(aangepaste
versie ná bespreking in B&W d.d. 16 januari 2001)
In
april 2000 is de nota “Diversiteitbeleid” door het college vastgesteld.
In
de nota is een overzicht opgenomen van denkbare maatregelen, gericht op onder
meer de instroom en doorstroom van vrouwen, allochtonen en
arbeidsgehandicapten.
Bij
de vaststelling van de nota is besloten dat de praktische vertaling van het
nieuwe diversiteitbeleid in het vierde kwartaal van 2000 op de agenda van het
gemeentelijk managementteam zou worden gezet.
Dit
plan van uitvoering is er op gericht om via concrete maatregelen het
diversiteitbeleid te integreren in het reguliere personeelsbeleid van de
gemeente.
II. Overwegingen bij de uitvoering van de nota
diversiteitbeleid
Binnen
de gemeentelijke organisatie kan een zekere mate van ‘voorkeursbeleid-moeheid’
worden geconstateerd. Een zekere ‘verflauwing’ van de (beleids)aandacht is
hiervan de afgelopen jaren het gevolg geweest. Overigens is dit niet typisch
Delfts, maar een landelijke tendens binnen de gemeentelijke overheid.
Daar
staat tegenover dat met het toeslaan van de krapte op de arbeidsmarkt, ook
geconstateerd moet worden dat in toenemende mate met name allochtonen en
herintredende vrouwen, door (overheids)werkgevers als een nieuwe bron van
arbeidspotentieel worden gezien. De instroom van deze medewerkers wordt in dat
geval minder ingegeven door het opheffen van achterstandssituaties, maar vanuit
de eigen organisatiebelangen. Het effect van deze tendens bevordert het
wegwerken van achterstandssituaties overigens wel. Ook deze tendens is in de
Delftse organisatie waarneembaar.
Een
ander aspect is dat met name vrouwen en allochtonen binnen hun werkkring niet
meer op sekse en etniciteit aangesproken willen worden, maar op hun
kwaliteiten.
Wat
dit aspect betreft is een verwijzing naar het nieuwe personeelsbeleid van de
gemeente op zijn plaats, waarin ‘menselijke mogelijkheden centraal’ staan. Op
basis van de individuele competenties van mensen kunnen, binnen het kader van
het nieuwe beleid, opleidings- en doorstroomafspraken met medewerkers worden
gemaakt.
III. Beoogde resultaten
III.I Allochtonen:
In
juni 2000 is de nota “Op weg naar een samenhangend opvang- en integratiebeleid
voor allochtonen in de gemeente Delft” verschenen. Daarin worden de
doelstellingen uit de in april 2000 vastgestelde beleidsnota
“Diversiteitbeleid” opnieuw bevestigd. Daarin wordt ook de coachingsfaciliteit
van de gemeente ten behoeve van de doorstroom van allochtonen aangeboden.
In
dit Plan van Uitvoering wordt hiervoor een ondersteunende rol toebedacht aan
het LoopbaanAdviesCentrum (LAC). Voorts wordt een project gestart voor het
opzetten van een netwerkorganisatie, teneinde meer allochtonen in te laten
stromen bij de gemeente en externe instellingen en bedrijven.
Resultaat 1. In 2002 is 14% van het Delftse personeelsbestand allochtoon.
In
1998 was 10,7% van de werknemers van Delft allochtoon.
Het
streefpercentage voor Delft is voor 1999 vastgesteld op 11,5%. Dit percentage
is gerealiseerd. Per 31/12/99 bedroeg het percentage 11,8%. Jaarlijks wordt het
streefpercentage met 1% verhoogd, tot ten minste het wettelijke
streefpercentage is bereikt (thans 14%).
In
de gemeente Delft zelf is 9,6% (bron: CBS 1998) van de Delftse beroepsbevolking
in 1999 allochtoon.
Binnen
de sector gemeenten bedraagt het aantal leden van etnische minderheden eind
1997 7% van het totale personeel (bron: CBS).
Vooral in de salarisschalen 1
t/m 7 zijn allochtonen binnen het personeelsbestand ondervertegenwoordigd. De
gemeente werkt er aan om ook op dat niveau een afspiegeling te vormen van ten
minste de beroepsbevolking.
Een punt van aandacht in het
personeelsbeleid is de doorstroom van allochtonen naar middenkader en hogere
functies. In het algemeen kan namelijk gesteld worden dat allochtonen vaker een
functie vervullen (dan autochtonen) die beneden hun opleidingsniveau ligt.
Bovendien is het maatschappelijk beeld, hoe onterecht ook, nog steeds dat
allochtonen kennelijk alleen geschikt zijn voor de lager betaalde banen.
Tabel
1:
Het aantal, in het kader van de Wet Samen geregistreerde allochtonen in dienst
van de gemeente Delft en de voor Delft geldende streefpercentages.
Hoofdgroep |
allochtonen
in dienst van de gemeente per 31 december |
evenredigheids-percentage
voor de regio Haaglanden |
beroeps bevolking
Delft |
streefpercentage
Delft |
||||||||
|
1998 |
|
1999 |
|
1998 |
1999 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
|
|
|
aantal |
% |
aantal |
% |
|
|
% |
|
|
|
|
|
I |
31 |
19,5 |
32 |
21,3 |
58,0 |
39,0 |
|
|
|
|
|
|
II |
26 |
9,4 |
32 |
11,8 |
23,0 |
20,0 |
|
|
|
|
|
|
III |
30 |
10,1 |
31 |
10,6 |
9,0 |
12,0 |
|
|
|
|
|
|
IV/V |
17 |
7,2 |
15 |
6,9 |
5,5 |
7,0 |
|
|
|
|
|
|
Totaal |
104 |
10,7 |
110 |
11,8 |
15,0 |
14,0 |
9,6 |
12,5 |
13,5 |
14,0 |
|
|
Toelichting:
Gegevens over de samenstelling van de Delftse beroepsbevolking, verdeeld over
de hoofdgroepen en conform de definities van de Wet Samen staan niet ter
beschikking. Een nadere detaillering van de streefpercentages over de diverse
hoofdgroepen heeft (nog) niet plaatsgevonden.
Resultaat 2. Per 31.12.2001 heeft ten minste 80% van het personeelsbestand zich laten
registreren in het kader van de Wet Samen.
Nu
heeft 63,7% van de medewerkers zich laten registreren. Een toename van het
aantal geregistreerde medewerkers kan ertoe leiden dat het aantal
geregistreerde allochtonen toeneemt. Het beeld van de samenstelling van het
Delftse personeelsbestand wordt hierdoor scherper en betrouwbaarder.
III.II Vrouwen:
Resultaat 3. In 2001 vormt het percentage vrouwen ten minste 40% van het Delftse
personeelsbestand.
In
1998 is 37,9% van de werknemers vrouw; in 1999 39,3%. Een streefpercentage voor
het totaal aantal vrouwen in dienst van de gemeente van 40%, dat overeenkomt
met de Delftse beroepsbevolking, is haalbaar, gelet op het aantal werkzoekende
vrouwen zonder baan in de regio (45 - 47%).
Tabel
2:
Het aantal vrouwen in dienst van de gemeente Delft en de voor Delft geldende
streefpercentages.
Hoofdgroep |
vrouwen in dienst van de gemeente per
31 december |
aantal
werknemers per hoofdgroep |
beroeps-bevolking
Delft |
streefpercentage
Delft |
|||||||
|
1998 |
|
1999 |
|
1998 |
1999 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
|
|
aantal |
% |
aantal |
% |
|
|
% |
|
|
|
|
I |
65 |
32,7 |
68 |
34,7 |
199 |
196 |
|
|
|
|
|
II |
214 |
40,2 |
219 |
41,2 |
532 |
531 |
|
|
|
|
|
III |
147 |
42,1 |
158 |
45,1 |
349 |
350 |
|
|
|
|
|
IV |
69 |
27,4 |
75 |
28,8 |
252 |
260 |
|
|
|
|
|
V |
10 |
25,6 |
9 |
22,5 |
39 |
40 |
|
|
|
|
|
divers |
47 |
54,7 |
48 |
53,3 |
86 |
90 |
|
|
|
|
|
Totaal |
552 |
37,9 |
577 |
39,3 |
1457 |
1467 |
40 |
40 |
40 |
40 |
|
Toelichting:
Een nadere detaillering van de samenstelling van de beroepsbevolking en de
streefpercentages over de diverse hoofdgroepen heeft (nog) niet plaatsgevonden.
III.III Arbeidsgehandicapten:
Resultaat 4. Per 31.12.2001 zijn alle arbeidsgehandicapten in dienst van de gemeente Delft
geregistreerd.
Arbeidsgehandicapten worden bij de
gemeente Delft niet geregistreerd. Voor uitvoeringsmaatregelen gebaseerd op
streefcijfers is dus geen basis aanwezig in het personeels- en
salarisinformatiesysteem.
Bij de sector rijk is in de CAO een
streefpercentage voor arbeidsgehandicapten vastgesteld van 5% (aandeel 1998
2,9%). Bij de sector Defensie/burgerpersoneel zijn de inspanningen ook gericht
op een percentage van 5%. Dit percentage zou vooralsnog ook voor Delft als
richtsnoer aangehouden kunnen worden, tot meer inzicht is verkregen in de
daadwerkelijke cijfers van Delft.
De gemeente Delft kent het nodige
fysiek zware werk.
Het arbeidsomstandighedenbeleid van de
gemeente is er op gericht de inconveniënten in deze functies zo veel mogelijk
op te heffen, zodat arbeidshandicaps worden voorkomen. Daarnaast worden in
voorkomende gevallen en op advies van de Arbodienst individuele
werkplekaanpassingen uitgevoerd, teneinde het werk waar mogelijk en gewenst af
te stemmen op de medewerker. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het
instrumentarium dat de Wet REA biedt.
Desondanks blijft een adequaat
herplaatsingsbeleid vereist ten einde te voorkomen dat medewerkers medisch
worden afgekeurd c.q. ontslagen.
In
het kader van de werving en selectie van nieuw personeel verplicht de gemeente
zich, wanneer het mogelijk is over te gaan tot benoeming van een
arbeidsgehandicapte, er voor te zorgen dat eventuele belemmeringen worden
verholpen en dat het treffen van een in redelijkheid aan te brengen
voorziening, een benoeming niet in de weg staat, mits ‘eigen’ personeel van de
gemeente, dat in het kader van bedoeld herplaatsingsbeleid herplaatst moet
worden, daardoor niet in concurrentie wordt gebracht.
Bij
de onderhandelingen over de nieuwe CAO Gemeenten is afgesproken dat speciale
projecten in de gemeenten worden gestart om mensen uit de WAO weer een kans te
geven op de arbeidsmarkt. Bezien zal worden in hoeverre Delft deel kan nemen
aan bedoelde projecten.
Resultaat 5. Vooralsnog geldt voor Delft een streefpercentage voor arbeids- gehandicapten
van 5.
De
(cursief) aangegeven resultaten zijn concreet en meetbaar. Per 31 december van
elk jaar vindt een meting plaats. Voor het eerst per 31 december 2000. Gelet op
het moment van vaststellen van dit Plan van Uitvoering kan van dit plan geen
direct effect worden verwacht op de resultaten per 31 december a.s.
Per
1 juli 2001 wordt daarom een tussenbalans opgemaakt.
Bij
de resultaatmeting per 31 december 2001 zal elke onderstaande maatregel op
uitvoering en effect geëvalueerd worden. Daarover wordt een beknopte rapportage
opgesteld.
Instroom:
1. Indien
een extern bureau wordt ingeschakeld bij werving, wordt bij voorkeur een bureau
gekozen dat zich vooral richt op werving van bovengenoemde aandachtsgroepen.
2. Bij de werving wordt voor wat betreft
allochtonen met name een accent gelegd op de instroom
in de hoofdgroepen I en II.
Vacatures in deze hoofdgroepen worden aangemeld bij het
arbeidsbureau.
3.
Bij
vacaturevervulling worden WSW’ers en WIW’ers die onderdeel uitmaken van het
personeelsbestand van de gemeente (of CombiWerk en Werkplan, dan wel hun rechtsopvolgers)
en die zich hebben aangemeld bij het LoopbaanAdviesCentrum (LAC) na de interne
wervingsprocedure betrokken bij de vacaturevervulling, vóórdat een functie
extern vacant wordt gesteld (ID’ers hebben de status van interne kandidaat). In
een voorstel tot wijziging van de richtlijnen bij werving en selectie
(planning: 1e kwartaal 2001) wordt deze nieuwe positie verder
uitgewerkt. Bedoelde medewerkers kunnen vanuit het LAC een actieve begeleiding
naar instroom- en doorstroombanen bij de gemeente krijgen.
(zie de bij dit plan gevoegde beknopte
toelichting)
4.
Met
uitzendbureau’s en andere externe bureau’s die voorzien in tijdelijk personeel worden
afspraken gemaakt, dat zij met voorrang geschikte kandidaten uit bovengenoemde
voorkeursgroepen aan de gemeente voordragen.
5.
Bij alle
wervingsuitingen van Delft voor personeel, in welke vorm dan ook, geeft de gemeente
aan dat zij er naar streeft dat de samenstelling van het personeelsbestand, verspreid
over de gehele organisatie, een afspiegeling vormt van (ten minste) de (Delftse)
samenleving en dat dit voor personen uit de voorkeursgroepen betekent dat zij in
een voorrangspositie voor benoeming verkeren, mits voldaan wordt aan alle gevraagde
competenties.
Doorstroom:
6. De
streefcijfers voor vrouwen en allochtonen worden in 2001 verbijzonderd naar de onderscheidene
hoofdgroepiveau’s. Daarbij wordt een relatie gelegd met de beschikbaarheid van deze niveau’s op de
arbeidsmarkt en de uitstroom uit de onderwijsinstellingen (CBS-cijfers). Op
basis van de dan ontstane inzichten kunnen in 2001 specifieke
doorstroommaatregelen worden vastgesteld.
7. Gegevens
over de doorstroom van vrouwen en allochtonen binnen de Delftse organisatie zijn
de laatste jaren niet meer bijgehouden. Hiertoe zal een kengetal ontwikkeld
worden op basis waarvan een streefcijfer voor de doorstroom kan worden
vastgesteld.
8. Met
ten minste 5% (streefpercentage) van de allochtonen en vrouwen uit het personeelsbestand van Delft worden in 2001
doorstroomafspraken gemaakt via het LAC. De doorstroomafspraken worden
geconcretiseerd in een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP).
Uitstroom:
9. Medewerkers
uit de aandachtsgroepen die de gemeente met ontslag op eigen verzoek verlaten,
worden, via een enquêteformulier, gevraagd naar onder meer de reden van ontslag.
Eventueel wordt door de personeelsadviseur een (exit)gesprek met betrokkene gevoerd.
Arbeidsvoorwaarden:
10. De
gemeente als werkgever draagt er voor zorg dat er in 2001 geen wachtlijsten
meer zijn, dan wel onstaan voor kinderopvang.
11. Voor
scholingstrajecten, stageplaatsen dan wel plaatsen met een leer/werk karakter
e.d. bij de gemeente Delft komen bij voorkeur personen in aanmerking die tot bovengenoemde
doelgroepen behoren.
Registratie:
12. Stimuleren
dat meer Delftse medewerkers zich laten registreren in het kader van de wet Samen.
Hiertoe zal in 2001 een bericht
verschijnen in het personeelsorgaan (Delft Direct) van de gemeente en enige
weken later zullen de nog niet geregistreerde medewerkers van de gemeente per
individu, schriftelijk, worden gevraagd zich te laten registreren. Hierbij zal
het belang van een dergelijke registratie voor een goed personeelsbeleid worden
benadrukt.
13. De
registratie van arbeidsgehandicapten zal in 2001 in het
personeelsinformatiesysteem van de gemeente op een discrete wijze worden
opgenomen, zodat de in-, door- en uitstroom gemonitoord kan worden. Dit mag
niet leiden tot stigmatisering. Als definitie van
een arbeidsgehandicapte wordt de Wet reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA) aangehouden.
Overige:
14.
In
het managementprogramma van Delft wordt in 2001 aandacht besteed aan het omgaan
met diversiteit binnen de gemeentelijke organisatie.
15. De
richtlijnen bij werving en selectie worden in het eerste kwartaal van 2001
herzien (zie ook punt 3).
VI. Verantwoordelijkheidstructuur
1. De
wethouder P&O is bestuurlijk verantwoordelijk voor de realisering van het diversiteitbeleid
van Delft.
2. Het
gemeentelijk managementteam is collectief verantwoordelijk voor de planvorming
en uitvoering van het diversiteitbeleid.
3. De
clusterdirecteuren zijn ambtelijk verantwoordelijk voor de realisering van de streefcijfers
binnen hun cluster, ondersteund door de personeelsadviseur van het cluster.
4. De
centrale staf is verantwoordelijk voor de kaderstelling van en de control op het
diversiteitbeleid.
5. Het
vakteam P&O Facilitair is belast met:
·
het opzetten van een goed registratie en
administratiesysteem
·
het bijhouden van kengetallen
·
verzamelen/verspreiden van informatie en voorbeeldprojecten
·
opstellen voortgangsrapportages
·
externe contacten leggen met bureau’s etc.
·
onderzoeken subsidie- en financieringsmogelijkheden en
·
andere voorzieningen waar Delft gebruik van kan maken
VII. Communicatie
Via
een lunchbijeenkomst (managementprogramma) wordt de nota “Diversiteitbeleid” en
het Plan van Uitvoering besproken met het management en getoetst op
haalbaarheid. Hierbij wordt voorzien in extra voorlichting ten aanzien van de
de genoemde maatregelen.
In
Delft Direct en in Nu & Dan wordt aandacht besteed aan het
diversiteitbeleid.
VIII. Middelen
Bij
de vaststelling van de nota “Diversiteitbeleid” is voor de uitvoering een
bedrag van f 120.000,-- op de balans gereserveerd (budgethouder: Centrale
Staf).
Deze
middelen zijn bestemd voor diverse extra activiteiten die in het kader van deze
nota worden uitgevoerd. Gedacht kan dan worden aan: extra inzet van
loopbaaninstrumenten via het LAC, het inwinnen van loopbaanadviezen, specifieke
voorzieningen op de werkplek bij indiensttreding van een arbeidsgehandicapte,
extra kosten voor bijeenkomsten/trainingen voor bijvoorbeeld allochtonen,
leidinggevenden etc.
Een
globale inschatting voor de besteding van de beschikbare middelen levert het
volgende beeld op:
· Extra
ondersteuning/capaciteit voor het LAC f 50.000,--
· Extra inzet
competentie- en loopbaaninstrumenten f 5.000,--
· Bijdrage
netwerkcoördinator t.b.v. coachingsfaciliteit f 40.000,--
· Specifieke
voorzieningen/trainingen/stageopdracht f 15.000,--
· Onvoorziene
uitgaven f 10.000,--
Bij
de vaststelling van de nota “Diversiteitbeleid” is de intentie uitgesproken om,
vooralsnog voor twee jaar, aan te sluiten bij de Stichting ‘Opportunity in
Bedrijf’. Dit onder de veronderstelling dat dit voldoende meerwaarde voor Delft
oplevert.
De
kosten voor deelname aan de stichting bedragen f 15.000,-- per jaar.
Opportunity
in Bedrijf richt zich op de positie van vrouwen binnen arbeidsorganisaties. Het
is een landelijk netwerk en kenniscentrum. Via de stichting kan snel toegang
gekregen worden tot relevante (beleids)informatie en kan deelgenomen worden aan
studiegroepen en onderzoek.
Gelet
op het karakter van dit plan en het feit dat Delft niet verlegen zit om
beleidsproducten, stel ik voor thans (nog) geen lid te worden van de stichting
‘Opportunity in Bedrijf’. Dit mede gelet op de daarmee gemoeide kosten (25% van
het gereserveerde budget voor extra’s).
Delft,
23 januari 2001.
Centrale
Staf
C.
de Graaff.
Toelichting
bij maatregel 3:
Op
grond van de huidige richtlijnen bij werving en selectie, opgenomen in het
Sociaal Statuut (hoofdstuk 3), worden WSW’ers en WIW’ers beschouwd als externe kandidaten bij
wervingsprocedures.
Bij
maatregel 3 wordt, vooruitlopende op een voorgenomen wijziging van de
richtlijnen bij werving en selectie, voorgesteld WSW’ers en WIW’ers in een
eerdere fase van de wervingsprocedure bij de vacaturevervulling te betrekken.
Namelijk na de interne ronde, maar vóór de externe publicatie van de vacature.
Hiermee
wordt zo veel mogelijk recht gedaan aan de doelstellingen en intenties die aan
het diversiteitbeleid van de gemeente ten grondslag liggen.
Het
effect van de maatregel is dat WSW’ers en WIW’ers toch in een zekere
voorrangspositie komen, zónder dat verdringing
van gemeentepersoneel met de satus van interne kandidaat plaatsvindt. WSW’ers
en WIW’ers krijgen dan als het ware een ‘semi-interne’ status.
Een
ander effect is dat onnodige
wervingskosten en tijdverlies in
de procedure wordt voorkomen, indien een WSW’er of WIW’er voor benoeming wordt
voorgedragen. Bovendien kan via het LoopbaanAdviesCentrum in de eerste
(interne) fase van het wervingsproces al bezien worden of mogelijke geschikte
WSW/WIW’ers zich hebben aangemeld bij het LAC. In de wervingsplanning kan
daarop geanticipeerd worden, zodat er ook geen sprake hoeft te zijn van
tijdverlies als geen WSW/WIW’er voor benoeming wordt voorgedragen.