebroken, soms meer omdat de studie langer dan 4
jaar duurt).
¹ Landelijk ligt
het niet-gebruik tussen 30% - 50%. In Delft is het niet-gebruik voor zowel
kwijtschelding als de Zalmsnip ± 40%.
·
Structurele lasten
Aanvankelijk zijn
de beheerskosten hoger dan het feitelijk uit te keren bedrag. Dit wordt veroorzaakt
door het feit dat de toetsing op precies dezelfde wijze gebeurt als bij de
kwijtschelding. Anders zou de rechtsongelijkheid in feite “omkeren”. Na twee
jaren dalen de beheerskosten naar een niveau dat net onder het uit te keren
bedrag ligt. Het blijft derhalve een dure voorziening. Het gaat hier
uitsluitend om het bedrag voor de OZB.
Voor de
afvalstoffenheffing ontvangt men wél een aanslag, waarvoor men dus
kwijtschelding kan aanvragen. Wanneer men voor beide regelingen een aanvraag
indient, hoeft uiteraard maar éénmaal worden getoetst. Het registreren en
afhandelen dient echter wel gescheiden te gebeuren, zodat dit voor het
kostenplaatje per saldo geen voordeel oplevert. De kosten voor 2001 zijn
geraamd op ƒ350.000,-
7.3 Relatie met minimalisatie perceptiekosten
Het nadeel is dat
verwacht wordt dat de perceptiekosten in vergelijking met het uit te keren
bedrag zeer hoog zullen zijn. De verwachte uitkering is ƒ 158.340,- en de
verwachte structurele lasten voor 2001 is ƒ 350.000,-. In het streven naar
minimalisatie van de perceptiekosten past deze invoering van een tegemoetkoming
in de woonlasten voor onzelfstandige wooneenheden, niet.
7.4 Uitvoering
De tegemoetkoming
kan niet worden gezien als een soort
Zalmsnip. Deze geldt namelijk voor ieder huishouden. Door een eigen “snip” in
te voeren die niet voor iedereen is bestemd ontstaat er rechtsongelijkheid. De
tegemoetkoming kan ook niet worden
gezien als kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Om in aanmerking te
kunnen komen voor kwijtschelding moet namelijk sprake zijn van een
aanslagbiljet.
Een mogelijkheid
betreft de tegemoetkoming als een categoriale
bijstandsverlening te zien. Dit levert geen rechtsongelijkheid op. De
uitvoering ligt dan bij WIZ.
Juridische zaken
heeft deze mogelijkheid aangegeven. Hierbij moeten wel duidelijke categorieën
aangegeven worden, waarbij dan ook geen discriminatie plaatsvindt. Dus alleen
kijken naar de hoogte van het inkomen en niet naar het soort inkomen (dus niet
alleen studenten tegemoetkomen). Daarnaast moet er een relatie met bepaalde
kosten bestaan, die aangetoond kunnen worden. Bij studenten betekent dit dat
zij aantonen dat in het huurbedrag, gemeentelijke lasten zijn verwerkt door de
verhuurder.
Het Ministerie zal
deze tegemoetkoming niet wensen, omdat het de armoedeval ‘bevordert’, maar deze
wordt op grond van gelijke behandeling en bij verdere goede motivatie
waarschijnlijk meer geapprecieerd dan bijvoorbeeld de Millennium-uitkering (om
het feestje te betalen!). Daarnaast is door WIZ ook aangegeven dat deze vorm niet wenselijk is.
Momenteel wordt
door Juridische zaken uitgezocht of de uitvoering van de tegemoetkoming als een
soort subsidieregeling kan worden uitgevoerd en zal een aparte verordening
opgesteld moeten worden.
Voor de
tegemoetkoming zal tevens nagegaan moeten worden waar deze het meest efficiënt
uitgevoerd kan worden.
7.5 Consequenties
Het invoeren van
een tegemoetkoming kweekt een goodwill bij degene die ervoor in aanmerking
komen, voornamelijk studenten. Tevens wordt er een unieke situatie gecreëerd
die mogelijkerwijs navolging ondervindt. Echter de uitvoering zorgt voor een
grote kostenpost.
Het invoeren van de
tegemoetkoming is alleen nuttig als het doel waarvoor deze in het leven wordt
geroepen ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De kosten die hier dan tegenover
staan worden dan ook als minder relevant ervaren. Wordt echter het doel niet of
niet voldoende bereikt, dan is het de vraag of een dergelijke regeling wel moet
worden ingevoerd. Er worden dan kosten gemaakt voor een in het leven geroepen
regeling die niet goed functioneert.
7.6 Kanttekeningen
In de becijferingen
zitten nogal wat aannamen. Het is niet uit te sluiten dat er meer of minder
aanvragen binnen zullen komen. Bijvoorbeeld bij minder dan 40% niet-gebruik.
Het is ook mogelijk dat het toewijzingspercentage hoger of lager uitvalt dan
het gemiddelde van de kwijtschelding. Studenten worden niet als aparte
categorie bijgehouden binnen de kwijtschelding, zodat percentages per categorie
niet bekend zijn. Tenslotte is het mogelijk dat het bedrag van ƒ 65,- per
student hoger of lager uitvalt. Daarom is het zinvol om na een jaar na
invoering van de bijdrage deze aannamen te toetsen en zonodig bij te stellen.
·
Bij het
opstellen van de kosten is de inflatiecorrectie niet meegenomen.
·
Er is geen
rekening gehouden met de verwachte daling van de nieuwe OZB-tarieven (zie
uitgangspunt 2, tariefdifferentiatie). Dit betekent dat de verwachte uitkering
van
ƒ 158.340,- zal dalen en hierdoor een nog groter verschil kan ontstaan
in relatie tot de verwachte structurele lasten, zoals die nu zijn opgesteld
voor de jaren 2002 en 2003 en verder.
·
Er is
uitgegaan van een dalend aantal volledige toetsingen. Echter door de jaarlijkse
instroom van nieuwe studenten, kan het betekenen dat het aantal hoger komt te
liggen dan nu wordt aangenomen. Dit zal pas drie jaar na invoering duidelijk
worden.
In 1995 is besloten
dat de OZB gebruikersdeel voor onzelfstandige woonruimte kan worden opgelegd
aan de eigenaar. De huurders zijn dan niet meer rechtstreeks belastingplichtig.
Echter het bedrag van de OZB wordt wel doorberekend aan deze huurders. De
bewoners van onzelfstandige woonruimte komen wel, individueel, in aanmerking
voor de Zalmsnip. Ook kunnen zij kwijtschelding krijgen voor de
afvalstoffenheffing. Uit de ervaringscijfers is gebleken dat hier niet optimaal
gebruik van wordt gemaakt. Het streven moet dan ook zijn dat hier wel optimaal
van gebruik gaat worden gemaakt. Dit kan worden gerealiseerd door de
voorlichting nog meer te verbeteren.
7.7 Voorstellen
Als de wens bestaat
deze doelgroepen middels een tegemoetkoming in de woonlasten tegemoet te komen,
dan stellen wij voor akkoord te gaan met:
·
Een aparte
verordening voor deze tegemoetkoming op stellen
·
De lasten van
deze maatregel van ƒ 350.000,-. meenemen in de hoogte van de tarieven OZB
(gebruik) van 2001.