Beleidsadvies bij het Jaarverslag van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften over het jaar 1999.
Geacht
college,
In dit
beleidsadvies wordt het Jaarverslag 1999 van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften
aan de orde gesteld, en waar nodig en mogelijk voorzien van een advies voor
aanpassing van procedures of beleid.
De opbouw
van dit beleidsadvies is als volgt:
Inhoud.
1. Inleiding
2. Algemene conclusies en bevindingen
CBB
3. Aandachtspunten CBB per Kamer
4. Vervolgprocedures
5. Samenvatting en conclusies.
1. Inleiding.
In 1999
zijn bij de commissie in totaal 944 nieuwe bezwaarschriften ingediend. De
ontwikkeling van het aantal nieuw ingediende bezwaarschriften per jaar vanaf
1993, en de verdeling over de verschillende Kamers is als volgt:
verslagjaar 1993
1994 1995 1996
1997 1998 1999
Kamer
I 231 159
149 200 128 100 106
Kamer
II 291 291
439 351 649 530 788
Kamer
III 35 47 25 35 25 39 31
Kamer
IV - - 5 13 22 21 19
Totaal 557
497 618 599
824 690 944
In 1999
werden in totaal 944 bezwaarschriften ingediend, en werden door de
commissie 540 adviezen uitgebracht.
Opnieuw had Kamer II het grootste aandeel in het aantal te behandelen
bezwaarschriften. Een wijziging van het beleid op het gebied van de Wet
Voorzieningen Gehandicapten (WVG) per 1 januari 1999 leidde tot 265 nieuwe
bezwaarschriften. Een achterstand in de behandeling ervan kon bij deze toch al
overbelaste Kamer niet voorkomen worden. In 1999 is een aantal maatregelen
genomen om deze achterstanden, en deze overbelasting tegen te gaan. In een
volgend jaarverslag kan ongetwijfeld melding worden gemaakt van het effect van
de genomen maatregelen. Als we het aantal bezwaarschriften “corrigeren” voor
het WVG-effect, dan lijkt er een lichte daling van het aantal bezwaarschriften
als tendens voor de gehele organisatie te bestaan.
Bij een
beoordeling van de kwaliteit van de primair genomen besluiten is niet zo zeer
het aantal bezwaarschriften bepalend, maar veeleer de redenen waarom
bezwaarschriften in bepaalde gevallen gegrond verklaard worden.
Er blijkt
de laatste jaren voor de gehele
commissie (alle Kamers tezamen) een redelijk vaste verhouding te zijn tussen
gegronde (30%), ongegronde (60%) en
niet ontvankelijke bezwaren (10%). In een overzicht:
inhoud
adviezen 1995 1996 1997 1998 1999
(deels)
gegrond 115 (30%) 103
(34%) 94 (27%) 144 (30%) 143
(27%)
ongegrond 236 (61%) 157
(52%) 222 (65%) 285
(58%) 357 (66%)
niet-ontvankelijk 34
(9%) 44 (14%) 26 (8%) 59 (12%) 40 (7%)
De
redenen voor gegrondverklaring worden gewoonlijk gerubriceerd in de volgende categorieën:
n
andere
weging van feiten en omstandigheden
n
fouten
n
andere
interpretatie van regelgeving
n
motiveringsgebreken
n
nieuwe
feiten en omstandigheden tijdens de bezwaarschriftprocedure
n
overige.
1. Andere
weging van feiten en omstandigheden (ca. 66%).
Evenals in
voorgaande jaren is een groot deel van de gegrondverklaringen veroorzaakt door
het feit dat de commissie na afweging van alle feiten, omstandigheden en
belangen, tot een andere conclusie kwam dan het bestuursorgaan. Dit doet zich
met name voor als een wettelijke regeling “open normen” bevat, zoals de
Algemene Bijstandswet. Kamer II is in 93 gevallen langs deze weg tot een advies
tot gegrondverklaring gekomen, daarbij ging het in circa 58 gevallen om
besluiten in het kader van de WVG, en in circa 35 gevallen om besluiten in het
kader van de Abw. In Kamer IV heeft zich dit slechts eenmaal voorgedaan.
2. Fouten (ca. 29%).
In deze
categorie kunnen worden onderscheiden:
-fouten als
gevolg van onjuiste toepassing van regelgeving (12%)
-fouten als
gevolg van onzorgvuldige voorbereiding (17%)
Van een
onzorgvuldige voorbereiding was in 25
gevallen sprake. In Kamer II is dit 16 keer geconstateerd, in Kamer I 5 keer,
en in Kamer IV 4 keer.
Onjuiste toepassing
van regelgeving werd geconstateerd bij Kamer II 13 keer, en bij Kamer IV 4
keer.
3. Motiveringsgebreken (ca. 4%).
Motiveringsgebreken
zijn niet vaak gesignaleerd, waarbij moet worden aangetekend dat Kamer II deze
categorie niet nader specificeert. De cijfers geven dan ook mogelijk een
vertekend beeld. Kamer I constateerde in 4 gevallen een motiveringsgebrek, en
de Kamers III en IV beide slechts eenmaal. Dit geringe aantal is een compliment
aan de organisatie waard.
4. Nieuwe feiten en omstandigheden tijdens
de bezwaarschriftprocedure (ca 0,5%)
Het doet
zich in de praktijk niet vaak voor dat tijdens de bezwaarschriftprocedure
nieuwe feiten en omstandigheden ingebracht worden, die leiden tot een nieuw
besluit. In 1999 is dit slechts eenmaal voorgekomen bij Kamer II.
5. Overige (ca. 3,5%)
Hieronder
valt de categorie die niet nader gespecificeerd is, of die niet onder een van
de vorige genoemde oorzaken is te brengen. Het betreft 5 adviezen van Kamer I.
Contraire besluiten.
Uit de
hierover beschikbaar zijnde informatie blijkt dat in 1 geval is afgeweken van het advies van de commissie, de overige
adviezen (539 in totaal) zijn overgenomen door het betreffende bestuursorgaan.
2 Algemene conclusies en bevindingen CBB.
Werkdruk,
en inrichting van de Kamers.
In
voorgaande jaarverslagen stonden onder
deze aanduiding vooral de aspecten werkdruk, en inrichting van de Kamers
(hoeveel raadsleden?) centraal. Om een tweetal redenen wordt daarop in dit
beleidsadvies niet nader ingegaan. Allereerst niet, omdat met betrekking tot
werkdruk en inrichting (vooral van Kamer II) recent besluitvorming heeft
plaatsgevonden. Het zal er nu om gaan om goed te monitoren of de ingevoerde
maatregelen inderdaad de effecten
hebben die daarmee beoogd werden. Ten tweede niet, omdat voor deze
algemene aspecten rond het rechtsbeschermingsbedrijf JZ/Facilitair de primaire
verantwoordelijkheid draagt, terwijl dit beleidsadvies zich vooral op de inhoud
moet richten.
Terugkoppeling
vervolgprocedures.
Hoewel
daarover ter gelegenheid van het vorige beleidsadvies afspraken zijn gemaakt,
lijkt het erop dat het nog geen automatisme is dat de Kamers op de hoogte
worden gesteld van rechterlijke uitspraken in vervolgprocedures. Dit is
absoluut nodig om de kwaliteit van het werk van de Kamers te handhaven. Een voorstel om artikel 20 van de
Verordening CBB op dit punt aan te
passen is vorig jaar aanvaard. In de praktijk lijkt deze afspraak nog niet te
werken c.q. gewerkt te hebben. Daaraan zal opnieuw aandacht worden besteed.
3. Aandachtspunten CBB per Kamer.
3.1 Kamer I.
Kamer I
adviseert op bezwaarschriften in het kader van en betreffende de volgende
wetten:
Algemene
wet bestuursrecht (Awb), Woningwet, Bouwverordening, Wet op de Ruimtelijke Ordening,
Gemeentewet, Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden, Wet Voorzieningen
Gehandicapten (WVG) en Verordening Voorzieningen Gehandicapten, de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV), Exploitatieverordening Horeca 1998, de
Bomenverordening Delft 1998, de Subsidieverordening Stadsvernieuwing, de
Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Bij de
conclusies en bevindingen merkt de Kamer op dat thans gepoogd wordt de
behandelingsduur van bezwaarschriften te bekorten, onder andere door de
afdelingen 2 in plaats van 3 weken de tijd te geven voor het indienen van
verweer. Hoewel de gemiddelde
afhandelingsduur van de bezwaarschriften in 1999 is teruggebracht van 16 weken
(1998) naar 15 weken (1999), stijgt deze duur nog altijd uit boven de
wettelijke termijn (Awb art. 7:10) van 10 weken (na verdaging 14 weken). Dit blijft een aandachtspunt, zo merkt de
Kamer terecht op.
Een van de
aandachttrekkende bouwzaken was die van de drie bouwaanvragen aan de Laan van
Altena (vergroten met een dakopbouw).
De welstandscommissie had ten aanzien van het bouwplan positief
geadviseerd. Verweerders (B&W) waren niet overtuigd van de esthetische
aanvaardbaarheid van het bouwplan, en gingen, mede naar aanleiding van
ingebrachte bedenkingen, over tot het vragen van een second opinion van de
welstandscommissie Leiden, die voor Delft als vaste “second-opinion-adviseur”
geldt. Kamer I oordeelde dat verweerders zonder
voldoende motivering waren overgegaan tot het aanvragen van een second
opinion, en het ene welstandsadvies boven het andere lieten prevaleren.
Het lijkt raadzaam om op dit punt tot een nadere
gedachtenwisseling met de Kamer te komen.
De vraag of “een bouwwerk op zich, en in relatie tot zijn omgeving,
voldoet aan redelijke daaraan te
stellen eisen van welstand” (formulering Woningwet) dient immers door het
vergunningverlenende orgaan (i.c. B&W) te worden beantwoord. Daarvoor
bedienen zij zich van een deskundig adviesorgaan (de welstandscommissie), maar
het antwoord op die vraag blijft wel aan het college van B&W voorbehouden.
Mocht dit college het daarom met het inzicht van het eigen deskundig
adviesorgaan om inhoudelijke redenen niet eens zijn (en dus niet slechts om
procedurele redenen, bijvoorbeeld: de commissie heeft naar de verkeerde
tekeningen gekeken of zo), dan heeft het college het volste recht een second
opinion in te winnen. Het college mag het eigen inzicht in de plaats stellen
van dat van het primair geraadpleegde deskundig adviesorgaan. Maar omdat men
een eigen deskundig adviesorgaan geraadpleegd heeft, stellen (wet en)
jurisprudentie dan wel als eis dat dat eigen inzicht ondersteund wordt door dat
van een ander deskundig adviesorgaan. Het mag dus om de eigen mening gaan (ik
vind het niet mooi, passend etc.). Dat is op zich voldoende motivering om een
second opinion te vragen. Het is ook niet in te zien, wanneer in andere
gevallen een second opinion aan de orde zou kunnen komen, anders dan bij de
hierboven al genoemde procedurele onvolkomenheden. Maar die zijn met het eigen
deskundig adviesorgaan altijd te herstellen. Het gaat juist om andere
inhoudelijke inzichten.
Beleidsadvies 1: het lijkt raadzaam om op het punt van de
second-opinion in welstandsaangelegenheden tot een nadere gedachtenwisseling
met Kamer I te komen.
Als
aandachtspunt constateert Kamer I voorts het volgende.
De implementatie van veranderde
regelgeving dient in de praktijk nauwkeurig te worden doorgevoerd. Kamer I
wijst hierbij naar de Horecaverordening, en de Bomenverordening, die beide
medio 1998 in werking zijn getreden.
Beleidsadvies 2: dit aandachtspunt
ware over te nemen.
3.2
Kamer II.
In Kamer II
worden de bezwaarschriften behandeld, waarvan de primaire beschikking namens
B&W is afgegeven door (in 1999 nog) de DMZ. Van de 788 ingekomen
bezwaarschriften waren er 460 gericht tegen besluiten op grond van de Abw;
vrijwel hetzelfde aantal als in 1998. Daarnaast is in 1999 een uitzonderlijk
groot aantal bezwaarschriften ingediend in het kader van de WVG, namelijk 302.
Voorts heeft Kamer II 26 bezwaarschriften ontvangen op het gebied van de
volgende wetten/regelingen: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Awb/Bbz),
indicatie voor het verkrijgen van een aanleunwoning, kortingsregeling
(minimabeleid), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), en de Regeling Opvang
Asielzoekers (ROA).
In een
afzonderlijke nota van de sector WIZ dd. ....... wordt op de
opmerkingen en aandachtspunten van de Cie B&B ingegaan. Deze nota is
in het college op 21 november j.l. aan de orde geweest, en is geagendeerd voor
de commissie Middelen en Bestuur van 19 december. Daarmee wordt aan de
opmerkingen en aanbevelingen van de commissie, en de reactie daarop van de
sector WIZ in voldoende mate aandacht besteed. Naast de door de commissie
gesignaleerde aandachtspunten blijft de behandelingsduur van de
bezwaarschriften een punt van zorg. De in de afgelopen periode genomen
maatregelen op dit punt zullen op hun effect gevolgd moeten worden. Bovendien
valt een eenmalige hausse in bezwaarschriften zoals rond de vervoersvoorziening
WVG op dit moment niet te verwachten. Toch
is de constatering van de commissie “dat er naar verwachting een grote
achterstand zal blijven bestaan in de schriftelijke verweervoering door de DMZ
inzake bezwaarschriften die zijn gericht tegen een besluit tot terugvordering
van ten onrechte verstrekte Abw uitkering”, een punt dat tot actie zou behoren
te leiden.
Beleidsadvies 3: nagegaan moet
worden of, en op welke wijze de achterstand in de schriftelijke verweervoering
inzake bezwaarschriften terugvordering Abw teruggebracht kan worden.
3.3 Kamer
III.
Kamer III
is de “restkamer”, en behandelt bezwaarschriften die op grond van de
verordening ter advisering aan de commissie moeten worden voorgelegd, en die niet
behoren tot de competentie van de Kamers I, II en IV. De onderwerpen van de
beszwaarschriften zijn zeer gevarieerd. In 1999 zijn bezwaarschriften ingediend
tegen besluiten op grond van de
volgende regelingen:
Verordening
Openbaar Gemeentewater Delft 1996; Subsidieverordening Maatschappelijke
Activiteiten; de Marktverordening; de Exploitatieverordening Horeca; de Wet
Openbaarheid van Bestuur; de Wet Inburgering Nieuwkomers, de Verordening
Leerlingenvervoer.
Kamer III
constateert slechts een aandachtspunt. De Kamer signaleert in een aantal
gevallen dat de grondslag voor subsidieverleningen niet altijd helder is.
Geadviseerd wordt om de subsidieregelingen die voor de afzonderlijke
beleidsterreinen (welzijn, sport en cultuur) gelden, te baseren op de geldende
subsidieverordening (de subsidieverordening maatschappelijke activiteiten), en
duidelijke subsidiecriteria te hanteren. Aan de uitwerking van dit advies wordt
inmiddels gewerkt, in relatie tot de vormgeving van het subsidieloket, zodat op
dit punt geen beleidsadvies wordt geformuleerd.
3.4 Kamer IV.
Kamer IV
behandelt bezwaarschriften van
werknemers van de gemeente (voor zover zij ambtenaar zijn in de zin van artikel
1 van de Ambtenarenwet), echter met
uitzondering van bezwaren die betrekking hebben op de rechtspositie van
personeel werkzaam bij het openbaar onderwijs. Daarnaast adviseert Kamer IV
over bezwaren tegen besluiten aangaande het al dan niet tot de doelgroep
behoren van de nieuwe Wsw
Kamer III
constateert twee aandachtspunten. De ene heeft betrekking op de doorlooptijd
van de behandeling van bezwaarschriften. De Kamer suggereert dat de tijd die
soms gelegen is tussen de ontvangst van een bezwaarschrift, en het moment van
binnenkomst bij de Kamer bekort zou kunnen worden. Datzelfde geldt voor de tijd
tussen het uitbrengen van het advies en het verzenden van het besluit waarin op
het bezwaarschrift wordt beslist. Ervan uitgaande dat deze constateringen juist
zijn, leidt dit tot het volgende beleidsadvies:
Beleidsadvies 4: het verdient
aanbeveling de ambtelijke organisatie (opnieuw) te attenderen op de wettelijke
termijn van 10 weken (maximaal 14 weken na verdaging) voor de periode tussen
datum ontvangst bezwaarschrift en datum bekendmaking besluit.
Het andere
aandachtspunt dat de Kamer signaleert is het achterwege blijven van toezending
van de heroverwegingsbesluiten. Deze fout is inmiddels hersteld.
4.
Vervolgprocedures.
Slechts een betrekkelijk klein aantal bezwaarden kan zich uiteindelijk niet vinden in het heroverwegingsbesluit, en stelt daartegen beroep in bij de rechtbank.
Tegen
heroverwegingsbesluiten waarin door Kamer I is geadviseerd, werden in 1999 7
beroepen afgehandeld, waarvan 6 ongegrond werden verklaard, en 1 gegrond. Dit
laatste betrof een beroep tegen een niet ontvankelijk verklaring van een bezwaarschrift
wegens het vervallen van het belang. Er werden 6 verzoeken tot het treffen van
voorlopige voorzieningen door de rechter beoordeeld. Vier daarvan werden
afgewezen, in 2 zaken (beide bouw(vergunning)zaken met een aanmerkelijk belang)
wees de rechter het verzoek toe.
Van de
heroverwegingsbesluiten waarin door Kamer II is geadviseerd, werd in 1999 30
maal in beroep gekomen. Vijf beroepschriften werden vervolgens ingetrokken, 3
werden niet ontvankelijk verklaard, 18 werden ongegrond verklaard, en 4 bleken
gegrond. Daarvan struikelden er 2 over een motiveringsgebrek, 1 was fout, en in
1 geval was sprake van een andere interpretatie van wetgeving.
Slechts in
1 geval werd beroep ingesteld tegen een heroverwegingsbesluit op advies van
Kamer III. Dat betrof de al of niet ontvankelijkheid van een voortijdig
ingediend bezwaarschrift. Door de gemeente was in dat geval aan de bezwaarde
bericht dat - ook al was het bezwaarschrift voortijdig ingediend, er was immers
nog geen beschikking - in dit geval het bezwaarschrift pas als ingediend zou
worden aangemerkt, zodra de beschikkking er was. In beroep oordeelde de
Rechtbank - zonder verder op de zaak zelf in te gaan - echter dat de gemeente
tot niet ontvankelijkheid had moeten besluiten. De Raad van State hechtte
vervolgens wel waarde aan de brief van de gemeente, en vernietigde inmiddels
het vonnis van de Rechtbank. De zaak is nu weer terugverwezen naar de Rechtbank
om inhoudelijk afgedaan te worden.
Van enkele
heroverwegingsbesluiten uit de portefeuille van Kamer IV lopen nog
beroepsprocedures. De uitkomsten daarvan zijn dus nog niet bekend.
5. Samenvatting en conclusies.
Het is
moeilijk om tot een verantwoord oordeel te komen over de aantallen
bezwaarschriften, en de verhouding gegrond, ongegrond, niet-ontvankelijk. Van
het totale aantal bezwaarschriften dat in 1999 is ingediend (944) hadden er 265
betrekking op de beleidswijziging in de vervoerskostenregeling WVG. Zonder deze beleidswijziging zouden we op 679
bezwaarschriften zijn gekomen. Als we deze correctie toepassen, dan zou er in
het algemeen sprake zijn van een licht dalende tendens in het aantal
bezwaarschriften. De jaarreeks is echter nog niet lang genoeg, en het aantal
tot beroering leidende beleidswijzigingen te frequent, om een zo algemeen
oordeel te vellen.
Het min of
meer vaste percentage van 30%, 60% en 10% van respectievelijk gegronde,
ongegronde en niet ontvankelijke bezwaren lijkt voortgezet te worden. Weliswaar
lag het percentage ongegrond in 1999 op 66%, maar ook hier is het grote aantal
WVG-beslissingen ongetwijfeld van invloed geweest. Het was een pijnlijke
ingreep, maar de lokale wetgever mocht hiertoe besluiten. In bijna alle
WVG-besluiten was het oordeel daarom: ongegrond.
De score
bij de beroepsrechter is onveranderd goed.
Het
jaarverslag van de Commisie voor de Beroep- en Bezwaarschriften geeft
aanleiding tot een viertal concrete beleidsadviezen. Voorgesteld wordt om deze
over te nemen.
18.12.00.
CS/S&C/DJvD