Beleidsadvies
klachtenbehandeling, naar aanleiding van het jaarverslag 1999 van de Gemeentelijke Ombudscommissie
(GOC).
Geacht
College,
1.
Inleiding.
Op 10
augustus j.l. bood de Gemeentelijke Ombudscommissie (GOC) zijn jaarverslag over
1999 aan aan de Raad. In dit beleidsadvies zal worden ingegaan op de conclusies
en aanbevelingen van de GOC. In onderdeel 2.1 wordt ingegaan op de stand van
zaken met betrekking tot de interne klachtenbehandeling. Daarnaast wordt een
overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen met betrekking tot het externe
klachtrecht. Als bijlagen zijn bijgevoegd de geanonimiseerde overzichten van de
in 1999 ingediende klachten, en van de in 2000 tot nu toe ingediende klachten.
Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting op grond van art.
9:12a van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) om jaarlijks alle geregistreerde klachten te publiceren.
De indeling
van dit beleidsadvies is als volgt:
in
onderdeel 2 wordt ingegaan op de interne klachtenbehandeling, eerst in algemene
zin (2.1), en daarna per dienst (2.2).
In
onderdeel 3 komt de externe klachtenbehandeling aan de orde. In onderdeel 3.1
is een algemeen overzicht opgenomen, in onderdeel 3.2 wordt specifiek ingegaan
op de conclusies en aanbevelingen van de ombudscommissie. In onderdeel 4 wordt
tenslotte ingegaan op de recente ontwikkelingen met betrekking tot het externe
klachtrecht.
2. Interne klachtenbehandeling.
2.1 Stand
van zaken.
Interne of
eerstelijns klachtenbehandeling is de fase waarin dat onderdeel van de
gemeentelijke organisatie waarover werd geklaagd, ingaat op de klacht. Deze
fase is verplicht, voordat de klacht kan worden voorgelegd aan de GOC (externe
klachtenbehandeling).
De eisen
waaraan de interne klachtenbehandeling moet voldoen, zijn geformuleerd in hoofdstuk
9 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), dat op 1 juli 1999 in werking is
getreden. Er is op dit moment geen helder beeld van de mate waarin de gemeente
Delft aan die eisen voldoet. De afspraak was dat de gemeentelijk diensten
periodiek via de MARAPS zouden melden hoeveel klachten bij de dienst waren
binnengekomen, wat de aard ervan was, en hoe het met de afhandeling ervan
gesteld was. Tot medio 1999 is daarvan wel een beeld, dat ook is opgenomen in
het concernbericht dat op 23 september 1999 verscheen. Dat beeld is overigens
incompleet, zoals hieronder zal blijken. Daarna zijn geen MARAPS meer
uitgekomen, en ook in het onlangs uitgebrachte Gemeentebericht 2000 wordt geen
aandacht besteed aan de interne klachtenafhandeling. De als bijlagen opgenomen
overzichten van geregistreerde klachten over 1999 en 2000 zijn dan ook niet
ontleend aan door de diensten/clusters
aangeleverd materiaal, maar aan de centrale klachtenregistratie die door RIV
(onze centrale Registratie en Informatie Voorziening, onderdeel van DIV) wordt gevoerd.
Hoewel die
registratie zeer zorgvuldig plaatsvindt, kan deze niet als enige bron voor het
beoordelen van het klachtwaardig gedrag van de organisatie dienen. Dat wat als
klacht wordt ingeboekt kan bij nadere beschouwing ook een bezwaarschrift, of
een aansporing tot handelen blijken te zijn. Op dit moment wordt bij de
registratie in ieder geval gewerkt met de standaarddefinitie van een klacht:
deze moet betrekking hebben op een (al dan niet vermeend) onbehoorlijk gedrag
of onheuse bejegening, die aan het betrokken bestuursorgaan moet worden
toegerekend. Het oordeel van het betrokken organisatieonderdeel blijft daarom
ook onontbeerlijk.
Er dient
een eenduidige definitie te zijn van wat als een klacht moet worden beschouwd
en hoe met de verschillende soorten klachten moet worden omgegaan. Een klacht
over een onheuse bejegening door een ambtenaar verdient een andere wijze van
afhandeling dan een melding van een losse stoeptegel. Beide zaken worden immers
in het dagelijks spraakgebruik als klacht aangeduid. Voor een klacht in de enge
zin van de betekenis wordt uitgegaan van de omschrijving in de verordening op
de Gemeentelijke Ombudscommissie.
Inmiddels
wordt door JZ/Facilitair met de gezamenlijke consulenten een notitie
voorbereid over een uniforme
klachtenafhandeling. De hier genoemde aspecten rond registratie (ook naar
inhoud), definitie en jaarlijkse publicatie komen daarin ongetwijfeld ook aan
de orde, naast al eerder genoemde aandachtspunten zoals de hoorplicht,
inclusief verslaglegging.
Naast het
verkrijgen van inzicht in aantal en aard van de klachten en controle op de
afhandeling is het tevens van belang dat aandacht wordt gegeven aan de wijze
van afhandeling van klachten en de maatregelen tot het voorkomen van klachten.
Klachten leveren immers belangrijke informatie op die tot verbetering van de
dienstverlening kunnen leiden. Dit leidt tot de volgende adviezen, die in
bovengenoemde notitie aan de orde dienen te komen:
Advies 1. De centrale
klachtenregistratie dient zodanig ingericht te zijn dat op ieder moment inzicht
geboden kan worden in aantal en inhoud van ingediende klachten, en het
organisatieonderdeel waarop zij betrekking hebben. Jaarlijks wordt een
geanonimiseerd overzicht gepubliceerd.
Advies 2. Per cluster dient in
maraps rapportage plaats te vinden over de afhandeling van binnengekomen
klachten en eventuele maatregelen tot verbetering.
2.2 Overzicht klachten per dienst 1999.
Het
concernbericht van september 1999 geeft het volgende overzicht.
De
bestuursdienst meldt dat er in het
eerste halfjaar 17 klachten zijn ontvangen, een stijging ten opzichte van 1998.
Zes klachten hadden betrekking op de bezorging van de stadskrant, en drie
klachten gingen over de bezorging van het Openbaar Vervoerboekje.
Beheer en
Milieu meldt zes klachten. Ten opzichte van 1998 (28) is dit een behoorlijke
afname, die volgens de dienst volledig voor rekening komt van de afdelingen OWW
en Reiniging.
Combiwerk
meldt geen klachten. De DMZ geeft een gecombineerd overzicht van klachten en
bezwaarschriften. Om hoeveel klachten het gaat is daaruit niet af te leiden.
Stadsontwikkeling
meldt alleen dat het aantal bezwaarschriften toeneemt, ten gevolge van o.a.
interactiever beleidmaken.
De dienst
WOC meldt in de periode tot 1 september 9 schriftelijke klachten te hebben
ontvangen, maar geeft niet aan wat het onderwerp van deze klachten was.
Het is niet
mogelijk om uit dit onvolledige en fragmentarische geheel conclusies te
trekken, anders dan dat de bezorging
van de stadskrant een zorgelijk punt is. Maar dat wisten we al, en
inmiddels is de bezorging anders geregeld.
Het is
opvallend te noemen dat de centrale klachtenregistratie die door RIV gevoerd
wordt een heel ander beeld geeft. In aantallen en belangrijkste categorieën is
dit als volgt.
Bestuursdienst:
41
klachten, waarvan 19 betrekking hebben op CCO/bezorging stadskrant, Burgerzaken
16 klachten, vooral betrekking hebbend op wachttijden,
Belastingen/parkeerbedrijf 4 klachten, Bestuursdienst algemeen 1 klacht, en
CPOI ook 1 klacht.
Politie:
20
klachten. Daarvan gaan er 10 over overlast, dus die mogen niet automatisch als
klacht tegen de politie worden gezien. Dan resteren 8 klachten over
politieoptreden/bejegening, 1 over belemmering van de vrijheid van
meningsuiting, en 1 over het optreden van stadswachten. Ook deze klacht hoort
niet bij de politie thuis.
DMZ:
96
klachten. Daarvan vallen er 48 in de
categorie algemeen, bejegening levert 28 klachten op, de budgetwinkel heeft 7
klachten, WVG/vervoerkostenvergoeding 7 klachten, Stadstax 2 klachten,
CPA/ambulancevervoer 1 klacht, niet reageren op brieven 2 klachten, afhandeling
aanvraag scootmobiel/WVG 1 klacht.
B&M:
16
klachten. Onderhoud wegen/riolering 9 klachten, milieuvergunningen/klachten 3,
grondzaken/uitgifte 2, afvalinzameling/legen containers/schade 2.
WOC:
22
klachten. CRS/accommodaties 8 klachten, onderwijs 5, CRS overig 5,
leerlingenvervoer 3, kinderopvang 1.
SO:
207
klachten. Verkeerssituaties 48 klachten, leefbaarheid 29 , Bouwen en wonen 25, woonruimteverdeling 23,
OOR 16, AOG 16 waarvan 6 inzake grafbedekking/begraafplaatsen,
bestrating/riolering 10, overlast 8, parkeerbedrijf/bejegening 7, en
parkeerproblematiek 6.
Het totaal
aantal klachten (exclusief Politie) is 382.
De
conclusie kan dan ook niet anders zijn dat de verschillende diensten in het
verleden uiteenlopende definities hadden
voor het begrip klacht. De nu door RIV gehanteerde definitie geeft dan
ook voor het eerst onderling vergelijkbare cijfers. Het is dan ook niet
mogelijk een onderbouwd oordeel te geven over een eventuele stijging of daling
van het aantal klachten. Overigens bestaat de indruk dat er geen sprake is van
een stijging van het aantal ingediende klachten in het jaar 2000.
3. Externe klachtenbehandeling.
3.1
Algemeen.
In 1999
zijn er 44 klachten bij de ombudscommissie ingediend. Dat is 33% meer dan in
1998 (toen 33), maar lang niet zo veel als in de topjaren 1996 en 1997 (toen
59). Van alle klachten werden er 7 gegrond bevonden en 3 ongegrond. Twaalf
klachten zijn op verzoek van de ombudscommissie alsnog door de betreffende
diensten afgehandeld, terwijl 12 andere klachten niet in behandeling zijn
genomen, bijvoorbeeld omdat ze niet over de gemeente gingen, omdat niet werd
gereageerd op verzoeken om informatie van de commissie, of omdat de klacht werd
ingetrokken. Tien klachten konden niet meer voor het eind van 1999 worden
afgehandeld.
Het meest
werd geklaagd over het weigeren of nalaten maatregelen te treffen (7x),
traagheid (10x), niet reageren op brieven (8x), weigeren aan en verzoek te
voldoen (6x), en onheuse bejegening (5x).
In de
volgende gevallen moest de ombudscommissie tot het oordeel komen dat het desbetreffende bestuursorgaan
onbehoorlijk had gehandeld jegens klagers:
n
het
verstrekken van onvoldoende informatie (DMZ, 1x)
n
het te
laat versturen van beschikkingen (DMZ, 1x)
n
slechte
telefonische bereikbaarheid (DMZ, 1x)
n
niet
of niet voldoende ingaan op de inhoud van brieven (DMZ, 1x)
n
het
niet beantwoorden van brieven (DMZ 1x, SO 3x, B&M 1x)
n
het
niet voldoen aan eisen Awb (DMZ 1x)
n
het
nalaten een bestemmingsplan tijdig te herzien (SO 1x)
Daarnaast werden in de meeste klachten zaken genoemd die de
commissie niet als onbehoorlijk heeft willen aanmerken, soms omdat de
werkelijkheid niet geheel overeenkwam met hetgeen in de klacht aan de
ombudscommissie was geschetst, soms omdat de commissie de zwaarte van de
gedraging in de gegeven context daarvoor niet groot genoeg vond. Het ging hier
om de volgende klachtelementen:
n
het
niet nakomen van een toezegging (BD,1x)
n
verstrekken
van onvoldoende informatie (BD, 1x)
n
late
beantwoording van brieven (Raad, 1x)
n
heffen
van extra leges i.v.m. art. 19-procedure (SO, 1x)
n
nalatigheid
bij rioleringsproblemen (B&M, 1x)
n
inhoudelijk
onvoldoende beantwoording van brieven (WOC, 1x)
n
niet
erkennen dat impliciet andere dan de vereiste betalingswijze is geaccepteerd
(BD, 1x).
Tenslotte
is er de categorie “onheuse bejegeningen”. Tot nu toe heeft de ombudscommissie
in klachten over onheuse bejegeningen in geen enkel geval kunnen vaststellen
wat er zich feitelijk heeft voorgedaan. Dit omdat klager en gemeentelijk orgaan
steeds verschillen in hun lezing van het gebeurde, en er geen getuigen waren.
Ook in 1999 is er geklaagd over een onheuse bejegening, en kon er geen oordeel
worden geveld.
3.2 De
conclusies en aanbevelingen.
De
commissie trekt een aantal conclusies, en doet een aantal aanbevelingen. Deze
conclusies en aanbevelingen zijn als bijlage bij dit beleidsadvies gevoegd. De
aanbevelingen zijn waar dat nodig of nuttig leek, voorgelegd aan het betrokken
organisatie-onderdeel. Daar waar zij betrekking hebben op de toenmalige DMZ,
zijn zij om commentaar voorgelegd aan de huidige sector WIZ. De zienswijze van
de sector WIZ op de aanbevelingen van de ombudscommissie is, samen met de
zienswijze op de aanbevelingen van de commissie voor de beroep- en
bezwaarschriften (CBB) en die van het Instituut Sociaal Raadslieden (ISR) in
een afzonderlijke nota opgenomen, die op 21 november j.l. door het college is
vastgesteld, en die geagendeerd is voor bespreking in de commissie WZO van 19
december. Daarmee wordt in ruime mate aandacht gegeven aan deze aanbevelingen,
en daarom wordt hier met betrekking tot de voor de sector WIZ relevante
aanbevelingen volstaan met nog een enkele aanvullende opmerking, of advies.
n
Huisbezoek:
de sector WIZ geeft aan dat er inmiddels een protocol is vastgesteld, en er een
folder tot stand komt.
Advies 3: het verdient aanbeveling om gemeentebreed te inventariseren of
zich in de dienstverlening situaties voordoen waarin burger/client en ambtenaar
zich jegens elkaar in een kwetsbare positie bevinden. In die gevallen moet
overwogen worden om met protocollen te werken.
n
Ingrijpende
operaties op het gebied van de sociale regelgeving: de commissie beveelt aan om
in deze situaties een centraal informatiepunt in te stellen, waar
belanghebbenden voor informatie terecht kunnen.
Advies 4: deze aanbeveling verdient een ruimere toepassing dan alleen op het
terrein van de sociale zekerheid. Bij invoering van andere, door de lokale
overheid uit te voeren wetgeving, kan soms eenzelfde inzet gewenst zijn. Ook in
andere situaties, zoals bij ingrijpende verkeersmaatregelen, kan zo’n inzet
voor iedereen voordelen bieden.
n
Bewijs
van ontvangst van persoonlijk afgegeven poststukken: de aanbeveling van de
commissie (altijd, ook ongevraagd, een bewijs van ontvangst geven) is niet
realistisch. Vooral bij de bodekamers wordt veel post aangereikt, die veelal
een routinematig karakter heeft. Desgevraagd wordt altijd een bewijs van
ontvangst verstrekt. Er is geen wettelijk voorschrift bekend, noch
jurisprudentie, die de aanbeveling van de commissie ondersteunt. Advies 5: geen verplichte afgifte van een
bewijs van ontvangst van aangereikte post. Wel een actief beleid: zeker in
twijfelgevallen altijd vragen of de betrokkene een bewijs van ontvangst wenst.
n
De
aanbeveling van de commissie om systematisch aantekening te houden in het
postvolgsysteem van ontvangst en verzending van stukken tussen diensten
onderling, zeker als deze betrekking hebben op zaken die onder de
verantwoordelijkheid van de gemeenteraad vallen, is in feite een aansporing tot
nauwkeurig opvolgen van bestaande regels. Overboeken van stukken behoort altijd
via de per lokatie aangewezen DIV-functionaris te verlopen.
n
Beantwoording
van brieven aan de Raad: inderdaad zou uit het antwoord moeten blijken dat dit
namens de Raad gegeven wordt. Thans is de gang van zaken zo, dat B&W bij
iedere aan de Raad gerichte brief een afhandelingsvoorstel doet, zoals: in
handen stellen van B&W ter afdoening, met kennisgeving aan de commissie x.
Vervolgens stelt het college de brief in handen van de betrokken cluster/sector/vakteam, waar een antwoord
wordt voorbereid, dat of via de wethouder (mandaat), of via B&W uitgaat.
Van het afhandelingsvoorstel of van het besluit daarover wordt de afzender van
de brief echter niet op de hoogte gesteld. Dat zou wel behoorlijk zijn.
Advies 6 : het besluit op het afhandelingsvoorstel bij brieven aan de
Raad wordt aan de afzender medegedeeld.
Ondertekening van brieven dient,
zoals de commissie terecht stelt, duidelijk te maken namens wie de brief
verzonden wordt, zeker als het een besluit betreft. Als het een in mandaat
genomen besluit betreft, behoort vermeld te worden namens welk bestuursorgaan
het besluit genomen is (art. 10:10 Awb). Dit is ook in het MMV-besluit
geregeld. Het in een en dezelfde brief opnemen van besluiten van verschillende bestuursorganen dient vermeden te
worden, omdat dat bij bezwaar en beroep gemakkelijk tot verwarring, en
niet-ontvankelijkheid kan leiden. Ondertekeningsmandaat is een andere figuur:
het besluit is dan door het bevoegde orgaan zelf genomen, maar namens dat
orgaan wordt het door een gemandateerde functionaris ondertekend. Ook dat moet
uit de ondertekening blijken.
Advies 7: er dient meer aandacht te worden geschonken aan een juiste
ondertekening van in mandaat genomen besluiten.
n
Volledige
openheid over grondslag en berekeningswijze van de hoogte van leges voor
bouwvergunningaanvragen:
Advies 8: gelet op de misverstanden die bij bouwleges regelmatig
blijken, wordt dringend aanbevolen een
folder met uitleg te maken. Deze kan
meegegeven worden bij de eerste bespreking over een bouwplan, of bij de eerste
correspondentie, maar ook of tevens als bijsluiter bij de factuur. Overigens is
duidelijk dat sommige misinterpretaties soms voortkomen uit welbegrepen
eigenbelang.
n
De
commissie beveelt B&W aan rekening te houden met de belangen van de
ambulante detailhandel bij de uitwerking van stedebouwkundige plannen,
bijvoorbeeld door locaties in het ontwerp te integreren.
Advies 9: de
aanbeveling van de commissie niet over te nemen, omdat het opnemen van locaties
slechts mogelijk is voor bouwwerken.
Het plaatsen van ambulante verkooppunten wordt gereguleerd via het
standplaatsbeleid, en niet via
bestemmingsplannen of andere stedenbouwkundige plannen.
4. Recente ontwikkelingen met
betrekking tot het externe klachtrecht.
Het
voorontwerp van wet tot aanvulling van hoofdstuk 9 van de Awb is nagenoeg
gereed, zo wordt door de VNG gemeld. De eisen, die aan deze voorziening worden
gesteld, zijn inmiddels aangepast. Was het eerst nog zo, dat de ondersteunende
ambtenaar/naren niet in dienst mocht zijn bij het betrokken bestuursorgaan, nu
heeft men deze (toch wel zeer onrealistische) eis laten varen. Het lijkt erop,
dat wij met onze voorziening ongewijzigd kunnen voortgaan. Vermoedelijk wordt
het voorontwerp in december 2000 gepresenteerd.
De Tweede
Kamer dringt erop aan, dat landelijke
invoering ervan uiterlijk in januari 2002 plaatsvindt.